• No results found

Zand, honing, blad en bloed

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zand, honing, blad en bloed"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zand, honing, blad en bloed

Zoektocht naar de betekenis van de kleur (?)

χλωρόc

Ma-scriptie Griekse en Latijnse taal en cultuur Vakcode: LQX998M20

Begeleider: Dr. R. F. Regtuit Student: Niels Bakker Studentnummer: 1528955

(2)

Inhoudsopgave Inleiding - Griekse kleurproblematiek 3 - Berlin en Kay 8 - Onderzoeksopzet 11 Archaïsche Tijd - Epiek 13 - Presocratische filosofie 18 - Lyriek 18 Klassieke Tijd - Tragedie 22 - Komedie 26 - Retorica 28 - Historiografie 29 - Filosofie 30 - Medicijnen 34 - Varia 38 Hellenistische Tijd - Bucoliek 40 - Epigrammen 42 - Epiek 43 - Geografie 45 - De Septuagint 47 - Varia 49

Romeinse Tijd (tot Galenus)

- Poëzie 52 - Historiografie en geografie 52 - Varia 58 - Medicijnen en natuurwetenschap 60 Onderzoeksresultaten 67 Controversiële gebruikswijzen - Vloeistoffen 70 - Huidskleur 74

- Honing, kaas en zand 78

(3)

Inleiding

a) Griekse kleurproblematiek

Het fysiologische proces dat ons in staat stelt kleuren te zien, heeft een groot stempel gedrukt op onze manier van leven. Al in de prehistorie was het onderscheid tussen een rode (en dus rijpe) en een groene, zure, oneetbare bes van wezenlijk belang. Vanaf die eerste stadia van menselijke ontwikkeling zijn kleuren een rol blijven spelen. De kleur van de hemel, het water, de aarde en alles wat daarop leeft, heeft de mens gewaarschuwd voor gevaar en attent gemaakt op kansen. Een geel-grijze lucht is vaak een teken van een dreigende storm, terwijl donkerbruine, bijna zwarte aarde op een hoge vruchtbaarheidsgraad wijst. Zo heeft het vermogen verschillende kleuren te onderscheiden wezenlijk bijgedragen aan ons bestaan en dat doet het nog steeds: rode en groene stoplichten, de gekleurde lijnen die ons de weg wijzen in ziekenhuizen e.d., gekleurde kleding die ‘in’ is, etc.1 Kleur is dus gewoon handig en, niet onbelangrijk, ook erg mooi. Kleurenblinden, zo ervaar ik uit tweede hand, missen veel van wat onze wereld zo mooi maakt.2

Het menselijk besef van de aanwezigheid van kleuren is iets dat, voorzover wij dat kunnen nagaan, al in vroege beschavingen aanwezig was. De beschaving waarvan wij bij uitstek over voldoende geschreven teksten beschikken om dat te beoordelen, is natuurlijk de Oudgriekse beschaving in het oosten van het Middellandse Zeegebied. Myceense kleitabletten uit de periode van grofweg 1400 tot 1200 v. Chr. spreken al van goederen in bepaalde kleuren3 en de eerste epische teksten vertonen al het versierende gebruik van kleurtermen. Het is dan ook het kleurgebruik in de Oud-Griekse literatuur waarop ik mij voor dit onderzoek zal concentreren. Ik ben niet de eerste en zal ongetwijfeld ook niet de laatste zijn die zich aan dit onderwerp waagt. Griekse kleuren blijven de moderne wetenschappers fascineren. Zij staan min of meer bekend om hun ogenschijnlijke ambiguïteit. Eén Griekse kleurterm lijkt dikwijls

1

Misschien wel het best te illustreren door het volgende, ietwat frivole citaat ‘paars is het nieuwe blauw!’, een opmerking die in wisselende samenstelling (‘groen is het nieuwe zwart!’, etc.) de kop opsteekt, zodra de nieuwe zomercollectie voor de deur staat.

2

De term kleurenblindheid is zelf natuurlijk geen benaming voor één aandoening, maar veel meer een verzamelnaam voor allerlei afwijkingen die tot gevolg hebben dat mensen minder (goed) kleuren van elkaar kunnen onderscheiden of überhaupt kunnen zien.

3

(4)

zeer verschillende kleuren aan te duiden, of zelfs gebruikt te worden voor een voorwerp dat op het eerste gezicht niets met de genoemde kleurterm van doen heeft.

Dat heeft vooral (maar niet uitsluitend) in de eerste helft van de 20e eeuw geleid tot doldwaze theorieën, waarvan het heden ten dage moeilijk voor te stellen is dat zij geponeerd zijn door gerenommeerde taal- en cultuurwetenschappers.4 De standaardopvatting voor het afwijkende kleurgebruik in de Griekse literatuur was aan het begin van de eeuw dat de Grieken collectief aan een zekere vorm van kleurenblindheid leden. Deze aanname werd verklaard vanuit Darwins evolutietheorie die toentertijd veel aan populariteit gewonnen had. Dit theoretische frame bood wetenschappers de mogelijkheid afwijkende eigenschappen en gebruiken van hele volkeren toe te wijzen aan genetische kenmerken die van generatie op generatie doorgegeven werden. Het Griekse ‘ras’ (de vroege Grieken werden in feite door de West-Europese wetenschappers die over hen schreven, als hun eigen verre voorouders gezien) was eenvoudigweg nog niet voldoende ‘gerijpt’; het vermogen kleuren te zien zou pas met de tijd groter worden. De eerste die dergelijke opvattingen verbond aan het Homerisch gebruik van kleuren was William Gladstone. In zijn invloedrijke werk uit 1858 schrijft hij: ‘Among the signs of immaturity .. (is) the slight use of colour in Homer, as compared with the other elements of beauty, for the purpose of effect, and its absence in certain cases where we might confidently expect to find it.’5 Dat de Griekse kleuren ten prooi zijn gevallen aan een dergelijke, ietwat neerbuigende benadering geeft aan hoe weinig raad men zich wist met de ogenschijnlijk ingewikkelde problematiek. De argumentatie op zich is niet meer dan een zwaktebod. Een ander voorbeeld van een dergelijke benadering is die van Maurice Platnauer uit 1921. Hij leidt zijn theorie als volgt in:

How really strange their (sc. kleuren) application often is may have escaped general notice for three reasons: partly, it may be, because custom has staled their surprising character (..); partly because a natural and on the whole commendable diffidence prevents us attributing, atleast to the Greeks, anything that seems in the least derogatory from an artistic point of view; and partly because these instances or curious usage are scattered and so have no cumulative effect on our judgement.6

Platnauer zet deze ‘misvattingen’ uiteindelijk zelf met de botte bijl recht. Zijn conclusie luidt:

4

Zie voor een beknopt overzicht Stewart 2006.

5

Gladstone 1858, p. 458.

6

(5)

The conclusion seems to me to be irresistible, and it is that the Greeks’ colour terminology is frankly defective as compared with that of the moderns. This may come from one of two causes: either that the Greeks were definitely colour blind, or at least that colours made a much less vivid impression upon their senses (which might account for their painting of statues); or, as I think is more likely, that they felt little interest in the qualitative differences of decomposed and partially absorbed light.7

Bovenstaande conclusie is symptomatisch voor de behandeling van Griekse kleurtermen in die tijd. Platnauer staat dus niet alleen. Alice Kober schrijft dat de Griekse schrijvers gewoonweg niet veel waardering hadden voor ‘the beauty of color as distinguished from the material which is colored, or from variations of light intensity’.8 Deze theorieën domineren de omgang met Griekse kleurtermen voor de Tweede Wereldoorlog. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen wetenschappers zijn die zich afzetten tegen deze toch neerbuigende behandeling van de oude Grieken. Een goed voorbeeld is Florence Wallace, die op de verklaring van Gladstone reageert met de volgende bijtende woorden: ‘One is tempted to wonder whether Gladstone was not a bit “color-blind” himself to have appreciated so little the poetic metaphors embodied in Homer’s color-epithets.’9 Zij werkt haar opmerking helaas niet uit, maar blijft steken in kleurbeschrijvingen en pogingen ‘dé’ kleur die achter de Griekse term schuilgaat, te ontdekken. Dat resulteert in een tamelijk aandoenlijk kaartje met ingekleurde vakjes gecombineerd met Homerische kleurbenamingen als ξανθόc en κυάνεοc.10

(6)

ontwikkeling van een achromatisch naar een chromatisch systeem, die de vroege Griekse taal naar zijn mening nog door moest maken. Sinds de Tweede Wereldoorlog weten we echter al veel meer van de manier waarop kleuren werken in talen die nog in ontwikkeling zijn.12 Op grond van die bevindingen zullen we uiteindelijk moeten concluderen dat de opvatting van Gladstone en zijn volgelingen niet levensvatbaar is. Het moge dan ook verrassend heten dat deze analyse zelfs nog in het jaar 1999 als ‘well-established’ beschouwd werd.13

Naast opvattingen die het vreemde gebruik van kleurtermen proberen te verklaren aan de hand van de ‘onvolwassenheid’ van óf de Griekse genetica óf de Griekse taal, ontstaan er in de loop van de tijd ook andere sprookjesachtige theorieën. Helmut Dürbeck gebruikt bijvoorbeeld het onderzoek van Puhl14 naar de invloed van fel licht op kleurwaarneming als verklaring voor met name kleurtermen als χλωρόc, ὠχρόc en verschillende blauwtinten. Puhl beschreef hoe enkele uren van blootstelling aan fel licht al een tijdelijke verandering in perceptie teweeg kunnen brengen. Om kort te gaan bemerkte hij bij proefpersonen een verandering in de waarneming van het kleurenspectrum15, wat hij een ‘Rotverschiebung’ noemde. Vooral de kleuren in het midden van het spectrum (geel, groen) bleken enigszins naar links op te schuiven in de menselijke waarneming, wat als gevolg heeft dat de proefpersoon bijvoorbeeld groen gras als een iets lichtere tint groen zou beschrijven dan iemand die niet is blootgesteld aan het felle licht. Dürbeck verbond in 1977 aan het onderzoek de conclusie dat de oude Grieken onder invloed van zonlicht een andere kleurwaarneming hadden dan andere mensen:

Südliche Völker sind einer längeren und intensiveren Sonneneinstrahlung ausgesetzt; demgemäß erleidet ihre Farbwahrnemung eine Veränderung, und zwar eine Rotverschiebung. Von den in der Natur vorkommenden Farben sind vor allem die der frischen Vegetation betroffen, aber auch die Blautöne. Das hat nun zur Folge, daß die Farbtöne des grüngelben Grenzbereichs, eben die der frischen Vegetation, eine Linksverschiebung im Sinne des Spektrums erleiden und eher gelb als grün erscheinen. Blau erscheint weniger volltonig.16

12

De studie van Berlin en Kay uit 1969 bijvoorbeeld. Zie daarvoor p. 8-10.

