woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
Hubert Lemeire
bron
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels. Z.p. 1970
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/colofon.htm
© 2010 dbnl / erven Hubert Lemeire
I
AAN JANTJE 1960 - mei - 1964
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
Voorrede
IV
Voorrede
Reeds geruime tijd werd de behoefte aangevoeld en werd de wens uitgedrukt dat zo spoedig mogelijk een begin moest gemaakt worden met de studie van de taal van Stijn Streuvels. Elk uitstel of verdaging zou de gang van zaken slechts bemoeilijken en op de duur zelfs onmogelijk maken.
Niet alleen had Prof. Dr. J. Aerts zich in deze zin uitgesproken, maar ook van Noordnederlandse zijde werd, bij monde van Prof. Dr. C. Kruyskamp de wens geuit de taal van Streuvels zo vlug mogelijk toegankelijk te maken voor alle lezers van Noord en Zuid.
In dezelfde zin schrijft Prof. Dr. M. Janssens: ‘Nu is de tijd gekomen om de wetenschappelijke Streuvels-studie met vereende krachten aan te vatten. Wat (...) minstens even noodzakelijk is (als een bibliografie), is een grondige lexicografische bewerking van Streuvels’ oeuvre. Ik heb de indruk dat dit lexicografisch werk zo snel mogelijk moet uitgevoerd worden, opdat de tijd niet een onoverbrugbare kloof zou slaan’
(1)Maar: ere wie ere toekomt!
De eigenlijke en definitieve stoot tot deze studie werd gegeven door Prof. Dr. J.L.
Pauwels die me voorstelde een verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels samen te stellen. Het toeval wilde dat ik sinds enkele tijd bezig was de taal van Stijn Streuvels te verkennen, en ook als Westvlaming
(1) M. JANSSENS, Stijn Streuvels (1871-1969). - Wetenschappelijke Tijdingen. 28e jg.
(1969), 5, september-oktober, p. 321-324.
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
voelde ik mij tot deze onderneming aangetrokken. Toch kon ik niet voorzien dat dit werk zo uitgebreid was en dat het me zo lang zou bezighouden. De studie van Streuvel' taal moest noodgedwongen onderbroken worden.
Gedurende meer dan zesendertig maanden heb ik ononderbroken gewerkt aan de samenstelling van dit woordenboek: alle werken van Streuvels heb ik gelezen, in totaal meer dan tweeentwintigduizend bladzijden, want van verschillende werken werd meer dan één uitgave gelezen. Van de meer dan vijfentwintigduizend steekkaarten werden er ruim vijftienduizend weerhouden.
Dit woordenboek bevat alle woorden en uitdrukkingen die niet in ‘Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal’, achtste druk, 1961, worden opgenomen, alle woorden en wendingen die in hetzelfde woordenboek een andere betekenis hebben of als Zuidnederlands of als gewestelijk zijn aangeduid.
Ook zegswijzen, spreekwoorden en vaste verbindingen werden zoveel mogelijk opgenomen en toegelicht.
In de bibliografische lijst op p. X vindt men de werken, bewerkingen en vertalingen
van Streuvels die ik met het oog op de samenstelling van dit woordenboek heb
geëxcerpeerd. Het was, tot mijn grote spijt, niet mogelijk van alle werken alle uitgaven
te lezen. De toegemeten tijd was te kort om al deze verschillende en zeer talrijke
uitgaven bijeen te krijgen. Die liggen nu verspreid over talloze particuliere
verzamelingen en afzonderlijke bibliotheken, zodat het voor de Streuvels-studie
wenselijk ware indien men alle werken, de verschillen-
VI
de uitgaven, de artikelen, enz... van Streuvels op één plaats of in één bibliotheek kon verzamelen. Als de studie van het volledig oeuvre van Streuvels op dit ogenblik reeds buitengewoon moeilijk is, wat dan binnen enkele jaren?
Bij de verklaring der woorden, en hierbij was Streuvels zelf indirect betrokken, hebben wij ons beperkt tot het taalkundige en tot de omschrijving van de betekenis.
Er werd gestreefd naar een zo eenvoudig mogelijke verklaring. Waar de betekenis van een woord duidelijk genoeg was, en dit geldt vooral voor de samenstellingen, werd geen omschrijving gegeven. Volledigheidshalve werden deze woorden toch opgenomen, In de regel worden de taalkringen, de gevoelswaarde, e.d. niet aangeduid.
Er werd ook afgezien van een volledige, technische beschrijving van zaken en voorwerpen.
Etymologieën worden in beginsel niet gegeven, behoudens in enkele gevallen waarin dit voor het juiste begrip van de betekenis van belang kan zijn. Bij de vreemde en bastaardwoorden wordt aangegeven uit welke taal ze zijn overgenomen, en in de meeste gevallen wordt het oorspronkelijke vreemd woord eveneens opgegeven, onmiddellijk na de grammaticale aanduidingen.
In vrijwel alle artikelen en bij afzonderlijke toepassingen van elk woord worden gebruik en betekenis toegelicht door een of meer voorbeelden en aanhalingen uit het werk van Streuvels. De vermelding van het werk (waarvan men in de bibliografische lijst op p. X de volledige titel en uitgave vindt) en de aanduiding van de bladzijde maakt het opzoeken door de lezer gemakkelijk. De spelling van deze uittreksels werd aangepast.
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
Volledigheidshalve werden ook veel woorden opgenomen waarvan alleen de spelling, geregeld of altijd, afwijkt van de algemene spelling. Deze woorden worden in de regel niet geïllustreerd door een voorbeeld of citaat.
Bij verbindingen van verschillende woorden, bv. van een zelfstandig naamwoord met een werkwoord, of van een bijvoeglijk naamwoord met een zelfstandig
naamwoord, bij uitdrukkingen, zegswijzen, spreuken,... zoeke men de verklaring op het naamwoord of op het werkwoord. Deze regel is echter niet volstrekt geldig. Wat men in zulke gevallen bij het ene niet vindt, kan men bij het andere opzoeken.
De volgorde der artikelen is strikt alfabetisch.
Bij de naamwoorden geschiedt de aanduiding van het genus (woordgeslacht) op dezelfde manier als in de Woordenlijst van de Nederlandse Taal. De vorming van het meervoud wordt aangeduid door -en, -s, enz. achter het hoofdwoord. Afwijkende vorming van het verkleinwoord wordt opgegeven na de meervoudsaanduiding.
Bij de werkwoorden zijn aangegeven: de eerste persoon enkelvoud van de verleden tijd en het verleden deelwoord, met vermelding van het overgankelijk en het onovergankelijk gebruik.
Het tegenwoordig en het verleden deelwoord zijn afzonderlijk behandeld in die gevallen waar zij bij Streuvels enkel als bijvoeglijk naamwoord of als bijwoord voorkomen.
Aan de rangschikking van de betekenis binnen de artikelen heb ik veel aandacht
besteed. In de mate van het mogelijke werd rekening gehouden met de eisen van de
logica, maar ook met het gebruik van het woord bij Streuvels.
VIII
Geregeld ook worden de uitspraak en de klemtoon aangegeven als volgt: [- -]: elk streepje stelt een lettergreep voor en de tweede is de beklemtoonde.
Na het lemma wordt tussen haakjes de afkorting van de woordenboeken, idiotica of vakwoordenboeken vermeld waar het woord eveneens werd aangetroffen. Na de betekenisomschrijving volgt soms de afkorting van de woordenboeken waaraan de verklaring of omschrijving werd ontleend. De verklaring van deze afkortingen vindt men in de lijst der afkortingen op p. XXIX.
Verwijzingen naar analoge of gelijkbetekende woorden of verbindingen zijn tussen haakjes aangegeven met de vermelding: zie ook.
Achteraan kan men een lijst van voornamen, van Latijnse woorden en een lijst met aanvullingen raadplegen.
Ondanks mijn ononderbroken en toegewijde arbeid weet ik beter dan wie ook dat dit werk allerminst volmaakt is. Bepaalde definiëringen zullen verbeterbaar zijn, bepaalde aanduidingen zullen overbodig lijken, bepaalde andere dingen moesten wellicht verduidelijkt,... Het is best mogelijk dat enkele woorden uit de
tweeëntwintigduizend bladzijden aan mijn aandacht zijn ontsnapt, dat ik er over heen gelezen heb zodat ze niet in dit woordenboek zijn opgenomen.
