• No results found

Ten hoofdstuk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ten hoofdstuk"

Copied!
87
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mr. M. van der Goes van Naters:

Aan de orde is: het

hoofdstuk

Ongeveer met deze woorden stelt de Kamervoorzitter de behandeling van de begroting van Buitenlansde Zaken aan de orde. Dadelijk worden dan in de Kamer de luchters ont. stoken, die alleen bij deze begroting branden: 's Lands vergaderzaal krijgt weer het aanzien van de wereldse balzaal die zij vroeger was. (Dit ritueel stamt uit de tijd, toen bij Buitenlandse Zaken de zijloges werden bevolkt met diplo. maten; de diplomaten blijven thans weg, doch de traditie is gehandhaafd).

De verhouding van Parlement en Minister van Buitenlandse Zaken verschilt sterk van die, welke tegenover andere Departemen tshoofden bestaat.

De regeling der buitenlandse betrekkingen behoort, met de oorlogvoering, tot de oudste functies van de Staat, dus van den Koning. De eerste Grondwetten, die een billijke ver. deling van functies tussen Koning en andere organen nastreefden, bepaalden dan ook, bijna in één adem, dat de Koning het opperbestuur der buitenlandse betrekkingen heeft, en het oppergezag over zee. en landmacht bezit. In de latere Grondwetten heeft men dit laten staan. (Bij ons: art. 56 en art. 59).

Ten aanzien van Defensie is de taak der Staten. Generaal thans minstens zo uitgebreid, als bij Sociale Zaken, Onder. wijs enz.,-terwijl bij Buitenlandse Zaken die bemoeiing veel geringer is.

Hoe komt dit? Naar mijn mening, omdat Defensie zo ver. schrikkelijk ,;duur" is, en dus vrijwel in alles, wat er gebeurt, de Staten. Generaal werkelijk gekend moeten worden, omdat er gelden moeten worden gevoteerd.

(2)

slechts het papier der buit.engewone Staatscourant, waarin zij worden gepubliceerd. Merkwaardig is het, dat men het feite. lijke isolement van dit Departement op geheel ander terrein heeft gezocht. Het zou moeten worden verklaard uit het be. staan van een "koninklijke praerogatief". Maar waarom zou dit praerogatief hier wèl gehandhaafd zijn, terwijl het bij Defensie geheel is verdwenen?

De aparte positie van Buitenlandse Zaken was dus niet de schuld van het Departement, doch van de Kamer, die, ook wanneer er geen gelden behoeven te worden gevoteerd, op grond van de ministeriële verantwoordelijkheid, bij de behan. deling der Rijksbegroting, door het vragenrecht en het recht van interpellatie, steeds invloed kan uitoefenen ..

Tot deze conclusie was ook Struycken gekomen in zijn ge. schriften "Het Bestuur der Buitenlandse Betrekkingen" (1918) en "De Hoofdtrekken van Nederlands buitenlands beleid" (1923), al zag hij het euvel vooral in de bewuste handhaving der oude autocratische traditie.

Nu is er in de laatste jaren in drie opzichten een verandering ingetreden, waardoor Departement en Volksvertegenwoordi. ging dichter tot elkaar zijn gekomen.

In de eerste plaats is in 1919, na de aanneming van een des. betreffende motie.Van Leeuwen, door Troelstra's initiatief een nieuw hoofdstuk aan het Reglement van Orde der Twee. de Kamer toegevoegd, waarbij een vaste Commissie van Buitenlandse Zaken werd ingesteld, "tot het bevorderen van ene geregelde gedachtenwisseling over zaken van buitenlands beleid tussen de Regering en de Kamer". Over het nuttig effect van deze maatregel wordt verschillend geoordeeld. De vorige. oorlogstoestand heeft de behoefte er aan doen gevoe. len; het is goed, dat thans de mogelijkheid tot voldoening daaraan bestaat.

(3)

Troelstra in zijn Memoires: "Met meer recht kan men be~ weren, dat wij allen, o.o.k de po.litici, in de jaren voor de o.o.rlo.g in vo.lko.men o.nwetendheid hebben geleefd o.mtrent de wijze, waaro.p o.ver het lot der vo.lkeren werd beslist", gaat voor onze tijd, nu de stem der Staatsho.o.fden, premiers en Ministers van Buitenlandse Zaken soms dagelijks do.or de aether klinkt, nu er o.o.k weer in de parlementen histo.~

rische redevo.eringen worden uitgesproken en verklaringen worden afgelegd, niet meer o.p.

In de derde plaats zijn in de laatste jaren volk en volks~

vertegenwo.ordiging aan de besnoeing der uitvoerende macht en de heilzame werking der publiciteit - Struycken's plecht. ankers - een meer relatieve waarde gaan hechten.

De zich regenererende Demo.cratie is ho.e langer ho.e meer gaan beseffen, dat zij een sterke Demo.cratie moet zijn, en deze is o.nbestaanbaar zonder een sterk gezag. Een sterk gezag houdt in: zowel een sterke legislatieve, als een sterke executieve. Wanneer thans de uitvoerende macht, de Rege~

ring, in moeilijke uren weet te handelen, o.nder volledige bereidheid o.m tegenover het Parlement daarvan rekenschap te geven en daar de consequenties uit te trekken, dan bete~

kent dat niet een verzwakking, maar een versterking der Demo.cratie. En wat groter o.penbaarheid betreft: werkelijk~

heidszin. dwingt to.t de erkenning, dat in een tijd van Ko.m~

intern en Anti~komintern~pact althans twee politieke par~

tijen zich niet als Nederlandse partijen gedragen, zo.dat zelfs aan de meest beperkte mededeling van geheimen in Co.mité~

Generaal grote bezwaren kleven. In de dictatuurlanden ont~

mo.eten we in deze tijd de meest brutale openhartigheid, die trouwens meestal Of reclame of pressie beo.ogt; in de demo~

cratieën is zelfbeperking en zelfbeheersing thans plicht. Zo. heeft o.p 9 November 1939 de situatie kunnen o.ntstaan, waarin een Minister van Buitenlandse Zaken in de so.berste bewo.ordingen Nederland's positie kan blo.o.tleggen, zo.nder dat o.ok maar van enige spanning tussen Regering en Volks~

(4)

Twee fasen van buitenlands beleid tekenen zich in het ver~ leden af. Ten tijde van Johan de Witt en van den Koning~ stadhouder Willem III hebben de Nederlanden wereldpoli~ Hek gevoerd, waarvan gedurende de gehele achttiende eeuw overspanning het gevolg was. Gedurende de Franse tijd en ook na het Wener Congres, tijdens de geforceerde vereni. ging met België, lééfden wij internationaal gesproken niet, doch wérden geleefd. Eerst na 1839 gevoelde Nederland "zichzelf" en wilde zichzelf blijven: de zelfstandigheids~ politiek was geboren.

In de eerste zestig jaren na 1839 heeft het er op geleken, of Nederland op internationaal terrein in het geheel geen doel. stellingen meer bezat. Dat wij in 1867 in de Luxemburgse kwestie betrokken werden, pleit niet hier tegen: alles over~ heersend toch was de weerzin, dat wij hierin betrokken werdenl

Het aandeel van Nederland bij de voorbereiding van de Haagse Vredesconferentie van 1899 gaf aan de zelfstandig. heidspolitiek voor het eerst weer een nieuw accent: zelfstan. digheid betekende niet geïsoleerd staan, doch was met inter. nationale samenwerking, mits niet exclusief, zeer goed te verenigen. Belang en aanleg van de Nederlanders gaan vol. komen evenwijdig, wat het bevorderen van internationaal overleg en internationale. samenwerking betreft.

Aan Prof. Van Vollenhoven is hef te danken, dat Nederland zich van dit belang en die roeping ook bewust is geworden. Zijn eerste appèl juist voor de wereldoorlog, De Eendracht van het Land, waarin als "roeping van Holland" werd aan. gewezen het "hernemen van onze internationale rol", ver~ kreeg. een diepere toon, juist door de gebeurtenissen, die er op volgden.

(5)

Vergaderzaal in het Departement van Buitenlandse ZaKen

Doch heeft Nederland alles gedaan, om de twee eisen ver. wezenlijkt te krijgen, en daarmee tevens het onberekenbare aan de gevolgen zijner toetreding te ontnemen?

Door de oorlog van 1939 ligt er over de Volkenbond een geestelijk moratorium. Het is van groot belang, dit morato< rium tot aan de komende vrede te handhaven. Doch dan zal het zijn: aan zijn verplichtingen voldoen, of failliet wor. den verklaard. In ieder geval zal een grondige vernieuwing van het Statenbestel moeten plaatsvinden.

(6)

digheidspolitiek" mogen noemen? Zo neen, kunnen wij dan deze consequenties aan?