13

Lyons 1999, p. 38.

14

Limper 1931, p. 178-248, waar het onderzoek van Puhl wordt gepresenteerd.

15

Dürbeck gaat uit van het door Newton geformuleerde spectrum waar de kleuren van links naar rechts in nanometers aflopen. Dit spectrum heeft geheel ter linkerzijde de kleur rood (690 nm) en ter rechterzijde violet (400 nm).

16

(7)

Dürbeck probeert hiermee te verklaren waarom met χλωρόc zowel groenige als geelachtige kleuren lijken te worden aangeduid. De door Puhl gesignaleerde verschuiving kan echter niet tot gevolg hebben dat men kleuren daadwerkelijk als andere kleuren ziet; zover kan de waarneming van het spectrum nooit opschuiven. Slechts in gevallen waar de lichtbron zich op hoge snelheid van de waarnemer verwijdert, of wanneer er zich tussen die twee een verschil in zwaartekracht bevindt (wat op aarde niet voorkomt), is er een maximale verschuiving mogelijk van 20 nm.17 Ook al zouden de bovenstaande omstandigheden op aarde gesimuleerd kunnen worden, dan ontstaat er nog steeds geen situatie waarin een blad aan een boom meer geel dan groen lijkt. Bovendien, waarom hebben in onze tijd volkeren in zonovergoten gebieden dan wel aparte benamingen voor groen en geel, als zij beide als dezelfde kleur zien? Zelfs het Oudgrieks blijkt wel degelijk het onderscheid te maken, zoals later in mijn onderzoek zal blijken. Dan is het toch spijtig dat zelfs moderne commentatoren Dürbeck zonder enige onderbouwing blijven citeren.18

Er zijn echter ook wetenschappers die zich niet laten leiden door andermans achterhaalde opvattingen en zelf op onderzoek gaan. Selina Stewart (zie n. 4) heeft bijvoorbeeld de Griekse kleurtermen γλαυκόc en κυάνεοc in met name Homerus, Theocritus en Aratus bekeken en concludeert terecht dat er te lang niet gekeken is naar de context waarin de termen voorkomen. Zo is uit haar onderzoek gebleken dat er naast de kleurbetekenis óók een associatieve betekenis aan de woorden kleeft. Dit komt vooral naar voren in poëtische teksten, omdat die vaak heftige beelden dienen op te roepen. Deze bijkomstige associaties zijn echter ook in prozateksten aanwezig. Objecten die κυάνεοc genoemd worden, gaan bijvoorbeeld vergezeld van een beeld van dreigende diepte. Het is niet ondenkbaar dat dergelijke associaties voor meer Griekse kleuren gelden. Bij mijn onderzoeksonderwerp, de kleur χλωρόc, valt dat in ieder geval redelijk goed te bewijzen. Stewart verzet zich bovendien tegen wetenschappers die de Griekse kleurtermen als polysemisch zien, d.w.z. met (ook) een betekenis zonder betrekking op kleur. Voor de ‘werkelijke’ betekenis van een kleurterm wordt volgens haar bovendien te veel gekeken naar prozateksten, met de reden dat die de ‘basisbetekenis’ van een kleurterm zouden gebruiken, meer dan poëtische teksten, omdat daar het water vertroebeld zou raken door poëtische metaforen en associaties. Het zijn volgens haar juist die associaties die nodig zijn om een compleet beeld te krijgen van de kleurterm:

17

Harrison 1992, p. 28.

18

(8)

Both kyaneos and glaukos may also be seen to mount a challenge to polysemic interpretations of Greek colour terms, as well as an over-reliance on prose authors as exclusive arbiters of ‘basic meaning’ or ‘normal sense’ in colour terminology.19

Ook aan de opvatting dat Griekse kleurtermen bij Homerus nog slechts achromatisch gebruikt werden (d.w.z. opgevat werden als gradaties van donkerte en lichtheid), en dat er pas een verschuiving naar daadwerkelijke kleurindicaties plaatsvond in de Hellenistische tijd, hecht zij weinig waarde:

In standard theory γλαυκόc and κυάνεοc are presumed to have progressed from essentially achromatic meaning in Homer (‘dark’ and ‘gleaming’) down to chromaticity in Hellenistic poetry. But new evidence suggests that throughout their history they denoted shades of blue, and of emotion.20

Stewarts aanpak lijkt me een stap in de juiste richting: ik deel haar opvatting dat de Griekse kleurtermen in hun context onderzocht moeten worden. Daarnaast is het volgens mij ook noodzakelijk hen te beschouwen in het licht van linguïstisch-antropologisch onderzoek naar kleuren. Daar zal ik in de volgende paragraaf op ingaan.

b) Berlin en Kay

Voordat ik de opzet van mijn onderzoek duidelijk maak, neem ik nu eerst de gelegenheid enkele woorden te wijden aan een taalkundig principe dat in de jaren zestig van de vorige eeuw door de Amerikaanse antropoloog Brent Berlin en zijn landgenoot, de taalkundige Paul Kay, gepresenteerd is. Zij onderzochten de kleurtermen van 98 talen (20 via proefpersonen en nog 78 met behulp van secundaire data). De proefpersonen werd gevraagd de kleurtermen van hun taal op te noemen en op een groot wandbord met 329 gekleurde fiches aan te geven welke kleuren daaronder vielen, en vervolgens welk gekleurd fiche de term ‘het beste’ weergaf. Gekoppeld aan data van allerlei exotische talen, veelal op veldwerk verzameld door antropologen, kwamen zij tot een bijzondere ontdekking. Het bleek dat er een evolutionair principe zat achter de vorming van kleurtermen in een taal. Lang niet elke onderzochte taal had de beschikking over de 11 vastgestelde ‘basiskleuren’ (wit, zwart, rood, groen, geel,

19

Stewart 2006, p. 341.

20

(9)

blauw, bruin, roze, paars, oranje en grijs), maar de volgorde waarop kleurtermen zich in de desbetreffende taal begonnen voor te doen, bleek vast te liggen. Als een taal twee kleurtermen had waren dat ‘zwart’ en ‘wit’. Als een taal een derde kleur kreeg, was dat ‘rood’. Kreeg een taal vier termen, dan waren dat ‘zwart’, ‘wit’, ‘rood’ en ‘geel’ óf ‘groen’, maar niet beide. Bij vijf termen kwamen zowel ‘geel’ als ‘groen’ voor. ‘Blauw’ werd als zesde term toegevoegd, ‘bruin’ als zevende, en wanneer een taal acht of meer termen had, waren dat de voorgenoemde zeven plus een of meer van de volgende kleuren: ‘paars’, ‘roze’, ‘oranje’, ‘grijs’, in een willekeurige combinatie. Deze stadia werden ‘Stage I t/m VII’ genoemd.21 Met hun onderzoek werd eindelijk ook een opvatting over kleuren uit de jaren dertig bewezen: het gehele kleurenspectrum wordt door een taal met bijvoorbeeld vier termen in vier stukken verdeeld. Kleuren die voor ons verschillende namen hebben, zoals blauw en paars, kunnen in die talen onder één en dezelfde kleurterm vallen. Door de proefpersonen te vragen welke fiches onder een kleurterm vielen, werd duidelijk dat de ‘grenzen’ van een kleurterm dikwijls ver uit elkaar lagen. Hetzelfde probeerden zij af te leiden uit de talen waarvoor zij slechts secundaire gegevens hadden. Voor zover zij na konden gaan, was hetzelfde principe ook daar van kracht: het kleurenspectrum werd door elke taal in stukken gedeeld, waarna na verloop van tijd de stukken steeds kleiner werden. Dat gebeurde volgens hen dus op een evolutionair vastgelegde volgorde.

Hun hypothese heeft enkele tientallen jaren standgehouden, maar kreeg aan het eind van de vorige eeuw toch de nodige kritiek te verduren. Barbara Saunders22 en John Lucy23, bijvoorbeeld, hadden kritiek op de methodiek van het onderzoek en de onderliggende principes. De kritiek heeft zich vooral gericht op de evolutionair vastgelegde ontwikkeling van kleurtermen zoals vastgesteld door Berlin en Kay. En inderdaad, er blijken talen te zijn die niet goed passen in het model van ‘stages’ dat zij ontwikkeld hebben. Lucy geeft als voorbeeld de taal Hanunóo, die in delen van de Filippijnen gesproken wordt.24 Kleurtermen blijken daar niet uitsluitend voor ‘echte’ kleuren gebruikt te worden, maar gaan ook gepaard met bepaalde associaties:

21

Een taal met vier termen waaronder groen bevond zich in Stage IIIa, een taal met vier termen waaronder geel in Stage IIIb.

22

Saunders 1995, p.26 : “It (sc. het evolutiegedeelte van de hypothese van Berlin en Kay) is a Eurocentric narrative that filters everything through the West and its values and exemplifies a universal evolutionary process of modernization.”

23

Lucy 1997, p. 340: “It does not really even matter whether the researchers involved are open-minded and consciously willing to recognize relativism as a possible outcome – because the universalist conclusion is guaranteed by their methodological assumptions.”

24

(10)

There is an opposition between dryness and dessication and wetness or freshness (succulence) in visible components of the natural environment which are reflected in the terms rara’ [“red”] and latuy [“green”] respectively. This distinction is of particular significance in terms of plant life (..) A shiny, wet, brown-colored section of newly-cut bamboo is malatuy [“green”] (not marara’ [“red”]).25

Vanwege het feit dat het Hanunóo ‘rood’ en ‘groen’ als zijn twee basiskleuren bezit en niet, zoals men op grond van de theorie van Berlin en Kay zou verwachten, ‘zwart’ en ‘wit’, valt deze taal buiten hun systeem. Het associatieve aspect van de kleurterm latuy (wat het Hanunóo gemeen heeft met het Griekse χλωρόc) zorgt er bovendien voor dat het moeilijk te bepalen is welke kleuren met latuy aangeduid kunnen worden.

Een andere taal die Berlin en Kay opgenomen hebben in hun onderzoek is het Grieks van Homerus. Ook dat past slecht in hun ‘stage-systeem’. Volgens hen heeft het Homerische Grieks vier kleurtermen: λευκόc (‘wit’), γλαυκόc (‘zwart’), ἐρυθρόc (‘rood’) en χλωρόc (‘geel’). Daarbij baseren zij zich op het werk van Arthur Capell, waarin hij de kleurtermen van het Homerische Grieks uit de doeken doet.26 Capell wordt echter verkeerd gebruikt: hij beschrijft γλαυκόc immers niet als ‘zwart’, maar ‘grijs’ en noemt bovendien de term κυάνεοc, die door Berlin en Kay op onduidelijke gronden wordt weggelaten. Zodoende heeft de taal de kleuren wit, grijs, rood, geel/groen, en blauw27; daardoor past zij niet bepaald in de hypothese zoals die in 1969 geformuleerd is. Er zijn waarschijnlijk wel meer voorbeelden te vinden waar Berlin en Kay iets te selectief met hun data zijn omgesprongen, zodat er gerede twijfel bestaat over hun bewering van een evolutionair vastliggende kleurenontwikkeling. Waar echter niet aan getornd wordt, is het feit dat een taal meer kleurtermen krijgt (lees: het spectrum in kleinere delen verdeelt) naarmate hij zich verder ontwikkelt. Uit één kleurterm kunnen bijvoorbeeld eerst twee, en later drie ontstaan. Een voorbeeld: wat wij als ‘blauw’, ‘indigo’ en ‘violet’ zien, kan in een andere taal onder de noemer van één kleurterm vallen (laten we die ‘blauw’ noemen). Die term kan op den duur gescheiden worden: ‘blauw’ (dat nu alleen blauw bevat) en ‘violet’ (dat naast violet ook indigo bevat) blijven over. Als de taal zich dan verder ontwikkelt ontstaan uit ‘violet’ weer ‘indigo’ en ‘violet’, waarmee de kleurterm ‘blauw’ (waaronder alle kleuren vielen met een golflengte van 400 tot 470 nm) 25 Conklin 1955, p. 191. 26 Capell 1966, p. 40. 27

(11)

opgedeeld is in drie kleinere delen. Het is waarschijnlijk dat dat proces enkele honderden jaren in beslag neemt. Dit principe zal ik in mijn onderzoek gebruiken om te proberen enkele ‘vreemde’ gevallen van de Griekse kleurterm χλωρόc te verklaren.

c) Onderzoeksopzet

Het Greek-English lexicon van Liddell, Scott en Jones (LSJ) toont al aan hoe verscheiden de Griekse kleurterm χλωρόc wel niet is. Het lemma: ‘I.1 greenish yellow, pale green. 2. yellow. II.1 pale, pallid. 2. (of persons) pale. III.1 without regard to colour, green, i.e. fresh. 2. metaph., fresh, blooming. 3. unripe.’ De LSJ lijkt χλωρόc niet slechts een kleurterm te vinden. Het is de mening van de auteurs dat het soms betrekking heeft op de kleur van een object, en soms niets te maken heeft met kleur maar iets zegt over de toestand van een object. Zo mag χλωρόc de ene keer vertaald worden met ‘geel’, de andere keer met ‘vers’ en weer een andere keer met ‘groen’. Zo lijkt op het eerste gezicht χλωρόc ook gebruikt te worden, maar ik ben ervan overtuigd dat het geheel veel subtieler in elkaar steekt.

Het woord χλωρόc, zo zijn de etymologische woordenboeken het eens, heeft zijn oorsprong in het Griekse χλόη, dat iets als ‘jonge planten, jong groen’ betekent.28 De stam komt voort uit Indo-Europese woorden die ‘glinsteren’ betekenen als ‘glōr-eygðr’ (met glinsterende ogen) en is verwantmet andere, vooral Slavische woorden voor ‘plant’, ‘kruid’, ‘gras’ e.d. Dat ook in verwante woorden zowel de betekenis ‘geel’ als ‘groen’ opduikt, is goed te zien aan de Russische woorden daarvoor, respectievelijk жёлтый (zhyolty) en зелёный (zilyony), die via een omweg tot dezelfde familie als χλωρόc behoren. Er is zelfs een theorie dat Angelsaksische woorden met de stam ĝhel- (en dus ons ‘geel’!) uit dezelfde familie komen.29

Een woord dat erg op χλωρόc lijkt, χλοερόc, heeft ook zijn oorsprong in χλόη. Sommige woordenboeken stellen de twee termen op één lijn, maar de LSJ geeft onder het lemma χλωρόc ‘(Not contr. fr. χλοερόc but cogn. with it and χλόη.)’, en geeft als betekenis ‘verdant’. De etymologische woordenboeken lijken het wat betreft de contractie daarmee eens

28

Deze en de volgende informatie is ontleend aan verscheidene werken: Emile Boisaqs Dictionnaire étymologique de la langue grecque (1916), Hjalmar Frisks Griechisches etymologisches Wörterbuch (1960) en Pierre Chantraines Dictionnaire étymologique de la langue grecque (1968-1980).

29

(12)

te zijn, maar toch vertalen zowel Boisacq als Frisk het woord als kleurterm.30 Dat is voor mij een reden om de term evenwel in mijn onderzoek op te nemen, ook omdat hedendaagse commentatoren en vertalers niet altijd het onderscheid met χλωρόc maken.31 De afleiding tot χλόη is echter voor beide woorden duidelijk.

Met een dergelijke etymologische afleiding zou het dus niet verrassend zijn als χλωρόc iets van de botanische eigenschappen van χλόη over zou nemen, en inderdaad, als men kijkt naar het gebruik van de term in Griekse teksten, zijn er gevallen te over waar een betekenis als ‘fris’ of ‘vers’ op zijn plaats lijkt. Die connotatie is niet te ontkennen, maar het is m.i. allerminst zeker dat het hier gaat om χλωρόc ‘without regard to colour’, zoals ik hierboven de LSJ citeer. Dat is het ene punt waar ik in mijn onderzoek op in wil gaan: ik zal proberen steun te verlenen aan Selina Stewarts opvatting dat de polysemische benadering van kleurtermen als χλωρόc32 niet de juiste is.

Ten tweede wil ik duidelijkheid scheppen in het kris-kras gebruik van de kleuren ‘geel’ en ‘groen’ als vertaling van χλωρόc. Daarbij zal ik met ondersteuning van de theorie van Berlin en Kay over het kleurenspectrum en taalontwikkeling proberen aan te tonen dat die twee kleuren niet zomaar door elkaar te gebruiken zijn.

Ten derde wil ik proberen vast te stellen of er een verschil is tussen de termen χλωρόc en χλοερόc, en zo ja, wat dan verschil precies inhoudt.

Het is mijn bedoeling aan de hand van enkele honderden jaren Griekse literatuur een beeld te schetsen van de ontwikkeling van χλωρόc. Vervolgens zal ik de uitkomsten daarvan aanwenden om een licht te werpen op een aantal controversiële gebruikswijzen van de term. Die zijn achtereenvolgens: vloeistoffen die niets met groen of geel te doen lijken te hebben, huidskleur bij angst of ziekte, en objecten waarvan niet duidelijk is hoe de term χλωρόc opgevat moet worden, zoals zand, honing of kaas.

30

Boisacq 1916, p. 1063: “d’ un vert claire”, Frisk 1960, p. 1104: “grünend, hellgrün”.

31

De Grieken zelf blijken, in latere tijden in ieder geval, het onderscheid ook niet te maken. Zie p. 43.

32

(13)

Archaïsche tijd

a) Epiek

In de beide epen van Homerus komt het woord χλωρόc (of afleidingen daarvan) 17 keer voor: zesmaal in de Ilias, elfmaal in de Odyssee. In de Ilias wordt het vijf van de zes keer gebruikt in verband met angst.33 Die komt in twee formules voor: ofwel χλωρὸν δέοc εἷλεν/ᾕρει ofwel χλωρὸc ὑπαὶ δείουc. De kleur lijkt betrekking te hebben op de huidskleur van mensen die bang zijn.34 Dikwijls vrezen zij goden (zoals Zeus, wanneer die het laat donderen en bliksemen, of Athena) of vijandelijke strijders. Dat een χλωρόc huid slechts één van de symptomen van angst is, geeft het volgende citaat goed weer, waarin de Trojaanse verspieder Dolon tot staan wordt gebracht door Odysseus en Diomedes:

ὃ δ’ ἄρ’ ἔcτη τάρβηcέν τε

βαμβαίνων - ἄραβοc δὲ διὰ cτόμα γίνετ’ ὀδόντων -, χλωρὸc ὑπαὶ δείουc·

En hij bleef staan en werd bang met

knikkende knieën – in zijn mond klonk het geklapper van zijn tanden -, chloros van angst: [Il. 10.374-76]

Knikkende knieën, een klapperend gebit en een huid die χλωρόc van kleur (?) is, zijn dus voor Homerus de typische angstverschijnselen. Zo komt dit ook in de Odyssee zes keer voor35, waardoor bijna tweederde van het aantal keren dat χλωρόc voorkomt betrekking op dit gebruik heeft. Een ruimere behandeling komt, zoals in de inleiding vermeld, aan het eind van het onderzoek aan bod (p. 74-78).

Verder komt het woord tweemaal voor als aanduiding van de honing, die in de Ilias op tafel gezet wordt voor Nestor en Machaon en in de Odyssee voor de makkers van Odysseus door

33

Resp. Il. 7.479, 8.77, 10.376, 15.4, 17.67.

34

Opvallend is dat de vrees ook χλωρόc genoemd wordt, terwijl het niet een eigenschap van de vrees zelf is, maar van de persoon die eraan lijdt.

35

(14)

de tovenares Circe (die de spijzen vergiftigd heeft).36 De formule is daarbij steeds μέλι χλωρόν.

Daarnaast zijn er drie gevallen (alleen in de Odyssee), waar χλωρόc gebruikt wordt voor hout. De olijfhouten staak waarmee Odysseus het oog van Polyphemus uitsteekt, wordt tweemaal zo genoemd en ook de takken die de zwijnenhoeder Eumaeus neerlegt voor Telemachus om op te zitten zijn χλωρόc.37 Dat het hout zo genoemd wordt, is omdat het geen droog hout is, maar soepel en fris. De takken van Eumaius moeten immers buigzaam en zacht zijn; anders is het niet prettig zitten. Dat dit ook het geval is bij de staak van Polyphemus blijkt uit het volgende citaat, waarin Odysseus hem hard maakt door hem in het vuur te houden:

ἀλλ’ ὅτε δὴ τάχ’ ὁ μοχλὸc ἐλάινοc ἐν πυρὶ μέλλεν ἅψεcθαι χλωρόc περ ἐών, διεφαίνετο δ’ αἰνῶc,

maar toen de olijfhouten staak weldra in het vuur begon

te branden, hoewel hij chloros was, en hij fel gloeide, [Od. 9.379-80]

De staak brandt ondanks het feit dat hij χλωρόc is. Hout dat vers is en vol sap brandt nu eenmaal niet zo makkelijk.

In de Odyssee bevindt zich nog een eigenaardig gebruik van een afgeleide term. Homerus geeft de nachtegaal (ἀηδών) in Od. 19.518 de aanduiding χλωρηίc (een onduidelijke afleiding van χλωρόc38). De meningen over de betekenis lopen al sinds de oudheid uiteen. De scholia op deze passage zeggen o.a.:

B. ἤτοι ἐν χλωροῖc ὄρνεον διατρίβουcα, ἢ ἅμα τοῖc χλωροῖc φαινομένη. ἔαροc γὰρφαίνεται. ἢ διὰ τὸ χρῶμα.

36

Resp. Il. 11.631, Od. 10.234.

37

Resp. Od. 9.320, 9.379, 16.47.

(15)

B. Ofwel omdat zij als vogel de tijd doorbrengt in het chloros, of omdat zij tegelijk met het chloros verschijnt. Want zij verschijnt in de lente. Of vanwege haar kleur.39

Dus χλωρηίc heeft betrekking op de plaats waar de nachtegaal zingt (bomen, struiken), de tijd waarin zij zingt (de tijd van de jonge plantjes, de lente), of haar kleur. Er is bijvoorbeeld bij Stanford nog discussie tussen het eerste en het laatste argument. χλωρηίc is ‘referring either to the fact that the bird haunts the greenery of the woods, or to its own hue (which is more brown than greenish), as the later epithet ξουθόc indicates, but early Greek words for colour are erratic.’40 Maar anderen: ‘I incline to Monro’s view that the longer form χλωρηίc suggests more than simply ‘green’, the suffix denoting one who does something related to green.’41 Dat laatste lijkt mij zelf ook het meest waarschijnlijk, maar misschien heeft de term hier toch betrekking op kleur.42 De vertaling van de LSJ is desondanks bevredigend: of the greenwood.

In de Homerische hymnen is het gebruik van χλωρόc in twee van de drie gevallen gelijk aan dat bij Homerus. In de hymne op Demeter zien we de formule χλωρὸν δέοc εἷλεν, wannneer de godin zich bekend maakt aan haar bezoek; en in de hymne op Hermes doen de drie goddelijke waarzegsters, de Thriae, zich te goed aan μέλι χλωρόν. Het is echter voor het eerst in de hymne op Apollo dat χλωρόc gebruikt wordt als beschrijving van het landschap. Op zoek naar een geschikte plaats voor een orakel trekt de god door Griekenland en komt daarbij langs een ὄροc ζάθεον χλωρόν (HH. 3.223). Dat de berg χλωρόc is vanwege de dichte bebossing op zijn hellingen, moge duidelijk zijn. Er bestaat dan ook weinig twijfel dat het hier gaat om een kleuraanduiding en niet om iets anders.

Hesiodus43 komt met andere gebruikswijzen dan Homerus. Hij is namelijk de eerste die χλωρόc tegenover woorden als ‘droog’ of ‘uitgedroogd’ zet, daarmee signalerend dat er meer achter χλωρόc zit dan alleen kleur. In zijn Werken en Dagen geeft hij het volgende gebod:

39

Dindorf 1855, vol II, ad Od. 19.518, r. 41-43.

40

Stanford ,vol II, p. 336.

41

Russo e.a. 1992, vol III, p.100-101.

42

Zie ook de discussie over χλωραύχην, p. 21.

43

(16)

μηδ’ ἀπὸ πεντόζοιο θεῶν ἐν δαιτὶ θαλείῃ αὖον ἀπὸ χλωροῦ τάμνειν αἴθωνι cιδήρῳ.

Snijd op een rijkelijk feest van de goden niet met

fonkelend ijzer het chloros van het droge aan je ‘vijftak’. [Op. 742-43]

Met ‘vijftak’ (πέντε en ὄζοc) bedoelt Hesiodus de hand, aangezien die vijf vingers (‘uitlopers’) heeft. Zijn gebod heeft betrekking op het knippen van nagels. Je moet op een heilige dag niet de ‘dorre’ nagelriemen van de ‘verse’ nagels knippen. Zo wordt χλωρόc hier steevast geïnterpreteerd als ‘levenskrachtig’, ‘levend’, etc. Dus zonder notie van kleur.44 Dat lijkt op het eerste gezicht ook logisch, aangezien het vlezige deel van onze nagels niet bepaald groen, geel, bleek of wat dan ook is. Volgens mij is dat echter niet de (enige) reden dat Hesiodus hier gebruik maakt van de term χλωρόc. De verklaring ligt in de metafoor die hij gebruikt: hij vergelijkt de hand door die een πέντοζοc te noemen met een boom of een struik. Het snoeien van de dode (αὖοc) delen van de takken, waarbij de groene (χλωρόc) delen overblijven, wordt dan vergeleken met het knippen van nagels.45 Met χλωρόc bedoelt Hesiodus natuurlijk wel het roze gedeelte van de nagels, maar de kleur die de term met zich meedraagt verwijst naar de snoeimetafoor, niet naar het object van vergelijking (de nagels).46 De andere associaties (fris, levend) zijn wel op zijn plaats. Dat maakt de vergelijking ook zo goed.

In Aspis 265 wordt vervolgens beschreven hoe de gepersonificeerde Doodsnevel (Ἀχλύc) huishoudt op een slagveld. Zij is behalve χλωρὴ ook ἀυcταλέη en λιμῷ καταπεπτηυῖα (vuil en door honger ingezakt). χλωρόc lijkt hier dus een uiterlijk kenmerk te zijn, waarschijnlijk de kleur van haar huid. Samen met de andere woorden is duidelijk dat Ἀχλύc er niet bepaald uitziet als een gezond mens. Misschien gaat het hier ook een subtiele

44 Dat doen de scholia ook: ‘χ λ ω ρ ὸ ν δὲ τοῦτο τὸ cαρκῶδεc τῶν ὀνύχων ὡc ζῶν καὶ ὡc ἁπαλόν,

α ὖ ο ν δὲ τὸ ἄκρον τοῦ ὄνυχοc, ὃ δὴ καὶ ἄζον ἐcτὶ καὶ ἀναίcθητον.’ Pertusi 1955, ad 742-43, r. 3-5

45

West 1978, p. 340: ‘the vegetation metaphor is sustained’.

46

(17)

verwijzing naar Homerus’ χλωρὸν δέοc, nu dan geen angst maar een gepersonificeerde godin die op het slagveld angst veroorzaakt.47

In hetzelfde werk wordt het onbreekbare mythische metaal adamant (ἀδάμαc) ook χλωρόc genoemd. Het is vrij uitzonderlijk dat de term voor metaal gebruikt wordt.48 Het is sowieso duidelijk dat het hier niet om ‘fris’ of ‘levend’ metaal gaat. Dat de kleur bedoeld wordt is al waarschijnlijker. Het vervelende met mythisch metaal is dat het mythisch is en we dus geen idee van het uiterlijk ervan hebben. Als we ook de context erbij betrekken, zien we dat het de Gorgonen zijn die op het adamant lopen. Een verwijzing naar hun vermogen angst op te wekken of naar hun schrikbarende uiterlijk (χλωρὸν δέοc of χλωρὴ Ἀχλύc) is dan ook mogelijk, maar het is m.i. wat vergezocht.

Tenslotte wordt in r. 393-95 nog het woord χλοερόc gebruikt, waar de tijd van het jaar (de zomer) op de volgende wijze wordt aangeduid:

ἦμοc δὲ χλοερῷ κυανόπτεροc ἠχέτα τέττιξ ὄζῳ ἐφεζόμενος θέροc ἀνθρώποιcιν ἀείδειν ἄρχεται

Wanneer een donkerblauwgevleugelde krekel, gezeten op een chloëros twijg, voor de mensen van de zomer begint te zingen,

De standaardvertaling van χλοερόc als ‘fris’, ‘bloeiend’ etc. (d.w.z. zonder kleurconnotatie) zou hier prima passen, maar als men nauwkeuriger kijkt is een kleurterm eigenlijk waarschijnlijker op poëtische gronden. De krekel krijgt immers wel een kleuraanduiding (zijn vleugels zijn κυάνεοc). Men zou dus verwachten dat er twee kleuren gecontrasteerd worden, aangezien zij zich in juxtapositie bevinden. Een kleur naast een adjectief zonder kleurwaarde is poëtisch gezien minder geslaagd. Maar argumenten op basis van het persoonlijk esthetisch oordeel van een tekst zijn altijd gevaarlijk.

47

Wellicht beschouwt de dichter van de Aspis χλωρὸν δέοc ook als een gepersonificeerde godheid en speelt hier met dat idee.

(18)

b) Presocratische filosofie

Een van de eerste presocratische filosofen was Xenophanes uit Colophon. Hij schreef zijn filosofische gedachten in poëzievorm en maakte in de fragmenten waarover wij beschikken, tweemaal gebruik van het woord χλωρόc. In DK 38 gebeurt dat nog als (sinds Homerus) traditioneel epitheton van honing, maar het tweede geval is veel interessanter. Als presocratisch filosoof hield hij zich uiteraard veel bezig met natuurverschijnselen. Met de volgende woorden beschrijft hij de regenboog:

ἥν τ’ Ἶριν καλέουcι, νέφοc καὶ τοῦτο πέφυκε, πορφύρεον καὶ φοινίκεον καὶ χλωρὸν ἰδέcθαι.

Ze noemen het Iris, en dat is een wolk,

porphureos en phoinikeos en chloros om te zien. [Frag. 32]

Volgens Xenophanes is het gehele kleurenspectrum zoals dat in de regenboog te zien is, in te delen in drie delen: πορφύρεοc is de binnenkant van de regenboog met kleuren als violet, indigo en blauw (grofweg alle kleuren met een golflengte van tussen de 400 en 475 nm), φοινίκεοc is de buitenkant met kleuren als rood en oranje (alles tussen de 600 en 690 nm), en χλωρόc zijn de kleuren daartussenin, grofweg geel en groen. Dit citaat van Xenophanes is een van de voornaamste en duidelijkste bewijzen dat de vroege Grieken het kleurenspectrum anders indeelden dan wij.

c) Lyriek

De vroege monodische lyriek van Sappho en Alcaeus maakt ook gebruik van het woord χλωρόc. Sappho doet dat in haar beroemde fragment 31, waar zij haar gevoelens beschrijft wanneer zij haar geliefde met een ander ziet:

†έκαδε μ’ ἴδρωc ψῦχροc κακχέεται† τρόμοc δὲ παῖcαν ἄγρει, χλωροτέρα δὲ ποίαc

(19)

Koud zweet breekt mij uit, een rilling heeft me totaal in zijn macht, ik ben meer chloros dan

gras, [Frag. 31.13-15]

Eén van de symptomen van Sappho’s liefde(sverdriet?) lijkt te zijn dat ze van huidskleur verandert. Dit gebruik doet denken aan het χλωρὸc ὑπαὶ δείουc van Homerus. De vertaling ‘bleek’ zou de meest logische zijn, maar omdat Sappho zich op grond van haar kleur vergelijkt met gras (ze is nóg meer χλωρόc dan gras) doet die oplossing wat geforceerd aan. Gras is immers niet echt bleek. Of Sappho’s huid dan een grasgroene tint krijgt is toch ook enigszins onwaarschijnlijk, tenzij we uitgaan van een poëtische hyperbool.

Sappho’s tijdgenoot Alcaeus gebruikt χλωρόc in een beschadigd papyrusfragment (Frag. 115a), waar het lijkt te congrueren met κάλαμοc, een rietsoort. Op grond van de slechte staat van de papyrus valt er verder weinig over te zeggen, behalve dat het gebruik van χλωρόc in botanische context doorgezet wordt in de vroege lyriek.

De latere lyrici Stesichorus en Anacreon zijn nogal conservatief in hun gebruik van het woord. Zij gebruiken het elk eenmaal. Stesichorus behoudt zelfs de oude epische formulering μέλι χλωρόν, hoewel hij in een lyrisch metrum schrijft. Anacreon gebruikt het in een (waarschijnlijk) beschadigd fragment voor de olijfboom, net zoals Homerus al deed bij zijn beschrijving van de staak van Polyphemus. Er is echter een wezenlijk verschil. Waar Homerus het heeft over het frisgroene hout van de olijf, spreekt Anacreon waarschijnlijk over de bladeren. Zijn woorden luiden:

†μελαμφύλλῳ δάφνᾳ χλωρᾷ τ’ ἐλαίᾳ τανταλίζει†

Hij schommelt op en neer in een zwartbladerige laurier en een chloros olijfboom. [Frag. 89]

(20)

μέλαc. De bladeren van de laurier zijn dan donkergroen, die van de olijfboom lichtgroen, wat ook overeenkomt met de werkelijkheid. Laurierbladeren hebben een diepgroene kleur, terwijl olijfbomen opvallen in het mediterrane landschap door hun lichte bladeren, waarvan de onderkant zilverachtig schijnt in het zonlicht. Hier bij Anacreon is dus voor het eerst sprake van een tegenstelling tussen χλωρόc en donkergroene tinten.

Wanneer aan het eind van de 6e en het begin van de 5e eeuw de koorlyriek opkomt, komen we weer enkele interessante en veelbediscussieerde gebruikswijzen van het woord χλωρόc tegen. De drie grote koordichters, Simonides, Pindarus en Bacchylides, maken samen vier keer gebruik van het woord of samenstellingen daarvan. Pindarus spreekt eerst in fragment 122 over χλωρόc wierook (λίβανοc), duidelijk gebruikt om de kleur van de plant weer te geven, wellicht gecombineerd met de ‘versheid’. De tweede keer dat Pindarus het woord gebruikt is interessanter. Hij doet dat op de volgende manier, wanneer hij de deugd van een goed mens vergelijkt met de groei van een boom:

ἀΐccει δ’ ἀρετά, χλωραῖc ἐέρcαιc ὡc ὅτε δένδρεον < - >

<ἐν> cοφοῖc ἀνδρῶν ἀερθεῖc’ ἐν δικαίοιc τε πρὸc ὑγρόν αἰθέρα.

Deugd vliegt omhoog, zoals wanneer een boom < - >

met chloros druppels in de vochtige lucht, onder wijze en rechtvaardige mannen. [Nem. 8.40-41]

Pindarus’ druppels zijn dan weliswaar χλωρόc, maar het is niet duidelijk of dat wel op de kleur betrekking heeft. De druppels bestaan in principe uit gewoon water, en water is kleurloos. De scholia vetera bieden tenminste twee oplossingen: zij interpreteren de χλωραῖc ἐέρcαιc als χλωροποιοῖc of als ὑγραῖc.49 Men zou als derde verklaring nog kunnen aandragen dat de druppels groen lijken, omdat het zich op gras of bladeren bevindt en door de doorzichtigheid van de druppels de onderliggende groene kleur aanneemt.

49

(21)

Simonides en Bacchylides gebruiken beide dezelfde afleiding: χλωραύχην (‘met chloros keel’). Bij Simonides geldt het als epitheton van de nachtegaal in de lente.50 Bacchylides beschrijft zo de jonge bruid van Heracles, Dianeira. Het is nogal moeilijk om aan deze ingewikkelde afleiding een connotatie van kleur te geven. Bij de nachtegaal is dat theoretisch nog mogelijk, ware het niet dat de nachtegaal niet bepaald een groene of gele keel heeft, maar eerder bruinig gekleurd is.51 Jebb biedt de volgende verklaring: ‘[Simonides] meant (I think) ‘with fresh throat’, i.e. with throat of fresh, youthful vigour – in Keats’s phrase ‘full-throated’.’52 Die uitleg is bevredigend, maar voor Dianeira kiest Jebb dan de interpretatie van de LSJ: ‘with the bloom of youth on her neck’. Ik zie echter geen reden om de term bij haar niet betrekking te laten hebben op de zangkunst.53 Is ons ‘zoetgevooisd’ niet iets dergelijks, toepasbaar bij zowel vogels als mensen? Aan de andere kant is het goed mogelijk, maar helaas niet te bewijzen, dat Bacchylides speelt met de teksten van zijn oom door hetzelfde woord een andere betekenis te geven. Dat er een verschil in betekenis bestaat, is wel Jebbs conclusie: ‘Thus for both poets χλωραύχην implies χλωρόc as an epithet, not of colour, but of young life; though with diverse applications.’ Maar op de vraag waarom het juist de nek is van Dianeira die jong wordt genoemd, heeft hij geen antwoord. Het woord blijft een moeilijke kwestie en het is ingewikkeld om iets te zeggen over χλωρόc aan de hand van een dergelijke controversiële afleiding.

Kort samengevat zien we in de archaïsche tijd χλωρόc gebruikt worden als symptoom van angst (waarschijnlijk een bleke huidskleur), als aanduiding van honing, en van allerlei vegetatie waaronder jong (olijf)hout, takken en bladeren. Ook (dauw)druppels worden χλωρόc genoemd. Het meest in het oog springende geval is het citaat van Xenophanes, waarin hij het woord gebruikt om het midden van het kleurenspectrum (zoals hij dat ziet in de regenboog en dat gevormd wordt door de kleuren geel en groen) aan te duiden.

χλοερόc komt één keer voor (bij Hesiodus): als aanduiding van een tak aan het begin van de zomer.

50 Zie voor χλωρηίc als epitheton van de nachtegaal boven, p. 14-15. 51

De Japanse nachtegaal (leiothrix lutea) heeft wel een helder gele vlek op de keel, maar die vogel kwam waarschijnlijk niet in de Griekse wereld voor.

52

Jebb 1905, p. 289-90.

53

(22)

Klassieke tijd

a) Tragedie

Van de drie grote tragici zijn het vooral Sophocles en Euripides die zich vaak bedienen van χλωρόc of χλοερόc. Aeschylus gebruikt χλωρόc slechts eenmaal, in de traditionele zin van angst, in Suppl. 565-67. De inwoners van Egypte schrikken hevig wanneer Io (half mens half koe) hun land binnenkomt. Aeschylus verandert weliswaar de formule (χλωρῷ δείματι θυμὸν πάλλοντ’), maar de betekenis is hetzelfde.

χλωρόc wordt door Sophocles acht keer in zijn tragedies en satyrspelen aangewend (enkele nietszeggende contextloze fragmenten niet meegerekend) en wel op verschillende wijze. Net als Pindarus gebruikt hij het woord om druppels te beschrijven: in Trach. 847-48 gaat het om de tranen van Deianira.54 De meeste geleerden zijn daarbij uitgegaan van een achromatische benadering. Easterling schrijft bijvoorbeeld ‘‘fresh’, ‘tender’, almost ‘damp’’55 Bovendien kan de term duiden op Deianira’s jeugdige leeftijd door een associatie met jonge plantjes op te roepen, maar dan gaan we misschien ten onder aan overinterpretatie.

Een ander voorbeeld uit de Trachiniae is de scene waarin Heracles het vergif is toegediend en de held door verschrikkelijke pijnen gekweld wordt. Daar wordt χλωρόc gebruikt om bloed aan te duiden.56 Al staande op de brandstapel spreekt Heracles de volgende woorden uit:

ἐκ δὲ χλωρὸν αἷμά μου

πέπωκεν ἤδη, καὶ διέφθαρμαι δέμαc τὸ πᾶν.

Reeds heeft het mijn chloros bloed verteerd, en mijn hele lichaam vernietigd. [Trach. 1055-57]

54

Jebb 1892: ‘a fresh, delicate dew; the tears fall in pearly drops.’ (p. 127)

55

Easterling 1982, p. 180.

56

(23)

Geleerden als Jebb en Kamerbeek vertalen de term als ‘‘fresh’, ‘vigorous’’.57 Zij zijn dus van mening dat de associaties die χλωρόc oproept (jeugdige kracht) prevaleren boven de term als kleuraanduiding. De notie dat χλωρόc hier gebruikt is voor de kleur van Heracles’ bloed is op het eerste gezicht inderdaad onwaarschijnlijk. Bloed is namelijk donkerrood en niet bepaald lichtgeel, lichtgroen of een dergelijke tint. Men moet er echter wel rekening mee houden dat het gaat om het bloed van iemand die hevig is aangetast door een dodelijk gif, dat allerlei ongezonde symptomen met zich mee brengt. Misschien heeft Heracles’ bloed dus zijn karakteristieke rode kleur verloren.

Een derde (uniek) geval vinden we in Sophocles’ Ajax, waar Menelaos verordent dat de dode held geen begrafenis zal krijgen, maar moet blijven liggen op het χλωρόc zand van de kust voor Troje (Ai. 1064-65).58 Ook in dit geval zijn Jebb en Kamerbeek het eens: χλωρόc is hier een aanduiding van de kleur geel.59 Van extra associaties is volgens hen geen sprake. De overige vijf gevallen hebben betrekking op vegetatie. In de Oedipous in Colonus gaat het om dalen, in de Antigone zien we een kust, rijk aan druiven, en in een fragment van het satyrspel de Ichneutae een bosrijke berg.60 Op deze drie plaatsen wordt χλωρόc (of χλοερόc) gebruikt als abstract landschapskenmerk. We moeten dus begrijpen dat de dalen, kusten en bergen door de vegetatie die er groeit, een groene kleur hebben. Het is opvallend dat in minstens twee van de drie gevallen61 (Oedipous en Antigone) de woorden gesproken worden door het koor. De koorliederen zijn kennelijk plaatsen van het stuk waarin zodanig uitgebreide beschrijvingen van het landschap beter passen dan in de narratieve tekst.62 Dan wordt χλωρόc verder nog gebruikt in combinatie met twee specifieke planten: de wijnrank en een plant die waarschijnlijk de Griekse aardbeiboom (arbutus andrachne) is.63 Beide planten hebben groene bladeren, maar er is geen of nauwelijks context aanwezig waaruit we meer af zouden kunnen leiden.

57

Jebb 1892, p. 154, Kamerbeek 1959, p. 220.

58

Ook dit gebruik wordt later in het onderzoek uitgebreider besproken. Zie p. 80-81.

59

Jebb 1892, p. 162, Kamerbeek 1963, p. 207.

60

Resp. OC 673 (χλωραῖc [..] βάccαιc), Ant. 1132-33 (χλωρά [..] ἀκτὰ πολυστάφυλοc), Frag. 314.221 (χλοερὸν ὑλώδη πάγον).

61

Van het fragment van de Ichneutae is niet duidelijk of het gaat om een koorlied of narratieve tekst.

62

Tenzij het gaat om een bodeverhaal. Ik kan mij voorstellen dat een bode ervoor kiest een beschrijving van het landschap te geven om zijn boodschap te verduidelijken.

63

(24)

Euripides gebruikt de term χλωρόc (en χλοερόc) vaker dan Sophocles en Aeschylus samen: in totaal 18 keer. Zo gebruikt hij in Suppl. 599 χλωρόc in de traditionele zin van angst. De verzen zijn enigszins corrupt, maar over de strekking bestaat geen twijfel. De formule lijkt niet dezelfde te zijn als bij Homerus, maar vertoont eerder overeenkomsten met Aeschylus.64 Verder zien we in Hec. 124-26 opnieuw χλωρόc bloed, wanneer de Grieken besloten hebben dat Polyxena op Achilles’ tombe geofferd moet worden. Haar bloed moet de tombe tot sieraad worden. Hiervoor geldt dezelfde discussie als over Heracles’ bloed bij Sophocles.65 Misschien is hier minder een associatie van ‘jeugdige kracht’ bedoeld, maar eerder van ‘jeugd’ in het algemeen: Polyxena was immers een jonge prinses.

Dan zien we ook driemaal, tweemaal in de Medea en eenmaal in de Helena, respectievelijk de combinatie χλωρὸν (..) δάκρυ, χλωροῖc δακρύοιc en χλωροῖc (..) δάκρυcι.66 Page schrijft: ‘As applied to dew, χλωρόc might easily bear either meaning, ‘pale’ or ‘fresh’. And the same is true for tears (..); either meaning is possible and applicable’.67 Er lijkt dus een keuze te bestaan tussen kleur en associatie.

Een andere vloeistof die door Euripides χλωρόc genoemd wordt zijn de wijndruppels in r. 65-66 van zijn satyrspel Cyclops (οἴνου χλωραὶ cταγόνεc).68 Wijn lijkt eerder rood van kleur dan groenig of gelig69, maar dat weerhoudt Biehl er niet van om te vertalen ‘Tropfen von hellfarbenem Wein’.70 Seaford kiest echter voor een associatieve betekenis: ‘It (sc. χλωρόc) also describes liquids which seem to possess their own life and vigour (blood, tears), and this is the point of χλωραί here.’71 Wederom is er dus discussie tussen kleur en associatie.

De laatste vloeistof waar Euripides het begrip χλωρόc aan verbindt, is water. Dat gebeurt tweemaal. Bovendien gebruikt hij ook nog eenmaal het woord χλοερόc in dit verband. In de Phoenissae (659-60) zijn het νάματ’ ἔνυδρα καὶ ῥέεθρα χλοερὰ. Of het hier gaat om de ‘frisheid’ of de kleur van het water (of zelfs over de kleur van de stromen door toedoen van de

64

Zie boven, p. 22.

65

Zie ook hier de uitleg op p. 70-72.

66

Med. 906 (het koor), Med. 922 (Medea) en Hel. 1189 (Helena).

67

Page 1971, p. 138-39.

68

Ook deze passage wordt uitgebreider besproken. Zie p. 72.

69

De gebruikelijke kleur van wijn was rood; er zijn pas in de Hellenistische tijd aanwijzingen voor de productie en consumptie van witte wijn, maar ook daarna bleef rood de dominante kleur.

70

Biehl 1983, p. 86.

71

(25)

planten die erin of eromheen groeien) is niet makkelijk te duiden. Het is bij het volgende citaat duidelijker. Helena roept de rivier de Eurotas aan:

cὲ δὲ κατόμοcα τὸν ὑδρόεντι δόνακι χλωρὸν Εὐρώταν

ik smeek u,

Eurotas, chloros door waterzoekend riet [Hel. 348-50]

De reden dat de rivier χλωρόc is, wordt in de zin bekendgemaakt: doordat er zoveel groen riet omheen staat. Zo wordt eigenlijk niet het water an sich bedoelt, maar spreekt Euripides over de rivier, compleet met oevers. Dat is misschien ook de betekenis van het contextloze fragment dat door Plutarchus in de Amatorius (767F 4-5) geciteerd wordt. Daar gaat het om de Acrocorinthus, omspoeld door ὕδατι χλωρῷ. Corinthe, beroemd om zijn bronnen, zal ongetwijfeld een groen aangezicht hebben gehad. De associaties die χλωρόc met zich mee brengt kunnen echter ook duiden op ‘fris’, ‘helder’ water.

De overige negen keer dat Euripides de term gebruikt, gaat het steeds om vegetatie. De manier waarop verschilt echter wel eens. Viermaal is een specifieke plant, bloem of vrucht χλωρόc of χλοερόc. In de minst interessante gevallen gaat het om pijnbomen (χλωραῖc [..] ἐλάταιc) en laurier (χλωροκόμῳ cτεφάνῳ δάφναc).72 Dan hebben we in Hel. 244 nog rozenblaadjes (χλοερὰ [..] ῥόδεα πέταλα). Rozenblaadjes hebben allerlei kleuren, maar het is niet waarschijnlijk dat χλοερόc hier gebruikt wordt als kleuraanduiding.73 Ogenschijnlijk heeft het meer te maken met de ‘versheid’ van de bloemblaadjes, waardoor χλοερόc zich hier onderscheidt van χλωρόc. In Frag. 907 spreekt Euripides over vijgen (χλωρὰ cῦκα). Dat wordt meestal geïnterpreteerd als ‘verse vijgen’. Dat kan wel kloppen, maar het is overduidelijk dat het ook iets zegt over de kleur van de vijg. De vruchten van de ficus carica hebben een groen-gelige kleur, zelfs wanneer ze al rijp zijn(!). Sommige vijgensoorten kunnen vervolgens door nog verder te rijpen de paarsige kleur krijgen die wij van vijgen gewend zijn. χλωρὰ cῦκα zijn dus verse vijgen, aan de kleur

72

Resp. Bacch. 38 en Iph. A. 759.

73

(26)

waarvan gezien kan worden dat ze vers zijn. Van een achromatische interpretatie lijkt geen sprake te hoeven zijn.

Het overige gebruik van χλωρόc en χλοερόc beperkt zich tot vegetatie in algemene zin, zoals een woud (χλωρὴν [..] ὕλην), banen van gras (cτάδια χλοερὰ), planten in een weide (λειμών τ’ ἔρνεcι θάλλων χλωροῖc).74 Een meer poëtische vorm doet zich voor in Bacch. 866-67: χλοεραῖc (..) λείμακοc ἡδοναῖc. Daar wordt natuurlijk mee bedoelt dat de groene weide prettig was om in te spelen.75 Het laatste geval in Euripides heeft betrekking op ‘het groen’ i.e. alles wat op het land groeit, een gebruikswijze die later veelvuldig navolging zal vinden. In de Phoenissae (826) is sprake van een χλοεροτρόφον (..) πεδίον. Dat wil dus niets anders zeggen dan ‘de vlakte, die gewassen voortbrengt’.

b) Komedie

De twee komediedichters van de Oude Komedie van wie passages met het woord χλωρόc overgeleverd zijn, zijn Cratinus en Aristophanes (tweemaal). Cratinus gebruikt het in Farg. 6 voor koeienmest (βόλιτα χλωρὰ). Daarmee bedoelt hij waarschijnlijk de groen-bruine kleur die koeienvlaaien nu eenmaal hebben. Of er misschien een extra associatie aan verbonden is (verse koeienmest?), is moeilijk te zeggen.

Aristophanes gebruikt het woord in de Lysistrata (255) op een wijze die al bekend is van Homerus.76 Daar zien we het koor van oude mannen met de armen vol hout om de Acropolis te belegeren. Een van hen heeft hout van de χλωρᾶc (..) ἐλάαc bij zich. Olijfhout (vooral wanneer het jong en fris is) heeft die lichtgroene, bleke kleur die karakteristiek is voor χλωρόc. Het is echter mogelijk dat het woord hier vooral bedoeld is als epitheton ornans, aangezien vers, sappig hout niet zo geschikt is om iets in brand te steken; het rookt vooral erg. Aan de andere kant, misschien was een dergelijk rookgordijn ook wel een onderdeel van de belegering. Ik neig naar die laatste mogelijkheid: χλωρόc moet in dit geval duiden op het feit dat het olijfhout jong en versgekapt is.

74

Resp. Hipp. 17, Ion 497, Iph. A. 1296-97 (hoewel deze laatste verzen wellicht corrupt zijn).

75

Roux 1970-72 (p. 513): ‘L’ hypallage rend l’ expression très poétique par l’alliance du concret et de l’abstrait.’

76

(27)

Ook in de Ranae maakt Aristophanes gebruik van χλωρόc. De twee eigenaressen van de herberg in de Onderwereld beklagen zich over de ravage die Heracles heeft aangericht. Daarbij hebben zij het onder meer over de hoeveelheid kaas (τὸν τυρόν γε τὸν χλωρόν) die hij met mandjes en al heeft opgegeten (Ra. 559). Over het algemeen wordt χλωρόc bij kaas geïnterpreteerd als ‘vers’. Sommerstein zegt erover: ‘new soft cheese which was kept in baskets while the whey drained out of it.’77 Uiteraard is die uitleg correct, maar ik zie geen reden om aan jonge kaas niet de bleek-gele kleur te geven die χλωρόc zo dikwijls met zich mee brengt. Als de kaas zo jong is dat hij nog geruime tijd moet rijpen is hij zeer licht van tint. Pas na een aantal weken is het rijpingsproces zo ver gevorderd dat de kaas zijn donkergele kleur krijgt. χλωρόc lijkt bij kaas dus zowel ‘jong’ en ‘vers’ te betekenen, als iets te zeggen over de kleur. Door het associatieve karakter van de term sluiten de twee mogelijkheden elkaar geenszins uit.

Van de komediedichters van de Midden-Komedie zijn er beduidend meer citaten voorhanden. Die houden vrijwel allemaal verband met etenswaren. Wellicht komt dat voort uit het feit dat vanaf de Midden-Komedie huiselijke scenes (bijvoorbeeld de bereiding van voedsel) veelvuldig in de stukken voorkwamen. Dikwijls gaat het om al bekende gebruikswijzen. Nicophon heeft het bijvoorbeeld in Frag. Sei 1 uit zijn Sirenen over dezelfde cῦκα χλωρά als Euripides. Er is hier geen reden af te wijken van de daar gegeven argumentatie.78

Zo geeft Antiphanes (Frag. Kyk 2) een lijst met soorten kaas, waarop het lijkt dat τυρὸc χλωρόc met τυρὸc ξηρόc (‘droge’, gerijpte kaas) gecontrasteerd wordt. Dat bevestigt de fase van het rijpingsproces waarin χλωρόc kaas zich bevindt: de kaas is nog jong en smeuig.

In een fragment (Frag. Philei 1) van Axionicus wordt vervolgens beschreven hoe een vis bereid wordt: de spreker vraagt zich af of hij het dier moet besprenkelen met een χλωρῷ τρίμματι. Een τρίμμα is een drankje of een sausje van stukgewreven kruiden. Het ligt dus voor de hand dat χλωρόc hier een kleuraanduiding is. De saus is groen door de kruiden die erin verwerkt zijn.

77

Sommerstein 1996, p. 120.

78

(28)

Crobylus spreekt over een spel (κότταβοc) waarbij een erwt (χλωρὸν ἐρέβινθόν) in een kom gegooid moest worden (Frag. Eif 2). χλωρόc wil hier natuurlijk zeggen dat de erwt onrijp is, zodat er makkelijk mee gegooid kan worden en een mooi geluid maakt in de kom. De meeste erwten zijn groen, vooral als ze nog niet gerijpt zijn. Deze erwt is dus naast groen van kleur ook onrijp. Een combinatie waarvoor het woord χλωρόc bij uitstek geschikt is.

Eubulus gebruikt het in Frag. Dio 4 van een onbekende en waarschijnlijk mythische plant (χλωρὰν ψαλάκανθαν). Men stelde zich deze plant kennelijk voor als groen, maar dat mag eigenlijk geen verrassing heten; uit dit citaat valt dus niets af te leiden.

Alexis, als een van de laatste dichters die nog tot de Midden-Komedie gerekend wordt (we zitten inmiddels in het laatste deel van de 4e eeuw v. Chr.), gebruikt χλωρόc, net als zijn voorgangers, bij de beschrijving van kaas (τυροῦ τροφάλια χλωρά) en in een citaat over het bereiden van een inktvis, van lichte kruiden (ἡδύcμαcιν λεπτοῖcι χλωροῖc).79 Waarschijnlijk worden hier verse, groene kruiden bedoeld, in tegenstelling tot gedroogde, meer bruine kruiden. Dat komt dus wederom neer op de combinatie van een kleur en een associatie.

c) Retorica

De enige retorische tekst uit de Klassieke periode waarin het begrip χλωρόc gebruikt wordt is de 23e redevoering van de Atheense redenaar Lysias. Wanneer de spreker verslag doet van zijn eigen speurwerk, zegt hij tegen de rechtbank:

ἀκριβέcτατα ἂν ἔφαcάν με πυθέcθαι ἐλθόντα εἰc τὸν χλωρὸν τυρὸν

Men zei dat ik de meest nauwkeurige informatie zou krijgen als ik naar de kaasmarkt zou gaan [Orat. 23.6]

Dezelfde formulering die wij eerder in de poëzie van de komediedichters hebben gezien, wordt dus ook in proza gebruikt, en niet in de betekenis van ‘verse kaas’ als etenswaar.

79

(29)

Kennelijk verhandelden boeren hun pasgemaakte kaas op vaste markten, waarna de klanten het thuis konden laten rijpen. Zo werd χλωρὸc τυρόc van ‘verse kaas’ tot ‘plaats waar verse kaas verkocht wordt’ oftewel ‘kaasmarkt’. Dat verandert echter niets aan de betekenis van χλωρόc, wanneer het aan kaas gekoppeld is.

d) Historiografie

Thucydides is de voornaamste geschiedschrijver uit de Klassieke periode die het woord χλωρόc gebruikt. Hij doet dat tweemaal. In het eerste geval gaat het om vegetatie. In Hist. 4.6.1 wordt beschreven dat het Spartaanse leger voedselgebrek had omdat het vroeg in het jaar had aangevallen, τοῦ cίτου ἔτι χλωροῦ ὄντοc. Het is duidelijk dat het hier gaat om onrijp graan. Dat heeft bovendien een groene kleur, in tegenstelling tot gerijpt graan. De associatie ‘onrijp’ is hier het sterkst.

In het tweede geval gebruikt Thucydides de term bij het beschrijven van de symptomen van de epidemie die Athene in 430 v. Chr. teisterde:

καὶ τὸ μὲν ἔξωθεν ἁπτομένῳ cῶμα οὔτ’ ἄγαν θερμὸν ἦν οὔτε χλωρόν, ἀλλ’ ὑπέρυθρον, πελιτνόν, φλυκταίναιc μικραῖc καὶ ἕλκεcιν ἐξηνθηκόc·

En het oppervlak van het lichaam voelde niet erg warm aan, en was ook niet chloros, maar roodachtig, grauw, en het vormde kleine bulten en zweren: [Hist. 2.49.5]

De meeste geleerden interpreteren χλωρόc hier als beschrijving van de huidskleur. Krüger bijvoorbeeld: ‘blass, wie sonst bei hitzigen Fiebern’.80 Er zijn hier twee mogelijkheden: Thucydides stelt θερμόν en χλωρόν op één lijn, wat als gevolg heeft dat beide termen met ἁπτομένῳ verbonden zijn. Dan zou χλωρόν waarschijnlijk niet de kleur van de huid aanduiden, aangezien men een kleur niet kan voelen, en ligt een vertaling van ‘koel’ of misschien ‘klam’ meer voor de hand. De tweede mogelijkheid81 (en volgens mij de meer waarschijnlijke) is dat de tegenstelling niet θερμόν - χλωρόν is, maar χλωρόν -

80

Krüger 1858-1861, Vol.I p. 214.

81

(30)

ὑπέρυθρον / πελιτνόν. Dat Thucydides wel vaker gebruik maakt van grammaticale parallellen die inhoudelijk niet kloppen, blijkt uit de voorbeelden die Rusten noemt.82 χλωρόc duidt hier dus waarschijnlijk de kleur van de huid aan.

Een kort fragment van de Griekse historicus Agathocles, die ergens in de 5e of 4e eeuw een werk over (zijn geboortestreek?) Cyzicus schreef, noemt een boom genaamd κόνναροc (Frag. 6). De bladeren van die boom (zizyfus spina-christi) zijn klein, rond en χλωρόc. Bovendien, zo zegt Agathocles, eet men de vrucht als hij nog χλωρόc is, terwijl men er meel van maakt als hij gedroogd is (ἐπὴν αὐανθῇ). De vrucht, een soort pruim, is lichtgroen van kleur maar wordt later gelig. Hoewel hier χλωρόc en ‘droog’ met elkaar gecontrasteerd worden, is het duidelijk dat χλωρόc evenzeer betrekking heeft op de kleur als op de ‘sappigheid’ van de vrucht.

e) Filosofie

Terwijl de term χλωρόc (en afgeleiden) maar één keer bij Plato voorkomt, zien we bij Aristoteles en met name diens leerling Theophrastus een aanzienlijk hogere frequentie. Plato zelf gebruikt slechts een samenstelling die ons uit eerdere geschriften niet is overgeleverd: het woord μελίχλωροc (‘zo chloros als honing’). Wanneer hij de huidtinten van jonge jongens beschrijft, geeft hij het volgende voorbeeld:

μελιχλώρουc δὲ καὶ τοὔνομα οἴει τινὸc ἄλλου ποίημα εἶναι ἢ ἐραcτοῦ ὑποκοριζομένου τε καὶ εὐχερῶc φέροντοc τὴν ὠχρότητα, ἐὰν ἐπὶ ὥρᾳ ᾖ;

En zij die ‘honingchloros’ zijn, denk je dat die naam een verzinsel is van iemand anders dan van een ‘lover’ die bleekheid goedpraat en makkelijk verdraagt, als het voorkomt bij de jeugd? [Rep. 474e2-5]

De term is overduidelijk een eufemisme voor wat Plato ὠχρότηc noemt:’gele kleur’ ‘geelachtige bleekheid’. Met een dergelijk hoog-poëtisch woord83 iemands bleke huidskleur

82

(31)

beschrijven kan de filosoof niet bekoren. Wat in dit fragment opvalt is het feit dat Plato een afleiding van het woord ὠχρόc gebruikt om bleke kleur te beschrijven in plaats van χλωρόc, dat normaliter die functie heeft. Dit is een eerste aanwijzing dat ὠχρόc zich op het terrein van χλωρόc begint te begeven. Daar zullen wij langzamerhand meer voorbeelden van te zien krijgen.

Er bestaat een interessant citaat van de sofist Gorgias, door Aristoteles in zijn Rhetorica (1406b) geciteerd en bekritiseerd als al te poëtisch taalgebruik: ‘χλωρὰ καὶ ἔναιμα τὰ πράγματα’ (Frag. 16). Buchheim vertaalt: ‘frischgrün und voller Saft sind die Sachen’.84 Het is duidelijk dat het Gorgias hier gaat om de associatie van ‘frisheid’ of ‘jeugdige kracht’ die χλωρόc met zich meebrengt en niet om de kleur, maar volgens Aristoteles hoort een dergelijke manier van spreken niet in proza thuis. Er is kennelijk in poëzie meer ruimte voor het sterk associatieve gebruik van χλωρόc, al komt men het nergens zó bont tegen.

Door zijn grote hoeveelheid geschriften (en met name die over de natuur) zien we χλωρόc en afleidingen daarvan bij Aristoteles zelf in totaal 19 keer terug. Vooral enkele passages over vogels uit de Historia Animalium zijn interessant. Aristoteles noemt bijvoorbeeld de groene specht (picus viridis), een vogel met een kenmerkende olijfgroene kleur ‘τὸ δὲ χρῶμα χλωρὸc ὅλοc’ (Hist. An. 593a9), De toevoeging van τὸ χρῶμα maakt glashelder dat het hier om de kleur gaat. ‘Ook het vogeltje χλωρίων (oriolus galbula) is χλωρὸc ὅλοc (Hist. An. 617a29), maar deze vogel is eerder felgeel dan groen. De ἁλκυών (ijsvogel; alcedo ispida) wordt door Aristoteles omschreven met ‘τὸ δὲ χρῶμα καὶ κυανοῦν (..) καὶ χλωρὸν καὶ ὑποπόρφυρον’ (Hist. An. 616a15). De borst en buik van de vogel zijn van een bleekgele kleur, waar χλωρόc hier zonder twijfel op doelt. Aristoteles’ laatste ‘vogelcitaat’ is tevens het interessantst. Hij beschrijft de groenling (fringilla chloris), die een felgele buik heeft, als volgt:

ἡ δὲ καλουμένη χλωρὶc διὰ τὸ τὰ κάτω ἔχειν ὠχρά, ἔcτι μὲν ἡλίκον κόρυδοc

83

De combinatie μέλι χλωρόν hebben wij immers alleen nog maar in poëzie gezien. Er is geen reden aan te nemen dat Grieken in het dagelijks leven hun honing ook zo beschreven.

84

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sinds haar derde werkte Faldo als onderwijsmerrie bij de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (UU), waar Elte docent Paard is en de Ambulante Kli- niek voor

Er staat namelijk niet: “Alleen vlees met zijn bloed zult gij niet eten”, maar “alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten”.. Over een plant wordt in de

Onderzoek naar niet zichtbaar (occult) bloed in de

Voor vragen waarom u bloed moet laten afnemen, kunt u terecht bij uw behandelend arts. Vragen over het bloed afnemen zelf, kunt u stellen aan een medewerker van de

Sensationeel: In bloed drijft zo veel rond, dat je je afvraagt, hoe alles ruimte heeft. Vul de woorden

Thans staat de afdeling klinische chemie van het VUmc aan de vooravond van de in gebruik neming van een mo- dulair analysesysteem, wat ons niet alleen in staat moet stellen om de

Zo zijn in de haarvaten van de lever de openingen tussen de endotheelcellen relatief groot, terwijl deze in de hersenen op de meeste plekken zeer klein zijn en voorzien van..

– Granulocyt (fagocyteren van bacteriën) – Monocyt (aspecifieke afweer). – T-lymfocyt (specifieke afweer) – B-lymfocyt