Dit woordenboek betekent voor mij geen eindpunt: nu reeds ben ik op zoek naar de ontbrekende uitgaven, zodat eventuele wijzigingen of nieuwvormingen door Streuvels in zijn werken aangebracht ook zouden kunnen worden genoteerd en opgenomen.
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
Indien dit woordenboek aan de verwachtingen beantwoordt, dan heb ik die uitslag in ruime mate te danken aan de bevoegde leiding van mijn promotor, Prof. Dr. J.L.
Pauwels. Hiervoor, en voor zijn belangloze hulp, onmisbare steun, voortdurende aanmoediging en onvermoeibare bereidwilligheid dank ik hem van ganser harte!
Ik moet tenslotte op deze plaats mijn welgemeende dank betuigen. aan al degenen die me op een of andere manier bij de samenstelling van dit woordenboek geholpen hebben, om hun welwillendheid, om hun zorg en nauwkeurigheid bij het tikken en stencilen van deze bladzijden; om hun sympathieke belangstelling; om hun hulp bij de verklaring van vele dialectwoorden.
Ook mijn vrouw en kinderen ben ik zeer verplicht om de edelmoedigheid waarmede
zij de ontelbare uren van mijn afzondering hebben begrepen en aanvaard.
*1
Bibliografie
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
Bibliografie
I. Werken van Streuvels, geëxcerpeerd met het oog op de samenstelling van dit woordenboek.
(alfabetisch; tussen haakjes, na de titel, datum eerste uitgave) 1. ALMA MET DE VLASSEN Haren - (1931)
Volledige Werken. Dl. 11. Kortrijk, (1952-1957) p. 9-226 a)
b) Leuven, Davidsfonds, 1931, ill., 232 p.
2. AVELGHEM - (1946) (De lijsternestreeks, Nr. 27) Tielt-Antwerpen, 1946. 367 p.
3. BEROERING OVER HET DORP - (1948) Volledige Werken. Dl. 12. Kortrijk, (1952-1957), p. 303-590.
4. DE BLIJDE DAG - (1909)
3de druk. (De Lijsternestreeks Nr. 14) Tielt-Antwerpen, 1944. 196 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 7. Kortrijk (1952-1957) p. 9-158.
5. HET BRUIDSLIED - (1911)
Van Bj. Björnson. Uit het Noors vertaald (Duimpjesuitgave Nr. 89) Maldeghem, 1911. 71 p.
6. DAGEN - 1903) Volledige Werken. Dl. 2. Kortrijk, (1952-1957) p. 155-331.
7. DODENDANS - (1901)
3de druk. (De Lijsternestreeks. Nr. 4) Tielt-Antwerpen, 1946. 222 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 3. Kortrijk, (1952-1957). p. 9-151.
XI
8. DORPSGEHEIMEN - (1904)
Volledige Werken. Dl. 3. Kortrijk, (1952-1957). p. 9-350.
9. DORPSLUCHT - (1914)
2 dln. Amsterdam s.d. 332 en 544 p.
10. DE DRIE KONINGEN AAN DE KUST - (1927) Antwerpen, 1927. ill., 55 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 10. Kortrijk, (1952-1957); p. 64-92.
11. DUIMPJESBUNDEL - (1903)
(Duimpjesuitgave. Nr. 36) Maldeghem, 1903. 269 p.
Inhoud:
's Zondags Zomerzondag In de wijde wereld Een speeldag Dodendans Naar buiten Sint-Josef De Kalfkoe Verhuizen
12. GELUK IN HET HUISHOUDEN. - (1903)
L. Tolstoï. Bewerkt door St. Streuvels. Tielt, 1926. 128 p.
13. GENOVEVA VAN BRABANT. - (1920)
2 dln. Amsterdam, s.d. VII - 261 en 216 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 8. Kortrijk, (1952-1957). 536 p.
c) DE SCHONE EN STICHTELIJKE HISTORIE VAN GENOVEVA VAN BRABANT. Leuven., 1921. Ill. 95 p.
14. HET GLORIERIJKE LICHT. - (1912) - Volledige Werken.
Dl. 4. Kortrijk, (1952-1957). p. 357-374.
15. DE GRAUWE RUITER. - (1942).
Herbert von Holzner. Vertaling uit het Duits.
(Kantekleerserie. Nr. 8.) Amsterdam, 1944. 284 p.
16. GROOTMOEDERTJE. - (1922)
Een spel van Sinterklaas voor meisjes in drie taferelen. Waregem, 1922. 31 p.
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
17. HERINNERINGEN UIT HET VERLEDEN. - (1924) Tielt, 1924. 280 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 9. Kortrijk, (1952-1957). p. 9-396.
18. HEULE. - (1942) - Kortrijk, 1942. 394 p.
19. INGOYGHEM 1904-1914 - (1951); Kortrijk-Brugge, (1951). 84 p.
20. INGOYGHEM II, 1914-1940 - (1957) - Brugge, 1957. 208 p.
21. JANTJE VERDURE. - (1903) Gent, 1943. ill., 132 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 3. Kortrijk, (1952-1957). p. 94-202.
22. HET KERSTEKIND. - (1911)
21e druk. Brugge-Utrecht, (1962), ill. 66 p.
a)
b) 7de uitg. Antwerpen, (1942). 68 p.
c) Volledige Werken. Dl. 10. Kortrijk, (1952-1957). p-63.
23. KERSTVERTELLINGEN. - (1939)
Volledige Werken. Dl. 10. Kortrijk, (1952-1957). p. 9-219.
24. KERSTWAKE. - (1928)
Antwerpen, 1928. Ill., 69 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 10. Kortrijk, (1952-1957) p. 93-129.
25. KLEINE VERHALEN. - (1909) Bj. Björnson. Uit het Noors vertaald.
(Duimpjesuitgave. Nr. 80.) Maldeghem, 1909. XI - 142 p.
Inhoud:
Thrond De Vader
Het Adelaarsnest De Berenjager
Een gevaarlijke vrijerij Uit de hoge bergen Een vrolijke knaap
26. KRONIEK VAN DE FAMILIE GEZELLE.-(1960) - Brugge, 1960. 157 p.
27. LAND EN LEVEN IN VLAANDEREN.-(1923)
Volledige Werken. Dl. 9. Kortrijk, (1952-1957) p. 401-612 p.
a)
b) Amsterdam, s.d. 359 p.
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
28. LANGS DE WEGEN. - (1902)
Volledige Werken. Dl. 4. Kortrijk, (1952-1957), p. 9-211.
a)
b) 6de druk. Tielt, 1944. 265 p.
c) 's Graveland, 1948. 243 p.
29. LENTELEVEN. (1899)
(Duimpjesuitgave, Nr. 12) Maldeghem, 1899, 297 p.
a)
b) 10de druk. (Lijsternestreeks. Nr. 1.) Tielt-Antwerpen, 1942. 241 p.
c) Volledige Werken. Dl. 1. Kortrijk, (1952-1957). p. 9-197.
d) 12de druk. Brugge, 1960. 193 p.
30. HET LEVEN EN DE DOOD IN DEN AST. - (1926)
Volledige Werken. Dl. 10. Kortrijk, (1952-1957). p. 335-413.
a)
b) (Humanitas-boekje. Nr. 12) Tielt, 1954. 61 p.
c) Brugge, 1966. 70 p.
31. LEVENSBLOESEM. - (1938)
Volledige Werken. Dl. 11. Kortrijk, (1952-1957) p. 229-547.
a)
b) Antwerpen, s.d. 334 p.
32. LEVENSWIJSHEID UIT CHINA.-(1928)
Drie Chinese novellen. Vertaald door Stijn Streuvels.
Kortrijk, s.d. Ill. 138 p.
Inhoud:
De vrouw die niet lachen wou De geheimzinnige beeltenis De dochter van de bedelaankoning
33. DE MAANDEN. - (1940)
Kortrijk, s.d. Ill. 194 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 6. Kortrijk, (1952-1957) p. 295-433.
c) 2de druk. (De Lijsternestreeks. Nr. 25.) Tielt-Antwerpen, 1942. 232 p.
