• No results found

Bepaling van de betrouwbaarheid van een systeem voor metingen van de rompstijfheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bepaling van de betrouwbaarheid van een systeem voor metingen van de rompstijfheid"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bepaling van de betrouwbaarheid van een systeem voor metingen van de rompstijfheid

Aksel N. Gudde S2066653

Begeleider: Prof. G.J. Verkerke

Afdeling Biomedische Technologie, Universitair Medisch Centrum Groningen, en Rijksuniversiteit Groningen, Antonius Deusinglaan 1, 9713 AV Groningen. Thesis van het Bachelor programma ‘Biomedische Technologie’, 6 juli 2015.

Abstract

Deze studie stelt de eerste fase voor van een onderzoek naar de bepaling van de rompstijfheid van personen met en zonder scoliose. Een meetinstrument, genaamd het “Scolibed” is met dit doel ontworpen en geconstrueerd. Het ongebruikte product diende getest te worden op reproduceerbaarheid en herhaalbaarheid alvorens exacte stijfheidswaarden met het apparaat vastgesteld kunnen worden. In dit onderzoek is eerst intra- en interoperabiliteit bepaald.

Vervolgens zijn de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid beoordeeld bij verandering van tijd, metingssnelheid en uitvoerder. De gebruikte maatstaf was de variatie coëfficiënt (VC in %) . De metingen zijn bij flexie, extensie, laterale buiging en torsie gedaan.

Bij intra- en interoperabiliteit bleken voornamelijk stijfheidsverschillen aanwezig te zijn bij extensie en laterale buiging naar rechts. Reproduceerbaarheid bij alle bewegingen lagen gemiddeld binnen en rondom 10-30%. De herhaalbaarheid lag gemiddeld bij alle bewegingen binnen 10-30%.

Het meetinstrument bleek goed reproduceerbaar en herhaalbaar te zijn voor metingen van de lumbale wervelkolom.

Inleiding

Scoliose is een aandoening waarbij een vervorming van de wervelkolom ontstaat, dit kan leiden tot verdrukking van organen in de thorax (Weinstein, Zavala, & Ponseti, 1981). Om een scoliotische rug te corrigeren, is door (Wessels, 2012) een scoliosecorrectiesysteem ontworpen. Het implantaat is toegespitst op de adolescente idiopatische vorm van scoliose, welke voorkomt bij 1-2% van de kinderen tot 15 jaar oud (Trobisch, Suess, & Schwab, 2010).

Het apparaat wordt met schroeven aan de wervelkolom gefixeerd. Tijdens de operatie wordt het implantaat voorgespannen.

Vanwege beperkte kennis van de biomechanica van de wervelkolom is exacte afstelling van het correctieapparaat niet mogelijk. Voornamelijk de stijfheid van de

romp is een factor waar rekening mee gehouden moet worden. Wanneer de individuele stijfheid groot is, is het belangrijk het implantaat sterk voor te spannen om het gewenste effect de bereiken. Bij een kleine rompstijfheid is het van belang het apparaat zo af te stellen dat het overbelasting voorkomt (A. Sa, 2015).

Stijfheid is in het algemeen beschreven als de lading die nodig is om een bepaalde verplaatsing tot stand te brengen. Deze lading kan in verschillende grootheden omschreven worden, zoals kracht, moment, stress, etc. Voor de verplaatsing geldt hetzelfde: deze kan beschouwd worden als een verschuiving, axiale vervormingen, etc.

(Baumgart, 2000). Met een blik op de anatomie van de wervelkolom en het menselijk bewegen van de romp kan men duidelijk onderscheid maken in mogelijke bewegingen; deze beperken zich tot lateraal

(2)

2 buigen, flexie, extensie en axiale rotatie (Keller, Colloca, & Beliveau, 2002).

