• No results found

VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOORDEN VAN DE MINISTERS A

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOORDEN VAN DE MINISTERS A"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ZITTING 1990-1991 Nr. 19

BULL14,TIN VAN

VRAGI-1,N F,N ANTWOORDEN

19 AUGUSTUS 1991

INHOUDSOPGAVE

Blz.

I. VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOORDEN VAN DE MINISTERS

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de reglementaire termijn (Regl. art. 74,3 en 4)

G. Geens, Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister van Financiën

en Begroting 901

N. De Batselier, Vice-Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister

van Economie, Middenstand en Energie 901

L. Waltniel, Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting .. 902 J. Lenssens, Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin 907 R. De Wulf, Gemeenschapsminister van Tewerkstelling 910 T. Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrich-

ting 911

D. Coens, Gemeenschapsminister van Onderwijs 912

L. Van den Bossche, Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en

Openbaar Ambt 914

B. Vragen waarop werd geantwoord na het verstrijken van de reglementaire termijn (Regl. art. 74,5)

N. De Batselier,

Middenstand van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister

van Economie, Middenstand en Energie 918

L. Waltniel, Gemeenschapminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting . . . 919 J. Lenssens, Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin 926 R. De Wulf, Gemeenschapsminister van Tewerkstelling 929 T. Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrich-

ting 930

H. Weckx, Gemeenschapsminister van Volksgezondheid en Brusselse Aangelegen-

heden 933

D. Coens, Gemeenschapsminister van Onderwijs 934

J. Sauwens, Gemeenschapsminister van Openbare Werken en Verkeer 940 II. VRAGEN WAAROP NIET WERD GEANTWOORD BINNEN DE REGLEMEN-

TAIRE TERMIJN (Regl. art. 74,5)

J. Lenssens, Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin 942 R. De Wulf, Gemeenschapsminister van Tewerkstelling 943 T. Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrich-

ting 943

P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur 950

H. Weckx, Gemeenschapsminister van Volksgezondheid en Brusselse Aangelegen-

heden 951

D. Coens, Gemeenschapsminister van Onderwijs ' 952

J. Sauwens, Gemeenschapsminister van Openbare Werken en Verkeer 953

REGISTER 958

(2)

L VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOOR- DEN VAN DE MINISTERS

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de regle- mentaire termijn (Regl. art. 74, 3 en 4)

G. GEENS

VOORZITTER VAN DE VLAAMSE EXECUTIEVE

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN FINANCIEN EN BEGROTING

Vraag nr. 86 van 24 juni 1991

van de heer W. KUIJPERS

EEG-verklaring over Suriname — Taalgebruik Wij stellen vast dat de Europese Gemeenschap een verklaring in het Engels uitgaf over het democratisch proces dat in Surinamië op gang wordt gebracht.

Vermits het Nederlands een officiële EEG-taal is en de officiële taal is in Suriname, meen ik dat het gebruik van het Engels volkomen misplaatst is. Bovendien werd deze mededeling eentalig-Engels overgenomen in de Nederlandse Staatscourant nummer 100 van 28 mei 1991.

Omdat het hier om een gezamenlijk Nederlands belang gaat, zou ik graag van de Minister vernemen welke stappen hij hieromtrent zal zetten.

Antwoord

De door het lid geciteerde verklaring over het demo- cratisch proces dat in Suriname op gang wordt ge- bracht, is geen verklaring van de Europese Gemeen- schap maar kwam tot stand in het kader van de Euro- pese Politieke Samenwerking (EPS) tussen de lidstaten van de EG.

Naar aanleiding van de ondertekening van de Europese Akte hebben de Ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten van de EG, verenigd in de Europese Poli- tieke Samenwerking, beslist dat het taalregime van de Gemeenschap ook van toepassing zou zijn op de EPS.

Voor de vergaderingen op ambtenarenniveau zou evenwel de bestaande praktijk verder richtinggevend zijn voor de organisatie van de werkzaamheden.Die praktijk die tot op heden nog niet gewijzigd werd, houdt in dat er slechts twee werktalen gebruikt wor- den, namelijk het Frans en het Engels.

Aangezien de EPS-verklaring over Suriname tot stand is gekomen via de administratieve kanalen van de EPS, bestaat die verklaring alleen in het Engels en in het Frans.

N. DE BATSELLER

VICE-VOORZITTER VAN DE VLAAMSE EXECUTIEVE

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN ECONOMIE, MIDDENSTAND EN ENERGIE

Vraag nr. 35 van 15 juli 1991

van mevrouw L. NELIS-VAN LIEDEKERKE Impulsgebied Zuid-Oost Vlaanderen — Projecten Mag ik van de Minister vernemen :

1. welke projecten door de gemeenten uit het impuls- gebied Zuid-Oost-Vlaanderen werden ingediend in verband met kinderopvang en/of naschoolse op- vang ;

2. welke bedragen voor deze projecten werden uitge- trokken ?

Antwoord

In het luik specifieke acties van de operationele pro- gramma's voor de impulsgebieden werd in totaal 60,2 miljoen frank gereserveerd voor voor- en naschoolse kinderopvang in de 8 impulsgebieden. Dit bedrag werd a rato van het aantal geboorten in 1987 in de onder- scheiden impulsgebieden verdeeld over de 8 impulsge- bieden.

In dit geval betekent dit dat voor het impulsgebied Zuid-Oost-Vlaanderen 7,122 miljoen frank uitgetrok- ken wordt voor voor- en naschoolse opvang.

In akkoord met de Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin, de heer J. Lenssens, werd een reglemente- ring voor deze voor- en naschoolse opvang uitgewerkt.

Dit reglement houdt onder meer bepalingen in wat betreft de initiatiefnemers (bij voorkeur openbare ini- tiatieven), de duur van de opvang (tenminste 4 uur per dag, in principe over het hele jaar), de leeftijd van de op te vangen kinderen (tussen de 2,5 en de 12 jaar), garanties wat betréft de kwaliteit van de opvang (voor- zien van een pedagogisch comité, toezicht Kind en Gezin), de te volgen procedure (via de streekmanager en de streekcommissie) en de betoelaging (forfaitaire toelage van 70 frank/uur/per kind).

Wat betreft het impulsgebied Zuid-oost-Vlaanderen werd door de streekcommissie bij consensus het project voor- en naschoolse kinderopvang van het OCMW- Denderleeuw goedgekeurd voor een bedrag van 3,45 miljoen frank. Dit project staat open voor alle kinderen van het impulsgebied, in het bijzonder ook voor kinde- ren van ouders die beroepsopleiding volgen in het BO- centrum van de VDAB in de gemeente Denderleeuw.

De door de streekcommissie goedgekeurde enveloppe bedraagt 30 procent van de totale kostprijs van het project (periode 1991-1993).

(3)

Dit project werd inmiddels gunstig geadviseerd door de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Oost- Vlaanderen en zal op de eerstvolgende vergadering van de stuurgroep van de Vlaamse Executieve voor de im- pulsgebieden voor advies voorgelegd worden, waarna een definitieve beslissing zal genomen worden.