Kunnen wij ánders? Zoals ieder menselijk wezen recht heeft op respect van zijn persoonlijkheid, zo is dit ook met een volk het geval, dat door het verwerven Vl;ln een eigen cul~

tuur, door historische lotsgemeenschap aaneen is gesmeed; dat, zoals minister Van Kleffens het heeft uitgedrukt, "een afzonderlijk volk is, met een eigen aard en eigen idealen". "Niemand kan ontkennen," zo liet de minister hierop 'Volgen, "dat deze natie als zodanig verdient te worden erkend en in ' allen dele te blijven gerespecteerd."

Welnu, respect is alleen te verwachten van een Statenge~ meenschap, waarin niet macht en kracht, niet het grote getal inwoners, niet het vuistrecht, doch zedelijke normen souve. rein zijn. Normen, waaraan alle andere staten, ook de sterk. sten, tegenover ons moeten gehoorzamen; normen, waaraan ook wij zelf gehoorzaam moeten zijn.

(7)

1

-niteits~beginsel bezwaar zal worden gemaakt. Ten onrechte: de regel, dat het volkenrecht vóór het nationale recht gaat, is in sommige grondwetten opgenomen; niet in alle. Doch ook, waar zij ,in de nationale Code niet tot uitdrukking is gebracht, geldt zij even goed. Het primaat van het volken~ recht is door Prof. Krabbe aldus geformuleerd:

"Zodra vanuit de internationale rechtsgemeenschap enig belang rechtswaarde heeft gekregen, is daarmee de compe~ tentie van de St.aat als rechtsgemeenschap, met betrekking tot de te waarderen belangen, ingekrompen."

De conclusie hieruit ligt voor de hand: Het behoort tot het wezen van het staatskarakter, van de souvereiniteit, dat het onderworpen is aan hogere normen, n.l. die van de supra> nationale Rechtsgemeenschap. Het gehoorzamen daaraan is dus nimmer een soort capitulatie, een prijsgeven van de so:uvereiniteit!

Deze supramationale Rechtsgemeenschap zal van enkele primaire rechtsregelen moeten uit.gaan, welke - zoals een Katholiek spreker het in de Kamer heeft uitgedrukt - zijn af te leiden uit de volkerenmoraal, of, zoals een Christelijk vertegenwoordiger zeide, van een Statengemeenschap, die, gebonden aan het recht, verplichtingen oplegt aan de onder~ scheidene staten, voor welke laatsten Gods geboden even" zeer gelden als voor enkelingen.

Een van de meest brandende dezer op de volkerenmoraal wortelende regels is wel het "pacta sunt servanda": aan het eenmaal overeengekomene moet men trouw blijven. Over" tredingen zullen sterke en onontkoombare sancties moeten te weer brengen. Ik veroorloof mij, de momentopname van zulk een Rechtsgemeenschap, zoals zij door mij in de Kamer is aangegeven, hier af te drukken:

"Alle ,rechtsgeldig genomen besluiten van deze 'nieuwe wereldbond hebben kracht van wet, alsof zij van de natio" nale wetgevingen deel uitmaken. Er zij voorts een sterk gezag van de legislatieve èn de executieve van dit supra" nationale rechtsorgaan.

Op deze grondslag kan tussen de volkeren een nieuw recht worden gebouwd, dat de internationale vrijheid beschermt, de internationale welvaart bevordert." "

(8)

"Erkenning van een internationale autorit.eit, staande boven de individuele Staten en voorzien van de rechten en be: voegdheden om zich te doen gelden zowel op politiek als economisch gebied." (A.P.:bladen van 8 November 1939.) Uit deze overeenst.emming zou "het propageren van Britse oorlogsdoeleinden zelfs hier in de Kamer" bewezen zijn. Terecht heeft de tweede sociaal:democratische spreker, Mr. Donker, er de nadruk op gelegd, "dat de gedachte van de internat.ionale rechtsorde niet is een privé:aangelegenheid van het Britse rijk', doch een gedachte, "die thans reeds gemeengoed is geworden van talrijke millioenen, die nu weer voor hun ogen zien, waartoe het leidt, indien een internatio: nale rechtsorde ontbreekt of niet behoorlijk functioneert". De eerste sociaal:democratische woordvoerder had t.rouwens de noodzakelijkheid van een supramationale Rechtsorgani: satie met dwingende bevoegdheid reeds betoogd in een in Mei gehouden radio:rede over "Wereldrecht", later gepubli: ceerd in het tijdschrift van de Vereniging voor Volkenbond en Vrede. Alles vóór het uitbreken van de oorlog!

Juist honderd jaar geleden, na de regeling met België, heeft dus de consequente zelfstandigheidspolitiek, als tweede ~oofdstuk in Nederlands internationale staatskunde, de "wereldpolitiek" afgewisseld. Stellig is deze zelfstandigheids: politiek, zolang de toestand niet verandert, voor Nederland

nog de enig mogelijke. Het is op deze politiek, dat het boven geschetste evenwicht tussen Volksvertegenwoordiging en Regering is tot stand gekomen.

Doch de toestand zal moeten veranderen. Geen enkele oor:

log is .blijvend. En een stap terug naar gewapende vrede, voortdurende spanning, geweld of bedreiging met geweld en een uit de verte toeziende Volkenbond, zou de ondergang van Europa en stellig van de kleine staten betekenen.

Hier bestaat slechts één alternatief: een supramationale Rechtsorganisatie met dwingende bevoegdheid. Deze moet worden voorbereid. Reeds nu. Juist nu. Hierin hebben de Nederlanders, de Nederlandse sociaal:democrat~n, een taak. Als goede vaderlanders. Als goede Europeanen. Hierop zal de Nederlandse internat.ionale politiek moeten worden ge: richt. Voorzichtig en geleidelijk, om na het einde der vijan: delijkheden werkelijkheid te worden. Het eerste hoofdstuk van ons buitenlands beleid is in 1839 afgesloten; het tweede zijn wij thans aan het afsluiten. Aan de orde is: het derde hoofdstuk.

(9)

- - - ~-- - -

--Socialistische

neutraliteit?

nOOR PROF.

J.

VAN GELDEREN

Het behoeft weinig toelichting, dat de neutraliteit der kleine democratieën allen, die intens medeleven met de grote

politieke vraagstukken van het heden (en welke sociaal. democraat doet dat niet?) telkens weer zal bezig houden. Ook Hendrik de Man heeft in het Octobernummer van

Leiding het woord genomen met zijn artikel "Genoeg sabotage van de onzijdigheid!". Hij deed het op de hem eigen wijze: duidelijk en openhartig, zodat een ieder weet, wat hij

aan hem heeft. Zijn betoog is samen te vatten met enkele der hoofdjes, waarvan hij zijn artikel voorzag: geen neutraliteit zonder "neutralisten"; neutraliteitspolitiek is vredespolitiek; m.a.w. de socialist heeft niet slechts om redenen, ontleend aan de staatkundige veiligheid van zijn land, doch op eigen politieke en menselijke gronden in het uitgebroken conflict neutraal te zijn.

Het woord van De Man heeft gezag ook buiten de grenzen

van zijn land. Zijn artikel, hoewel kennelijk gericht op de Belgische verhoudingen en de innerlijke discussies, welke onze Belgische zusterpartij bewegen, heeft ook een sterke algemene betekenis. Zo weinig als het ons zou passen, ons

een oordeel aan te matigen over de houding, welke de Belgische partij heeft aan te nemen, zo zeer is het onze plicht ons rekenschap te geven van de algemene strekking van De Man's standpunt. Zijn gronden gelden zeker ook volgens zijn eigen gedachtengang even zeer voor socialisten in andere neutraal gebleven landen. Zijn zij houdbaar? Niet alleen

(10)

conflict en op de strijdende partijen is tevens van grote invloed op 'onze visie op de afloop en op de kansen van een vrede, die met onze ov~rtuigiilgen zal stroken. De Man tracht ons op verschillende gronden ervan te overtuigen, dat niet alleen staatkundi,ge, doch ook geestelijke, ja morele neutraliteit mogelijk en geboden is. Daartoe gaat hij, zie ik

wel, een drietàl punten na: de aard der partijen, de voor. , geschiedenis van het conflict en de kansen van zijn afloop,

r

om vervolgens met enige humanitaire overwegingen zijn

pleidooi te besluiten. Trachten wij zijn betoog op de voet te volgen met weglating van alle specifiek Belgische elementen. De partijen. De Man ontkent, dat deze oorlog, zoals hij het noemt "werkelijk een kruistocht van de democratie tegen

het fascisme is". Hij beroept zich hierbij op het feit, dat .

t

enerzijds heel of half fascistische staten, zoals Italië, Hon:o

~arije, Spanje en Japan onzijdig zijn gebleven en dathetzelfde

anderzijds met de Verenigde Staten en een reeks van Europese democratieën het geval is. Bovendien voert hij aan, dat Polen, Turkije en Portugal als bondgenoten van Engeland en Frankrijk allerminst passen in een democratisch front. Hij vindt de groepering verward, omdat de scheidingslijn tussen de democratie en haar vijanden wordt doorbroken door één, waarbij imperialistisch zelfbehoud tegenover imperialistische expansiedrang staat.