Onderzoek naar de stijfheid van de wervelkolom is over het algemeen gedaan in vitro. Omdat een in vitro studie geen rekening houdt met de invloed van de activiteit van omliggende spieren en er bovendien nauwelijks kadavers zijn van deze leeftijd, zijn voor een exacte stijfheids- bepaling in vivo-metingen relevanter (McGill, Seguin, & Bennett, 1994). Tot nog toe is in vivo onderzoek gedaan met specifieke toepassingen, anders dan met het doel medische technologie voor aandoeningen aan de wervelkolom te verbeteren: (Moorhouse & Granata, 2005) hebben de rompstijfheid geanalyseerd als gevolg van veranderende spieractiviteit.

(Hodges, Hoorn, Dawson, & Cholewicki, 2009) hebben een verband gevonden tussen thoracale rompstijfheid en de aanwezigheid van lage rugklachten. Hoewel in bovengenoemde voorbeelden stijfheden van de romp zijn geanalyseerd en bepaald, is een meetmethodiek specifiek toegespitst op

het verbeteren van

scoliosecorrectiesystemen gewenst. Hiertoe is een meetsysteem, genaamd “het Scolibed”

ontwikkeld aan de Universiteit Twente. Wat het Scolibed potentie geeft, is de mogelijkheid tot het volgen van de anatomische dynamica van de wervelkolom.

Aangezien het Scolibed nog niet in gebruik is geweest, was het om te beginnen nodig het bed kritisch te bestuderen op betrouwbaarheid, zodat mogelijke tekortkomingen kunnen worden weggewerkt (eerste fase). Vervolgens kunnen metingen gedaan worden die het verschil tussen personen met en zonder scoliose beschrijven (tweede fase). In dit onderzoek is de betrouwbaarheid van het Scholibed, de eerste fase, in termen van reproduceerbaarheid en herhaalbaarheid bepaald.

Methoden

Deelnemers

10 personen, 2 vrouwen en 8 mannen (gemiddeld (standaarddeviatie): leeftijd 22 (1,43) jaar; lengte 182 (6,25) cm; gewicht 73,6 (8,63) kg), hebben zich vrijwillig aangemeld voor het onderzoek en bevestigd niet te voldoen aan een van de exclusie criteria.

Instrumentatie

Het Scolibed, is gebruikt om de bepaling van de stijfheden in de lumbale wervelkolom voor bewegingen in de flexie/extensie, laterale en torsie richting te bepalen.

Het bestaat uit twee afzonderlijk mobiele delen, een lateraal bewegend deel en een torderend bewegend deel. Als één van de twee delen in beweging is, is het andere deel gefixeerd. De uitvoerder van het experiment zette de beweging in gang door op een stang te duwen of eraan te trekken. De stangen zijn met een pin bevestigd aan de onderkant van een van de mobiele delen. De zijwaartse beweging voor metingen betreffende flexie/

extensie en laterale buiging vond plaats doordat rollers over een gefixeerde cirkelvormige balk bewogen. De draaiende beweging was mogelijk door een scharniersysteem in het midden van het Scolibed. Bij het torderende deel bewoog een cirkelvormige balk over aan het frame gefixeerde rollers.

Meetprotocol

De deelnemer wordt in een liggende positie met de romp aan het lateraal bewegend deel en met de benen aan het torderend deel bevestigd. De deelnemer was met de navel ter hoogte van het draaipunt gelegen om het juiste aangrijpingspunt van de krachten op de wervelkolom te garanderen (de navel ligt anterieur op gelijke hoogte met L3, een centrale wervel in het lumbale deel).

Ongewilde beweging van de deelnemer tijdens het verplaatsen van een deel van het

(3)

3 Scolibed is voorkomen door het subject met 3 Velcro® klittenbanden (1 om de romp en 2 om de benen) stevig op matrassen die op het meetinstrument liggen, vast te binden.

Afbeelding 1 toont de verschillende houdingen waarin een deelnemer zich door beweging van één van de delen van het Scolibed bevindt. Een serie metingen bestond uit het 10 keer heen en weer halen van elke beweging, tot aan de maximaal mogelijke hoek zonder de deelnemer pijn te doen.