Vraag nr. 36 van 30 juli 1991

van de heer W. VERREYCKEN

Spreekdagen handelsattachés met Vlaamse exporteurs

— Regeling

Ik verneem dat enige weken terug een vergadering plaatsvond met vertegenwoordigers van de Belgische Dienst voor de Buitenlandse Handel, de Vlaamse Dienst voor de Buitenlandse Handel en de Agence á l'Exportation.

Daar zou overeengekomen zijn dat het Vlaams Gewest

— voor spreekdagen met Vlaamse exporteurs — aan- spraak zou kunnen maken op 4,5 dagen van de 15 voor de handelsattachés gestationeerd buiten Europa die hier verblijven en op 3 dagen van de 10 voor de han- delsattachés die binnen Europa werkzaam zijn. Dit is evenveel als voor het Waals gewest.

Ik hoef er de Minister niet aan te herinneren dat Vlaan- deren meer dan 70 procent van de Belgische export vertegenwoordigt en dat de verhouding van het aantal bedrijven eveneens van die orde is.

Is de Minister op de hoogte van deze regeling ? Is deze regeling volgens hem verdedigbaar ?

Onlangs werd tussen de drie diensten een voorlopige regeling afgesproken, voor de duur van één jaar.

Voor handelsattachés die 15 werkdagen in België zijn is de verdeling : Vlaams Gewest 5 dagen, Waals Ge- west 5 dagen, Brussels Gewest 2 dagen en BDBH 3 dagen. Indien de handelsattaché ook naar het Groot- hertogdom Luxembura

b

gaat, worden de aandelen van het Vlaams en Waals Gewest elk met een halve dag verminderd.

Voor handelsattachés die 10 werkdagen in België zijn is de verdeling : Vlaams Gewest 3,5 dagen, Waals Ge- west 3,5 dagen, Brussels Gewest 1 dag en BDBH 3 dagen. Indien de handelsattaché ook naar het Groot- hertogdom Luxemburg gaat, worden de aandelen van het Vlaams en Waalse Gewest even eens elk met een halve dag verminderd.

Deze voorlopige afspraak houdt rekening met het feit dat het Vlaams en het Waals Gewest elk 5 provinciale kantoren hebben, waar de handelsattaché in principe telkens naartoe moet. Bij gebrek aan precieze cijfers over de werkvolumes op deze zitdagen, is een gelijke verdeling aanvaardbaar als vertreksituatie.

Er is echter eveneens afgesproken dat de BDBH voor- taan precies zal registreren hoeveel bezoekers de han- delsattaché op elke zitdag ontvangt. Volgend jaar zal dan een nieuwe regeling worden besproken die reke- ning houdt met deze werkvolumes.

L. WALTNIEL

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN

RUIMTELIJKE ORDENING EN HUISVESTING Antwoord

De door de Belgische Dienst voor de Buitenlandse Handel opgestelde kalender voor de periodieke terug- keer van de nationale handelsattachés is in het verleden steeds het resultaat geweest van nauw overleg tussen de geografische directies en diplomatieke zendingen en consulaire posten in het buitenland.

Als gevolg van de regionalisering van de buitenlandse handel doken reeds in november 1990 enkele proble- men op inzake de kalender voor 1991. Voor bepaalde handelsattachés waren in één Gewest programma's georganiseerd die weinig of geen tijd overlieten voor de andere Gewesten. Hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat de handelsattachés tijdens hun verblijf ook naar de BDBH en het Ministerie van Bui- tenlandse Zaken zelf moeten komen voor instructies en het regelen van administratieve formaliteiten.

Ik heb de Minister van Buitenlandse Handel toen voor- gesteld om in geval meerdere Gewesten hun interesse hebben laten blijken om zitdagen te organiseren voor een handelsattaché, de beschikbare periode evenredig te herverdelen over de drie Gewesten. Dit voorstel lag in de geest van het samenwerkingsakkoord dat gesloten werd tussen de nationale overheid en de drie Gewes- ten.

Vraag nr. 180 van 26 juni 1991

van de heer E. VAN VAERENBERGH

Landbouwgebied te Oppem-Amelgem nabij Merchtem

— Voorstellen voor bescherming

Volgens het antwoord op mijn schriftelijke vraag num- mer 61 (Vragen en Antwoorden, Vlaamse Raad, 1990- 1991, nr. 8 van 18 februari 1991, blz. 378) in verband met de bescherming van het landbouwgebied te Op- pem-Amelgem nabij Merchtem, zouden in de loop van dit jaar concrete voorstellen uitgewerkt worden met het oog op het inzetten van de beschermingsprocedure.

Kan de Minister mij mededelen welke concrete voor- stellen er intussen zijn uitgewerkt ?

Indien er nog geen uitgewerkt zijn, wanneer zal dit dan gebeuren ?

Antwoord

Het bestuur Monumenten en Landschappen zet het onderzoek betreffende de bescherming als landschap van het gebied Ossel/Amelgem (Merchtem/Meise) voort en hoopt mij nog dit jaar een uitgewerkt voorstel voor te leggen.

(4)

Vraag nr. 181 van 28 juni 1991

van de heer J. VALKENIERS

Halle — Uitbreiding van distributiefirma

De bewoners van de Molenstraat, de Edingsesteenweg en de Oude Groeneweg te Halle hebben vernomen dat er op aanvraag van een grote distributiefirma een ont- werper werd aangesteld voor een BPA voor de onmid- dellijke omgeving van hun woonwijk. Het zou de be- doeling zijn het aanpalende agrarisch gebied om te vormen tot industriezone.

De vroegere uitbreidingen van deze firma veroorzaak- ten heel wat ongemakken voor de woonomgeving.

Er zouden alternatieve vestigingen mogelijk zijn.

Is de Minister niet van oordeel dat de nieuwe geplande uitbreiding moet worden afgeremd ?

Antwoord

Het betrokken bijzonder plan van aanleg is bij mijn diensten niet bekend. Ter zake werd door de stad Halle nog geen plenaire vergadering gehouden. Eveneens werd nog geen ontwerper aangesteld. Bijgevolg is het voorbarig nu reeds een standpunt aangaande deze pro- blematiek in te nemen.

Vraag nr. 183 van 3 juli 1991

van de heer M. DESUTTER

West-Vlaanderen — Goedgekeurde bouwvergunningen ondanks ongunstig advies

Graag vernam ik voor de provincie West-Vlaanderen per gemeente het aantal bouwvergunningen die door steden of gemeenten alsook door de bestendige depu- tatie ongunstig werden geadviseerd, maar die dan toch door de Gemeenschapsminister werden goedgekeurd, en dit voor 1990 en de eerste zes maanden van 1991.

Antwoord

De gevraagde statistische gegevens kunnen noch door de provinciale directie van West-Vlaanderen noch door het hoofdbestuur voor de Ruimtelijke Ordening wor- den verzameld.

Het opzoeken van deze specifieke gevallen, per ge- meente, is gelet op het groot aantal beroepsdossiers dat door betrokken administratie met, een minimale personeelsbezetting moet worden behandeld, een bij- komende opgave die de toch al moeilijke tijdige afwik- keling van de lopende procedures verder zou bezwa- ren. Het is dan ook niet mogelijk dat het bestuur der- gelijke gegevens zou kunnen voorleggen.