De feiten, welke De Man aanvoert, zijn juist. De ver". menging van motieven en belangen kan worden erkend, maar zijn negatieve conclusie wordt daardoor niet minder onhoudbaar. Strookt het wel met het befaamde realisme van De Man om thans aan "de democratie;' de eis te

stelle~, dat zij bestaan moet uit een groep van staten.

(11)

- - -- - -- - - -

--vVesterse cultuur -laat staan voor de socialistische beginse~ len- mogelijk is op leven en dood met het lot van deze, Westeuropese wereld is verbonden? Zo hij ook deze vragen bevestigend moet beantwoorden-· en een redelijke mogelijh heid voor het tegendeel zie ik niet - verliezen alle voorbeel~

den van staten, die niet precies in de tegenstelling passen,

hun waarde. Niet om Polen, doch om Engeland en Frankrijk gaat thans ,het conflict. Polen's lot evenals dat van het door hem niet genoemde Tsjechoslovakije is van de algemene afloop slechts een onderdeel. En wat bewijst het feit, dat misschien voorshands, misschien tot het laatst, een groot deel der democratische wereld door allerlei oorzaken niet actief deelneemt aan de strijd? Niets immers. Hun sym~

pathieën en hun belangen bij de inzet en de afloop zijn voor niemand twijfelachtig. Duitsland in zijn tegenwoordige vorm is en blijft, zolang het niet verslagen is, de meest hardnekkige en sterkst gewapende doodsvijand van de gehele democra~

tische cultuur, welke - gehavend en bedreigd - bij zijn tegenwoordige militaire tegenstanders een laatste toevlucht vindt.

Het non-agressiepact tussen Duitsland en Rusland heeft de historische betekenis van deze tegenstelling nog aanmerkelijk verzwaard. Over alle ideologische en nationale geschilpunten heen vonden elkaar de twee machten, di.e de dood der democratie en der geestelijke vrijheid betekenen, waar zij hun voet zetten. Ik zou geen steekhOl,lqend argument weten, waarom de wapengang tegen Duitsland en tegen alle machten,

die zijn partij kiezen of zullen kiezen, niet in één adem genoemd zou mogen worden met de Middeleeuwse kruis. tochten of met de slag op de Catalaunische velden, waar eenmaal in een even hachelijk uur voor de Europese beschaving het aanstormend geweld van barbaarse horden werd gekeerd.

Wat te zeggen van de voorgeschiedenis, de "schuldvraag",

welke Hendrik de Man in dit verband zeer terloops en daar. om hoogst oppervlakkig aanroert? Wie zou als sociaal~

(12)

gesierd door de namen van Briand en Stresemann, de weg naar het rechtsherstel - zij het ook langzaam, voor ons te langzaam - was ingeslagen en wel de enige weg, die daar: toe werkelijk leidde, die van internationale toenadering op de basis van de Volkenbond. Hoe kan hij bij het opsommen van de tekortkomingen, waaraan de conservatieve regeringen van Engeland en Frankrijk zich afwisselend hebben schuldig gemaakt, wegcijferen, dat eerst de toenemende ondermijning van de Republiek van Weimar, daarna haar vernietiging in de democratieën krachten wakker heeft geroepen, welke de

versterking van het internationale recht en de naleving der Volkenbondsverplichtingen moesten ondermijnen? Het slap

hanteren der sancties b.v. evenals het laakbare gedrag in het

Spaanse conflict moeten goeddeels worden verklaard uit de onafgebroken poging der Franse en Engelse staatslieden om

alles na te laten, wat de as zou kunnen versterken en Italië zou drijven in de armen van zijn gevaarlijken bondgenoot.

En hoe afschuwelijk de gevolgen van deze politiek voor

Abessinië en voor het republikeinse Spanje ook geweest zijn, wij moeten eerlijkheidshalve erkennen, dat de houding van Mussolini en Franco sinds het uitbreken van de oorlog, tot nog toe althans zou kunnen bewijzen, dat deze politiek niet

geheel vruchteloos is geweest. Wordt het geïsoleerde nazi: bewind op de knie geworpen, dan is daarmede de gevaar:

lijkste der dictatoriale machten bedwongen en het lot der andere, kleinere afgoden na körter of langer tijd bezegeld. Wonderlijk genoeg ziet ook Hendrik de Man in zijn ijver om licht en donker gelijkelijk over beide partijen te verdelen, het voornaamste geheel over het hoofd. Voor het behoud der internationale rechtsorde en daarmede voor de levens: belangen juist der kleinere thans neutrale staten is van nog veel meer betekenis dan de inhoud zelf der Duitse en

Italiaanse eisen de vraag, hoe, langs welke weg de verwezen: lijking van die uit al dan niet vermeende grieven geboren

eisen werd nagestreefd. Hebben Duitsland en Italië de Volkenbond niet verlaten en een aantal kleinere staten

gedwongen hun voorbeeld te volgen? Hebben .ze daarmee

niet de wet der wildernis, de scherpte van het zwaard tot

enige rechter over de internationale geschillen verheven?

Hebben zij niet stelselmatig met al de longenkracht, waar:

(13)

-- - -- - - --- -- ----

-~--gebrekkige vrede van het Volkenbondspact niet in de plaats gesteld die schemertoestand tussen oorlog en vrede, dag aan dag verstikkender en ondragelijker, waarin alleen bluf, dreiging en afpersing in alle vormen de successen, de oplos: singen, de bevrediging moesten brengen voor hun door blinde machtsdrift voortgedreven "dynamisme"? Hoe kan De Man, in dit licht gezien, er de democratieën een verwijt van maken, dat zij het ongelukkige Polen in zijn rechtmatig verzet hebben gestijfd of zoals De Man zelfs meent te kunnen schrijven: "aangezet, ten koste van zijn eigen vernieling een wereldoorlog te ontketenen om niet te moeten ingaan op eisen (Danzig en de Corridor), die een billijke vrede, ook heden nog - tenminste voor een deel aan Duitsland zou moeten toestaan"? Gevoelt De Man werkelijk niet, dat hij hiermede de propagandaleugen der nationaaLsocialisten over: neemt, welke het voornaamste feit negeerde: de hardnekkige weigering der Duitse regering om met Polen op voet van gelijkheid, zonder bedreiging, zonder vernedering, zonder herhaling van het afschuwelijke drama van Hacha te onder: handelen? Heeft De Man de documenten gelezen over het conflict met Polen, o.a. over de wijze waarop Von Ribben: trop de Engelse regering kenbaar maakte, dat Duitsland te elfder ure bereid was een Pools gevolmachtigde te ontvan: gen om hem in Berlijn de Duitse voorwaarden te dicteren? Hierom, om deze modus procedendi, om deze overweldiging in stede van onderhandeling ging het en gaat het in laatste instantie en niet over de vraag, welke technisch mogelijke en politiek aanvaardbare oplossing voor de Corridorkwestie had kunnen worden gevonden. Het gaat om het spel van geweld; pleging en niet om de schamele knikkers, die De Man vermeldt. Zou na het dictaat van München een dictaat van Dantzig nog iets hebben overgelaten van het gehavende prestige van Engeland en Frankrijk op het Europese vaste: land, de laatste ruggesteun, die de vele kleine en zwakke Europesè staten tegen de Duitse expansiedrift bezaten? Om deze miskenning van de ware inzet van ,de strijd en de rol. daarin door de beide partijen gespeeld, treft ons dan ook als een slag in het gezicht De Man's verbijsterende conclusie, dat wij, de voorgeschiedenis van deze oorlog overziende, "geen aanleiding hebben, ons al ware het maar om morele redenen met een der beide strijdende partijen te vereenzelvigen".