Datacollectie

Het moment is gemeten door een krachtopnemer, die de tangentiale kracht meet, die is uitgeoefend via een van de stangen. De krachtopnemer is via een USB- kabel verbonden met een computer. De computer geeft na bewerking de ruwe data van de krachten weer voor de torsie en laterale beweging. De rotaties die het gevolg

waren van de tangentiale kracht werden gemeten door een hoekmeter. Beweging een kant op (bijv. extensie) leidde tot positieve waarden van de hoek en kracht; beweging richting de andere kant (bijv. flexie) gaf negatieve waarden. Het resultaat van één beweging gaf dan een sinusoïde-achtige grafiek (Afbeelding 2).

IJken

Omdat de getoonde waarden op Processing negatief en positief konden uitvallen, afhankelijk van de richting waarin een van de tafelbladen werden verplaatst, zijn positieve en negatieve uitslagen afzonderlijk geijkt.

Bepaling van de hoek voor de laterale beweging overeenkomstig met de ruwe data is eenvoudig gedaan door het nulpunt van een geodriehoek boven het draaipunt te leggen en de lijn van het bewegende deel te

Afbeelding 1. Links, van boven naar onder: flexie en extensie; midden: torsie; rechts: laterale buiging

(4)

4 volgen langs de hoek-waarden in de geodriehoek. IJking van de hoek bij de torderende beweging van het Scolibed is gedaan door de verplaatsing van de balk ten opzichte van het nulpunt (het blad is dan in horizontale positie) in stappen te bepalen.

De hoek kon als volgt eenvoudig afgeleid worden uit de bijbehorende verplaatsing:

𝛼 = 𝑙

𝑅 180

𝜋

Met 𝛼 = hoek torsie ( °)

l = verplaatsing, ofwel booglengte (m) R = straal (m)

Omzetting van de ruwe data naar reële waarden betreffende de kracht is gedaan door ijking met gewichten. De waarden weergegeven in Processing zijn uitgezet tegen de kracht door verschillende massa’s bij een gelijke hoek tussen de horizontale vector en de resultante van de toegepaste kracht. Dit resulteerde in de volgende berekening voor het moment gemeten door de sensor (𝐹𝑠𝑒𝑛𝑠𝑜𝑟):

𝐹𝑠𝑒𝑛𝑠𝑜𝑟 = 𝐹𝑔𝑒𝑤. cos 𝜃 = 𝑚𝑔𝑒𝑤.𝑔 𝑐𝑜𝑠𝜃

Om stijfheidswaarden te verkrijgen in de vorm van moment-hoek-ratio, is 𝐹𝑠𝑒𝑛𝑠𝑜𝑟 vervolgens vermenigvuldigd met de arm, i.e.

de afstand van het draaipunt in het centrum van het bed tot aan het aangrijpingspunt van de kracht (de pin). Een schets van de werkende krachten en hoek is weergegeven in de appendix.

De richtingscoëfficiënten van het lineaire verband tussen de door Processing weergegeven data en de bijbehorende hoeken en momenten zijn vervolgens vermenigvuldigd met de verkregen data bij de metingen.

Data-analyse

Met Excel is het toegepaste moment grafisch uitgezet tegen de hoek. Het bereik van de grafiek is telkens zo gekozen dat het minimum van de grafiek overeenkomt met de laagste waarde van het moment, waarbij de hoek nog net positief is. Hierna begint het geleidelijk toenemen van het moment en de hoek. Het maximum van de grafiek is het maximale moment, waarbij de hoek nog net niet afneemt. De grafiek is op dit punt geëindigd met stijgen. Stijfheden zijn gedefinieerd als de helling bij toename van het moment in zowel positieve als negatieve -150

-100 -50 0 50 100 150

-1 -18 -31 48 -33 -23 45 -32 -24 49 -17 -34 47 -17 -38 40 7 -39 39 17 -40 5 49 -16 -37 47 12 -40 17 38 -36 -29 51 6

Kracht-waarden Processing

Hoek-waarden Processing

Afbeelding 2. Een grafische weergave van het periodieke verloop van de ruwe data bij torsie. Duidelijk is te zien dat het torderende deel van het bed 10 keer heen en weer is gehaald.