Vraag nr. 194 van 8 juli 1991

van de heer J. GEYSELS

Aanleg pijplijn Hemiksen-Geleen — Stand van zaken

Uit het antwoord op de vraag nummer 32 van 24 Ap

vember 1989 betreffende de aanleg van een dubbele pijplijn voor het vervoer van zuurstof en waterstof tus- sen Hemiksen en Geleen (Nederland) bleek dat de Gemeenschapsminister niet over enige informatie be- schikte.

Uit persberichten blijkt nu dat de Nationale Maat- schappij der Pijpleidingen (NMP) besloten heeft te par- ticiperen in de aanleg van de dubbele pijpleiding en dat de plannen voor de aanleg ver gevorderd zijn.

Kan de Gemeenschapsminister een antwoord verstrek- ken op volgende vragen ?

1. Werden er bouwvergunningen aangevraagd voor het hele tracé of voor bepaalde gedeelten ? Zo ja, wanneer ? Werden er door de diensten van de Mi- nister reeds adviezen verstrekt ?

2. Houdt de aanleg van deze pijplijn een wijziging van het gewestplan in, aangezien deze pijplijn de in het gewestplan vermelde corridors niet zou volgen ? 3. Door welke natuur- en landbouwgebieden loopt de

vermelde pijplijn ? Wordt er door de diensten van de Minister onderzoek verricht naar de ruimtelijke gevolgen van de pijplijn ?

Antwoord

Zowel wat betreft de provincie Antwerpen als Limburg zijn er nog geen bouwaanvragen ingediend. Wel wer- den er in het kader van de opmaak van het MER (verplicht voor dergelijke projecten) enkele vergade- ringen belegd door de administratie Milieu, Natuur en Landinrichting met de betrokken besturen.

Bij gebrek aan concrete bouwaanvragen kan op punt 2 en 3 van de vraag van het lid niet geantwoord wor- den.

Vraag nr. 195 van 8 juni 1991

van de heer L. KELCHTERMANS Aanvragen huisvestingspremies — Afwerking

Sinds 1 januari 1991 is de administratieve afwerking van de huisvestingspremies toevertrouwd aan de regio- nale diensten van het departement van de Minister.

Recent werden een aantal personeelsmutaties uitge- voerd.

Ingewijden, die begaan zijn met de vlotte afwerking van deze huisvestingspremies, menen te mogen vast- stellen dat er in Limburg een achterstand groeit en dat de vragen om inlichtingen onregelmatig beantwoord worden.

Om dit gegeven te kunnen evalueren zouden wij graag beschikken over voldoende cijfergegevens en inlichtin- gen.

1. Hoeveel huisvestingspremieaanvragen, ingedeeld per aard, zijn op 30 juni 1991 nog in behandeling in de verschillende Vlaamse provincies ?

2. Wat is de gemiddelde duur bij de afwerking van de verschillende huisvestingspremieaanvragen in die vijf Vlaamse provincies ?

(5)

3. Wat is de gebruikelijke periode voor het eerste on- derzoek bij de behandeling van de saneringspre- mies ?

4. Zijn er opdrachten gegeven aan de ondergeschikten om gemotiveerde vragen voor inlichtingen en voor spoedige behandeling niet meer te beantwoorden ?

Antwoord

Ik vestig er de aandacht op dat de geplande deconcen- tratie van de afhandeling van de meeste premies en toelagen nog niet integraal kon worden gerealiseerd wegens personeelstekort, waardoor het in de perso- neelsformatie vastgelegd bestand niet kan worden op- gevuld en dikwijls ook onvoldoende kantoorruimte be- schikbaar is om het huidige personeel behoorlijk onder te brengen.

De afhandeling van de huisvestingspremieaanvragen (kopen, bouwen, saneren) gebeurt in 2 fasen, namelijk een voorlopige en definitieve toezegging in geval van toekenning der premie.

Indien de nodige briefwisseling is gevoerd of de vereis- te onderzoeken zijn ingesteld om tot een dergelijke toezegging te kunnen overgaan kan het uitblijven van de aan de belanghebbende opgevraagde gegevens ook een invloed op de gemiddelde duur van afhandeling der aanvraag hebben, die niet aan het bestuur is te wijten.

Voorts wordt de afhandelingsduur der premie ook in aanzienlijke mate bepaald door de periode die verloopt vooraleer de belanghebbende de stukken (formulier D of T, factuurlijsten, facturen, registratieattesten) voor- legt om tot de definitieve toezegging te kunnen over- gaan.

Rekening houdend met hetgeen voorafgaat kan vol- gend antwoord op de gestelde vragen worden gegeven.

1. Aanvragen in behandeling op 30 juni 1991 waar de ontbrekende gegevens nog op te vragen zijn of de onderzoeken in te stellen zijn :

Huisvestingspremieaanvragen

koop bouw saneren

Antwerpen 13 479 2.725

Brabant (Vl.) 7 491 2.259

Limburg 221 765 3.482

Oost-Vlaanderen 16 595 2.214 West-Vlaanderen 28 1.030 1.274

Totaal 285 3.360 11.954

2. De gemiddelde duur van afhandeling (in maanden) vanaf indiening tot definitieve toezegging is hierna aangeduid. Er dient te worden aangestipt dat de termijn beïnvloed wordt door de periode die de aanvrager nodig heeft om de ontbrekende stukken qua briefwisseling en vereffening (formulieren D, T, ) voor te leggen.

Huisvestingspremieaanvragen

koop bouw saneren

Antwerpen 5 11 24

Brabant (VI) 5 7 21

Limburg 4 10 30

Oost-Vlaanderen 4 7 33

West-Vlaanderen 4 10 11

3. Het eerste saneringsonderzoek ter plaatse wordt doorgaans binnen de 2 maanden ingesteld. Het is mogelijk dat ingevolge de verlofperiode het eerste onderzoek tijdelijk pas in de derde maand vanaf de premieaanvraagdatum zal uitgevoerd worden. Inge- volge een werkonbekwaamheid van 6 maanden van een personeelslid van het Provinciaal Secretariaat van Limburg is er voor de sector Maaskant (Dilsen, Maasmechel en Lanaken) en de sector Zuid-Lim- burg (Bilzen, Riemst, Voeren, Heers, Tongeren, Borgloon, Gingelom, St.-Truiden, Nieuwerkerken, Kortessem, Alken, Wellen) rekening te houden met een vertraging van ongeveer 6 maanden wat de uit- voering van het eerste gebruikelijke saneringsonder- zoek betreft.

4. Er is aan het personeel géén opdracht gegeven om gemotiveerde vragen om inlichtingen en verzoeken om spoedige behandeling, niet meer te beantwoor- den.

Vraag nr. 196 van 10 juli 1991

van de heer J. TIMMERMANS

Bestemmingsvoorschriften gewestplannen — Aanpas- sing aan beschermingsbesluiten

De bestemmingsvoorschriften van het gewestplan staan in de rechtsorde boven landschapsbeschermingsbeslui- ten.