34. MINNEHANDEL. (1904)
2de druk. 2 dln. Amsterdam, s.d. 168 en 204 p.
a)
b) 4de druk. (De Lijsternestreeks. Nr. 7.) Tielt-Antwerpen, (1942) 222 p.
c) Volledige Werken. Dl. 5. Kortrijk, (1952-1957). p. 9-322.
XIV
35. MORGENSTOND. - (1912)
Volledige Werken. Dl. 7. Kortrijk, (1952-1957). p. 161-178.
36. DE MOURLONS - (1910)
Bewerkt naar het Frans van Ferdinand Bouché.
Amsterdam, s.d. 272 p.
37. NAJAAR. - (1909) - Volledige Werken. Dl. 3. Kortrijk, (1952-1957). p. 353-485.
38. IN OORLOGSTIJD.
Uit het Dagboek van Stijn Streuvels. - (1914-1916) - Dl. 1: Augustus 1914; Dl. 2: September 1914;
Dl. 3: October 1914: Dl. 4: November 1914;
Dl. 5: December 1914: Dl. 6: December 1914.
Amsterdam, s.d. VII - 64, 79, 85, 54, 64 en 62 p.
39. OPENLUCHT. - (1905)
4de druk. (De Lijsternestreeks. Nr. 9) Tielt-Antwerpen, 1943. 164 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 2. Kortrijk, (1952-1957). p. 335-447.
40. DE OUDE VIKING. - 1931) - Hilversum, 1931. Ill. 40 p.
41. PARADIJSSPROOKJES. - (1938)
Opgetekend in Oostenrijk door Max Mell en door Stijn Streuvels naverteld.
Brugge, (1939). ILL. 51 p.
42. PRUTSKE. - (1922)
Amsterdam, s.d., 231 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 7. Kortrijk, (1952-1957). p. 181-427.
43. PRUTSKE'S VERTELSELBOEK. - (1935) 8e druk. Bussum, (1955) Ill. 79 p.
Inhoud:
Platteboon
Mijnheer de Maan Van één graantje drie Pier met zijn zwijn De opperdief
Vuiltje-vraagt-de-oever Van 't vissertje in de Rode Zee Duimke
Smetje Viole met al zijn alaam
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
44. DE RAMPZALIGE KAPROEN. - (1933)
Middeleeuwse bo erenroman van Wernher de Tuinder. Bewerkt door Stijn Streuvels.
a) (Wereld-Bibliotheek Vereniging) Amsterdam-Antwerpen, 1957.
Ill. 58 p.
b) (De Nederlandsche Boekhandel) Antwerpen, 1933. Ill., 74 p.
45. REINAERT DE VOS - (1910)
Bewerking uit het Middelnederlands.
Leuven, 1910. Ill. 200 p.
a)
b) (Reinaert-reeks. Nr. 64) Brussel, (1956); 106 p.
c) REINAERT DE TOS II.
(Reinaert-reeks. Nr. 64.) Brussel, (1956). p. 107-219.
d) Herwerking
3de druk. Amsterdam, 1918. 206 p.
e) Voor de jeugd.
Gent, 1926. 99 p.
46. DRIE RUSSISCHE NOVELLEN. - (1933)
Michail Prischwin, S. Ssergejew-Zensky, Maxim Gorky.
Antwerpen, s.d. 179 p.
Inhoud:
M. Prischwin: De zwarte Arabier J. Ssergejew-Zensky: De Koekoek M. Gorky: Malma
47. SAGEN UIT HET HOGE NOORDEN. - (1934) De Haag-Brussel, s.d. 216 p.
48. SMEDJE SMEE. - (1942)
Charles De Coster. Uit het Frans vertaald.
Antwerpen, 1942. 107 p.
49. SOLDATENBLOED. - (1904) Drama.
(Duimpjesuitgave. Nr. 44) Maldeghem, 1904. 58 p.
50. STILLE AVONDEN. - (1905)
3de druk. Amsterdam-Antwerpen, s.d. 146 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 5. Kortrijk, (1952-1957). p. 327-448.
XVI
51. DE TELEURGANG VAN DE WATERHOEK. - (1927) Brugge, 1927. 297 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 12. Kortrijk, (1952-1957). p 9-300.
c) 6de druk. Brugge, 1964. 305 p.
52. TIEGHEM. HET VLAAMSCHE LUSTOORD. - (1908) Gent, (1908). 149 p.
a)
b) 2de bijgewerkte uitg. Tielt, s.d., 176 p.
53. DE TIJD DER KOLLEBLOEMEN. - (1927) D. - J. D'Orbaix. Uit het Frans vertaald.
Amsterdam, 1927. 186 p.
54. TRISTAN EN ISOLDE. - (1924) Naar het oude volksboek herschreven.
Amsterdam, 1924. 261 p.
55. HET UITZICHT DER DINGEN. - (1906) Amsterdam, s.d. 195 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 4. Kortrijk, (1952-1957). p. 215-354.
56. VERTELLINGEN VAN TOLSTOI. - (1924) Bewerking.
Tielt, 1924. Ill. 150 p.
Inhoud:
De drie eenzaten Goud
's Duivels knecht
De eerste brandewijnstoker De kleine meisjes
De Kaars
Waar liefde is, daar is God Waarvan de mensen leven De twee Pelgrims
De Banneling Iljas
Blust het vuur zolang het glimt Hoeveel grond heeft de mens nodig?
57. TWEE VERTELLINGEN VAN TOLSTOI. - (1908) Vertaling
(Duimpjesuitgave Nr. 67.) Maldeghem, 1908. 98 p.
Inhoud:
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
XVII
58. VERTELSEL VAN GOKKEL EN HINKEL. - (1912) Clemens Brentano. Uit het Duits vertaald.
Amsterdam, s.d. Ill. 163 p.
59. VERTELSELS VAN 'T JAAR NUL. - (1925) Kortrijk, 1951. Ill. 93 p.
60. OP DE VLAAMSCHE BINNENWATEREN. - (1925) 2de druk. Kortrijk, 1951. Ill. 160 p.
61. VLAAMSCHE VERTELSELS. - (1917) Charles De Coster. Uit het Frans vertaald.
Amsterdam, (1917). 191 p.
Inhoud:
De mannen van Smeerop Blanca, Clara en Candida Heere Halewijn
Smedje Smee
62. DE VLASCHAARD. - (1907)
Volledige Werken. Dl. 6. Kortrijk, (1952-1957). p. 9-291.
a)
b) Brugge-Utrecht, 1967. 303 p.
c) 12de druk. Tielt-Antwerpen, 1941. 303 p.
d) 13de druk. Tielt-Antwerpen, 1943. 197 p.
63. DE VREEMDE VERTELLER. - (1938) Amsterdam, s.d. 29 p.
64. EEN VROLIJKE KNAAP. - (1909) Bj. Björnson. Uit het Noors vertaald.
3de uitgave. Tielt. 1925. XV - 109 p.
65. WAAROM IK VLAANDEREN LIEFHEB. (1925) G. Blachon. Uit het Frans vertaald.
Tielt, (1925). 160 p.
66. DE WERKMAN. - (1913)
Amsterdam, s.d. 152 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 10. Kortrijk, (1952-1957). p. 223-294.
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
67. WERKMENSEN. - (1926) Brugge, s.d., 219 p.
a)
b) Volledige Werken. Dl. 10. Kortrijk, (1952-1957) p. 223-413.
68. YSLANDSCHE GODENSAGEN. - (1933) - Amsterdam, s.d. 176 p.
69. ZEELIEDEN EN ZEEVISSCHERIJ. - (1934) Brugge, s.d., ill. 63 p.
70. ZOMERLAND. - (1900)
Volledige Werken. Dl. 1. Kortrijk, (1952-1957). p. 201-346.
a)
b) Amsterdam, s.d. 173 p.
71. ZONNETIJ. - (1900)
Volledige Werken. Dl. 1. Kortrijk, (1952-1957). p. 349-537.
XIX
II. Verzamelde Werken
Stijn Streuvels. Volledige Werken. 12 dln. Kortrijk, - (1952-1957) Dl. 1: 537 p.