(5)

5 richtingen. Hierbij is het gemiddelde van de hellingen van de tweede tot en met de vierde periode van toegevoegde lineaire trendlijnen gekozen bij elke richting, i.e.

extensie (+)/flexie (-), lateraal buigen (+/-), torsie (+/-). De gevonden stijfheden van alle deelnemers per beweging zijn samengevat tot een staafdiagram. Hierna zijn de verschillen tussen bewegingen met tegengestelde richtingen gemiddeld. Voor de analyse betreffende de betrouwbaarheid van het Scolibed, is begonnen met de bepaling van intra- en interoperabiliteit. De resultaten bij intraoperabiliteit zijn opgemaakt uit de stijfheidsverschillen bij alle deelnemers voor en na een periode van minimaal 5 dagen (max. 20 dagen) door een operateur (A) de metingen te laten doen.

Interoperabiliteit is bepaald uit de stijfheidsverschillen tussen metingen uitgevoerd door operateur A en metingen uitgevoerd door operateur B. Het laatstgenoemde is gedaan bij slechts één deelnemer. Om de reproduceerbaarheid van het Scolibed te bepalen, is de invloed van tijd, de snelheid waarmee een deel van het Scolibed heen en weer is bewogen en de operateur van de metingen, geanalyseerd.

De invloed van tijd is getest door voor en na een periode van minimaal 5 dagen (max. 20) te meten. De invloed van de snelheid van de duw- en trekbeweging is bepaald bij drie deelnemers door bij elk van de drie deelnemers drie verschillende snelheden (~

3.0, 6.0 en 9.0 graden/sec) te meten.

Om een inzicht in de herhaalbaarheid te krijgen, zijn op één dag twee series metingen uitgevoerd onder dezelfde omstandigheden. Herhaalbaarheid geeft een inzicht in de variatie tussen resultaten, waarbij omstandigheden hetzelfde zijn (Bartlett & Frost, 2008). Als maatstaf voor reproduceerbaarheid en herhaalbaarheid is de variatie coëfficiënt (VC) gekozen. Dit is de ratio tussen de standaarddeviatie (SD) en het gemiddelde. Een VC van onder de 100%

betekent een lage variantie en dus goed

gereproduceerde resultaten; een VC van daarboven is geïnterpreteerd als hoog- variant en duidt op een zeer slechte reproduceerbaarheid (James, Fotherby, &

Potter, 1995). Omdat reproduceerbaarheid de invloed van veranderlijke factoren op de resultaten beschrijft, zijn de VC’s met betrekking tot de tijds-, operator-, en snelheidsafhankelijkheid voor de intra- subject resultaten per deelnemer afzonderlijk weergegeven. Om reproduceerbaarheid op een overzichtelijke manier te kunnen aantonen, zijn gemiddelde VC’s met de standaardfout (SE) gepresenteerd per veranderlijke factor per beweging.

Resultaten

Stijfheid

In afbeelding 3 zijn grafieken van één deelnemer bij één serie metingen weergegeven. Het verloop van het moment ten opzichte van de hoek blijkt een lineaire te zijn. De gemiddelde stijfheid van de deelnemers in 𝑁𝑚/° is grafisch samengevat (Afbeelding 4A). De deelnemers zijn langs de horizontale as met een ‘D’ aangegeven (D1, D2, etc.). Deelnemers 7-9 zijn allen getest met toepassing van de drie verschillende snelheden bij elke beweging (dv). Deelnemer 10 is gemeten door een andere uitvoerder (dop.). Stijfheden van alle deelnemers zijn gemeten op verschillende dagen (dt). Opvallend zijn om te beginnen de relatief grote stijfheden bij extensie voor deelnemer 1, 5 en 7. Verder blijkt over het algemeen de extensie beweging de grootste stijfheid teweeg te brengen. Daarnaast veroorzaakt elke torsi meting, behalve voor D6 en D9, bij een linksom draaiende (Torsie LO) beweging, een grotere stijfheid dan torsie in de tegengestelde richting (Torsie RO). Tenslotte resulteerde de metingen van deelnemers 4 en 6 over het algemeen in de kleinste stijfheden voor de verschillende bewegingen. Behalve de

(6)