(14)

de afloop van het huidige conflict. Hij meent, dat de oorlog niet alleen "een afgrijselijk iets is, maar ook een nutteloos iets - een ondeugdelijk middel, het vraagstuk van de bil~

lijke vrede op te lossen". Wie zal ontkennen, dat deze als elke oorlog ontzaggelijke gevaren van verwildering en ont~

reddering medebrengt? Maar deze klacht is nutteloos, ja zelfs gevaarlijk als ze niet gepaard gaat met de verklaring, hoe deze oorlog te vermijden geweest ware. Bezat De Man het onbloedige tovermiddel om een oorlog te voorkomen en niettemin Europa te redden van het toenemende gevaar onder de hiel der despoten te worden vertrapt? Dat hij het zegge! Veeleer is, dunkt mij, bij beoordeling van de geeste~

lijke gevaren van deze oorlog van belang te constateren, gelijk o.a. dezer dagen terecht Prof. Huizinga deed, hoe tekenend en verheugend het is, dat ditmaal anders dan in 1914 bij de vrije volken, wier publieke opinie niet wordt gedicteerd, van haat tegen de vijand zo goed als niets is te bespeuren. Integendeel, meer wellicht dan historisch ver~

antwoord is, maken de EngelE.en en Fransen verschil tussen het Duitse regime, dat zij haten en het volk, dat zij beklagen. Dit diepgaande psychologische verschil tussen nu en toen hangt ten nauwste samen met het feit, dat de democratieën zich bewust zijn van de rechtsgoederen waarom wordt ge. streden. De oorlog zal hierdoor. de bewustwording ver~

haasten van de fouten en nalatigheden bij de opbouw van het internationale recht, in de voorafgegane jaren begaan. Bestaat er dan enige grond voor de suggestieve vragen van De Man, of één staat de huidige oorlog zou kunnen winnen "zonder zelf totalitair en autoritair te worden en imperialis~

tisch te blijven", of die andere, of er nog onafhankelijke kleine democratische landen denkbaar zijn na de "ellende en barbaarsheid van een oorlog?" Ik verwerp met kracht het antwoord, dat De Man blijkbaar met deze vragen sugge~

reert. Er is geen grond voor de verwachting,' dat de nood~

zakelijke beperking der democratische rechten, welke de oorlogvoering eist in de democratieën, één dag langer dan de oorlog zelf zal duren. Er is evenmin sprake van, dat bij een nederlaag van Duitsland de kleine staten ook maar een fractie van het gevaar zouden lopen, waarmee de overwin~ I

ning van Duitsland hen met stelligheid bedreigt.

(15)

!.

allerbelangrijkste zal redden, dat wij als socialisten behoe~ ven: de maatschappelijke en politieke voorwaarden voor de voortzetting van onze strijd.

Kan ditzelfde ook worden ·gezegd bij de overwinning van een regime, dat overal als eerste daad, waarmee het zich installeerde, de vernietiging van alle vormen ener zelfstan. dige arbeidersbeweging doorvoerde en de staatsmacht voor een belangrijk deel richtte op de verhindering van alle oppo~

sitie, van alle strijd? Hoe denkt De Man over de kansen van voortgezette politieke en economische actie, ook in de

niet~ingelijfde staten, indien het vasteland van Europa de onbestreden invloedssfeer van een zegevierend fascisme zou worden? Wellicht zal mij worden tegemoet gevoerd, dat de overwinning van geen der beide partijen wenselijk is, doch dat, nog wel om socialistische redenen zal moeten worden gestreefd naar een vergelijk. Dan is mijn antwoord hierop: zulk een vergelijk is een droom, maar geen schone droom. Het zou de funeste internationale toestand van vóór 1 Sep~

tember tot in' lengte van jaren bestendigen; het zou de atmosfeer, geschapen door het vergelijk van München, ver~

eeuwigen. Daarmee ware het vonnis uitgesproken over elk herstel van zodanige Europese verhoudingen, waarin alleen de maatschappelijke opgang mogelijk is. Het is niet in de laatste plaats' om redenen van menselijkheid, dat een histo~

rische afrekening met de dictatoren en hun nieuwe geweld~

methoden onafwijsbaar is geworden.

Daarmee ben ik gekomen tot het laatste en schijnbaar sterkste argument, dat Hendrik de Man aanvoert voor zijn socialistisch "neutralisme": de onmenselijkheid van de oorlog.

Niet zonder bewogenheid citeert hij een gesprek door hem met den fijnen Fransen schrijver Alain gevoerd, die hem als laatste maning toevoegde: "vergeet de mensen niet!" Hieruit leidt De Man dan af, dat deze raad ons moet brengen tot de vol~ende slotsom: "dat het volk meer telt dan het volks: huis, dat geen staat ooit gelijk heeft tegen de mensen, en dat de mensen altijd gelijk hebben tegen de oorlog". Moet ik deze zinsnede niet als een schone retorische wending lezen, doch beoordelen op haar feitelijke inhoud, dan moet deze leiden tot het afwijzen van elke oorlog, ook die ter verdedi~

ging van eigen staatkundige onafhankelijkheid. Het volk is immers meer dan het volkshuis? Dit kan De Man's bedoe~

ling niet zijn. Als minister zonder portefeuille staat ook hij op het standpunt, gelijk hij in de aanvang van zijn artikel

(16)

zelf constateert, dat het Belgische volk en daarmee ook de Belgische socialisten bereid zijn de grenzen tegen welke inval ook te verdedigen. Ook voor hem zijn er dus onheilen groter dan de rampen van de oorlog; ook voor hem kan het wapengeweld gerechtvaardigd zijn terwille van de mensen en zijn de offers voor de vrijheid verantwoord door het doel. Doch dan mag ik ook tot hem de vraag richten, hoe hij Alain's raad "om de mensen niet te vergeten" zo zeer in de wind kon slaan bij het bepalen van zijn houding ten aanzien der oorlngvoerende partijen. Is er sinds mensenheugenis één regime geweest, dat dag in dag uit de eenvoudigste aan~ spraken der menselijkheid zo zeer met de voeten trad als dat der moderne despoten? Is hun kenmerk niet veeleer, dat zijde methoden van de oorlog en daarmee zijn wreed~

heid, zijn onmenselijkheid hebben gemaakt tot de dagelijkse practijk van hun binnenlands bewind ? Vergeet De Man, waar hij de weegschaal hanteert, niet geheel om aan de ene schaal toe te voegen het verpletterend gewicht van alle ver~

volgingen, plunderingen en uitmoording, waaraan de minder~

heden van ras, nationaliteit of overtuiging in de nationaal~

socialistische machtssfeer blootstaan? Dreigt de ongestrafte voortzetting van zulk een regime, waarin alle normen, waarop onze beschaving rust, worden geschonden op de duur niet overal met zijn hete adem cultuur en menselijk~

heid te verstikken? En zou, nu eenmaal de worsteling tussen deze wereld en de democratieën de vorm van een wapen~

gang heeft aangenomen de socialist daarbij neutraal kunnen zijn? De menselijke inzet van deze strijd niet te zien en daarmee de doodsnood, waarin onze cultuur verkeert, te verloochenen, is het ergste verzuim, dat de democratische socialist op dit ogenblik kan begaan. Het is daarom vooral,

dat het artikel "Leiding" niet alleen ons verstand prikkelde tot tegenspraak, maar nog veel meer ons hart heeft geslagen met een pijnlijke verwondering.

(17)

Planmatige

Loonpolitiek)

door Dr. S. Kleerekoper

:1. Is de afstand in belooning, die er tusschen de verschillen~ de groepen arbeiders bestaat, sociaal en economisch aan~ vaardbaar?

b. Wat zijn de gevolgen van deze afstand voor de laagste loonen?

c. Moet worden gestreefd naar een planmatige verhooging van de laagste loonen, of is door den strijd om de hoogte van het loon reeds vanzelf de sociale rechtvaardigheid verzekerd?

d. Zoo de laatste vraag in ontkennenden zin wordt beant~ woord, wat zijn dan de mogelijkheden en wat zijn de grenzen van dit streven naar een planmatige loon~ politiek?2)

Wh en an article is scarce, and cannot be dis-tributed to all, he that can show the most valid

patent, tbat is, he that offers most móney

beco-mes the possessor. T. R. MAL THUS. Voor dat wij overgaan, tot het systematisch behandelen van

de voor dit prae<advies aan de orde gestelde vraagpunten willen wij enige algemeene beschouwingen over het arbeids< loon houden, die den basis zullen vormen voor de beant< woording van de bijzondere vragen. Wij maken hierbij ge< bruik van de resultaten, die de modernste bedrijfsecono< mische analyse voor het loonvraagstuk heeft opgeleverd. Ten aanz~en van de verdeeling van de opbrengst van de ondernemingen bestaat er een belangentegenstelling tus< schen ondernemers en arbeiders. Deze belangentegenstelling is de blijvende grondslag van den klassenstrijd.

De belangentegenstelling kan in een formule worden uitge" drukt: het belang van de arbeiders om hun inkomen te 1) Op verzoek van den schrijver in spelling De Vries en Te Winkel.

2) De beantwoording van deze vragen door Dr. Kleerekoper en Dr. Kuin is oorspronkelijk de inhoud geweest van een tweetal prae-adviezen voor

de S.V.M.V. Onzerzijds stellen wij ons voor, dit actuele en dringende

(18)

maximaliseeren kan alleen worden gediend door een ver> mindering van het inkomen van de "kapitalisten" en omge, keerd. Het is niet anders dan verwarrend om te zeggen, dal een verhooging van de productiviteit van het productiepro< ces zowel "kapitalisten" als arbeiders ten goede kan komen, immers ieder ,deel van de verhoogde opbrengst, die de eene partij verkrijgt, verkrijgt de andere partij niet. Voorloopig laten wij bij dit alles nog de uiterst belangrijke vraag in hoeverre een grooter inkomen van een bepaalden bedrijfstak door middel van prijsverhoogingen en dus ten koste van het reëele loon van andere arbeiders verkregen is, buiten be-schouwing. Uit deze enkele opmerking volgt echter reeds dadelijk, dat er tusschen de afzonderlijke arbeidersgroepen werkelijke belangentegenstellingen bestaan en het zou de moeite waard zijn om te onderzoeken in welk opzicht een klasseddeologie, die deze tegenstellingen verdoezelt, wezen-lijk verschilt van een fascistische ideologie, die door een nationale ideologie te koppelen aan de idee van den corpo-ratieven staat de belangentegenstelling tusschen "kapitalis-ten" en arbeiders aan de analyse onttrekt.