LENTELEVEN: p. 9-197
p. 9 1) De witte Zandweg
19 2) In de Voorwinter
24 3) Kerstavond
32 4) Slenteren
37 5) Op de Dool
55 6) Van Ongroei
63 7) Lente
127 8) In de Vlage
133 9) Een Pijpe of geen Pijpe
137 10) 's Zondags
143 11) Een Ongeluk
155 12) Wit Leven
177 13) Het Einde
ZOMERLAND: p.
201-346
201 1) Groeikracht
243 2) Zomerland
279 3) Meimorgen
308 4) Het Woud
ZONNETIJ: p. 349-537
349 1) De Oogst
437 2) In 't Water
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
XX
Dl. 2: 447 p.
DODENDANS: p. 9-151
p. 9 1) Dodendans
26 2) Kindertijd
36 3) In de wijde Wereld
46 4) Een Speeldag
93 5) In de Weide
124 6) Noorse Liederen
130 7) Honden
139 8) Dodendans
DAGEN: p. 155-331
155 1) De Kalfkoe
188 2) Naar buiten
211 3) St. Jan
231 4) St. Jozef
248 5) Vrede
282 6) Verovering
OPENLUCHT: p.
335-447
335 1) Zonder Dak
355 2) Grootmoederken
379 3) Een nieuw Hoedje
398 4) Het Duivelstuig
434 5) Jeugd
Dl. .3: 485 p.
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
9 1) De Lawine
49 2) Een beroerde Maandag
94
3) Jantje Verdure
XXI
DORPSGEHEIMEN II:
p. 205-350
205 1) Kinderzieltje
250 2) Martje Maertens en de misdadige Grafmaker
301 3) Op het Kasteel
NAJAAR: p. 353-485
353 1) Najaar
359 2) De Bomen
377 3) Jacht
395 4) De Aanslag
Dl. 4: 372 p.
LANGS DE WEGEN: p.
9-211.
HET UITZICHT DER DINGEN: p. 215-354
215 1) De kwade Dagen
226 2) De Veeprijskamp
270 3) De Ommegang
HET GLORIERIJKE LICHT: p. 357-372
Dl. 5: 448 p.
MINNEHANDEL: p.
9-322
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
327 1) Een lustige Begraving
341 2) Horieneke
359 3) Zomerdagen op het
vlakke Land
396 4) Zonnebloemen
426
5) Ingoyghem
XXII
433 p.
Dl. 6:
: p. 9-291 DE
VLASCHAARD
: p. 295-433 DE MAANDEN
428 p.
Dl. 7:
: p. 9-158 DE BLIJDE DAG
: p. 161-178 MORGENSTOND
: p. 181-428 PRUTSKE
536 p.
Dl. 8:
: 536 GENOVEVA VAN BRABANT
612 p.
Dl. 9:
: p. 9-396 HERINNERINGEN
p. 9 1) Hoe men schrijver wordt
50 2) Onze Streek
71 3) Mijn Rijwiel
91 4) Volkslectuur
136 5) Voor de Oorlog
145 6) Onze Fiets in Oorlogstijd
192 7) Damme
229 8) Mijn Schooltijd
236 9) Na de Oorlog
246 10) De Schoonste Deugd
251 11) Veurn-Ambacht
302 12) Schoonheid
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
352 15) Mijn Loopbaan op de Planken
374 16) Na vijf en twintig Jaren
381 17) De Terechtstelling van een
Onschuldige
XXIII
: p. 401-612 LAND EN LEVEN
IN
VLAANDEREN
p. 401 1) Het Uitzicht
426 2) De landse Dorpen
463 3) De landse Woningen
493 4) De landse Bevolking
608 5) Dertig Jaar later
413 p.
Dl. 10:
: p. 9-219 KERSTVERTELLINGEN
9 1) Het Kerstekind
64 2) De drie Koningen aan de Kust
93 3) Kerstwake
130 4) Het Kerstvertelsel
155 5) Kerstmis der vier Evangelisten
163 6) Kotters Kertvertelsel
181 7) Bethlehem
210 8) Op Zoek naar het Kerststalletje
: p. 223-413 WERKMENSEN
223 1) De Werkman
295 2) Kerstmis in Niemandsland
335 3) Het Leven en de Dood in den Ast
547 p.
Dl. 11:
: p. 9-226 ALMA MET DE
VLASSEN HAREN
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
590 p.
Dl. 12:
p. 9-300 DE
TELEURGANG VAN DE
WATERHOEK
: p. 303-590 BEROERING
OVER HET
DORP
XXIV
III. Bloemlezingen
J. ALEIDA NIJLAND.
Bloemlezing uit de Werken van Stijn Streuvels
Amsterdam, 1906. 278 p.
1.
J. GEURTS
Uit Stijn Streuvels' werken
3 dln. Amsterdam, 1914. 175, 156 en 176 p.
2.
A. HERCKENRATH
Vlaamse Oogst. Proza en Poëzie van hedendaagse Zuid-Nederlandse schrijvers.
Amsterdam, 1904. 318 p.
3.
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
IV. Woordenboeken en Idiotica A. Woordenboeken.
1. A.C. OUDEMANS.
Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch Woordenboek 7 dln. Arnhem, 1870-1880
2. VAN DALE
Groot Woordenboek der Nederlandse Taal.
Bewerkt door Dr. C. Kruyskamp. 8e druk. 's Gravenhage-Antwerpen, 1961.
3. P. WEILAND
Nederduitsch Letterkundig Woordenboek.
Antwerpen, 1845.
4. Woordenboek der Nederlandsche Taal.
's Gravenhage-Leiden, 1882- 5. E. VERWIJS en J. VERDAM.
Middelnederlandsch Woordenboek.
's Gravenhage, 1885-1941.
B. Idiotica
1. L.L. DE BO
Westvlaamsch Idioticon.
Brugge, 1873.
2. L.L. DE BO
Westvlaamsch Idioticon.
Uitgegeven door J. Samyn, Gent, 1892.
3. Guido GEZELLE
Loquela tot woordenboek omgewerkt door J. Craeynest
Amsterdam-Antwerpen, 1907
XXVI
4. Verklarend Glossarium. Getrokken uit het Gezelle Lexicon van Prof. Dr. Fr. Baur.
5de herziene druk. Antwerpen, s.d.
5. L.W. SCHUERMANS
Algemeen Vlaamsch Idioticon Leuven, 1865-1870
Bijvoegsel aan het Algemeen Vlaamsch Idioticon Leuven, 1883
6. I. TEIRLINCK
Zuid-Oostvlaamsch Idioticon.
Gent, 1908
7. P.J. CORNELISSEN en J.B. VERLIET Idioticon van het Antwerps Dialect
Gent, 1899. Bijvoegsel in drie delen door J. Cornelissen in 1936-1939. (Kon. Vla. Acad. Reeks VI Nr. 60)
8. LIEVEVROUW-COOPMAN (Lodewijk):
Gents Woordenboek
Gent, Erasmus, 1950-1954 (Kon. Vla. Acad. v. Taal- en Letterkunde.
Reeks VI. Nr. 68)
C. Vakwoordenboeken 1. L.L. DE BO.
Kruidwoordenboek
Bewerkt door J. Samyn, Gent, 1888.
2. A.P.J. BROUWERS
De vlasserij in het Nederlands van de eerste helft der twintigste eeuw.
Nijmegen, 1957.
3. L. VANDENBUSSCHE
Onze volkstaal voor kruiden en artsenijen Menen, 1955.
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
D. Encyclopedie
WINKLER PRINS GEILLUSTREERDE ENCYCLOPAEDIE,
6e dr., Dl. I-XVIII, Amsterdam, Elsevier 1947-1954, + supplement en
XXVIII
Lijst van afkortingen
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
Lijst der afkortingen
A. Van de werken van Stijn Streuvels
I, 1, a.
zie: BIBLIOGRAFIE Alma
I, 1, b Alma II
I, 2 Avelghem
I, 50, b Avonden
I, 3 Beroering
I, 60 Binnenwateren
I, 4, b Blijde Dag
III, 1.
Bloemlezing
I, 5 Bruidslied
I, 32 China
I, 6 Dagen
I, 7 Dodendans
I, 8 Dorpsgeheimen
I, 9 Dorpslucht I
I, 9 Dorpslucht II
I, 11 Duimpjesbundel
I, 12 Geluk Huishouden
I, 13, b Genoveva
I, 13, c Genoveva II
I, 13, a Genoveva III
III, 2.