6 -30 -25 -20 -15 -10 -5 0

-30 -20 -10 0

Hoek (◦) Flexie

0 5 10 15 20 25 30

0 10 20 30

Moment (Nm)

Hoek (◦) Extensie

0 5 10 15 20 25 30

0 10 20 30

Hoek (◦) Lat. buiging R

-30 -25 -20 -15 -10 -5 0

-30 -20 -10 0

Lat. buiging L Hoek (◦)

Moment (Nm)

-30 -25 -20 -15 -10 -5 0

-30 -20 -10 0

Hoek (◦) Torsie LO

0 5 10 15 20 25 30

0 10 20 30

Hoek (◦) Torsie RO

Afbeelding 3. Een grafische weergave van het verloop van de stijfheden bij een serie metingen. Een beweging van een deel van het bed de ene kant op resulteert in negatieve waarden (links), terwijl een beweging de andere kant op, positieve waarden geeft (rechts). Het lineaire verband is weergegeven met grijze trendlijnen.

Moment (Nm)

(7)

7 opvallende uitschieters bij extensie lijken de overige bewegingen bij alle deelnemers in dezelfde regio te zitten (0,2-0,4 𝑁𝑚/°).

Intraoperabiliteit

Het verschil in gemeten stijfheid van voor en na een tijdsperiode van minimaal 5 dagen is voor alle deelnemers gemiddeld (afbeelding 5). Voor de extensiebeweging blijkt het verschil in stijfheid na de tijdsperiode het grootst (d𝑘 = 0,18 𝑁𝑚/°).

Deze wordt gevolgd door het stijfheidsverschil bij laterale buiging naar rechts (d𝑘 = 0,14 𝑁𝑚/°). Laterale buiging naar links en een rechtsom-draaiende torsie geeft een verschil van 0,97 𝑁𝑚/° en 0,94 𝑁𝑚/°, respectievelijk. Bij de flexie en linksom-draaiende torsie beweging is de kleinste verandering in gemeten stijfheid geconstateerd (0,07 𝑁𝑚/° en 0,06 𝑁𝑚/° , respectievelijk).

Interoperabiliteit

Afbeelding 6 toont de resultaten die het effect aangeven van het veranderen van een operateur op de gemeten stijfheid per beweging. Grote verandering is te zien bij flexie, extensie en laterale buiging naar

rechts, terwijl laterale buiging naar links en torsie een klein verschil in stijfheid vertoont na de meting door operateur B. Opvallend is vooral het verschil in verandering in stijfheid tussen de twee richtingen bij laterale buiging.

0 0,05 0,1 0,15 0,2 0,25 0,3

Stijfheid (dk in Nm/◦)

Afbeelding 5. Gemiddelden (SE) van de

stijfheidsverschillen bij intraoperabiliteit van alle proefpersonen ingedeeld per beweging.

0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4

Strijfheid (Nm/◦)

Flexie Extensie Lat. Buig R Lat. Buig L Torsie RO Torsie LO

0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4

Strijfheid (Nm/◦)

Flexie Extensie Lat. Buig R Lat. Buig L Torsie RO Torsie LO

Afbeelding 4. Stijfheden (SD) zijn per beweging per deelnemer gepresenteerd. Invloed van de veranderlijke omstandigheden zijn aangegeven met dt, dv en dop.

(8)

8 Reproduceerbaarheid

In afbeelding 7 staat de VC voor elke deelnemer per beweging weergegeven.

Duidelijk is dat elke VC ruim onder een percentage van 100% ligt. Voor alle metingen, waarbij tijd de enige veranderlijke factor is (D1-6), is enkel de VC voor een rechtse laterale buiging voor

deelnemer 6 relatief hoog uitgevallen.

Opvallend is de hoge VC bij deelnemer 7 voor linkse laterale buiging, waarbij de invloed van zowel tijd als duw-/trek- snelheid is meegewogen. Bij één serie metingen waarbij een langzame trek-/duw beweging is toegepast, is de stijfheid onverwachts hoog uitgevallen (d𝑘 = 0,82 𝑁𝑚/° , terwijl het gemiddelde bij deze persoon d𝑘 = 0,42 𝑁𝑚/° was voor de laterale buiging naar links).