Vragen wij nu naar de grenzen van het arbeidersloon. De onderste grens blijft steeds het bestaansminimum van den arbeider. Ondanks alles wat tegen deze formule is gezegd en de onmiskenbare vaagheid houdt zij een waarheid in, die voor geen bestrijding vatbaar is. Overigens verliest zij veel van haar vaagheid wanneer men dit bestaansminimum gaat definieeren als afhankelijk van den tijd en het economisch en sociale milieu waarin de arbeider leeft. Bovendien defi-nieeren wij dit minimum zóó, dat bij daling van het loon onder dit minimum de werkgever door een gebrek aan arbeidskrachten bedreigd wordt. Als deze dreiging niet aan-wezig is, kan het loon beneden een physisch existentie-minimum dalen.

Het maximale inkomen van den arbeider wordt bepaald door het minimum inkomen van het kapitaal. Deze formule volgt onmiddellijk uit het voorgaande en ofschoon zij op het ~erste gezicht een trivialiteit lijkt, geeft zij een, uitgangspunt voor een zeer belangrijke analyse. Wij vragen n.l. wat het minimale inkomen van het kapitaal dan is en merken dien.

aangaande het volgende op:

De bedrijfseconomie leert, dat het ondernemersinkomen be. staat uit de volgende elementen.

8. een vestigin'gsplaatspremie.

(19)

- - - ---- --- - -

---Ad a. Wanneer

b.v.

onderneming A op een plaats is geves~

tigd, die voor transportkosten van grondstofffen en eindpro. ducten een jaarlijksch offer van

f

20.000 vraagt en onderne. ming B op een andere plaats gevestigd is waar dit offer slechts een bedrag van

f

15.000 beloopt, dan geniet deze laat. ste onderneming een vestigingsplaatspremie van

f

5000. Im. mers indien beide ondernemingen blijven bestaan, dan is op den langen duur de prijs van het product zoo hoog, dat ook A nog blijft bestaan, m.a.w. is dan de prijs zoo hoog dat f 20.000 transportkosten nog worden gedekt. Bij

f

15.000

transportkosten ontstaat dan een "premie" van

f

5000.

Ad b. De organisatiepremie valt in onderdeelen uiteen, die ons te dezer plaatse niet interesseeren. Wij volstaan met op te merken, dat als de prijs zoo hoog is, dat de onderneming met de hoogste organisatiekosten nog kan bestaan, de overi. ge uit dezen hoofde een premie genieten.

Nu zijn er steeds ondernemingen, die uit geen enkelen hoof. de een premie genieten. Men is gewend om dezulke de grensondernemingen te noemen. Eenvoudige waarneming overtuigt ons ervan, dat deze grensondernemingen steeds en overal voorkomen en er zijn zelfs bedrijfstakken aan te wij. zen, die met hun geheele of bijna met hun geheele bezetting in de grenspositle verkeeren.

Wij stellen dus vast, dat als er geen enkele premie genoten wordt, het kapitaal toch ter beschikking van de productie wordt gesteld. Wanneer men dus toegeeft dat de kapitalist om te sparen een zekere minimale vergoeding eischt, dan zal men deze vergoeding moeten zoeken daar waar geen pre. mies worden genoten, immers bedrijfshuishoudingen waar geen premies worden genoten bestaan zoo goed als die waar een belangrijke premie wordt geincasseerd. Het argument is vermoedelijk nog klemmender: het feit dat er zeker te veél grens ondernemingen zijn bewijst, dat de aandrang tot inves. teeren in de kapitalistische maatschappij zeer sterk is en dat het bestaansminimum van het kapitaal uiterst laag is.

Wij concludeeren dus: als de premies ten volle aan de arbei. ders zouden komen, dan nog zou de kapitaalvorming geen gevaar 'lopen en wij voegen er aan toe dat deze conclusie niet berust op' een abstracte theorie, maar op waarneming (het bestaan van de grensonderneming).

(20)

taai toekomt, zou zonder schade voor de kapitaalvorming als loon kunnen worden uitgekeerd. Men wachte zich hier voor een verwarring, die in de prijstheorie haar oorsprong zou kunnen vinden. In het algemeen neemt het aanbod af als de prijs daalt. Zou nu niet een daling van den rentestand over de geheele linie tot het voor de grensonderneming noodzake~ lijke, het aanbod van het kapitaal zoo doen dalen, dat toch inderdaad de kapitaalvoorziening in gevaar zou komen. Afge~ zien van het feit, dat ook op de goederenmarkt de zin dat als de prijs daalt het aanbod afneemt in zijn algemeenheid onjuist of in ieder geval veel te onvolledig is 2), merken wij op, dat de stelling voor de kapitaalvoorziening juist in omge~ keerden zin werkt.

Als men spaart voor de kapitaalvorming, spaart men om uit de besparing een zeker inkomen te verkrijgen. Daalt nu de interest, dan wordt het inkomen lager en men zal als men in dit geval toch het inkomen op peil wil houden, meer moe~ ten sparen, dus meer vermogen aanbieden. De loonstrijd gaat dus om de premies. De premies zouden zonder economisch bezwaar aan de àrbeiders kunnen worden gebracht en wij moeten constateeren dat de arbeidersorganisaties in dezen strijd niet zijn geslaagd. Welke zijn de oorzaken hiervan? Deze oorzaken zijn vele en samengesteld. Wij zullen er in de bespreking van de afzonderlijke vragen eenige van leeren kennen.

Afzonderlijke vragen.

a. Is de afstand in belooning, die er tusschen de verschillende groepen arbeiders bestaat, sociaal en economisch aanvaard~ baar?

De moeilijkheid voor de beantwoording van de vraag zoals zij hier ligt schuilt in het vinden van een criterum voor sociale en economische aanvaardbaarheid. Liever willen wij iets zeggen of de gevolgen van loonverschillen het aan den lezer overlatend of hij deze gevolgen wil "aanvaarden" of niet.

(21)

hierom een belangrijker problematiek inhoudt .dan de loon~ verschillen. Wij zullen dus te gelijkertijd vraag b (de gevob gen van den afstand voor de laagste loonen) bespreken. Is het laagste loon beneden een zeker minimum, dan werk de ongelijkheid wel zeer ten na,deele van de laagst betaalde groe~

pen. Dit is eigenlijk altijd het geval, maar deze omstandigheid wordt des te onbevredigender, naarmate de verzorgingstoe~ · stand van de minst betaalde arbeiders (en van de werkloo~ zenD meer te wenschen overlaat. De verklaring hiervan vindt men in de boven geciteerde woorden van Malthus; de formule ervoor in de moderne analyse vindt men in de uit: drukking marginal vendibility (grensverkoopbaarheid). De hoogere geldinkomens komen als koopkracht ter markt en drijven de prijzen ten nadeele van de lagere op. Wanneer dus arbeiders, die tot een gemiddelde of hooge loonklasse be: hooren en die producten maken, die tot het eerste levens: onderhoud behooren, door staking de loonen opdrijven en zoo prijsverhooging in de hand werken, komt hun actie ten laste van de slechtstbetaalde groep. Hier is de belangentegen: stelling tusschen arbeiders onderling, waar wij hierboven reeds op gewezen hebben, duidelijk zichtbaar.

De spreiding van het loon is economisch belangrijk. Zijn de middenlagen sterk bezet, dan zal er voor een groot aantal artikelen een elastische vraag bestaan. "Overproductie" be~

hoeft dan minder te worden ~evreesd. maar de laagste klas~

sen worden hierdoor ook des te steviger in hun moeilijke positie beveiligd.

Om de belangentegenstelling nog duidelijker te maken kun> nen wij ook de stelling omdraaien. Naarmate de slechtst betaalde arbeiders lager beloond worden boeten zij aan koop: kracht en wordt de positie van beter betaalde arbeiders op de consumptiemiddelenmarkten versterkt.

De conclusie waartoe wij komen is dus: Een zekere ongelijk~ heid in belooning vermogen wij in haar beteekenis niet te beoordeelen, te minder omdat een volstrekt gelijke belooning toch ook weer - gezien de bestaande individueele verschil~ len - een zekere ongelijkheid impliceert.