Geurts I
III, 2.
Geurts II
III, 2.
Geurts III
I, 14 Glorierijke Licht
1, 58 Gockel
I, 68 Godensagen
I, 15 Grauwe Ruiter
I, 16
Grootmoedertje
XXX
I, 17 Herinneringen
I, 17, a Herinneringen II
I, 18 Heule
I, 19 Ingoyghem I
I, 20 Ingoyghem II
I, 59 Jaar Nul
I, 44, b Kaproen
I, 44, a Kaproen II
I, 23 Kerstvertellingen
I, 53 Kollebloemen
I, 26 Kroniek Gezelle
I, 28, a Langs Wegen
I, 29, c Lenteleven
I, 29, b Lenteleven IV
I, 31, a Levensbloesem
I, 33, b Maanden
I, 34, c Minnehandel
I, 34, a Minnehandel II
I, 34, b Minnehandel III
I, 35 Morgenstond
I, 36 Mourlons
I, 37 Najaar
I, 46 Novellen
I, 38 Oorlogsdagboek
(augutus, september, oktober,... verwijzen respectievelijk naar 1e, 2e, 3e, ... deel)
I, 39, b Openlucht
I, 41 Paradijssprookjes
I, 42, b Prutske
I, 32, a Prutske II
I, 47 Sagen
I, 48 Smedje Smee
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
I, 49 Soldatenbloed
I, 52, a Tieghem
I, 52, b Tieghem II
I, 56 Tolstoï
I, 57 Tolstoï II
I, 54 Tristan
I, 55, b Uitzicht
I, 55, a Uitzicht II
I, 25 Verhalen
I, 63 Verteller
I, 43 Vertelselboek
I, 61 Vertelsels
I, 40 Viking
III, 3 Vlaamse Oogst
I, 27, a Vlaanderen
I, 62, a Vlaschaard
I, 62, b Vlaschaard II
I, 45, a Vos
I, 45, b Vos II
I, 45, c Vos III
I, 64 Vrolijke Knaap
I, 65 Waarom Vlaanderen
I, 51, b Waterhoek
I, 66, a Werkman
I, 67, b Werkmensen
I, 69 Zeelieden
I, 70, a Zomerland
I, 71
Zonnetij
XXXII
B. Van de woordenboeken
IV, B, 7 zie: BIBLIOGRAFIE
Antw.
IV, C, 2 Br.
IV, B, 1 en 2 DB
IV, C, 1 DB II
IV, B, 4 GL
IV, B, 3 Lo
IV, A, 1 O
IV, B, 5 S
IV, B, 6 Te
IV, C, 3 V
IV, A, 2 VD
IV, A, 5 VV
IV, A, 3 W
IV, A, 4 WNT
IV, D WP
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
C. Redactionele afkortingen
aldaar ald.
Arabisch Ar.
benaming ben.
bepaling, bepaald bep.
betrekking, betrekkelijk betr.
bijvoegelijk naamwoord bn.
in de bouwkunst bouwk.
bijwoord, bijwoordelijk bw.
collectief coll.
comparatief comp.
Duits Dts.
Engels E.
eigenlijk eig.
figuurlijk fig.
Frans Fr.
frequentatief freq.
gebruikt gebr.
genitivus partitivus gen. part.
Germaans Germ.
gesubstantiveerd gesubst.
hoofdtelwoord hoofdtelw.
imperatief imp.
infinitief inf.
inzonderheid inz.
katholiek kath.
koppeling kopp.
kuiperij kuip.
in de landbouw landb.
mannelijk m.
metonymisch meton.
mythologie
myth.
in de muziek muz.
onzijdig o.
onbepaald onbep.
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
onderschikkend ondersch.
oneigenlijk oneig.
onovergankelijk onoverg.
onpersoonlijk onp.
in de plantkunde plantk.
pleonasme pleon.
rangtelwoord rangtelw.
respectievelijk resp.
scheldwoord scheldw.
schertsend scherts.
substantief subst.
tegenover tgov.
bij timmerlieden timm.
tussenwerpsel tw.
uitdrukking uitdr.
vrouwelijk v.
vandaar vand.
verbinding, verbogen verb.
verkleinwoord verklw.
voornaamwoord, -elijk vn.
voegwoord, -elijk voegw.
voorzetsel vz.
wijs w.
weverswoord, bij wevers wev.
zegswijze zegsw.
zelfstandig zelfst.
zelfstandig naamwoord
zn.
XXXV
Woordenboek
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
- A -
[Aafs]
AAFS, bn., (DB, Lo, GL)
verkeerd, onbeleefd, bot, ruw, onvriendelijk, onbetamelijk, eigenzinnig.
‘Hij kende hun aafse voeren en hij voorzag hun tegenwoordigheid op de bruiloft als een breuk, een zwarte vlek, een groot ongemak’ (Langs Wegen 107)
‘Daarom bekeek ze Pierke soms met listige ogen en ze merkte dat de jongen simpel bleef en zijn aafse doening bijhield lijk een nuchter kind’ (Dodendans 14)
‘Zij (= de boeren) hielden zich als aafse, onverroerbare tjokken, gehard tegen alles, onverschillig voor om 't even wat hun te wachten staat’ (Vlaschaard 122)
[Aafsheid]
AAFSHEID, v. (DB)
onbeleefdheid, ruwheid, eigenzinnigheid.
‘Als de boer maar zelf over de zaak had mogen beslissen, zou 't vlas wel allemaal naar de Leie gevoerd worden, al ware 't maar om zijn eer te kavelen tegenover de ander boeren; maar hierin kon geen aafsheid baten; de koopmans gaven de doorslag’
(Vlaschaard 147)
[Aaierd]
AAIERD, m., (DB), (Fr.: air)
zonnebundel, bundel zonlicht, lucht waarin (zonne)- stofjes spelen, zweven, dansen.
‘'t Zwermend bloemenstof danste in gouden aaierd tegen 'blauw van de lucht en 't zwartsel van de donkere speren’ (Minnehandel 272).
‘Hij deed me het toverspel van de zon opmerken: de gouden aaierd die speelde in het schone slaapkamerken’ (Stille Avonden 390)
‘In de straal die als het vlammend lemmer van een zweerd door de kamer stak,
mierelde de aaierd vol kleurstofjes als bloemstubbe zo fijn’ ( Vlaschaard 124)
[Aalkelder]
AALKELDER, m., -s, (DB) aalput.
‘Van ends ont ends werd de buik en de borst (= van een konijn) opengesneden en de beuling er uitgehaald, het galblaasje in de aalkelder geworpen’ (Lenteleven 81)
[Aalpomp]
AALPOMP, v., -en, (DB)
pomp waarmee de aalt uit de aalput in de gierton wordt gepompt.
‘Op Leenders koeiplekje, links eer ze de grote eerdestraat opgingen stonden de twee oude knechten aan de aalpomp’ (Langs Wegen 164)
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
[Aalschijte]
AALSCHIJTE, v., (DB)
diarree, buikloop, dunne en overvloedige afgang.
‘Die koeien hebben de aalschijte!’ (Zomerland 249)
[Aalsop]
AALSOP, o.
aalt, gier.
‘Hun handen hielden de trekker en gezamelijk bogen zij hun oud lijf en haalden de gekrookte pomparm op en neêr, de ijzeren elleboog hoekte open en toe en 't bruine aalsop stroelde uit de wijde pompemond door een kous in de trechter van 't aalstuk.’
(Langs Wegen 164)
[Aalstuk]
AALSTUK, o., -ken, (DB) aalkuip, gierton.
‘'t Bruine aalsop stroelde uit de wijde pompemond door een kous in de trechter van 't aalstuk’ (Langs Wegen 164)
[Aalwaarde]
AALWAARDE, [ - -] bn., (DB), (zie ook: aalwaardig, alwaarde)
onbezonnen, uitgelaten, overdadig, onbesuisd, brooddronken, dartel, onnadenkend.