Indien in een landbouwzone een landschap beschermd wordt, moet het gewestplan dan niet aangepast wor- den ? Is hier sprake van een hiaat in de wetgeving ? Moet de wetgeving in het algemeen dan ook niet aan- gepast worden ? Deze problematiek zal zich trouwens meer en meer voordoen : te veel landbouw in verhou- ding tot de behoeften, EEG-subsidies, protectionisme enzovoort. Natuurgebieden kunnen opnieuw in de plaats komen.

Antwoord

De bestemmingsvoorschriften van de gewestplannen vinden hun rechtsgrond in de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de Ruimtelijke Ordening en de Stedebouw. De beschermingsbesluiten inzake Mo- numenten, Landschappen en stads- en dorpsgezichten vinden hun rechtsgrond in de wet van 7 augustus 1931, zoals nadien gewijzigd bij opeenvolgende decreten, en het decreet van 3 maart 1976 betreffende de stads- en dorpsgezichten.

Beide wetgevingen staan naast elkaar en moeten elk voor zich worden toegepast. De toepassing van de ene

(6)

wet sluit de toepassing van de andere wet niet uit.

Wanneer een project betrekking heeft op een gebied waar voor een stedebouwkundig voorschrift geldt in het kader van de wet op de Ruimtelijke Ordening en tevens bepalingen gelden in toepassing van de wet op de Monumenten en Landschappen, moet dit project getoetst worden aan beide voorschriften afzonderlijk.

Vraag nr. 197 van 15 juli 1991

van de heer J. CUYVERS

Sportcomplex in natuurgebied — Legalisering door BPA

Enkele jaren geleden vestigde een voetbalclub zich op een terrein dat op het gewestplan gedeeltelijk natuur- gebied is. Zonder enige toelating worden reliëfwijzigin- gen doorgevoerd, tennisterreinen en een voetbalterrein werden aangelegd. Klachten tot de toenmalige Minis- ter hebben tot geen resultaat geleid. Later wordt aan het terrein een reuzekantine gebouwd, die ook voor allerlei feestjes wordt gebruikt. De gemeente legt er een weg naartoe aan (vroeger was er geen), gevolgd door een parkeerterrein. De gemeente in kwestie wil alles ineens legaliseren door een BPA.

Graag verneem ik van de Minister of de gemeente in kwestie al dan niet oneigenlijk gebruik maakt van een BPA om een onwettelijke toestand te legaliseren.

Heeft een dergelijke BPA in feite wel geldingskracht gezien de wettiging van bouwwerken uit het verleden zonder enige bouwvergunning ?

Antwoord

Een BPA kan onder bepaalde voorwaarden afwijken van het gewestplan.

Een BPA ter afwijking van een gewestplan mag echter niet uitsluitend tot doel hebben een bestaande onrecht- matig ontstane toestand te regulariseren.

Een BPA ter afwijking van een gewestplan dient inge- geven te zijn met het oog op het algemeen belang, en niet ter regularisatie van een particulier belang.

De achterhaalde bestemming van het gewestplan dient gemotiveerd te worden en kan niet afgewenteld wor- den op particuliere voordelen.

De toestand kan zich echter wel voordoen, dat een BPA wordt opgemaakt, krachtens de bepalingen zoals juridisch gesteld, maar dat zich binnen ,dit BPA één (of meerdere) onrechtmatig tot stand gekomen toe- standen bevinden. In dit geval kan moeilijk besloten worden dat dit BPA dient ter regularisering van de bestaande toestand en moet over de ordening van de plaatsen waarop deze onrechtmatig tot stand gekomen toestanden betrekking hebben, geoordeeld worden uit- gaande van het principe van de goede ruimtelijke orde- ning. Deze evaluatie kan in bepaalde gevallen leiden tot de conclusie dat de aanleg zoals door deze onrecht- matige toestand tot stand gebracht, kadert in de alge- mene goede ruimtelijke ordening. Er dient immers re- kening gehouden met de maatschappelijke en economi- sche wijzigende context. Bovendien kan niet a priqi

gesteld worden dat een aanleg, omdat hij op een juri- dische onrechtmatige wijze is tot stand gekomen, de goede ruimtelijke ordening van de plaats zou schaden.

Het is immers niet de wijze van tot stand komen van een bepaalde toestand die de ordening bepaalt. De wijze van aanleg (vestiging, vormgeving, bestemming, afmetingen, materialen en dergelijke) zijn op dit stuk belangrijke elementen.

Opgemerkt dient nog dat, vergunningsplichtige bouw- werken, zonder vergunning opgericht, niet gelegali- seerd worden door het louter opmaken van het BPA.

Deze vergunningsplichtige bouwwerken blijven hoe dan ook aan vergunning onderworpen, zoniet maken zij een overtreding uit.

Vraag nr. 198 van 15 juli 1991

van de heer J. CUYVERS Voetbalkantine — Uitbreiding

Enkele jaren geleden trok een voetbalclub zonder eni- ge vergunning een houten bouwsel op, half timmer- werk, half glas, in een landbouwzone op een nieuw aangelegd voetbalterrein. Bij een of andere herfststorm is het bouwsel omgewaaid. De voetbalclub vraagt een bouwvergunning om de kantine terug op te bouwen.

De club krijgt de vergunning voor wederopbouw. Ze bouwt echter in de realiteit een volledig nieuwe, dit- maal stenen kantine en herbouwt het oude bestaande bouwsel.

1. Kan de administratie van de Minister een geldige vergunning verlenen voor de heropbouw van een bouwsel waarvoor vroeger geen vergunning werd gegeven ?

2. Zo neen, wat moet er dan met het heropgebouwde huis gebeuren ?

3. Zo ja, op welke gronden kan dat ? Naar welk artikel kan men verwijzen ?

4. Kan men daarnaast een extra, totaal nieuwe kantine optrekken ? Respecteert men daarbij de wet op de stedebouw en de noodzaak te beschikken over een bouwvergunning ?

Antwoord

In het algemeen kan gesteld worden dat een bouwver- gunning voor heropbouw van een bestaande construc- tie in bepaalde omstandigheden kan gegeven worden.

Zo kan bijvoorbeeld een constructie, opgetrokken zon- der vergunning, doch vergunningsplichtig, een overtre- ding uitmaken. Toch, is het mogelijk dat, indien de vergunning zou aangevraagd geweest zijn, ze ook zou verleend zijn. In dit geval is de constructie regulariseer- baar.

In gevallen waar post factum geen regularisatievergun- ning kan verleend worden voor een zonder vergunning opgerichte constructie, kan uiteraard ook geen bouw- vergunning verleend worden voor de wederopbouw of de vervanging van het eerder zonder vergunning opge- richte bouwwerk.

(7)

Of het in casu om een dergelijk geval gaat, kan niet afgeleid worden uit de summier aangebrachte gege- vens.

Vraag nr. 199 van 15 juli 1991

van de heer P. BREYNE

Gewezen BSD-militairen — Huisvestingsproblematiek De terugtrekking van Belgische militaire eenheden uit Duitsland stelt in diverse streken het probleem van de terbeschikkingstelling van supplementaire huurwonin- gen voor gezinnen van militairen en gewezen militai- ren. Tegen 1995 moeten naar verluidt ongeveer 3500 woongelegenheden in Vlaanderen gezocht worden voor de gezinnen van militairen. Uiteraard moet ook de sociale huurwoningenmarkt mee instaan voor de opvang van deze huurders. Ik moet de Minister in dit verband echter niet overtuigen van de al te krappe financiële middelen die momenteel aan de sociale huis- vestingssector worden toebedeeld, en van de daaruit voortvloeiende lange wachtlijsten van klassieke kandi- daat-huurders.

De VHM heeft daarom de suggestie gedaan om een bijzondere operatie van nieuwbouw te realiseren in het kader van de terugkeer van militaire eenheden, mits hiervoor supplementaire middelen worden vrijge- maakt. In dit verband had ik dan ook graag een ant- woord gekregen op volgende vragen :

1. Is er reeds een inventaris gemaakt van de plaatsen waar uit Duitsland terugkerende militairen zullen moeten worden gehuisvest ? Zo ja, welke zijn deze lokaties en wat is het geraamde aantal gezinnen voor wie een oplossing van huisvesting moet worden gevonden ?

2. Zijn de betrokken erkende vennootschappen reeds gecontacteerd om een bouwprogramma ad hoc voor te stellen ? Zo ja, over welke vennootschappen gaat het ?

3. Welke initiatieven werden reeds genomen op het niveau van de Executieve om de nodige financiële middelen vrij te maken ?

Antwoord

De terugtrekking van de Belgische militaire eenheden uit Duitsland zal inderdaad voor een extra belasting zorgen van de reeds gespannen huurmarkt in Vlaande- ren. Het voornemen om de huurovereenkomst van de zogenaamde CDSCA-huurders op te zeggen zorgt voor bijkomende moeilijkheden. Deze personen kunnen zich wel laten inschrijven als kandidaat-huurder bij een door de VHM erkende vennootschap. Hierbij moet worden aangestipt dat de toewijzingsmodaliteiten zoals vervat in het besluit van de Vlaamse Executieve van 28 november 1990 tot reglementering van het sociale huurstelsel geen bijzondere prioriteiten opnemen voor (ex-)militairen waardoor zij enige voorrang zouden ge- nieten bij de toekenning van een volkswoning. De kwantiteit van het aanbod is evenmin van die aard dat een grootschalige opvang op korte tijd zou worden gerealiseerd. Bovendien schrijft de huurreglementering

voor dat de woningen aangepast moeten zijn aan de gezinssamenstelling van de huurder zodat gelet op het groot aantal alleenstaanden en bejaarden bij de bewo- ners der CDSCA-woningen, hier een bijkomend pro- bleem kan rijzen.

Een andere denkpiste is de verwezenlijking van extra nieuwbouw in functie van de terugkeeroperatie : wo- ningen bestemd voor de opvang van de uit Duitsland terugkerende gezinnen.

Gelet op de beperkte kredietmogelijkheden en de spe- cifieke doelgroep moet een dergelijke operatie mijns inziens gebeuren in overleg met het Ministerie van Landsverdediging dat ook dient te zorgen voor een inventarisatie van het probleem.

Op het niveau van de Vlaamse Executieve werden ter zake nog geen concrete beslissingen genomen.

Vraag nr. 200 van 19 juli 1991

van de heer H. DE LOOR

Nieuw huurprijsbesluit — Uitvoeringsbesluiten

Op 28 november 1990 trof de Vlaamse Executieve een nieuw besluit inzake de huurprijs voor de sociale huur- woningen van de erkende maatschappijen van de VHM in toepassing van artikel 80ter van de huisvestingscode.

In dat besluit van 28 november worden een aantal elementen, zoals bijvoorbeeld de type-huurovereen- komst en de vorm van het openbaar register, niet zelf geregeld maar overgelaten aan afzonderlijke besluiten van de Vlaamse Executieve of van de Minister voor Huisvesting.

Tot nu toe is er echter nog geen enkel dergelijk uitvoe- ringsbesluit getroffen. Daarom gelden nog steeds die van het voorgaande huurprijsbesluit. Nochtans is de tekst, op basis waarvan de oude uitvoeringsbesluiten gemaakt zijn, in bepaalde gevallen grondig gewijzigd, zoals bijvoorbeeld betreffende het tweede openbaar register dat volgens het nieuwe huurprijsbesluit een maximaal inzagerecht aan de huurders moet waarbor- gen.

Ik wou de Minister dan ook het volgende vragen : 1. Hoever staat het met deze uitvoeringsbesluiten ?

Heeft de VHM al voorstellen klaar ?

2. Wanneer verwacht hij dat deze uitvoeringsbesluiten zullen worden getroffen ?

Antwoord

Een aantal besluiten moeten inderdaad nog worden getroffen ter uitvoering van het besluit van de Vlaamse Executieve van 28 november 1990.

Destijds werd in de werkgroep ad hoc van de Vlaamse Executieve overeengekomen dat deze besluiten (in fase van ontwerp) zouden worden voorgelegd aan de werk- groep op het ogenblik dat de resultaten van het lopen- de onderzoek inzake het correct hanteren van de toe- wijzingsregels door de erkende bouwmaatschappijen zouden bekend zijn. De belangrijkste uitvoeringsmoda-

(8)

liteiten betreffen immers, zoals ook het lid opmerkt, het inzagerecht van de huurders.

Oorspronkelijk werd verwacht dat dit dubbele onder- zoek (eensdeels van de VHM zelf, anderdeels van en- kele door mij aangewezen ambtenaren) zou zijn afge- rond in de eerste helft van 1991. Door de reorganisatie van de Vlaamse administratie is er evenwel enige ver- traging opgetreden, zodat ook de bijeenroeping van de werkgroep werd verdaagd.

De VHM is inmiddels wel belast met de voorbereiding van de betrokken besluiten.

. I,ENSSE NS

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN, WELZIJN EN GEZIN

Vraag nr. 54 van 22 juli 1991

van de heer A. LARIDON

Rusthuis De Blanke Duinen — Sluiting

Tot grote verbijstering van 75 bejaarden en 30 perso- neelsleden werd — niettegenstaande de grote veront- waardiging bij de mensen van de streek — op 16 juli 1991 overgegaan tot de sluiting van het bejaardentehuis Seigneurie De Blanke Duinen in Wenduine. Bij deze sluiting stel ik mij vragen en heb ik een aantal beden- kingen.

Mag ik van de Minister dan ook vernemen :

1. of het niet vreemd is dat, niettegenstaande de bewo- ners hoogst tevreden waren over de infrastructuur van en de bediening en verzorging in het rusthuis, toch tot een onmiddellijke sluiting werd overge- gaan ;

2. of het juist is dat de exploitant volop bezig was verbeterings- en aanpassingswerken te laten uitvoe- ren om tegemoet te komen aan een aantal nog over- blijvende bezwaren inzake brandbeveiliging ; 3. of hij beseft wat de gevolgen kunnen zijn van een

dergelijke sluiting voor de gezondheid van de bewo- ners die nu reeds dagen in een stresstoestand verke- ren ;

4. of het juist is dat, zoals in de media herhaaldelijk wordt gesuggereerd, een dergelijke sluitingsproce- dure niet zou hebben plaatsgevonden indien het rusthuis zou hebben behoord tot de zuil van Caritas Catholica ;

5. wat zijn reactie is op de bewering van de federatie van private rusthuizen van België RHRVT (Feru- bel), als zou aan de zuivere private sector bijkomen- de belemmeringen worden opgelegd voor erken- ning, dit vergeleken met de rusthuizen behorende tot één van de grote zuilen ;

6. of hij in het specifiek geval van het rusthuis De Blanke Duinen nog de bereidheid zou vertonen om tot een meer menswaardige oplossing te komen en aan dit rusthuis nog een kans te gunnen ? ‘t.

Antwoord

Inzake de sluiting van het rustoord De Blanke Duinen in Wenduine, net zoals in alle andere sluitingsdossiers, is met de grootste zorg en bekommernis om het welzijn van de bejaarden te werk gegaan.

Uit de laatste inspectieverslagen, onder meer van 2 juli 1991 bleek dat een aantal belangrijke reglementaire voorziene erkenningsnormen inzake kwaliteit van de voorzieningen niet worden gehaald.

Inzake de aanpassingswerken is het zo dat reeds sinds 1984 de uitbater bezig is met werken uit te voeren, maar dat bij de inspectie van 2 juli 1991 diende te worden vastgesteld dat de infrastructuur van het rust- oord nog steeds niet voldeed, zowel op het vlak van brandveiligheid als op het vlak van andere infrastructu- rele normen.

Ik herinner eraan dat de procedure tot sluiting werd ingezet op 20 juni 1989 en dat de uitbater aldus meer dan twee jaar werd gegund om aan alle erkennings- voorwaarden te voldoen. Het zijn dus de betrokken rechtspersonen-uitbaters die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de zorg- en dienstverlening.

Ik weerleg met klem de niet gefundeerde bewering dat de privé-rustoorden uit de profitsector strenger zullen worden behandeld dan deze uit de non-profit sector.

Vraag nr. 55 van 23 juli 1991

van mevrouw M. VOGELS

CBGS — Onderzoek opvattingen inzake bevolking en welzijn

Momenteel doet het Centrum voor Bevolkings- en Ge- zinsstudies (CBGS) in opdracht van de Vlaamse Ge- meenschap een onderzoek naar de opvattingen inzake bevolking en welzijn. Hiertoe worden 5.000 Vlamingen ondervraagd.

Vooral de wijze van vraagstelling bij de mondeling afgenomen enquête doet nogal wat vragen rijzen naar de waarde van de enquête.

Zo is er bijvoorbeeld een vraag welke politieke thema's veel aandacht verdienen. In de gesloten meerkeuze- vraag wordt bijvoorbeeld wel ordehandhaving als keu- ze opgenomen, maar niet milieu, migranten enzovoort.

De enquête bevat verder talrijke vragen over abortus en de huidige wettelijke regeling, maar laat andere maatschappelijk-relationele problemen onaangeroerd.

Zo zijn er bijvoorbeeld geen vragen over sexuele voor- keur en de appreciatie van afwijkend gedrag, over ken- nis inzake AIDS-preventief gedrag enzovoort.

Het al dan niet bewust aansluiten van bepaalde ant- woorden, het te enge invullen van relationele aan- dachtsterreinen, staat haaks op de zeer ruime invulling van welzijn die onder meer werd ontwikkeld in het welzijnscongres en recentelijk nog werd vertaald in een beleidsnota van de Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin. Bovendien kunnen op die manier serieuze vragen worden gesteld naar de waarde van de resulta- ten van elke enquête.

(9)

Kan de Minister mij antwoorden op volgende vragen ? 1. Wie heeft de opdracht gegeven aan het CBGS om

de opvattingen inzake bevolking en welzijn te on- derzoeken ?

2. Hoe luidde de precieze opdracht van het CBGS ? 3. Werkt het CBGS autonoom aan dit onderzoek of

is er een permanente begeleiding vanuit de Execu- tieve bijvoorbeeld met betrekking tot de samenstel- ling van de vragenlijst ?

4. Zullen de resultaten van dit onderzoek worden ge- publiceerd en zo ja, door wie ?

b. Wat gebeurt er volgens de Minister met de resulta- ten van dit onderzoek ?

6. Wat is de kostprijs van dit onderzoek ? 7. Hoe wordt dit onderzoek gefinancierd ?

Antwoad

1. Het CBGS stelt jaarlijks een onderzoeksprogramma op dat aan de Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin ter goedkeuring wordt voorgelegd.

2. Het doel van NEGO V bestaat erin :

1) specifieke survey-gegevens over gezins- en vruchtbaarheidsontwikkeling te verzamelen, complementair aan andere informatiebronnen ; 2) gegevens te verzamelen voor de uitwerking van

meer verfijnde bevolkingsprojecties ;

3) het toetsen van specifieke nieuwe hypothesen inzake bepaalde determinanten van vruchtbaar- heidsgedrag ;

4) het toetsen van vruchtbaarheids- en gezinsbe- leids maatregelen ;

5) het ondernemen van intersurvey, interregionaal en internationaal vergelijkend onderzoek.

De doelstellingen van FFS werden uitvoerig ontwik- keld in het ECE-document Framework for the Fa- mily and Fertility Surveys in the ECE Region in the Early 90's.

Vanuit wetenschappelijk oogpunt biedt deze survey de mogelijkheid grondige analyses uit te voeren van het relationeel en reproductief gedrag, zowel retro- spectief, descriptief als prospectief.

De lange traditie en know-how die het CBGS ter zake verworven heeft, zijn bijkomende troeven waardoor het onderzoek naar de gezinsontwikkeling in een ruimer inter- en intragenerationeel perspec- tief geplaatst kan worden. De survey-gegevens vor- men een onmisbare aanvulling op de lopende regi- stratiegegevens. De verwachte eliminatie van het luik huwelijk en vruchtbaarheid in de volgende volkstelling, maakt de noodzaak van dit onderzoek nog veel groter. Vanuit deze optiek lijkt de repre- sentatieve steekproef die de basis zal vormen voor de hier voorgestelde FFS, niet alleen de referentie-

populatie bij uitstek te worden voor kleinschaliger onderzoek bij specifieke subpopulaties, maar ook het unieke Vlaamse gegevensbestand op te leveren over samenleefvormen en vruchtbaarheid in de ja- ren '80 en '90, waardoor de informatieverstrekken- de taak van het CBGS nog sterk zal toenemen.

Deze onderzoekspopulatie kan en moet ook als toetssteen gebruikt worden bij de analyse van regi- stratiegegevens in het welzijnswerk. Voorts zal de FFS toelaten veranderingen en ontwikkelingen die door hun innoverend en trendsettend karakter dis- proportioneel veel aandacht krijgen, zonodig tot juistere verhoudingen te herleiden. Verder biedt de- ze survey de mogelijkheid een aantal beleidsmodu- les in te bouwen waarin een aantal beleidsalternatie- ven over bevolkings- en gezinsaangelegenheden aan de populatie voorgelegd worden, zodat de overheid, indien ze dat wenst, wetenschappelijk onderbouwde initiatieven kan ontwikkelen, en een correctere in- schatting kan maken van haar mogelijkheden en beperkingen. Ten slotte moet gewezen worden op de unieke kans deel uit te maken van en richtingge- vend te zijn voor de landen die een grotendeels op elkaar afgestemde FFS-ronde opzetten. Dit laat toe geavanceerd gezinswetenschappelijk onderzoek te verrichten in Europees perspectief, met alle voorde- len vandien voor de internationale uitwisseling van kennis, ervaring en gegevensbestanden.

3. Het CBGS werkt autonoom aan dit onderzoek. Er is geen permanente begeleiding vanuit de Executie- ve, bijvoorbeeld met betrekking tot de samenstel- ling van de vragenlijst.

Het NEGO V-onderzoek grijpt wel plaats in een internationaal kader. Het maakt deel uit van het project Family and Fertility Surveys (FFS) dat door de Economic Commission for Europe van de Ver- enigde Naties te Geneve, wordt gecoërdineerd.

Het CBGS werkte het conceptuele Framework en de basisvragenlijst uit voor het EXE-FFS project (Bijlage 3). Deze vragenlijst wordt in Vlaanderen gebruikt voor het mondeling interview. De schrifte- lijke vragenlijst over Bevolking en Welzijn is een aangepaste versie van het ECE-project Population Policy Acceptance (PPA).

Het FFS-project wordt begeleid door een ECE In- formal Working Group on the Promotion of Family and Fertility Surveys in the ECE Region, waarvan onder andere experten van alle gouvernementele bevolkingsinstituten in Europa deel uitmaken.

4. Alle onderzoeksresultaten van het CBGS worden steeds gepubliceerd zoals het CBGS-statuut voor- ziet. Ook de NEGO V-resultaten zullen in de ver- schillende CBGS-publikatiereeksen — CBGS-Mo- nografieën, CBGS-Werkdocumenten, Population and Family in the Low Countries en Bevolking en Gezin gepubliceerd worden.

5. De resultaten van dit onderzoek zullen door de Mi- nister nauwkeurig bestudeerd worden met het oog op gebeurlijke beleidsimplicaties die er kunnen uit voortvloeien.

(10)

6. Voor het totaal aantal enquêtes, zijn volgende kos- ten voorzien :

— per enquête : 2.100 x 5.000 = 11.000.0000

— proefenquête : 4.000 x 150 = 600.000

— werving : 120.000

— instructie : 800 x 150 = 120.000 debriefing : 2.000 x 30 = 60.000 controle : 80.000 x 6 = 480.000

— pons/codeer : 250 x 5.000 = 1.250.000

— speciaal drukwerk : 110.000

— programma 100.000

grote verplaatsingen : 150.000 14.000.000 Deze bedragen omvatten niet de personeelskosten voor de wetenschappelijke medewerkers die voltijds of deeltijds aan het NEGO V-project zouden werken, en de algemene onkosten zoals computer- verbruik en zendingen in het kader van dit project.

7. Dit onderzoek wordt gefinancierd op grond van het werkingskrediet (art. 12.20 sectie 56).

Vraag nr. 58 van 31 juli 1991

van mevrouw N. MAES

Personeel thuislozenzorg — Subsidiëring

In 42 van de 55 erkende opvangcentra in de sector van de thuislozenzorg ligt de subsidiëring van het personeel reeds maanden stil.

Nog altijd wachten de centra op de volgende subsidies : saldo 1989, saldo 1990, voorschot eerste trimester 1991 en voorschot tweede trimester 1991.

Daar de opvangcentra alle kosten zoals personeel, be- drijfsvoorheffing, patronale bijdrage enzovoort, zelf moeten dragen, dreigt een faillissement voor verschei- dene van die centra.

In dit verband had ik graag het volgende van de Minis- ter vernomen.

1. Hoe kan worden verklaard dat deze subsidies nog steeds niet uitbetaald zijn ?

2. Waarom weigerde de Minister de verantwoordelij- ken uit de thuislozenzorg te woord te staan ondanks hun dringend schrijven van 16 mei ?

3. Werd er al voorzien in de verlenging of vervanging van het programma ter bevordering van de tewerk- stelling in de niet-commerciële sector in het Vlaams Gewest dat per 31 december 1991 afloopt ? 4. Zijn er al stappen ondernomen om het programma

te vervangen door volwaardige tewerkstelling zoals de SERV adviseerde bij het indienen van het ont- werp van decreet dat de opzetting regelde van een programma ter bevordering van de tewerkstelling in de niet commerciële sector in het Vlaams Ge- west ?

Antwoord

Ik wil het lid verwijzen naar mijn antwoord op de vraag‘.

nummer 57 van 25 juli 1991 van de heer L. Hancké.

Aanvullend kan ik meedelen dat er naar aanleiding van het schrijven van 16 mei 1991 met de verantwoor- delijken van de thuislozenzorg een gesprek daarover op mijn kabinet heeft plaats gevonden en besprekingen met het kabinet van de Gemeenschapsminister van Te- werkstelling werden opgestart.

Op 17 juli 1991 heb ik de Gemeenschapsminister van Tewerkstelling schriftelijk verzocht tijdig het nodige te doen om het Programma ter bevordering van de te- werkstelling in de niet-commerciële sector in het Vlaams Gewest te verlengen.

Ten slotte kan ik het lid nog meedelen dat ik in de beleidsnota die ik, in opvolging van het Welzijnscon- gres, op 10 juli 1991 aan de Vlaamse Executieve heb voorgelegd, pleit voor de omzetting van dit tewerkstel- lingsprogramma in volwaardige tewerkstellingstatuten.

Daarbij moet men rekening houden dat dit niet kan zonder wijziging van de wetgeving inzake financiering van de Gemeenschappen en Gewesten.

Vraag nr. 59 van 31 juli 1991

van de heer J. LOONES

Kind en Gezin — Personeelsleden Oostduinkerke Een viertal jaar geleden werd de instelling Home Geor- ges Theunis te Oostduinkerke, vroeger vallend onder Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, achteraf Kind en Gezin, gesloten.

Voor de personeelsleden, uiteraard hoofdzakelijk wo- nend in de omgeving van Oostduinkerke, werd er niets beter op gevonden dan ze iedere dag met de bus naar Brussel te vervoeren om ze aldaar tewerk te stellen in veelal niet erg gunstige omstandigheden. Uiteraard was het zo goed als onmogelijk om, op de centrale dienst in Brussel, een passende tewerkstelling te vinden. De verre verplaatsingen waren allesbehalve motiverend.

Begin juni 1991 werd aan de personeelsleden medege- deeld dat :

a. het busvervoer wordt afgeschaft vanaf 1 juli 1991 ; b. zij met openbaar vervoer of eigen wagen naar Brus-

sel moeten komen en dit op eigen kosten ; c. de normale werktijden dienen in acht genomen te

worden, waarbij er enkel en alleen tot eind decem- ber 1991 nog een uur dienstvrijstelling per dag wordt toegestaan, zodat er 6,36 uur per dag moet worden gewerkt. Dit zal worden gecontroleerd door een badgekaart.

Deze regeling stelt de gezinnen voor onoverkomelijke problemen wegens de gebrekkige voorzieningen van openbaar vervoer vanaf de Westkust naar Brussel. In ieder geval betekent dit voor de personeelsleden — voor een groot deel buitenshuiswerkende vrouwen dat zij 13 uur van huis weg zullen zijn.

Graag zou ik van de Minister het volgende vernemen.

1. Welke precieze regeling werd er, sedert de sluiting van het Home Georges Theunis te Oostduinkerke,

(11)

voorzien ? Over hoeveel personen ging het ? Over hoeveel personen gaat het nu nog (man/vrouw) ? In welke functies zijn ze nu tewerkgesteld ? 2. Welke regelingen konden er worden getroffen voor

vervangende tewerkstelling in andere diensten en andere lokaties, mede gezien de nieuwe matrix-or- ganisatie in de Vlaamse administratie ?

3. Welke mogelijkheden bestaan er om minstens een uur vrijstelling per dag te behouden na 1 januari 1992 ?

4. Hoe wordt deze nieuwe regeling verdedigd, waarbij de personeelsleden voortaan zelf de verplaatsing naar Brussel moeten bekostigen ? Worden de per- soneelsleden — na sluiting van het home over hun hoofden heen — door die nieuwe maatregel een tweede keer gestraft ? Begrijpt de Minister dat dit een ernstige knauw betekent in het gezinsbudget van de betrokken families ? Wat zal er worden voorgesteld om de financiële gevolgen van deze ui- termate asociale maatregel ongedaan te maken ?

Antwoord

1. Bij de sluiting van het Home George Theunis te Oostduinkerke op 1 januari 1987 bestond de perso- neelsformatie uit 105 eenheden. De personeelsleden die interesse hadden werden op vrijwillige basis overgeplaatst naar het kinderopvangcentrum te Kraainem, het hoofdbestuur, de buitendiensten (onder andere inspectie kinderdagverblijven en hulp in de perinatale consultatiebureau's in West-Vlaan- deren) of in de provinciale diensten. 40 personeels- leden hebben van die mogelijkheid gebruik ge- maakt. Rekening houdend met een aantal natuurlij- ke afvloeingen zijn er momenteel nog 54 personeels- leden van het Home George Theunis in dienst waar- van er 5 ter plaatse worden tewerkgesteld voor de bewaking en de instandhouding van het gebouw.

De personeelsleden worden tewerkgesteld in functie van hun administratieve graad en bekwaamheden.

De kinderverzorgsters zijn belast met administratief werk, het meester-, vak- en dienstpersoneel is te- werkgesteld in de drukkerij, het magazijn en de poetsdienst.

2. Aangezien het koninklijk besluit van 18 april 1969 tot vaststelling van sommige regelingen inzake over- plaatsing van rijksambtenaren niet toepasselijk is op de personeelsleden van de instellingen van open- baar nut die ressorteren onder de Vlaamse Gemeen- schap of het Vlaams Gewest was het niet mogelijk om langs die weg mutaties te realiseren. Er werden contacten gelegd in de streek met onder andere gemeentebesturen, OCMW's, ... maar dit heeft concreet niets opgeleverd.

3. Ieder personeelslid heeft ruim de mogelijkheid ge- had om tijdens een individueel gesprek zijn specifie- ke problemen naar voren te brengen. Naast die individuele benadering werd de situatie in zijn glo- baliteit op het hoogste administratieve vlak met hen besproken. Voor individuele problemen werd een passende oplossing gezocht. De toestand wordt da- gelijks van nabij gevolgd. Op het einde van het jaar

wordt een evaluatie opgemaakt waaruit de nodige conclusies zullen worden getrokken.

4. Geen enkele reglementering laat Kind en Gezin toe de verplaatsingskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling terug te betalen. De moge- lijkheid om een beroep te doen op de sociale dienst werd aan de personeelsleden grondig uiteengezet.

. 1).V. WULF

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN TEWERKSTELLING

Vraag nr. 25 van 25 juli 1991

van de heer L. HANCKE

Thuislozenzorg — Uitbetaling subsidies

De thuislozenzorg is nog maar eens genoodzaakt om de alarmbel te luiden voor haar voortbestaan.

De subsidiëring van meer dan de helft van het perso- neel in 42 van 55 erkende opvangcentraligt ligt al maan- den stil. De centra wachten nog steeds op volgende subsidies in het kader van het programma ter bevorde- ring van de tewerkstelling in de niet-commerciële sec- tor in het Vlaams Gewest : saldo 1989, saldo 1990, voorschot eerste trimester 1991, voorschot tweede tri- mester 1991.

De opvangcentra moeten intussen wel de lonen van het personeel, de bedrijfsvoorheffing en de patronale bijdrage betalen. Een verder uitstel van betaling bete- kent het failliet van verscheidene centra voor het einde van deze maand.

Hoe verklaart de Minister dat deze subsidies nog steeds niet zijn uitbetaald ?

Welke initiatieven werden er genomen om de verlen- ging of de vervanging van het programma dat op 31 december 1991 afloopt, te bewerkstelligen ? Welke stappen zijn er genomen om het programma te vervan- gen door volwaardige tewerkstelling zoals de SERV adviseerde bij het indienen van het ontwerpdecreet houdende de opzetting van een programma ter bevor- dering van de tewerkstelling in de niet-commerciële sector in het Vlaams Gewest ?

Antwoord

In verband met de problemen die zich onlangs voorde- den rond de betalingen in uitvoering van de conventie betreffende de thuislozenzorg wordt opgemerkt dat de voorschotten zowel voor 1989 als voor 1990 reeds ge- ruime tijd zijn uitbetaald. Voor 1989 én voor 1990 dienen inderdaad wel de nog verschuldigde saldi te worden gestort. Deze saldi kunnen echter slechts ver- effend worden op basis van semesteriële verslagen, die tot nog toe ontbreken. Het laatste semesterieel verslag dat mij voor goedkeuring werd overgemaakt is dat van de eerste helft van 1989.

De semesteriële verslagen van de voorbije periodes zijn

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The experiences of xenophobia by a small selection of immigrant participants in Johannesburg inner city schools support the need for anti-xenophobia education (at

A microgrid is an electric power system consisting of distributed energy resources (DER), which may include control systems, distributed generation (DG) and/or distributed

In hierdie artikel word egter nouer gefokus: godsdienstige verwysings in misdaadberigte, naamlik in Beeld asook in die Sondagkoerant Rapport, word aan die orde gestel, juis

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Wat dan wèl de drijvende krachten waren, welke theore- tische winst, om maar een voor de hand liggende factor te noemen, bijvoorbeeld verwacht werd van de recente stap

Actie De Boodschap van de Jeugd aan Koning Boude- wijn en de didactische mappen ter zake — Solidariteits- stroom van Vlaanderen naar Wallonië7. Kan de Minister verklaren hoe het

Voor thuisverzorging van volwassen gehandicapten zijn er geen nieuwe of andere financiële maatregelen geno- men door de raad van bestuur van het Vlaams fonds voor Sociale Integratie

Deze uitbreiding gaf tevens een vlakkere grondwaterspiegel over het gehele gebied waardoor voor meerdere percelen de gewenste grondwaterstand en daarmee de