(22)

tusschen de flrbeiders onderling, maar dat geeft ons niet het recht om de bestaande geringere tegenstelling te verdoezelen. Integendeel vereischt iedere redelijke oplossing van deze tegenstelling dat zij goed wordt begrepen en gekend.

Economisch is verder de spreiding van het loon relevant. Naarmate de middenklassen sterker bezet zijn, kan de pro~ . ductie stabieler zijn, maar is de positie van de laagste klassen

zwakker.

b. Wat zijn de oorzaken van het verschil in belooning.

Als ,;natuurlijke" oorzaak noemen wij het bestaan van z.g.

"non competing" groepen (niet concurreerende groepen, zoo.

als zij in de literatuur door Cairnes bekend zijn geworden. Ter besparing van ruimte meen en wij hiervoor naar de lite-ratuur te mogen verwijzen.

Als vraag blijft dan over of de arbeidersorganisaties ten deze nivelleerend hebben gewerkt en de verklaring van het ant. woord hierop. De klassenstrijd zooals die gevoerd wordt door de arbeidersorganisaties heeft de arbeiders in hoofdzaak geo

groepeerd rond de bedrijfstakken. S)

Ten aanzien van de meest nabij gelegen doeleinden, dus opportunistisch beschouwd is deze groepeering ook het meest

doelmatig. .

Een doelmatige groepeering eischt n.l., dat er tusschen de

industrieën, die tot een bepaalde groep behooren een zekere uniformiteit van belangen bestaat, waardoor een grootere solidariteit wordt verkregen. Deze uniformiteit van belangen bevordert men het beste door de groepen zoo klein mogelijk te maken en wel, ze te onderscheiden naar de bedrijfstakken.

Hierdoor wordt een strijd ontketend, die gaat om de verdee~

ling van een inkomenfonds dat gevormd wordt door verkoop van producten op eenzelfde markt.

Een verdere beperking van de groepen wordt verkregen door ze nationaal af te grenzen. De beperkte resultaten van inter~

nationale vakacties zijn zoo algemeen bekend, dat wij meenen er te dezer plaa tse niet nader op in te moeten gaan.

Indien op deze wijze voor de strijdende arbeiders een guno

stige strategische positie is verkregen, is echt.er tegelijker~

tijd de "premie" voor den werkgever "veilig gesteld". Er ont~

staat hier n.l. een paralleliteit van belangen tusschen werb gevers en werknemers uit · denzelfden bedrijfstàk, gericht tegen het belang van werkgevers en werknemers uit andere

(23)

bedrijfstakken. Consequenties van dezen groepsstrijd zijn loonsverhoogingen, die zeer wel kunnen gaan ten koste van arbeiders uit andere groepen en van de jeugdigen, die nu van het beroep worden uitgesloten indien men tot sluiting van den gansehen bedrijfstak overgaat.

Anders gezegd: de klassens'trijd, die de maatschappij in twee elkaar bestrijdende groepen verdeelt, wordt nu omgezet in een strijd op een schier onbeperkt aantal fronten, welke strijd ten slotte uitmondt in de maandenkbeelden van den corpora. tieven staat.

Uit deze korte uiteenzetting volgt dus wel dat de vakactie zooals wij die kennen, zeker niet meewerkt om de afstand in belooning te doen verdwijnen of verminderen. In hoeverre de politieke strijd hierin kan slagen, zullen wij bij vraag d trach. ten te beantwoorden.

c. Wat zijn de gevolgen van dezen afstand voor de laagste loonen? Is beantwoord sub a.

d. Moet worden gestreefd naar een planmatige verhooging van de laagste loonen, of is door den strijd om de hoogte van het loon reeds van zelf de sociale rechtvaardigheid ver. zekerd?

Dat het tweede deel van de vraag in volstrekt ontkennenden zin wordt beantwoordt, volgt uit het voorafgaande.

Wij vestigen er de aandacht op, dat als men wil streven naar een planmatige verhooging der laagste loonen, dat dan deze verhooging zal dienen te komen ten laste van de "premies". Geschiedt dit niet, dan blijft men in den vicieuzen cirkel draaien van den eenen arbeider iets te ontnemen, dat men den andere geeft, zooals wij eigenlijk in het motto van het prae. advies kort hebben getracht te doen uitkomen. Hoe de premie kan worden aangetast, zullen wij in het laatste punt onderzoeken.

e. Wat zijn de mogelijkheden en wat zijn de grenzen van het streven naar een planmatige loonpolitiek?

Een economische grens van een planmatige loonpolitiek is volgens het bovenstaande gegeven in het bestaansminimum van het kapitaal: het inkomen, dat noodig is, om de nood. zakelijke kapitaalvorming te doen plaats vinden.

(24)

strijd brengt de arbeiders niet in beweging. De geschiedenis

der arbeidersbeweging biedt hiervan zooveel voorbeelden, dat wij er hier niet nader op ingaan.

Om de arbeiders in beweging te brengen - ook voor den politieken strijd - is noodig een belangengroepeering zooals wij die kennen. En deze belangengroepeering dreigt steeds weer opnieuw om op den duur den algemeenen politieken strijd om de premie te overwoekeren. Het is niet te ontken~

nen, dat deze overwoekering zeer ver gaat. Niet alleen dat de politieke strijd door den groepsstrijd wordt belemmerd, zelfs neemt men in den politieken strijd economische doel~

stellingen over, die in den groepsstrijd begrijpelijk zijn maar hier tot directe ongerijmdheden ontaarden. Wij volstaan met een enkel voorbeeld. De premie kan (al of niet ten bate der slechtst~betaalden) worden aangetast door belastingen, maar niet door het uitkeeren van hooge interesten op staats~

leeningen. Als nu het Plan van de Arbeid b.v. voor financie,

ring van groote werken, inplaats van hooge belastingen te eischen, vraagt om het opnemen van leeningen, dan worden weliswaar werkloozen bevoordeeld, maar tevens de premie in haar geheel eerder versterkt dan aangetast. Wat de vorm heeft v~n een sociale voorziening en als zoo danig wordt ge~ propageerd, wordt in wezen door een deel der arbeiders betaald. En planmatig is deze verdeeling der lasten over de arbeiders allerminst; immers hoe · de verdeeling der lasten quantitatief plaats vindt is niet bekend.

Dit alles is slechts in een geval niet waar en wel als men er van uitgaat, dat alle staatsleeningen in deze eeuw van uiterste wapening toch waardeloos worden. Als men dit inderdaad tot basis van een politiek zou willen maken, zou men de arbeidersbeweging compromitteeren met de ergste uitwassen van het kapitalisme, met al de gevolgen van dien.

Een planmatige loonpolitiek kan zeker niet worden gevoerd door een ongeordende groepsstrijd, die steeds de lijn van den minsten weerstand volgt.

Noodig is een directe aantasting van de premie door de overheid. Hierbij moet er voor worden gezorgd; dat de vrij~

gekomen premie inderdaad den arbeiders en in het bijzonder den slechtst betaalden toevalt. Men zal niet kunnen nalaten om ten deze ook het prijsniveau onder controle te houden, opdat niet een premie die door een voordeur wordt uitge. dreven, door een achterdeur weer binnenkomt.

(25)

men meer van de premie besteedt voor sociale voorzieningen (moederschapszorg, kinderverzorging en ~voeding en onder~ wijs (nevenvoordeel: werkelijke bestrijding van het neo. malthusianisme), ziekenhuizen, werkloozenzorg, zorg voor ouden van dagen en dit alles zonder het funeste stelsel van de fondsvormirfg), dan door geldloonverhooging" en de hier. mede gepaard gaande verschuivingen. Dit alles gebeurt wel in meer of mindere mate, maar steeds zoo, dat de premie onaangetast blijft en ook zoo, dat de eene maatregel den andere illusoir maakt. Als voorbeeld van dit laatste noemen wij het belang dat de fondsvorming voor de overheid schept om de interest hoog te houden!

Aan een planmatige loonpolitiek is de moderne vakbeweging met haar ongeordenden groepsstrijd nog niet toe, je zelfs de idee van de ordening en coördineering van den politieken strijd en groepsstrijd onderling schijnt tot heden in haar kader nauwelijks doorgedrongen.

En ten slotte de belangrijkste opmerking. Men blijve critisch tegenover de woorden ordening, planmatigheid, enz. Ook in Duitschland b.v. is een zekere ordening en planmatigheid, zoowel in de productie als in de inkomensverdeeling. Ik weet niet of alle N ederlandsche ordenaars zich bewust zijn of hun ordening ten slotte veel of weinig op de Duitsche zal gaan lijken.

En de hoogste ordening, n.l. de socialisatie, mag toch nooit uit het oog worden verloren, ook al beschouwen wij ons socialisatie~rapport als klassieke literatuur.

(26)

n

I

PLanmatige

I

DOOR DR. P. KUIN

_______ lOONPOLITIEK

A. Is de afstand in beloning, die er tussen de verschillende

groepen arbeiders bestaat, sociaal en economisch aan" vaardbaar?

B. Wat zijn de gevolgen van deze afstand voor de laagste

lonen?

C. Moet worden gestreefd D.aar een planmatige verhoging van de laagste lonen, of is door de strijd om· de hoogte van het loon reeds vanzelf de sociale rechtvaardigheid

verzekerd?

D. Zo de laatste vraag in ontkennende zin wordt beani:: woord, wat zijn dan de mogelijkheden en wat zijn de

grenzen van dit streven naar een planmatige loonpolitiek? Het bestaan van loonverschillen.

Een analyse van het verschijnsel der loonverschillen k'clt

reeds direct tot de volgende onderscheiding:

1. Loonverschillen tussen arbeiders in dezelfde bedrijfsta}(. 2. Loonverschillen tussen arbeiders in verschillende bedrijfs~

takken.

Ad 1. In dezelfde bedrijfstak lopen de beloningen der daarin

werkende groepen van arbeiders (individuele verschillen zijn voor dit vraagstuk van minder belang) uiteen, hoofdzakelijk

in verband met de graad van scholing en vakb~kwaamheid. De laagste lonen zijn bijna steeds die van ongeschoolden, de

(27)

is gelegd, overvloediger is dan dat van degenen, wier oplei~ ding dikwijls vrij hoge kosten met zich heeft gebracht. Ook is het niet uitsluitend een kwestie van de kosten der opleidin~; het aantal der genen, die bereid zijn zich voor hun vak een jarenlange inspanning te getroosten, is steeds veel geringer dan dat van degenen, die zonder inspannende scholing hun kans in een bepaalde bedrijfstak wagen.

Tegenover dit overvloediger aanbod van ongeschoolde en minder vakbekwame arbeiders, staat een vraag van het be~ drijfsleven, die weliswaar op een zekere aantrekking van ongeschoolde arbeiders is gericht, doch die daarnaast bereid is, voor de geschoolde en vakbekwame arbeiders een hoger loon te betalen. Dit is het element van de prestatie; de arbei. der van deze categorie kan meer verdienen, omdat hij meer bijdraagt tot de winst van het bedrijf, en - breder gezien -tot de grootte van de maatschappelijke productie.

(28)

eenheden van deze goederen of diensten worden voort~

gebracht) en de arbeiders, die deze eenheden produceren dragen daardoor minder bij tot de grootte van het maat. schappelijk product. Dit alles is zeer theoretisch, maar vormt als zodanig toch de onmisbare kern van iedere analyse. Dit blijkt vooral, wanneer wij overgaan tot een beschouwing van de betekenis der loonverschillen, in, de eerste plaats dus van hun functie ten opzichte van het maatschappelijk evenwicht.

De functie der loonverschillen.

Ook ten opzichte van dit vraagstuk moet men eerst de theoretische gedachtengang volgen en pas later de beperkin-gen aanbrenbeperkin-gen. Het is de fout van de liberale economische theorie, dar zij met deze beperkingen onvoldoende rekening houdt. Het zou echter een fout van ons zijn, indien wij de krachten tot herstel van het evenwicht, die in het prijzen. stelsel toch ongetwijfeld nog schuilen, zouden verwaarlozen. Voor zover de loonverschillen berusten op onderscheiden in scholing en bekwaamheid, kunnen zij worden beschouwd als een aansporing tot het ontwikkelen van deze eigenschap. pen. Degenen, die ten gevolge van hun onvoldoende scholing en bekwaamheid in een lager'e loonklasse vallen, worden door de mogelijkheid van een hogere beloning aangemoe. digd, zich in te spannen ten einde zodanig gequalificeerde arbeiders te worden, dat de bedrijven bereid zijn meer voor hun diensten te betalen. Deze hogere beloning vormt dan als het ware de rechtvaardiging voor het brengen van offers aan tijd, geld en volharding, die elke systematische scholing vergt., .

Behalve dat de loonverschillen van deze aard dus de uit. werking hebben, het maatschappelijk product te vergroten door hun aansporende werking in de richting van gequalifi. ceerde werkzaamheden, hebben zij ook een nivellerend effect op zichzelf. Indien werkelijk een overvloeiïng van de lager~

betaalde naar de hoger. betaalde groepen plaats heeft, wor. den (ceteris paribus) de lage lonen minder laag en de hoge lonen minder hoog.

(29)

drijfstakken er toe kunnen leiden, dat de productie in de blijkbaar minder gewaardeerde richting wordt ingekrompen. Daarnaast zou dan ook hier weer uit het bestaan van de verschillen in beloning een prikkel voortkomen tot over-vloeiïng van de lagere loongroepen naar de hogere: het nivel-lerende effect.

Het is echter duidelijk, dat de loonverschillen hun functie in deze dubbele richting niet ten volle kunnen' vervullen, wan-neer tussen de loonklassen en ~groepen afscheidingen be-staan, die moeilijk of in het geheel niet zijn te doorbreken. Indien b.v. bij de verschillen van de eerste soort de best-geschoolde arbeiders zich weten te verenigen in bonden, die een exclusieve positie gaan innemen en door het bel~mmeren van de toevoer hun loonpeil hoog houden ten koste van de ongeschoolden, althans van de niet bij hen aangeslotenen, dan missen de loonverschillen hun productieve en nivelleren-_ de functie, zoals die in het bovenstaande werd aangeduid. Nog veel sterker dan bij de verschillende graden van ge -schooldheid, zijn de afscheidingen tussen de gehele bedrijfs-takken, die een uiteenlopend peil van beloningen vertonen. Hier staat in de eerste plaats de scholing en de vakbekwaam-heid zelf in de weg. Het is gemakkelijk in te zien, dat bij een daling van de lonen voor geschoolde landarbeiders de moge-lijkheid van een overgang naar b.v. hoog betaalde, geschool-de klassen van metaalbewerkers slechts een theoretisch karakter draagt. Alleen tussen de volstrekt ongeschoolde arbeiders van de verschillende bedrijfstakken vallen de af-scheidingen tussen de arbeidsmarkten weg, voor zover zij met vakbekwaamheid te maken hebben. Juist tussen onge-schoolden echter zijn in de regel de verschillen in beloning het minst sprekend.

Een 'andere soort van afscheidingen tussen de arbeidsmark-ten wordt gevormd door de invloed van het levensmilieu. Arbeiders van bepaalde bedrijfstakken bevinden zich in een geografis~h en maatschappelijk milieu, dat zij niet of zeer moeilijk voor een ander milieu verwisselen. Men kan hierbij denken aan het platteland, maar ook aan andere beroepen als die' van de schippers, de vissers, de zeelieden, de dia-mantbewerkers, enz.

(30)

probleem van de loonpolitiek. Een politiek immers is een samenstel van maatregelen, die op een bepaald doel zijn ge. richt en die een zeker ingrijpen in de spontane ontwikkeling veronderstellen. Loonpolitiek wordt dus daar gevolgd, waar de spontane ontwikkeling, om wat voor reden ook, niet be. vredigt.

Alvorens op de loonpolitiek nader in te gaan, moeten wij ons rekenschap geven van de gevolgen, die de loon verschil. len hebben voor de betrokkenen en voor de samenleving als geheel. Wij staan dus voor het feit, dat de verschillen tussen de loongroepen een min of meer blijvend karakter hebben. De voornaamste oorzaak van dat feit ligt in de gebrekkige doorstroming, die er in onze samenleving bestaat. Deze maakt het mogelijk, dat het levensniveau van verschillende groepen, ook binnen een bepaalde klasse, dikwijls sterk kan uiteenlopen. Wij zien dit verschijnsel niet alleen in de arbei. dersklasse, maar ook bij de middenstand. Ook daar bestaat een min of meer blijvend verschil in beloning tussen "grote" en "kleine" middenstand, tussen hoge en lage ambte. naren, enz.

De vraag, wat de gevolgen van deze verschillen zijn en of die gevolgen aanvaardbaar moeten worden genoemd, kan men in de eerste plaats van economisch standpunt beant. woorden. Men komt dan op de economische betekenis van de ongelijkheid in de inkomensvorming in het algemeen.

Zoals reeds werd opgemerkt, heeft deze ongelijkheid een constructieve betekenis, in zoverre zij de minst bedeelden aanspoort tot inspanning om door het leveren van een

grote~e bijdrage tot het maatschappelijk product in de hoger

beloonde groepen te komen. Is echter deze inspanning door het bestaan van al te sterke afscheidingen niet te verwach. ten, dan blijft nog slechts het voordeel van een grotere kans op besparingen. De mogelijkheid van sparen is in principe n.l. groter, wanneer bepaalde personen en groepen een in. komen hebben dat meer of minder ver boven het gemid. delde ligt, dan wanneer allen ongeveer evenveel verdienen. Het sparen nu is op zichzelf een nuttige economische functie; het stelt de gemeenschap in staat een deel van haar in. komen niet te verteren, maar te besteden voor de uitbrei. ciing van het productie.apparaat en dus voor de vergroting van het maatschappelijk inkomen in de toekomst.

(31)

onderconsumptie bij de

laagst~beloonde

groepen. Uit de

budgetstatistieken is wel gebleken, hoe zeer de slechtst be~ loonde arbeiders tekort komen aan de allernoodzakelijkst~

gebruiksgoederen.

Economisch gezien heeft dus het bestaan van loonverschil~

len de strekking, de uitbreiding van het productie~apparaat te bevorderen, doch de consumptieve vraag naar gebruiks~ goederen te verminderen. Wij moeten hieraan direct toe. voegen, dat men juist de invloed van de loonverschillen op de verhouding tussen de omvang van het productie~apparaat en de koopkrachtige vraag naar verbruiksgoederen niet moet overschatten. Het bedrag, dat door de arbeiders in de hoogste loongroepen aan de consumptie wordt onttrokken en aan de besparingen wordt toegevoegd, is waarschijnlijk betrekkelijk gering. Niettemin geeft het verschijnsel ons een richtsnoer bij de economische beoordeling van het verschijn~ sel der ongelijke beloningen. In tijden, waarin de gemeen~ schap behoefte heeft aan uitbreiding van het productie~ apparaat, valt het economisch oordeel gunstig uit, in tijden waarin de vergroting van de koopkrachtige vraag naar ver~ bruiksgoederen de voornaamste opgave is, is het ongunstig. Het is misschien goed, er hier op te wijzen, dat de invloed van de laagte van het totale loonbedrag op de consumptieve vraag in dit verband buiten beschouwing blijft. Wij spreken slechts over de ongelijke verdeling van het totale loonbedrag zelf, zodat slechts rekening moet worden gehouden met een mogelijke toevoeging van de thans plaatsvindende besparin~ gen der best~gesitueerde arbeiders aan het consumptiever~ mogen der slechtst~gesitueerde.

Niettemin vertoont een dieper gaande economische analyse ook bij het ontbreken van dergelijke besparingen nog een verschil tussen de situatie bij ongelijke lonen en die bij gelijke. Wanneer ook de best~gesitueerde arbeiders hun ge~ hele inkomen verteren, is het totaal der behoeften, dat bin~ nen de arbeidersklasse tot bevrediging komt, geringer dan wanneer de beloningen gelijk zijn. De behoeften, die de beter betaalde arbeider bevredigt met hetgeen hij meer dan het gemiddelde verdient, zijn minder dringend dan de behoef~ ten,. die de slechter betaalde arbeider onbevredigd moet laten, doordat hij minder dan het gemiddelde verdient. Ook hier moet men, bij alle begrip voor de principiële be.

(32)

qpzicht vergelijkt met het effect van de ongelijkheid der inkomens in de samenleving als geheel.

De conclusie uit het vüürafgaande is, dat de .ongelijke lüün~ niveaux ecünümisch alleen dan te aanvaarden zijn, wan

-neer zij verband houden met schüling en bekwaamheid en/of wanneer er overvlüeiing mogelijk is tussen de verschillende

grüepen, züdat de .ongelijkheid een prikkel vürmt tüt het leveren van düür de maatschappij hüger gewaardeerde dien

-sten. Züdra echter düür het bestaan van sterke afscheidingen tussen de arbeidsmarkten dit cünstructieve effect würdt teniet gedaan, is er van ecünümisch standpunt vüür het be. staan van verschillende lüünniveaux weinig güeds te zeggen,

behalve in tijden die sterke besparingen vragen.

Een afzünderlijk prübleem vürmt de .omstandigheid, dat sümmige bedrijfstakken, naar men aanneemt, uitsluitend bij de gratie van een laag lüünniveau kunnen bestaan. Het zijn v'üüral de expürtbedrijven, waarvan dit veelal würdt üpge~ merkt. Van het standpunt van de vülkshuishüuding bezien hebben de lage lonen in dit geval de functie, een inkomens~ post te scheppen op de betalingsbalans, waardoor het land zich kan permitteren, güederen en diensten van vreemde vülken aan te trekken.

(33)

ten dele hetgeen deze, op de buitenlandse afzet verliezen. Iets dergelijks ziet men in alle gevallen, waarin exportsub~

sidies worden gegeven. De middelen hiertoe, door directe of indirecte belastingen verkregen, worden door de gezamen~ lijke verbruikers betaald ten behoeve van. de producenten der gesubsidieerde goederen of diensten. Deze producenten worden daardoor van het risico van de buitenlandse prijs~

vorming ontheven. Dit wijst in de richting van een bewuste

prijzen~ en loonpolitiek, waarop wij hieronder nog nader terugkomen.

Behalve van het economischè, kan men de gevolgen der loonverschillen ook van het sociale staridpunt waarderen. Het criterium is daar dan, of zij al dan niet een gezond en . evenwichtig maatschappelijk leven bevorderen. Veel hangt hierbij af van de vraag, welk soort maatschappij men zich als ideaal voor ogen stelt. Acht men het gewenst, dat in de' samenleving een sterke differentiatie in de materiële en cul~

turele levensniveaux bestaat, dan zal men welwillender tegen~

over de uiteenlopende loongroepen staan, dan wanneer men de klasseloze maatschappij nastreeft. Evenwel, ook in het laatste geval kan men aan het bestaan van lage lonen een zekere positieve betekenis toekennen, ih zoverre men er van overtuigd is, dat de klasseloze maatschappij eerst wordt be~

reikt na een revolutie, waarvan steeds de slechts betaalde arbeiders de gangmakers zijn.

Er zijn op de vraag, of de lqondifferentiatie sociaal aan~

vaardbaar moet worden geacht, evenveel antwoorden als èr maatschappij~beschouwingen zijn. Men moet daarbij bovendien steeds weer onderscheiden tussen de opvattin~

gen over dit vraagstuk in een ideale samenleving en de be~

schouwingen, die uitsluitend op de huidige situatie slaan. Van het standpunt van een ethisch~gefl1ndeerd democratisch socialisme is omtrent de sociale aanvaardbaarheid van ver~

schillende loonniveaux het volgende te zeggen. Richtsnoer

vormen de eisen der rechtvaardigheid en der algemeen men~

selijke verbondenheid, die ,zich voor de arbeidersklasse uit in de - mede door sociale momenten bepaalde - gedachte der solidariteit. Geen van deze beide normen verzet zich, naar het ons voorkomt tegen het bestaan van die loonver~

schillen, welke verband houden met de prestaties van de betrokkenen, voor zover deze prestaties het gevolg zijn van grotere of kleinere inspanning. De maatschap'pij als geheel is er mede gebaat, wanneer mensen door volhardende in~

(34)

I

Ook de betrokkenen zelf zullen het niet als een onrecht~ vaardigheid gevoelen, wanneer zij, zich bevindende in een lagere loonklasse, weten, dat zij door het brengen van offers aan tijd, gelden volharding ook zelf tot grotere welstand zouden kunnen geraken. Bij deze gedachtengang wordt echter de mogelijkheid van "opklimming" volstrekt ver~ ondersteld. Iedere organisatorische maatregel, die de toe~ gang tot de beter betaalde beroepen zou beletten, is in strijd met de rechtvaardigheid en - voor zover zij van de arbei~ dersbeweging zou uitgaan - met de solidariteit. Op deze grond zijn alle monopolistische tendenzen in de bonden der geschoolde arbeiders te veroordelen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarnaast moeten alle regio’s dezelfde instrumenten hebben voor subsidies, werkplekvoorzieningen, jobcoaching en re-integratiemogelijkheden.” Van Weelden gaat ervan uit dat het breed

Dat ik in zijn laatste levensmaanden zo goed voor hem heb kunnen zorgen, al zijn wensen heb kunnen realiseren en wij tijd hebben gekregen om afscheid te nemen is een rijkdom voor

Conform de planning en control cyclus zoals vastgelegd in de financiële verordening Bergen wordt de Kadernota te vaststelling aan de raad aangeboden om zo het uitgangspunt voor de

Wel zou ik het mooi vinden als Tegenkracht nog een paar nieuwe mensen krijgt in het bestuur die net als ik, ervaring en expertise willen inzetten voor deze mooie stichting.

Niet gelijknamige breuken moet je eerst gelijknamig maken, voordat je ze op kunt tellen.. 1.3 Breuken en

Supermarkten beginnen nieuwe prijzenoorlog Komende week begint een nieuwe ronde in de prijzenoorlog.. Jumbo verlaagt de prijzen van zo’n

Ik wist dat hij te jong was om te antwoorden, maar ik wilde er alleen mee zeggen dat, als Quinn liever niet meer wilde, ik hem zou laten gaan.. Ik word er nu weer emotioneel

Water wordt niet alleen schaarser, het kost ook steeds meer moeite om er schoon drinkwater van te maken, omdat we steeds meer afval lozen via het riool en onze beken en