‘Ze (= de boeren) wendden zich op de rug met aalwaarde manieren en lieten hun vel roosteren door de zon’ (Zomerland 250)
‘Het klonk als een schaterlach: 't galmen der uitbundige leute, de blijheid van 't volk
dat onbaatzuchtig de winst bezingt van de boer, of liever: de zuivere vreugd van de
zomer, met de aalwaarde, redeloze balorigheid van hun bradde levenslust’ (Vlaschaard
190)
‘Vermeulen begeerde dat er morgen geen dag meer klaren zou op 't geen hij vandage in aalwaarde toorn verricht had’ (ibid. 258)
‘Het was genoeg te zien op hun gelaat en aalwaarde gedragingen dat zij zich onbezonnen overgaven aan de roes van liederlijkheid en wellust (Genoveva 276)
[Aalwaardig]
AALWAARDIG, [ - -], bn., bw., (DB) (zie ook: aalwaarde, alwaarde) zelfde betekenis als: aalwaarde.
‘Anderen die 't aalwaardig aanleggen, 't zienderogen in hun schoot geworpen krijgen, de dezen hebben “een haan die eikels schijt” naar Barisjan beweert’ (Maanden 423)
‘Hij trachtte de leegheid der dagen te korten met lustige makkers die hem door hun aalwaardige uitgelatenheid de verstrooiing moesten brengen en zijn zware gedachten verdrijven’ (Genoveva 411)
zelfst. gebr.:
‘Bij 't vooruitzicht der scheiding, liet hij ineens 't aalwaardige zijner liefde los’
(Genoveva 330)
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
[Aamechtig]
AAMECHTIG: bn., aamborstig.
‘De oude aamechtige zuster wist niet wat er rond haar gebeurde’ (Vlaschaard 249)
[Aamloos]
AAMLOOS, bn. (GL) (zie ook: ameloos) stil, roerloos, windstil.
‘Uit iedere schoorsteen van de huizen over 't dorp, krinkelde nu een pluimke rook, dat rechtop steeg in de reine, aamloze lucht’ (Zonnetij 495)
[Aamloosheid]
AAMLOOSHEID, v., (Lo) stilte, roerloosheid, windstilte.
‘De aamloosheid van de lucht was zo ongewoon na al dat woelig bewegen ginder op 't dorp’ (Minnehandel 136)
‘De koornstaken (...) stonden (...) vast in de volkomene aamloosheid van de onberoerde lucht’ (Avonden 328)
[Aamschier]
AAMSCHIER, o., -en, (DB)
haamschier, haamhout, de zwengel, het zwenghout.
‘Spikkerelle staat zich te warmen bij 't smisvuur, is er aksmekaks zijn aamschier komen halen’ (Maanden 424)
‘Harnas, zwenkels en aamschieren waren uit kostelijk hout’ (Genoveva 201)
[Aamstil]
AAMSTIL, bn.
stil, roerloos, windstil.
‘Een pluime blauwendige rook kronkelde boven de hoofden uit en verging in de aamstille lucht’ (Dorpsgeheimen I 58)
‘Wanneer het bij pozen volkomen aamstil werd, hoorde Lieveke haar hartslag als een hamerklop die uit de grond kwam’ (Levensbloesem 454)
[Aan]
AAN, bw.
uitdr.: ‘aan en bij staan’: dichtbij (om toezicht te houden), bij of in de buurt.
‘Theresia stond daar aan en bij’ (Dorpsgeheimen 137)
[Aanbehoor]
AANBEHOOR, o., -ten, (DB) (zie ook: bijbehoorten) wat deel uitmaakt van; wat behoort bij, tot; onderdeel.
‘De vrouwe, de boer, de dochters, de peerden, heel het aanbehoor der hofstede, dat begon nu opeens te herleven in nieuwe duidelijkheid’ (Langs Wegen 98)
‘Niemand in de bereddering of in 't aanbehoor van 't hof inzicht of bemoeiing laten, alleen meester blijven, vast op de benen staan en... nooit twijfelen’ (Vlaschaard 32)
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
‘Verders werd er tussen moeder en dochter in stilte geschikt wat er van het aanbehoor in de woning dienstig kon zijn, de bruid mede te geven’ (Genoveva 251)
‘Een wonder christusbeeld en al de aanbehoorten van de H. Passie, allemaal in zuiver, geelblinkend palmhout gesneden’ (Zomerland 331)
[Aanbeklijven]
AANBEKLIJVEN, bekleef aan, aanbekleven; (onoverg.) aangroeien.
‘Dan beklijft de drukte allengs aan en de toeloop komt van alle kanten’ (Uitzicht 313)
[Aanbelangen]
AANBELANGEN, belangde aan, aanbelangd. (overg.) interesseren, belangstelling tonen voor.
‘Lieveke moest maar luisteren, en doen alsof dit alle haar grotelijks aanbelangde’
(Levensbloesem 390)
[Aanbilk]
AANBILK, m., -en, (DB) aanbeeld.
‘Zijn (= rondreizend koperslager) aanbilk en vijlstak waren in de grond vastgezet’
(Heule 197)
[Aanbrenger]
AANBRENGER, m., -s. aanvoerder of bezorger van waren, grondstoffen, voorwerpen (WNT)
factoor, faktoor,
‘Voor de mensen was de vrucht (= vlas) nu zogoed als gewonnen. Meteen begon 't beweeg en de roering; overal kwamen er vreemdelingen die 't land afketsten - vlaskutsers, leienaars, koopmans en aanbrengers’. (Vlaschaard 144)
[Aandokkeren]
AANDOKKEREN, dokkerde aan, aangedokkerd (onoverg.) dokkerend (zie ald.) naderen
‘Uit een zijstraat kwam een stootwagen aangedokkerd’ (Lenteleven 33)
[Aandrelen]
AANDRELEN, dreelde aan, aangedreeld (onoverg.) strelen.
‘Zij (= de leerlingen) waren om 't even jaloers in haar gunst te komen; enkelen deden verliefd, kwamen tegen haar rokken aandrelen en zij moest hen van zich afhouden’
(Levensbloesem 402)
[Aandrijvend]
AANDRIJVEND, bn.
onstuimig, impulsief, agressief.
‘In de eenvoud van zijn aandrijvende zin, gold als een wet de overtuiging: alle kwaad moet op de kwaaddoener gewroken worden’ (Genoveva 517)
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
[Aaneenfutselen]
AANEENFUTSELEN, futselde aaneen, aaneengefutseld (overg.) (DB, Lo) aaneenfrutselen, aan elkaar bevestigen, vluchtig aaneenhechten.
‘Prutske heeft ze (de poppen) in de duik, en zonder er iemand iets van weet, in haar bed, met lappen en draad aaneengefutseld’ (Prutske 249)
[Aaneenhang]
AANEENHANG, m.
samenhang, verband.
‘De oude gedienden die door levenslange gewoonte in de afzondering haar zinnen zodanig van de wereld afgekeerd hebben dat zij er alle inzicht over verloren waren en de aaneenhang niet meer begrepen’ (Dorpslucht II 41)
[Aaneenklissen]
AANEENKLISSEN, kliste aaneen, aaneengeklist. (overg. en onoverg.) aaneenvoegen, aaneenbrengen, aaneensluiten.
‘Ze luisterden met aandacht naar de mate van 't lied en onder 't dansen werd er zeldzaam een woordeken in de oor gevezeld. 't Was een luid gesleep en geronk, een dooreenmierelen van aaneengekliste koppels’ (Zonnetij 465)
[Aaneenleiselen]
AANEENLEISELEN: zie LEISELEN
[Aaneenprutsen]
AANEENPRUTSEN, prutste aaneen, aaneengeprutst. (overg.); (Te)
aaneenknutselen, in elkaar steken, vluchtig aaneenhechten, haastig en slordig aan
elkaar bevestigen.
‘Hij was bevriend met Levinus de smid uit de gebuurte en die twee verstonden elkaar om hun “uitvindingen” aaneen te prutsen’ (Herinneringen 76)
[Aaneenreken]
AANEENREKEN, reekte aaneen, aaneengereekt, (overg.) (zie ook: aaneenrijen, aanreken)
op één rij plaatsen, schikken; aaneenschakelen (vgl. aanreken).
‘Ik zag voor 't eerst de letters, die ik tot volzinnen had aaneengereekt, gedrukt staan’
(Herinneringen 30)
[Aaneenrijen]
AANEENRIJEN, rijde aaneen, aaneengerijd, (overg.) (zie ook: aaneenreken, aanreken)
in, op één rij plaatsen.