De invloed van veranderlijke omstandigheden op de reproduceerbaar- heid is overzichtelijker samengevat in afbeelding 8 door de gemiddelde VC van alle deelnemers per beweging te nemen. De gemiddelde VC liggen bij een verandering van alle drie de omstandigheden rond 20- 30% . Variatie tussen VC’s zijn te zien per beweging. Laterale buiging naar rechts leidt in alle situaties tot de grootste VC, terwijl een linksom-draaiende torsie telkens resulteert in de kleinste VC.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Variatie coëfficnt (VC in %)

Flexie Extensie Lat. Buig R Lat. Buig L Torsie RO Torsie LO

Afbeelding 7. Variatie coëfficiënten zijn weergegeven per deelnemer per beweging inclusief de invloed van reproduceerbare omstandigheden.

0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6

Stijfheid (dk in Nm/◦)

Afbeelding 6. Verschillen in stijfheden van één proefpersoon (D10) als gevolg van

interoperabiliteit zijn voor elke beweging afgebeeld.

(9)

9 Herhaalbaarheid

Als gevolg van het uitvoeren van twee series metingen vlak na elkaar onder gelijkblijvende omstandigheden (v en op.

zijn constant, t varieert weinig), zijn variatiecoëfficiënten gepresenteerd in afbeelding 9. Gemiddelden zijn genomen van alle deelnemers per beweging. De VC’s liggen tussen 10-30% met een kleine uitschieter voor laterale buiging naar rechts (29%).

Discussie

Een kritische analyse van het onderzoek betreft zowel de verklaring van onverwachte resultaten en verbeteringen van de onderzoeksmethodiek als het

aankaarten van verbeterpunten met betrekking tot het gebruikte meetinstru- ment.

Ten aanzien van de gevonden stijfheidswaarden is om te beginnen een onverwachte consistentie te zien in het verschil tussen de stijfheden bij linksom- en rechtsom-draaiende torsie; linksom- draaiende torsie leidt in bijna alle gevallen tot een grotere stijfheid. Vermoedelijk is het nulpunt bij de ijking van de torsiestijfheden scheef ingesteld. Het gevolg hiervan zou kunnen zijn dat er minder kracht nodig is o om dezelfde hoek te krijgen de ene kant op (rechtsom), als de andere kant op (linksom). Dit geeft een hogere stijfheid voor de linksom-draaiende richting dan voor de rechtsom-draaiende richting. Een ander continu opvallende constatering is het hoge uitvallen van de stijfheden een specifieke richting op. Ten eerste zijn er drie onverwacht hoge stijfheden voor de extensiebeweging (D1, D5, D7). Daarnaast is 0

10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

dt dt + dv dt + dop. dt + dv + dop.

Variatie coëfficiënt (VC in %)

Flexie Extensie Lat. Buiging R Lat. Buiging L Torsie RO Torsie LO

Afbeelding 8. De gemiddelde variatie coëfficiënten (SE) van alle deelnemers samen zijn samengevat per beïnvloedende factor per beweging.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Gem. Variatie coëfficnt (VC)

Afbeelding 9. Gemiddelde VC’s (SE) van alle deelnemers samen zijn gegeven onder herhaalbare omstandigheden per beweging.

(10)

10 er een groot verschil te zien wat betreft intra- en interoperabiliteit voor extensie en lateraal buigen naar rechts, terwijl dit verschil bij lateraal buigen naar links relatief laag uitviel. Ten slotte bleek de reproduceerbaarheid het slechtst voor de laterale buiging naar rechts. Een belangrijke overeenkomst tussen extensie en de laterale buiging naar rechts is dat in beide gevallen het bovenste deel van het Scolibed (het deel dat bevestigd is aan de romp) een beweging naar rechts maakt. De gemeenschappelijke oorzaak lijkt in deze gevallen de aanwezigheid van oneffenheden in de gefixeerde halve cirkelvormige balk waaroverheen is bewogen tijdens het uitvoeren van de metingen. Een onregelmatigheid in deze balk leidde tot het sporadisch kortstondig uitoefenen van extra kracht om beweging in het gedeelte te krijgen. De sensor mat dan gedurende korte tijd te hoge of lage stijfheden.

Tenslotte is het toepassen van een verandering in omstandigheden niet voor elke factor bij alle deelnemers gedaan. De invloed van snelheid en operateur is slechts bij drie en één deelnemers, respectievelijk, geanalyseerd. De uitslagen voor interoperabiliteit en reproduceerbaarheid zouden wellicht anders uitvallen als de invloed van bovengenoemde factoren voor alle proefpersonen waren bekeken.

Verbeteringen ten aanzien van het meetsysteem Scolibed includeert om te beginnen het verbreden van het anatomische meetgebied. Dit onderzoek was mogelijk door het lumbale deel van de wervelkolom te testen. Aangezien het uiteindelijke doel van het meetinstrument, het verschaffen van gegevens voor de afstelling van een scoliosecorrectiesysteem, is, dient het meetinstrument meer aangepast te zijn op patiënten met scoliose.

Dat betekent dat, aangezien bij scoliose ook meestal een vergroeiing in de thoracale wervelkolom aanwezig is, de stijfheid van de thoracale wervelkolom ook gemeten moet

kunnen worden. Hiertoe zal het draaipunt onder T5/T6-wervels moeten liggen zonder het comfort te beperken. Dit is wellicht simpelweg mogelijk door de Velcro® klittenbanden voor de romp te verplaatsen (dan blijft de romp comfortabel en stevig aan het bed gebonden). Daarnaast zou herhaalbaardere resultaten verkregen kunnen worden, wanneer er eenduidige richtlijnen zijn om een proefpersoon/

patiënt neer te leggen. Bij dit onderzoek bleef dat bij het in het midden leggen van een proefpersoon in ontspannen gestrekte houding met de navel ter hoogte van het draaipunt. Exactere omschrijvingen zijn gewenst, voornamelijk betreffende de exacte positionering van de wervelkolom ten opzichte van het draaipunt van het Scolibed. Verder is het nodig een uitkomst te vinden voor de aanwezigheid van de onregelmatigheden in de balk.

Waarschijnlijk is dit ontstaan als gevolg van het gewicht van de proefpersonen drukkend op de balk tijdens de metingen. Een oplossing zou het verspreiden van de druk over een groter oppervlak van de balk door het toevoegen van meerdere rollers, kunnen zijn. Een andere optie is juist het beperken van frictie tussen de balk en rollers door de constructie van het draaipunt een groter deel van het gewicht te laten opvangen.

Afsluitend is een toevoeging van een element aan het onderzoek een aanrader.

Omdat de rompstijfheid niet alleen toegekend kan worden aan het botweefsel van de wervelkolom, maar ook aan verandering in spieractiviteit, is de simultane analyse van spieractiviteit bij de metingen van toegevoegde waarde. Hiertoe is het gebruik van een EMG een goede optie.

In conclusie blijkt het Scolibed goed herhaalbaar en reproduceerbaar te zijn voor metingen van de stijfheid van de lumbale wervelkolom. De invloed van tijd, uitvoeringssnelheid van een meting en uitvoerder lijken minimale invloed te hebben. Betrouwbaarheid kan verder

(11)

11 verfijnd worden door het meetinstrument te verbeteren. In de toekomst is het interessant om te meten met patiënten met scoliose en de resultaten te vergelijken met die van gezonde deelnemers. Het gebruik van een nauwkeurig afgesteld scoliose correctie systeem ligt zo steeds meer binnen handbereik.

Appendix

In afbeelding 10 is voor het overzicht een schematische tekening weergegeven van de ijking van de krachtopnemer:

Dankwoord

Bij deze dank ik graag Ed de Jong voor de tijd en moeite gestoken in het helpen bij technische aspecten van het meetinstrument “Het Scolibed”. In het speciaal wil ik Bart Verkerke bedanken voor de betrokkenheid en interesse in dit bachelor onderzoek.

Referenties

Bartlett, J. W., & Frost, C. (2008). Reliability, repeatability and reproducibility:

Analysis of measurement errors in continuous variables. Ultrasound in Obstetrics and Gynecology, 31(4), 466- 475. doi:10.1002/uog.5256

Baumgart, E. (2000). Stiffness--an unknown world of mechanical science? Injury, 31 Suppl 2, S-B14-23.

Hodges, P., Hoorn, W. v. d., Dawson, A., &

Cholewicki, J. (2009). Changes in the mechanical properties of the trunk in low back pain may be associated with recurrence. Journal of Biomechanics,

42(1), 61.

doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.jbiome ch.2008.10.001"

James, M. A., Fotherby, M. D., & Potter, J. F.

(1995). Reproducibility of the circadian systolic blood pressure variation in the elderly. Journal of Hypertension, 13(10), 1097-1103.

Keller, T. S., Colloca, C. J., & Beliveau, J. G.

(2002). Force-deformation response of the lumbar spine: A sagittal plane model of posteroanterior manipulation and mobilization. Clinical Biomechanics (Bristol, Avon), 17(3), 185-196.

doi:S0268003302000037 [pii]

McGill, S., Seguin, J., & Bennett, G. (1994).

Passive stiffness of the lumbar torso in flexion, extension, lateral bending, and axial rotation. effect of belt wearing and breath holding. Spine, 19(6), 696-704.

Moorhouse, K. M., & Granata, K. P. (2005).

Trunk stiffness and dynamics during active extension exertions. Journal of Biomechanics, 38(10), 2000.

doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.jbiome ch.2004.09.014"

Trobisch, P., Suess, O., & Schwab, F. (2010).

Idiopathic scoliosis. Deutsches

sensor

𝜃

𝐹𝑠𝑒𝑛𝑠𝑜𝑟 𝐹𝑔𝑒𝑤.

𝑚𝑔𝑒𝑤.

𝐹𝑠𝑒𝑛𝑠𝑜𝑟 = 𝐹𝑔𝑒𝑤. cos 𝜃 = 𝑚𝑔𝑒𝑤.𝑔 𝑐𝑜𝑠𝜃

Afbeelding 10. De betrokken krachten en hoek zijn schematisch weergegeven. De resultante is de kracht (𝐹𝑔𝑒𝑤.)als gevolg van een gewicht dat via een katrol aan de stang is verbonden. De krachtopnemer meet de horizontale kracht (𝐹𝑠𝑒𝑛𝑠𝑜𝑟), welke als volgt is bepaald:

𝐹𝑦

(12)

12 Arzteblatt International, 107(49), 875-

83; quiz 884.

doi:10.3238/arztebl.2010.0875 [doi]

Weinstein, S. L., Zavala, D. C., & Ponseti, I. V.

(1981). Idiopathic scoliosis: Long-term follow-up and prognosis in untreated patients. The Journal of Bone and Joint

Surgery.American Volume, 63(5), 702- 712.

Wessels, d. i. M. (2012). Development of a non-fusion scoliosis correction device : Designing and testing

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het niet meer uitleesbaar zijn van de transponder in het oormerk van systeem D kwam op alle vier de locaties voor, variërend van één tot vijf defecte transponders per locatie..

De suggestie wordt gedaan door een aanwezige dat mensen pas toe komen aan niet-technische revalidatie als de opties voor technische revalidatie uitgemolken zijn. Afsluiting

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Verantwoordelijk Verantwoordelijk voor het, in mandaat van de provincies, afhandelen van aanvragen faunaschades (tegemoetkomingsaanvragen faunaschade, dassenovereenkomsten en

Ook (zelfs) bij de fabrikanten van de herbiciden is niet altijd de specifieke informatie voorhanden over effectiviteit van herbiciden ter bestrijding van wilde haver. Vaak is deze

of taxation system of a Member State the previous taxation rate of a particular tax shall not always be taken into the account but taxation of different groups of

onderarm (behalve flexor carpi ulnaris en ulnaire deel flexor digitorum profundus), duimmuis, duim, wijsvinger, middelvinger en helft ringvinger.. Median cutaneous nerve