‘De aaneengerijde gevels verschillend van hoogte en vorm, elk in eigen schakering van kalkwitsel, -het beeld van het dode Damme in zieleslaap gedompeld.’
(Herinneringen 206)
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
[Aaneenrijgsel]
AANEENRIJGSEL, o.
het aaneenrijgen, de aaneenrijging.
‘Met hun gemaakte plechtigheid en afgepaste beleefdheid sloegen ze alle natuurlijke uiting lam en de samenspraak werd een onbenulligheid, een aaneenrijgsel van ongemeende volzinnen’ (Dorpslucht I 272)
[Aangaan]
AANGAAN, ging aan, aangegaan, (overg.) 1. beginnen, ondernemen.
‘Eerst moest er voor afdak en koterij gezorgd worden en dat wilde hij profijtelijk aangaan’ (Openlucht 336)
2. met vijandige bedoelingen naar iemand toegaan; iemand lastig vallen; iemand uitschelden (DB, Lo)
‘Hij heeft mij aangegaan en bedreigd’ (Beroering 480)
[Aangaande]
AANGAANDE, uitdr.: ‘aangaande komen’, (Lo); (zie ook: aangaans komen) naderen, komen.
‘In de verte volgde hij de zwarte wijven en spourerende jongens die aangaande kwamen of haastig voortliepen’ (Minnehandel 10)
‘Hij groette de mensen onverschillig wie, al die aangaande kwamen’ (ibid. 210)
‘In bende, gezellig bijeen, keerde men terug. Ze wisselden een groet of riepen ene lachreden naar al de koppels en jongelieden die aangaande ook hunne bedevaart deden’ (Minnehandel 266)
[Aangaans]
AANGAANS, uitdr. ‘aangaans komen’, (zie ook: aangaande komen).
naderen, komen.
‘Vermeulen kwam aangaans om te kijken of men niet avig gewerkt had’ (Vlaschaard 35)
[Aangelegenheid]
AANGELEGENHEID, v., -heden.
contact, betrekking, verhouding.
‘En ze scheidden weer van elkaar, zonder dat men er aan dacht hoe hij voortijds, met diezelfde vrouw, in zijn jongde, eens nauwere aangelegenheden had, die vergaan en dood waren en op niets uitgelopen’ (Uitzicht 258)
[Aangeraken]
AANGERAKEN, geraakte aan, aangeraken, (onoverg.) komen bij, naderen tot.
‘Ze wisselden van voorschoot en Mele kon er (= de geit) nu vrij aangeraken’ (Zonnetij 527)
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
[Aangestoken]
AANGESTOKEN, bn.
opgehitst.
‘Aangestoken door gramschap drong zij in het Robijnenpaviljoen binnen waar zij de keizer met Pao Se op de schoot zittend aantrof’ (China 28)
[Aangetoorteld]
AANGETOORTELD, zie: AANTOORTELEN
[Aangetrek]
AANGETREK, o., -ken (DB)
bijgebouwtje deel van een gebouw onder een lager afdak.
‘Omdat het hem nijdig in de ogen stak te zien hoe ze ginder altijd maar nieuwe huizen en stallen timmerden en aangetrekken’ (Zomerland 265)
‘Rechtover de voordeur, in de achterwand der woonkamer, is het schotelhuis gelegen, - een aangetrek onder 't lage afdak dat terzelfder tijde als washuis, als spinde en als kelder dienst doet’ (Vlaanderen 487)
[Aangezeeuwd]
AANGEZEEUWD: uitdr. ‘aangezeeuwd komen’ (DB, GL); (zie ook: volgezeeuwd) naderen, komen, zich verspreiden over
‘In de hoog blauwe hemel kwamen de wazige dampwolkjes aangezeeuwd in floersen opengevorkt lijk drendels uit een gouden hooischelf’ (Zonnetij 495)
[Aanhalen]
AANHALEN, haalde aan, aangehaald, (overg.)
ophalen, in de herinnering terugroepen, in herinnering brengen, er weer over spreken.
‘Toen ze alleen waren, haalden ze hun vroegere streken aan’ (Levensbloesem 532)
[Aanhalig]
AANHALIG: bn.
vriendelijk, gedienstig, verplichtend, aantrekkelijk; mooi, aardig, lief, opgewekt, blij (WNT)
‘Zij deelde in de uitgelaten vreugde der kinderen, doch over veel dingen waarvan haar hart vol was, kon ze hem niet spreken, haar gemoed geen lucht geven, en 't hinderde haar op de aanhalige vragen te moeten antwoorden’ (Werkmensen 232)
‘'t Uitbundig geschater van het aanhalig jonge ding had haar reeds lang verveeld’
(Vlaschaard 140).
[Aanhang]
AANHANG, m.
het leven, de gebeurtenissen.
‘Als 't meeste nieuws uitgebrebbeld was, vielen de twee wijven onder een aan de kalmere overwegingen uit de aanhang van het dorpsleven, vergeleken de vroegere toestand met de huidige’ (Dorpsgeheimen 152)
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
[Aanhebben]
AANHEBBEN, had aan, aangehad, (overg.) (DB, Te)
meebrengen, met zich brengen; vorderen, vereisen (t.w. als inspanning of zorg) (WNT)
‘Altijd de eenzelfde gang door de vier jaargetijden, met het kerende werk dat zomer en winter onveranderd aanheeft’ (Avonden 433)
[Aanhechtig]
AANHECHTIG, bn. (Lo)
genegen, liefdevol, aanhankelijk.
‘Lida, de goede aanhechtige zuster die hem alles wilde geven waarnaar hij langde’
(Zonnetij 396)
‘Hij voelde zich bemierd en bezeten door de drang, aanhechtig geworden door 't geen waarin hij geleefd had en niet meer missen kon: het meesmonkelend ogelen van de schalks uitdagende blik, de blozende wezens, fris als morgendauw’ (Vlaschaard 225)
[Aanhechtigheid]
AANHECHTIGHEID, v.
genegenheid, behulpzaamheid, vriendelijkheid, aanhankelijkheid.
‘En in het begin was het àl boffen met de schoondochter: er was nergens zulk een...
't was: Moeder neem een eitje; moeder hebt ge suiker in uw koffie? moeder alhier, moeder aldaar... niets dan aanhechtigheid’ (Dorpsgeheimen 61)
[Aanhechting]
AANHECHTING, v.
zelfde betekenis als: aanhechtigheid.
‘Met het wassende verstand werd Genoveva in haar zoontje de eerste vonken van
kinderlijke aanhechting en liefde gewaar’ (Genoveva II 47).
‘Door het leven ondereen in bende, dag aan dag, ontstond er samenhorigheid die groeide tot aanhechting, met een geest van wederzijds vertrouwen’ (Vlaschaard 102)
[Aanhevelen]
AANHEVELEN; hevelde aan, aangeheveld, (overg.)
tot de vereiste hoogte brengen, opvoeren, aanaarden (aardwerken)
‘Dan is het rondhalen en bijsleuren begonnen van vrachten sintels uit de olieslagerij, keien (...), dan de bodem aanhevelen met de vereiste glooiingen... en aan 't metselen’
(Avelghem 154)
[Aanhorigheid]
AANHORIGHEID, v., -heden. (zie ook: bijhorigheid) wat deel uitmaakt van, wat behoort bij, tot; onderdeel.
‘'t Eerste en 't bijzonderste bestond in het nauwkeurige nazicht over alles wat de goede stand van het huis betrof, met al zijn aanhorigheden’ (Dorpslucht I 93)
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
[Aankijken]
AANKIJKEN, keek aan, aangekeken, (overg.) uitdr.: ‘iemand, iets er op aankijken’:
onderzoekend, met opzet bekijken, in de hoop iets te merken of te vernemen.
‘Een veulen dat in de weide stond te dromen, had hij er op aangekeken en ondervraagd’ (Levensbloesem 249)
‘Heel de tijd heeft zij er Maria op aangekeken (ibid. 329)
[Aanklad]
AANKLAD, o., -den. (DB) 1. afdak.
‘Hij bleef staan onder 't aanklad, in 't deurgat van de koestal’ (Vlaschaard 107) 2. bijgebouw.
‘De woningen, hoevetjes, hutten, koeiplekjes, kortstulpen en aankladden uit stro en leem, met doorzakte daken en scheve wanden, liggen tegen beide hellingen aangeplakt’ (Levensbloesem 229)
[Aanklappen]
AANKLAPPEN, klapte aan, aangeklapt, (overg.) aanpraten.
‘Amelie voelt niets voor die zotte liefhebberij van haar vent, en in de 25 jaar dat ze getrouwd zijn, heeft Pattijn het haar niet kunnen aanklappen’ (Maanden 349)
[Aanklessen]
AANKLESSEN, kleste aan, aangeklest, (overg. en onoverg.) vasthechten, aanplakken, doen aankleven, doen aanplakken.
‘Rijzels en boonstaken met de droge groeze er nog aangeklest’ (Werkmensen 237)
[Aankleverij]
AANKLEVERIJ, v.
sterke gehechtheid, genegenheid, aanhankelijkheid.
‘De aankleverij en de afgunst’ (Waarom Vlaanderen 9)
[Aanklotsen]
AANKLOTSEN, klotste aan, aangeklotst, (onoverg.) telkens het geluid ‘klots’ doen horen, inz. bij het gaan
‘Met het deerlijk gehavend overschot van haar teddybear aan een touw achter zich aanklotsend, beging Prutske haar tochten over struik en steen en zong hierbij helder op, haar eerste liedje’ (Prutske 202)
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
[Aanknoping]
AANKNOPING, v.
contact, aanknopingspunt.
‘De materiële last der ellende en zijn armoedig bestaan hielden hem ter plaats, verre van alle aanknoping die hem de druk konden doen gewaarworden’ (Vlaanderen 606)
‘Nu beseft zij met weemoed de overgrote afstand van gindse rijke kamer naar het schamel dakvenstertje onder stro - onbereikbaar ver, zonder aanknoping, afgescheiden 't een van 't ander, door dikke duisternis’ (Levensbloesem 433)
[Aanknoppen]
AANKNOPPEN, knopte aan, aangeknopt (overg.) aanknopen.
‘Castelein heeft zijn wijfs schort aangeknopt en snijdt zijn palmtronken in haantjes en tietjes’ (Maanden 325)
[Aankomer]
AANKOMER, m., -s.
die aankomt.
‘De eerste aankomers geraken eerst besteld’ (Dagen 242)
[Aanko(t)teren]
AANKO(T)TEREN, ko(t)terde aan, aangeko(t)terd, (overg.) aanporren.
‘Een derde met de zweep en een prikkel om hem (= de stier) aan te kotteren’
(Ingoyghem II 18)
‘Verkamst heeft een broertje dood aan lastige arbeid, lang aan 't zelfde werk blijven,
steekt hem tegen, maar Maria kotert hem aan’ (Maanden 370)
[Aankrijgen]
AANKRIJGEN, kreeg aan, aangekregen, (overg.) krijgen.
‘Welk kleed ze (= de poppen) aankrijgen hangt van een thoeveel omstandigheden af’ (Prutske 230)
[Aanleg]
AANLEG, m.
1. uitvoering, inrichting, ontwerp, vorm.
‘Overal rond liggen de dorpen als zovele blinkende kleurstippels eigen van uitzicht, met eigen aanleg, bouwtrant en lijnenspel’ (Herinneringen 52) 2. wijze van aanvatting en uitvoering van een werk; beheer
‘Haar doel was: tot daar geraken zonder grote ontbering of armoede te lijden en Jan buiten de wete laten van haar behendigheid en nauwe aanleg’ (Langs Wegen 153)
[Aanleggen]
AANLEGGEN, legde aan, aangelegd, (onoverg.) aanstalten maken, van plan zijn.
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
‘'t Zal voortaan uit zijn met waaien; 't is nevelkoud en 't legt aan om te vriezen’
(Maanden 414)
[Aanlengsel]
AANLENGSEL, o., -s.
verlenging, verlengsel, verlengstuk.
‘Het aanlengsel van de voorgevel was de werkwinkel - een lemen wand, eveneens in vakbouw, doch buikboogde en met zaalrugde dak’ (Avelghem 157)
[Aanleuren]
AANLEUREN, leurde aan, aangeleurd (onoverg.) (waggelend, met moeite) naderen.
‘Ze bleven daar wat zitten maar als Mane kwam aanleuren met de baalzak over de rug sprongen ze allen recht en waren ijlings op weg’ (Dodendans 79)
[Aanlopen]
AANLOPEN, liep aan, aangelopen (onoverg.) oplopen, hoger worden, vermeerderen, toenemen.
‘Maanden reeds moest al 't geen ze in 't huishouden vandoen had, op de plak gehaald worden, en met niets dan 't hoognodige, bleek de schuld zo aangelopen, dat ze zelf niet meer naar de winkel gaan dorst, er de kinders op afstuurde’ (Werkmensen 230)
[Aanmaken]
AANMAKEN, miek, maakte aan, aangemaakt, (overg.)
bij uiterste wil aan iemand toewijzen, vermaken, schenken, geven (bij testament)
‘Alles hebt gij uw oudste zoon aangemaakt. Waarvan zullen wij getweeën leven?’
(China 68)
‘Prutske troost zich omdat zij, als erfgenaam, een groot deel van Broers en Zus speelgoed werd aangemaakt’ (Prutske 204)
[Aanmerking]
AANMERKING, v., -en.
1. afkeurende opmerking, bedenking.
‘In alles tracht zij stipt te doen 't geen voorgeschreven is, vreselijk bang een aanmerking te krijgen of berispt te worden’ (Levensbloesem 292)
2. uitdr.: ‘iemand in aanmerking nemen’: belangstelling tonen voor, rekening houden met, meerekenen, geschikt achten.
‘Blijkbaar heeft nooit iemand vreemds haar in aanmerking genomen’
(Herinneringen 225)
3. uitdr.: ‘in aanmerking komen bij iemand’: meegerekend worden, opmerkzaamheid ondervinden,
‘Voor die kerels was 't een buitenkans om bij dat juffrouwke in aanmerking te komen’ (Levensbloesem 367
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
[Aanneembaar]
AANNEEMBAAR, bn.
aannemelijk.
‘Daar heeft zij nu de aanneembare uitvlucht: hem al zijn boeken terugsturen’
(Levensbloesem 435)
[Aannemen]
AANNEMEN, gesubst. inf.
uitdr.: ‘goed van aannemen’: verstandig, vlug, gemakkelijk lerend.
‘Zo goed van aannemen was het kind dat iedereen er versteld op stond’ (Genoveva 81)
[Aanpleien]
AANPLEIEN, pleide aan, aangepleid, (onoverg.) met moeite voortgaan, naderen.
‘Toen kwam Krako, de bengelende stalknecht, aanpleien al over de vlaschaard’
(Vlaschaard 224)
[Aanpletsen]
AANPLETSEN, pletste aan, aangepletst, (onoverg.) pletsend, plonzend naderen, aankomen.
‘Toen kwam die reusachtige krokodil aanpletsen, draaide de open muil dreigend rechts en links, vond echter niet 't geen hij scheen te zoeken, en trok weer de trappen af’ (Binnenwateren 78)
[Aanreken]
AANREKEN, reekte aan, aangereekt, (overg.); (zie ook: aaneenreken, aaneenrijen)
op één rij plaatsen, samenvoegen, verbinden.
‘De aangereekte letterstaven herkende hij als haar geschrift’ (Genoveva 497)
[Aanruisen]
AANRUISEN, ruiste aan, aangeruist, (overg.) ophitsen, opruien.
‘Dat deed Ons-Here leed, zodat hij, uit goedheid en genade, zijn wolven er (= de geiten) op aanruiste, dewelke de geiten die daar kwaad deden, welhaast verscheurden’
(Jaar Nul 59)
[Aanschijn]
AANSCHIJN, o.
1. klaarte, licht, helderheid, belichting.
‘Gevels en daken verlevendigden allenthenen de streek in 't aanschijn van de dag’ (Herinneringen 202)
2. uiterlijk voorkomen, vorm, uitzicht.
‘Morgen is 't weer werken, en alles neemt zijn gewoon aanschijn’ (Zonnetij 507)
Hubert Lemeire, De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels