• No results found

Overleven op het Braziliaanse platteland Landloze boeren verheffen hun stem in de strijd tegen groeiende sociale ongelijkheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Overleven op het Braziliaanse platteland Landloze boeren verheffen hun stem in de strijd tegen groeiende sociale ongelijkheid"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Overleven op het Braziliaanse platteland

Landloze boeren verheffen hun stem in de strijd tegen groeiende sociale ongelijkheid

Op het spandoek van de boerenbeweging MST staat links: ‘Geen land, geen vaderland…tot wanneer?’ Rechts:‘We hebben ons vaderland lief, maar verafschuwen het grootgrondbezit’

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 4

Hoofdstuk 1 Introductie van de Braziliaanse boerenbeweging MST

1.1. De historische context 5

1.2. De onderdrukten worden strijders 7

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

2.1. Inleiding 9

2.2. Theorievorming 10

2.3. New Social Movement Theory (NSM) 10

2.4. Resource Mobilization Theory (RM) 11

2.5. Definitiekwesties binnen de mobilisatietheorie 12

2.6. Identiteit versus strategie 13

2.7. Sociale bewegingen in Latijns-Amerika 14

2.8. Op zoek naar een alternatief in de lijn van de mobilisatietheorie 18

2.9. Threats and opportunities 19

2.10. Mobilisatiestructuren 20

2.11. Framing 21

2.12. Repertoire aan tactieken 23

2.13. Belangrijkste nieuwe elementen in het dynamische model 24 2.14. Ter aanvulling: het aangaan van allianties versus autonomie 25

2.15. Tot slot een verkort theoretisch overzicht 26

Hoofdstuk 3: Politieke kansen als voorwaarde voor ontwikkeling

3.1. Openingen in het politieke systeem 27

3.1.1. De democratische transitie, een kans? 27

3.1.2. De nieuwe politiek van decentralisatie en schaalvergroting 29

3.1.3. Het neoliberalisme, een bedreiging? 31

3.1.4. De wisseling van de wacht en de gevolgen voor de MST 32

3.2. Elite in conflict 33

3.3. Steun van elitegroepen 35

3.4. Repressieve staatsmaatregelen 37

3.5. Invloed uitoefenen vanuit de sociale beweging 38

3.6. Conclusie 39

Hoofdstuk 4 Framing: Beeldvorming rondom de boerenbeweging

4.1. De groeiende aandacht voor de strijd van de MST 40

4.2. De omslag van positieve naar negatieve publiciteit 41 4.3. De MST wint aan terrein dankzij overwinning Lula 43

4.4. Een gemeenschapsgevoel opwekken 45

4.5. Interne samenhang en profilering 47

4.6. Interne tweedeling 49

(3)

Hoofdstuk 5: Het repertoire aan actiemiddelen van een sociale beweging

5.1. Directe acties als verrassingsaanval 52

5.2. De kracht van de landloze boeren in het maatschappelijk middenveld 54

5.3. Hoe revolutionair is de MST? 55

5.4. Grootste acties in de geschiedenis van de beweging 56

5.5. Radicalisering en het verlies aan legitimiteit 57

5.6. Wat leveren landbezettingen daadwerkelijk op? 59

5.7. Nieuwe dimensie: interpretaties via juridische acties 61

5.8. Inspelen op het neoliberale denken 62

5.9. Conclusie: de MST een innovatieve beweging? 63

Hoofdstuk 6 Mobilisatiestructuren en de rol van sociale toe-eigening

6.1. Sociale toe-eigening en de MST 64

6.2. Het belang van een degelijke mobilisatiestructuur 65

6.3. Leiderschap tonen en loyaliteit kweken 66

6.4. Mística als drijfveer achter mobilisatie 67

6.5. Kleine gemeenschap als bescherming tegen globalisering 68 6.6. Afhankelijkheid van hulpbronnen, onafhankelijkheid in organisatievorm 70

6.7. Conclusie 71

Conclusie 72

Bijlagen 74

(4)

Inleiding

Wereldwijd vervullen sociale bewegingen een belangrijke functie, want zij vertegenwoordigen belangengroepen zoals fabrieksarbeiders en inheemse volkeren die niet of nauwelijks invloed kunnen uitoefenen op het politieke besluitvormingsproces. In Latijns-Amerika geven deze bewegingen een stem aan gemarginaliseerde groepen die anders geen kans krijgen volwaardig burger te zijn in hun eigen samenleving. Zo zet in Mexico de EZLN, het Zapatistisch Nationaal Bevrijdingsleger, zich fanatiek in voor de onafhankelijkheid van het inheemse volk en de instelling van een antikapitalistisch systeem.

De EZLN is bij velen bekend, terwijl de grootste sociale beweging van het continent, de Braziliaanse boerenorganisatie Movimento dos Trabalhadores Rurais Sem Terra (hierna: MST), in de vergetelheid dreigt te raken. Daarom zal hier de MST worden uitgelicht. Een andere reden om specifiek deze organisatie te behandelen is het feit dat Brazilië nu behoort tot de zogenoemde BRIC-landen, samen met Rusland, India en China. Bij alle aandacht voor deze grootste opkomende economieën ter wereld wordt met geen woord gerept over de groeiende ongelijkheid in deze landen. De kloof tussen arm en rijk is voor velen een feit. Het neoliberalisme wordt te weinig aan kritiek onderworpen. De MST probeert hieraan met haar acties, zoals landbezettingen en protestmarsen, aandacht te schenken en vertoont daarmee duidelijke raakvlakken met de EZLN.

Het thema van sociale bewegingen is uit persoonlijke motivatie gekozen. Mijn betrokkenheid bij organisaties die opkomen voor de onderkant van de samenleving komt voort uit het idee dat collectieve solidariteit vanzelfsprekend zou moeten zijn, maar dat blijkbaar niet is. In eerste instantie lijkt het werk van een protestgroep wellicht een druppel op een gloeiende plaat. Maar burgelijke ongehoorzaamheid kan zich ontwikkelen tot een langdurige vorm van collectieve actie waardoor de invloed vanuit het maatschappelijk middenveld met de tijd alleen maar groter wordt. De MST is voor mij als organistie met name interessant, omdat de leden weerstand bieden tegen de globalisering en een alternatief daarop formuleren.

(5)

Hoofdstuk 1 Introductie van de Braziliaanse boerenbeweging MST

1.1. De historische context

De klasse-ongelijkheid in Brazilië kent zijn oorsprong in de koloniale overheersing door de Portugezen sinds het begin van de zestiende eeuw. Vanaf dat moment werd namelijk het systeem van grootgrondbezit geïntroduceerd met slaven als landarbeiders. Het inheemse volk moest zich onderdanig opstellen ten opzichte van de kolonisten, maar niet iedereen conformeerde zich aan deze hiërarchische verhoudingen. In het noordoosten werd in 1606 bijvoorbeeld een kamp opgericht als veilige haven voor ontsnapte slaven: de Quilombo dos Palmares dat in zijn hoogtijdagen 30.000 weggelopen slaven telde. Zumbi was een van hun boegbeelden en staat nog steeds te boek als een bekende Braziliaanse vrijheidsstrijder. Decennialang, tot 1694, wist deze Maroon state weerstand te bieden aan de Portugezen.1 Pas in 1888, jaren na de onafhankelijkheid in 1822, werd de slavernij in Brazilië afgeschaft. Toch bleef de kloof tussen boerenarbeiders en landeigenaren nagenoeg ongewijzigd.

De basis voor deze scheve verhouding was dus al vroeg gelegd en eeuwenlang werd niet getornd aan de macht van landeigenaren. Toen na 1940 de periode van verstedelijking en industrialisering aanbrak, begon de landhervormingskwestie na lange tijd weer op te spelen. De trek naar de stad zorgde voor overbevolking en politieke leiders zagen zich genoodzaakt hun invloedsfeer naar het platteland uit te breiden om een gunstig economisch klimaat te ontwikkelen en isolement tegen te gaan. De regering droeg de mechanisering van de landbouwsector als oplossing aan, zodat boeren zich meer zouden gaan richten op de commerciële markt. De introductie van het marktdenken in rurale gebieden maakte de kleine boeren bewuster van de nieuwe kansen die zich voordeden, waardoor zij zich vanaf eind jaren vijftig begonnen te organiseren in verschillende boerenbewegingen.2

Twee van de belangrijkste boerenorganisaties in die tijd waren de Ligas Camponesas, de boerenallianties en de MASTER, de landloze boerenbeweging, die tussen 1950 en 1964 druk uitoefenden op de regering voor het verkrijgen van een eigen stuk land en tevens voor betere werkomstandigheden.3 Het belang van de kleine boer voor de nationale economie

1 R.N. Anderson, ‘The Quilombo of Palmares: A New Overview of a Maroon State in Seventeenth-Century

Brazil’, Journal of Latin American Studies 28 (1996) 545-566, 551-552.

2 S. Forman, ‘Disunity and Discontent: A Study of Peasant Political Movements in Brazil’, Journal of Latin

American Studies 3 (1971) 3-24, 8-9.

(6)

moest immers niet uit het oog worden verloren. Het politieke klimaat werkte in het voordeel van verschillende maatschappelijke organisaties, aangezien president Goulart die vanaf 1961 aan de macht kwam hun steun aanvankelijk goed kon gebruiken. Voor het eerst in de geschiedenis werden vakbonden en organisaties massaal door de overheid erkend, 266 in totaal, terwijl het aantal tussen 1946 en 1960 op zes was blijven steken.4 Ondanks de grote

vooruitgang voor boerenorganisaties dacht de overheid in 1963 met de instelling van het Statuut voor Rurale Arbeid grip op het maatschappelijk middenveld te kunnen behouden.5

Dit idee bleek een vergissing te zijn, want het onbehagen in de agrarische sector was reeds eerder aangezwengeld en kwam tot uiting tijdens een massale protestbijeenkomst in maart 1964. President Goulart kondigde meteen daarna een maatregel af waarin voorwaarden voor de onteigening van onproductief landgoed stonden vastgelegd. De euforie onder het volk was enorm, want eindelijk leek de ongelijkheid tussen klassen kleiner te worden, ware het niet dat de militaire coup in mei 1964 roet in het eten gooide. De vooruitgang die in de afgelopen decennia was geboekt, verdween grotendeels, omdat het dictatoriale regime een verbod op associatie uitvaardigde en zo een einde maakte aan veel maatschappelijke organisaties.6 De vrijheid binnen de civil society werd daarmee flink ingeperkt,

omdat het volk zich niet langer mocht organiseren, laat staan mobiliseren.

De militaire machthebbers kwamen aan de macht mede dankzij de steun van groot-grondbezitters. Daarom herstelden de nieuwe politieke leiders het traditionele systeem van grootgrondbezit en verdwenen agrarische hervormingen vrijwel volledig van de politieke agenda. Grote en opkomende bedrijven kregen financiële steun; van overheidswege werden zij aangemoedigd efficiënter en winstgevender te produceren. Het begin van modernisering in de landbouw was een feit en met name landeigenaren profiteerden hiervan. De totale productie steeg enorm, totdat de schuldencrisis aan het begin van de jaren tachtig de kop opstak. Om de schulden te kunnen terugbetalen, besloot de overheid dat de beste oplossing een export-georiënteerde economie zou zijn.7 De dominantie van de grootgondbezitters werd daarmee alleen maar sterker, waardoor de agrarische elite en de conservatieve politieke nog dichterbij elkaar kwamen te staan.

4 Forman, ‘Disunity and Discontent’, 20-22.

5 Peter P. Houtzager en Marcus J. Kurtz, ‘The Institutional Roots of Popular Mobilization: State

Transformation and Rural Politics in Brazil and Chile’, Institute of Development Studies Sussex (2000) 394-424, 399.

6 Forman, ‘Disunity and Discontent’, 20-22.

7 M. Carter, ‘The Landless Rural Workers Movement and Democracy in Brazil’, International Peasant Day (2009)

(7)

1.2. De onderdrukten worden strijders

Aan het einde van de jaren zeventig begint het militaire regime scheuren te vertonen en verschillende groepen komen bijeen om in opstand te komen. De eerste landbezettingen vinden begin jaren tachtig in het zuiden plaats (het gebied met de best ontwikkelde rurale sector), als reactie op de gang van zaken binnen het conservatieve politieke systeem dat grootgrondbezitters steevast de hand boven het hoofd houdt. Collectieve acties houden aan en in 1984 ontstaat de MST, de beweging van landloze arbeiders en boeren. Een jaar later vindt de eerste nationale conferentie plaats. Daarna vinden ‘landinvasies’ in verschillende delen van het land plaats. De organisatie is ondertussen uitgegroeid tot de grootste sociale beweging van Latijns-Amerika, met naar schatting anderhalf miljoen leden verspreid over 23 van de 27 deelstaten. De voornaamste doelstelling is het verminderen, en het uiteindelijk elimineren van verschillen tussen klassen via radicale landhervormingen.8

Brazilië is een land met een van de scherpste tegenstellingen ter wereld, uitgedrukt in een hoge ongelijkheidindex, de zogenoemde Gini-coëfficiënt. Tegenwoordig staat het land in de top-10 van de grootste economieën ter wereld, op plaats 8. Maar de economische groei is slechts voor enkelen merkbaar, die steeds welvarender worden. De inkomensongelijkheid is dan ook groot: in 2004 verdiende de rijke bovenlaag die ongeveer 10% van de bevolking vertegenwoordigt, 45% van het nationaal inkomen.9 Ook de gegevens over landeigendom

vertonen een dergelijke scheve verhouding; meer dan 50% van de landbouwgrond is in het bezit van 4% van de landeigenaren.10

De MST speelt in op deze enorme ongelijkheid door collectieve acties op touw te zetten en braakliggend land te bezetten, zodat ook kleine boeren en arbeiders in aanmerking komen voor een stuk grond en zodoende hun bestaanszekerheid veilig kunnen stellen. Landbezettingen zijn nog steeds het belangrijkste actiemiddel, maar de strijd heeft in de loop der tijd een bredere betekenis gekregen. Het is namelijk onvoldoende om land toegewezen te krijgen als er verder geen voorzieningen beschikbaar zijn. Daarom voert de beweging nu ook strijd voor onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, technische hulp en kredietverlening.

8 Website van de MST, zie <http://www.mstbrazil.org/?q=about>, geraadpleegd op 29 juli 2010. 9 United Nations Development Programme (UNDP), ‘Human Development Report 2007/2008. Fighting

Climate Change: Human Solidarity in a Divided World’, Human Development Indicators, 219-383, 282.

10 Angus Wright and Wendy Wolford, To Inherit the Earth: the Landless Movement and the Struggle for a New Brazil

(8)

Ondanks de overheidssteun en allianties met derden heeft de MST van meet af aan een grote mate van onafhankelijkheid weten te bewaren. Als non-statelijke actor oefent de organisatie invloed uit op politieke kwesties zonder daar deel van uit te maken. De eigen ideologie en doelstellingen staan dus centraal en de coalities die zijn aangegaan zorgen voor voldoende continuïteit. Sinds de komst van het neoliberalisme aan het begin van de jaren negentig ageert de organisatie tegen dit model van schaalvergroting en export en neemt het een radicaal ander standpunt in als pleitbezorger van duurzaamheid en kleinschaligheid in de landbouw. De MST is ook actief op internationaal niveau, onder andere als lid van Via Campesina, de overkoepelende organisatie voor boerenbewegingen en -vakbonden die in 1993 is opgericht. Samen met andere aangesloten organisaties strijden zij voor een rechtvaardiger wereld.

De MST is na vijfentwintig jaar nog steeds een invloedrijke actor in Brazilië en de vraag is hoe de beweging zo goed stand heeft weten te houden en zelfs de laatste jaren weer aan betekenis heeft gewonnen. Een mogelijke verklaring geeft de politicoloog Ondetti die de ontwikkeling van de MST in verschillende fases opdeelt: de opkomst tussen 1978 tot 1984, wisselende periode tussen 1985 en 1994, enorme groei van 1995 tot 1999, terugval vanaf 2000 en herstel met groei van 2003 tot 2006.11 Maar dat is een ruwe indeling, die nuancering behoeft. Want verschillende zaken spelen een rol bij de analyse van de MST, zoals de veranderende politieke omstandigheden waarmee de beweging steeds te maken krijgt (opportunities and threats), de wijze waarop de MST zichzelf profileert en de manier waarop andere actoren de organisatie portretteren (framing), het scala aan tactieken (repertoire of action) en de wijze waarop tot mobilisaties wordt overgegaan (mobilisatiestructuren). Deze elementen komen aan bod in het volgende hoofdstuk, waarin het theoretische kader uiteen wordt gezet.

11 Deze indeling is gemaakt door de politicoloog Ondetti, die in zijn boek Land, Protest and Politics: the Landless

(9)

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

2.1 Inleiding

De opkomst, ontwikkeling en neergang van sociale bewegingen is niet gemakkelijk te verklaren. Zodoende zijn in de loop der tijd verschillende theorieën geformuleerd die trachten meer inzicht te bieden in de analyse van een sociale beweging, rekening houdend met de relevante historische context. Maar wat is een sociale beweging nu eigenlijk, en waarin verschilt die van andere vormen van actievoeren, zoals een protestgroep die de straat op gaat?

Sociale bewegingen zijn volgens de Nederlandse politicoloog en socioloog Tromp ‘groepen mensen die een zekere organisatie en interactie vertonen, en die zich verenigen op basis van een zeker onbehagen.’12 Een andere definitie is preciezer en sluit meer groepen uit: de mensen binnen een sociale beweging wensen een totaal nieuwe sociale orde te creëren. Hun politiek activisme is geworteld in een breed georiënteerd gedachtegoed, omdat diverse groepen deel uitmaken van de achterban. Wat opvalt is dat elitegroeperingen hier vaak niet bijhoren. De tactieken voor het opzetten van collectieve acties lopen doorgaans sterk uiteen, van lobbyactiviteiten tot het bezetten van gebouwen en boycotten van bedrijven. Sociale bewegingen balanceren dus op de scheidslijn tussen legale en illegale activiteiten.13

Zowel een protestgroep als een sociale beweging bestaan uit mensen die een gezamenlijk doel voor ogen hebben en dit willen bereiken via het beïnvloeden van autoriteiten of een andere partij. Het verschil is dat sociale bewegingen een relatief formele organisatievorm hebben met een grote groep als achterban en dat de continuïteit beter gewaarborgd is dan bij een protestgroep.14 De grens is niet eenduidig aan te geven, maar van

veel groepen is bekend dat zij onder een sociale beweging vallen, zoals milieu-, vrouwen-, homo- en antiglobaliseringsbewegingen. Het internationale karakter maakt een organisatie al gauw tot een sociale beweging, vanwege de sterke organisatievorm en de grootte van de achterban.

12 B. Tromp, De Wetenschap der Politiek: Verkenningen (Amsterdam 1993), 237.

13 C.E. Zirakzadeh, Social Movements in Politics: a Comparative Study (Basingstoke 2006), 4-5.

Zie voor een definitie-overzicht van sociale en protestbewegingen in de literatuur ook K-D. Opp, Theories of Political Protest and Social Movements: a Multidisciplinary Introduction, Critique, and Synthesis (New York 2009), 35.

(10)

2.2. Theorievorming

Sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw bestaat er een duidelijke tweedeling in de theorievorming rondom sociale bewegingen, namelijk tussen de Europese new social movement theory (NSM) en de Noord-Amerikaanse resource mobilization theory (RM). In Europa is de theorie over sociale bewegingen vooral gericht op de vraag waarom sociale bewegingen zijn opgekomen; centraal staat de kwestie van identiteitsvorming. In Noord-Amerika ligt de nadruk binnen de theorievorming juist op hoe sociale actoren zich mobiliseren en met welke strategie als basis om doelen te bereiken.15 Beide stromingen komen aan de orde, maar hier is gekozen

om de RM-theorie uitgebreid te behandelen. De voornaamste reden hiervoor is het gewicht dat de theorie toekent aan de strategische kant van een sociale beweging. Daarom zijn verreweg de meeste sociologen en politicologen die hier zullen worden aangehaald afkomstig uit de Verenigde Staten.

2.3. New Social Movement Theory (NSM)

Het gedachtegoed van de new social movement theory is terug te brengen tot het centrale idee dat nieuwe sociale bewegingen wezenlijk verschillen van sociale bewegingen uit het industriële tijdperk. De tijdsgeest in de postindustriële economie is namelijk compleet anders, want het gaat voornamelijk om de kwaliteit van leven, ook wel geschaard onder de term van post-materialisme. Materiële zekerheid voor de arbeidersklasse is niet langer het uitgangspunt, maar onafhankelijkheid en identiteitsvorming zijn de kernwoorden bij deze benadering. De nieuwe bewegingen houden zich afzijdig van de politieke sfeer zodat ze zich vrij kunnen ontplooien en radicale tactieken kunnen bedenken die steun genereren vanuit de publieke opinie. Deze steun kan vervolgens als politiek pressiemiddel fungeren. 16

Habermas, de bekende Duitse filosoof en socioloog, legt uit wat precies nieuw is aan deze sociale bewegingen die na de jaren zestig zijn ontstaan. Zij ageren tegen een ander conflictpunt dan de arbeidersbewegingen uit de negentiende eeuw die later zijn opgegaan in politieke partijen of vakbonden. Het gaat deze nieuwe bewegingen om het probleem van de

15 J. Foweraker, Theorizing Social Movements (London 1995), 2-3.

16 N.A. Pichardo, ‘New Social Movements: A Critical Review’, Annual Review Sociology 23 (1997) 411-430,

(11)

inmenging van de staat in de leefwereld van de burger.17 Het systeem dreigt de zaak volledig over te nemen, met name in ontwikkelde landen waar de bureaucratisering groeit. Politieke en economische systemen dreigen dus danig de overhand te krijgen en daarom proberen organisaties uit het maatschappelijk middenveld hier zoveel mogelijk afstand van te nemen zodat voldoende ruimte overblijft voor het onafhankelijke publieke debat.18 De sociale

beweging is dan het klankbord voor burgers en behartigt hun belangen richting de georganiseerde politiek.

2.4. Resource Mobilization Theory (RM)

De theoretici binnen het resource mobilization paradigma vallen in twee kampen uiteen. McCarthy en Zald, die de mobilisatietheorie in de jaren zeventig bedachten, trekken een parallel tussen sociale bewegingen en ondernemingen, en leggen dus de nadruk op de economische kant. Hierop kwam later veel kritiek van onder andere Tilly en McAdam die van mening waren dat het politieke aspect te weinig aandacht kreeg, terwijl dat in hun ogen juist essentieel is voor het begrijpen van de interactie tussen maatschappelijk middenveld en staat. Deze interactie staat hier centraal en daarom is gekozen om alleen de politieke stroming van de theorie te behandelen.

Theoretici binnen het paradigma van de resource mobilization leggen de nadruk op sociale bewegingen die verregaande institutionele veranderingen als doel hebben, door bijvoorbeeld vraagtekens te zetten bij de sociale structuur en verdelingsvraagstukken aan te pakken. Het gaat om het samenbrengen van mensen die zich opwinden over misstanden in de maatschappij en die nog geen georganiseerd karakter kennen.19 Vaak zijn zij uitgesloten

van het besluitvormingsproces en is het uitermate moeilijk toegang daartoe te krijgen. Door het samenkomen in een beweging kunnen de klachten over misstanden die er bestaan worden omgezet in eisen.

Ondanks het feit dat sociale bewegingen ageren tegen het politiek-institutionele systeem en zich dus profileren als onafhankelijke organisaties, is een onvermijdelijk gevolg

17 Habermas noemt dit de ‘colonization of the lifeworld’: een crisis, want de leefwereld wordt gedomineerd

door het systeem, terwijl de leefwereld los dient te staan van het systeem om daadwerkelijk te kunnen spreken van (pers)vrijheid.

18 G. Edwards, ‘Habermas and Social Movements: What’s ‘New’?’, The Editorial Board of the Sociological Review

(2004) 113-130, 114-116.

19 J.C. Jenkins, ‘Resource Mobilization and The Study of Social Movements’, Annual Review of Sociology 9 (1983)

(12)

van hun collectieve mobilisaties dat de politiek erbij betrokken wordt. De beweging roept op die manier immers om aandacht en vraagt de overheid met een oplossing te komen. Het betreft een onderhandeling waarbij de beweging zelf, indien de regering bereid is eisen in te willigen, ook op een aantal terreinen inboet zoals het voeren van een minder radicaal beleid.20

Er bestaat namelijk een spanningsveld tussen de radicale standpunten van een beweging en het pragmatische denken binnen het politieke besluitvormingsproces. Het kost moeite een bepaald thema op de politieke agenda te krijgen. De sociale beweging heeft de overheid nodig voor het omzetten van uitgesproken standpunten in wetgeving, zodat de voorheen achtergestelde groep binnen de samenleving een gelijkwaardigere positie inneemt. Autonomie is volgens Foweraker ‘not the absence of a political linkage, but a precondition of negotiation.’ 21

2.5. Definitiekwesties binnen de mobilisatietheorie

Resources staan centraal in de mobilisatietheorie maar over hun betekenis zijn de geleerden het niet eens, en een uitgebreide weergave van deze discussie valt buiten het bereik van deze studie. Dit onderzoek hanteert de definitie van Opp die stelt dat ‘resources are goods (i.e. everything that has utility) which individual and collective actors can control.’ Hieronder vallen onder meer alle beschikbare financiële en andere materiële middelen, toegang tot de media, steun van sympathisanten, loyaliteit van derde partijen, rechten en kennisopbouw.22

Tijdens het ontstaansproces van een beweging zijn slechts een paar van deze hulpbronnen daadwerkelijk van belang, namelijk voldoende financiële middelen, steun en loyaliteit van derden, en enige rechtsbasis. De rest komt pas na verloop van tijd wanneer de beweging zich langzamerhand verder ontwikkelt.

De mobilisatietheorie spreekt van opportunities oftewel mogelijkheden die zorgen voor de opkomst of ontwikkeling van sociale bewegingen. De socioloog McAdam maakt een onderscheid tussen vier specifieke politieke kansen: een verandering in de relatieve openheid of geslotenheid van het politieke systeem, een conflict binnen de elite waardoor splintergroeperingen ontstaan, de steun van elitegroepen weten te bemachtigen die zich achter de beweging gaan scharen, en de vermindering van de capaciteit en neiging tot

20 S. Tarrow, Power in Movement: Social Movements, Collective Action and Politics (Cambridge 1994), 25-26. 21 Foweraker, Theorizing Social Movements, 63.

(13)

repressie door de staat.23 Bij deze nieuwe kansen die zich voordoen is de verwachting dat sociale bewegingen zullen ontstaan of zich verder zullen ontwikkelen.

2.6. Identiteit versus strategie

De politicologe Cohen was in 1985 de eerste die bij het bestuderen van sociale bewegingen een onderscheid aanbracht tussen identiteit en strategische benaderingen.24 In een later boek,

geschreven samen met de socioloog Arato, werd dit idee verder uitgewerkt waarbij zij tot de conclusie kwamen dat nieuwe sociale bewegingen, in dit geval zowel in Europa als Noord-Amerika, een dubbele functie vervullen. De bewegingen die rond 1980 opkwamen, moesten eerst enige mate van invloed verwerven bij diverse publieke instellingen en organisaties om vervolgens de institutionalisering van hun doelen middels democratische instituties te verwezenlijken.25 Het verwerven van invloed verloopt via het organiseren van collectieve acties. Dit omvat een breed scala aan tactieken, van het op diplomatieke wijze uitoefenen van politieke druk tot gewelddadige massaprotesten.

Dit dubbele takenpakket van een sociale beweging veronderstelt dat het gaat om een lineaire en stapsgewijze ontwikkeling. De stage theory ondersteunt dit idee door te stellen dat de ontwikkeling van een sociale beweging bestaat uit twee elementen die elkaar opvolgen. Allereerst het vormen van een collectieve identiteit via het aanmoedigen van burgers tot directe participatie binnen de civil society, ofwel het maatschappelijk middenveld. Ten tweede het krijgen van routine in het organiseren van activiteiten, zodat een beweging ervaring opbouwt die helpt bij het bepalen van een strategie om door te dringen tot de political society, de politieke maatschappij.26 Interessant is het feit dat de auteurs bij hun beschouwing over de

stage theory hier een eigen interpretatie aan toevoegen, namelijk de politiek van invloed uitoefenen. Een groep komt in actie vanuit het maatschappelijk middenveld wegens de problemen waarmee men kampt en formuleert op deze manier eisen aan de politieke instituties. Zo probeert een sociale beweging vanuit de samenleving invloed uit te oefenen om uiteindelijk tot een compromis te komen met politieke gezagdragers. Maar in opstand

23 Doug McAdam, John D. McCarthy en Mayer N. Zald, Comparative Perspectives on Social Movements: Political

Opportunities, Mobilizing Structures and Cultural Framing (Cambridge 1996), 26-29. Dit onderscheid van McAdam is een samensmelting van verschillende bijdrages van Brockett, Kriesi, Rucht en Tarrow, die in de loop der tijd verschillende dimensies van politieke kansen voor sociale bewegingen formuleerden.

24 J.L. Cohen, ‘ Strategy or Identity: New Theoretical Paradigms and Contemporary Social Movements’, Social

Research 52 (1985) 663-716.

(14)

komen gaat niet zonder slag of stoot. De stage theory geeft bijvoorbeeld geen verklaring voor burgerlijke ongehoorzaamheid en dat is tevens het kritiekpunt dat Cohen en Arato aan-stippen.27 Want burgerlijke ongehoorzaamheid is nu juist een goed voorbeeld van de beïnvloeding van de politieke besluitvorming vanuit het maatschappelijk middenveld.

Het idee van een politiek van invloed uitoefenen lijkt een voorloper te zijn van de synthese tussen het Europese en het Amerikaanse model, het political process model genoemd. De interactie tussen staat en sociale beweging staat hierin centraal. De socioloog McAdam is de grondlegger van dit model, waarin een sociale beweging als een politiek in plaats van een psychologisch fenomeen wordt gezien. Bij de analyse van bewegingen is het belangrijk te kijken naar factoren die het institutionele proces bepalen. De nadruk ligt op een continu proces, zodat het onderzoek zich richt op de gehele ontwikkeling van een beweging en niet slechts op een afzonderlijke fase.28 Zo is bijvoorbeeld de conclusie dat een sterke overheid een beweging zodanig onderdrukt dat het automatisch leidt tot de ondergang van de organisatie nogal rechtlijnig. Het political process model biedt dan mogelijkheden tot nuancering.

Volgens het political process model legt de resource mobilization theorie bijvoorbeeld teveel de nadruk op het feit dat bewegingen voor hun ontwikkeling sterk afhankelijk zijn van externe partijen, terwijl een groot deel van de middelen volgens hen intern verzameld wordt. Maar het eerstgenoemde model is ook onder vuur komen te liggen. Zo staan de sociologen Armstrong en Bernstein uitermate kritisch ten opzichte van het political process model. Zij stellen dat het model te weinig rekening houdt met de complexiteit van de samenleving en het belang van cultuur te gemakkelijk terzijde schuift. Politieke en economische structuren zijn in het model de kern en cultuur komt pas op de tweede plaats. Zodoende komen ze met een alternatief: macht is difuus en heeft zowel een materiële als symbolische betekenis.29 Een

sociale beweging is immers meer dan een politiek gegeven.

2.7. Sociale bewegingen in Latijns-Amerika

De vraag rijst hoe sociale bewegingen in Latijns-Amerika het beste kunnen worden geanalyseerd. Foweraker neemt de twee belangrijkste theorieën over sociale bewegingen uit de jaren tachtig, NSM en RM, als uitgangspunt en geeft van beide het belang weer voor de

27 Cohen en Arato, Civil Society and Political Theory, 565-568.

28 D. McAdam, Political Process and the Development of Black Insurgency 1930-1970 (Chicago 1982), 36-40. 29 Elizabeth A. Armstrong en Mary Bernstein, ‘Culture, Power, and Institutions: a Multi-Institutional

(15)

situatie in Latijns-Amerika. Volgens hem is vooral de Europese benadering van nieuwe sociale bewegingen toegepast op de Latijns-Amerikaanse situatie, terwijl de Noord-Amerikaanse benadering beter aansluit bij de achtergrond van sociale bewegingen in Latijns-Amerika. De RM-theorie geeft namelijk inzicht in de strategieën die organisaties gebruiken om een goede relatie op te bouwen met de staat. Deze relatie is essentieel voor het verwerven van bestaansmiddelen, waar het bij de meeste bewegingen in Latijns-Amerika aan schort.30

In Europa zijn sociale bewegingen als onderdeel van het maatschappelijk middenveld defensiever van aard, terwijl in Noord-Amerika een beweging dus juist wordt gezien als offensieve speler die deel uitmaakt van het politieke krachtenveld. Identiteitsvorming speelt bij beide theorieën een rol, maar slechts als eerste stap in het mobilisatieproces. Maar het is volgens Foweraker een misvatting om identiteitsvorming en strategiebepaling als twee gescheiden elementen te zien, want het is een doorlopend proces. De identiteit staat niet vast, maar verandert wanneer bijvoorbeeld een strategische keuze wordt gemaakt of de organisatiestructuur wordt aangescherpt.31 De strikte scheiding tussen civil society en political society is onhoudbaar en vraagt om een kader dat de twee modellen bijeen brengt en nieuwe ideeën hieraan toevoegt.

Bij het in kaart brengen van relevante theoretische kaders voor de analyse van sociale bewegingen in Latijns-Amerika is het werk van de socioloog Tarrow onontbeerlijk. Met name zijn veronderstelling dat iedere sociale beweging verschillende cycli van protest kent, is belangrijk. Aan de protestcycli die volgens Tarrow een bepaalde ontwikkeling doormaken, is een voorwaarde verbonden, zij vereisen namelijk een democratisch politiek systeem.32 Maar

aan deze voorwaarde voldoen de meeste Latijns-Amerikaanse sociale bewegingen niet: zij zijn juist ontstaan ten tijde van autoritair leiderschap. Volgens Tarrow’s hypothese zou een dictatoriaal bewind namelijk moeten leiden tot repressieve overheidsacties en uiteindelijk tot demobilisatie van een beweging.

Hierop haakt Foweraker in door aan te geven waarom de voorbeelden in Latijns-Amerika inderdaad een ander verhaal vertellen. Ten eerste zegt hij dat protestcycli ook aan te wijzen zijn binnen het mobiliseringsproces in Latijns-Amerika, waarin de situatie van geweld

30 Foweraker, Theorizing Social Movements, 24-26. 31 Idem, 21-22.

32 S. Tarrow, ‘Between Moments of Madness and Ages of Contention: Cycles of Protest in Democratic States’

(16)

en onderdrukking juist leidt tot verzet in de vorm van protestacties. Daarnaast getuigt het volgens hem juist van grote vindingrijkheid en strategisch inzicht om tijdens een autoritair bewind op te komen en dan de steun vast weten te houden. Het creatief omgaan met de politieke context en daarop de tactiek aanpassen betekent dat een sociale beweging de capaciteit heeft om een grote variëteit aan actiemiddelen te genereren.33 Een politieke

opening, bijvoorbeeld een transitie naar een democratische regeringsvorm, betekent dus niet onmiddellijk dat sociale actoren zich gaan organiseren en mobiliseren. Dit kan uitblijven, voor de opening al gebeuren zoals het geval in Latijns-Amerika, of pas daarna komen.

Ten opzichte van de new social movement theorie is de resource mobilization theorie dus ondergewaardeerd bij de analyse van Latijns-Amerikaanse bewegingen. Over de dominantie van de NSM theorie stelt Foweraker dat ‘by insisting on why social actors mobilize, the theory ignores the equally important question of how they mobilize.’ De resource mobilization theorie daarentegen ‘begins with the premise that social discontent is universal but collective action is not. It is inherently difficult to organize a social movement, and the main problem is mobilizing sufficient resources to maintain and expand the movement’, aldus Foweraker.34 De kunst is ontevredenheid om te zetten in actie. Maar hoe wordt dan door deze theorie het gebrek aan middelen gerijmd met de opkomst van bewegingen? Want in Latijns-Amerika wordt de achterban van sociale bewegingen toch vaak gevormd door kwetsbare en arme bevolkingsgroepen die voor hun rechten wensen op te komen.

Bij deze vraag dient rekening te worden gehouden met de dynamiek binnen en buiten een sociale beweging. De interne dynamiek is bijzonder te noemen, aangezien de macht van leiders vaak zodanig is dat ze hun achterban mobiliseren zonder daadwerkelijk controle over hen te bezitten. De vraag is hoe zij dat doen. Daarop zal later nader worden ingegaan. Deze vorm van macht biedt sociale bewegingen in ieder geval de vrijheid om collectieve acties te organiseren, zonder in eerste instantie over de benodigde financiële of organisatorische middelen te beschikken.35 Pas op lange termijn is het cruciaal om eigen middelen te genereren, voor de continuïteit van de organisatie en om serieus te worden genomen in het onderhandelingsproces met de overheid of andere actoren.

33 Foweraker, Theorizing Social Movements, 24. 34 Idem, 15-16.

(17)

Maar de vrijheid die de achterban geniet ten opzichte van haar leiders schept een mate van onafhankelijkheid die al op korte termijn afbreuk kan doen aan de macht van een beweging. Immers, het moedigt afscheiding aan omdat de organisatie vatbaarder wordt voor ontrouwe leden die dreigen over te lopen of een eigen organisatie op te richten. Met hand en tand trachten de leiders hun leden te behouden, met onderdrukking als gevolg. De mobilisatie-theorie stelt daarom dat goed leiderschap een doorslaggevende factor is, aangezien de leiders degenen zijn die de middelen in handen hebben, een strategie formuleren en het beleid uitdragen. De achterban moet dan vertrouwen hebben in de capaciteit van leiders en fungeert voornamelijk als ondersteunende factor. Volgens de resource mobilization theorie heeft de achterban geen strategische of ideologische functie; de leden zijn slechts volgelingen van hun leiders.

Ook omstandigheden die zich buiten een beweging voordoen, zijn van belang voor de analyse van die sociale beweging. Deze externe dynamiek blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat politieke openingen niet alleen kansen creëren voor één bepaalde beweging. Het zijn namelijk dezelfde kansen die andere partijen wellicht ook benut hebben, waardoor meer concurrentie bestaat dan tevoren verwacht. Daarbij komt dat de overheid ook een vinger in de pap probeert te krijgen. 36 Wanneer collectieve acties slagen, kan de staat nauwelijks nog om de beweging heen. Via onderhandelingen komen dan de doelstellingen van de organisatie in genuanceerde vorm op de politieke agenda te staan, waardoor het radicale karakter gaandeweg verdwijnt.

Volgens Foweraker is de institutionalisering van sociale bewegingen in Latijns-Amerika onontkoombaar. Het succes van een organisatie, door bijvoorbeeld politieke hervormingen door te voeren, kan gepaard gaan met de uiteindelijke ondergang ervan.37 Dit

fenomeen is ook wel bekend als het zogenoemde Michelsian dilemma: de angst dat elke stap richting een formelere organisatievorm, die gepaard gaat met toenemende bureaucratisering, de doelstellingen van de beweging zal ondermijnen en daardoor het voortbestaan van de organisatie in gevaar brengt.38 De spontaniteit en creativiteit van collectief actievoeren

vermindert daardoor aanzienlijk. Het gemeenschapsgevoel brokkelt langzaam af en de sociale beweging boet aan belang in.

36 Tarrow, Power in Movement, 23-24. 37 Foweraker, Theorizing Social Movements, 64.

(18)

Het idee dat bewegingen steeds verder institutioneel verankerd raken is niet onomstotelijk bewezen, aangezien er ook een ander beeld bestaat van Latijns-Amerikaanse organisaties die vanaf de jaren tachtig in opkomst zijn. Deze sociale bewegingen bezitten doorgaans de volgende kenmerken: een grote hang naar onafhankelijkheid, een organisatiestructuur waarin iedereen gelijk is en aan deel kan nemen, en een onderlinge solidariteit die voortkomt uit een sterk rechtvaardigheidsgevoel.39

2.8. Op zoek naar een alternatief in de lijn van de mobilisatietheorie

De theoretici van de mobilisatietheorie hebben volgens Foweraker de directe machtsstrijd tussen sociale bewegingen en autoriteiten gebagatelliseerd. Vooral in Latijns-Amerika, waar bewegingen zich snel mobiliseren en constant paraat staan om in opstand te komen en de confrontatie aan te gaan met de gevestigde orde, doet de theorie geen recht aan de realiteit. De sociale beweging voert een soort politieke campagne waarin het op zoek is naar erkenning voor het probleem dat wordt geschetst, maar wil tevens vermijden dat de leden gemakkelijk tevreden zijn en daardoor afstand doen van hun principes.40 De voortdurende onderhandeling met de overheid staat daarom centraal. Het idee is dat de staat op een gegeven moment bereid is een deel van de belangen in te willigen.

Een ander punt van kritiek op de mobilisatietheorie is dat het geen antwoord geeft op de vraag waarom bewegingen vaker ontstaan dan de theorie zou doen vermoeden. Het gaat dan om relatief zwakke bewegingen, die schaarste aan middelen ondervinden. Een belangrijke stelling van de mobilisatietheorie is immers dat aan een succesvolle sociale beweging een stevig fundament ten grondslag ligt, zowel in organisatorisch als in financieel opzicht.41 Het is dan ook de uitdaging om te ontdekken waar de Noord-Amerikaanse theorie

in de analyse van sociale bewegingen in Latijns-Amerika tekortschiet en welke aanpassingen wenselijk zijn.

Voortbordurend op de politieke mobilisatietheorie uit de jaren tachtig is er een nieuw model ontwikkeld dat pleit voor een dynamischer kijk op de klassieke mobilisatietheorie en elementen toevoegt aan het oude statische model. Deze toevoegingen lijken bruikbaar te zijn bij de analyse van sociale bewegingen in Latijns-Amerika, omdat zij onder andere ruimte

39 Richard Stahler Sholk, Harry E. Vanden en Glen D. Kuecker, Latin American Social Movements in the

Twenty-First Century: Resistance, Power and Democracy (Plymouth 2008), 4.

(19)

laten voor de interpretatie van relatief zwakke bewegingen die toch succesvol blijken. Het dynamische mobilisatiemodel van McAdam, Tarrow en Tilly zal hieronder gedetailleerd worden uitgelegd, omdat het de basis vormt voor nader onderzoek naar de Movimento dos Trabalhadores Rurais Sem Terra (hierna: MST), de beweging van landloze arbeiders en boeren in Brazilië, met ongeveer anderhalf miljoen leden de grootste sociale beweging van Latijns-Amerika.

Het dynamische mobilisatiemodel neemt verschillende elementen rechtstreeks over uit de klassieke mobilisatietheorie: kansen en bedreigingen, mobilisatiestructuren, het proces van framing en het repertoire aan tactieken om collectief in opstand te komen. Het verschil met de klassieke mobilisatietheorie is dat het dynamische model meer kijkt naar het mobilisatieproces in zijn algemeenheid en de aandacht nu dus ook gaat naar andere factoren die eerder onderbelicht bleven. Het dynamische model benadrukt per element hoe deze het beste geïnterpreteerd kan worden.

2.9. Threats and opportunities

Politieke openingen leiden niet automatisch tot een opleving van het maatschappelijk middenveld, zoals het in actie komen van sociale bewegingen. Collectieve mobilisaties komen pas van de grond indien de beweging ziet dat er daadwerkelijk een mogelijkheid is ontstaan en daarop vervolgens ook reageert. Maar het is moeilijk te constateren wanneer sprake is van een dergelijke kans, omdat het dan meteen actieve organisatie en participatie veronderstelt. Het is makkelijker te ‘reageren’ op een dreiging die zich voordoet doordat een actie simpelweg uitblijft. Een opening suggereert dus aansporing van de achterban tot actie-voeren, terwijl een dreiging het tegenovergestelde bepleit, namelijk een passieve houding en wachten totdat een nieuwe kans zich aandient. Toch zijn er talloze sociale bewegingen ontstaan doordat de aanhangers zich in een uitzichtloze situatie bevonden en dus kans noch bedreiging zagen, of simpelweg weigerden het als een dreiging te zien en toch in actie kwamen.42

In het geval van Latijns-Amerika is het interessant nader in te gaan op de vraag of de transitie van dictatuur naar democratie, toch een politieke opening van formaat, ook gepaard ging met het ontstaan van sociale bewegingen. Het eerdergenoemde onderscheid dat McAdam maakt tussen vier specifieke politieke kansen zal in dit onderzoek als leidraad

(20)

fungeren bij de analyse van kansen en bedreigingen die zich in de afgelopen jaren hebben voorgedaan, vanaf het ontstaan van de MST in 1984 tot aan 2009. Het betreft een verandering in de relatieve openheid of geslotenheid van het institutionele politieke systeem, een conflict binnen de elite waardoor splintergroeperingen ontstaan, de steun van elite-groepen weten te bemachtigen die zich achter de beweging gaan scharen, en de vermindering van de capaciteit en neiging tot repressie door de staat.43

2.10. Mobilisatiestructuren

De klassieke mobilisatietheorie ontstond in de VS in de jaren zeventig van de twintigste eeuw en kwam voort uit de tendens die al vanaf de jaren zestig zichtbaar werd: de welvaartsgroei, waardoor meer organisatorische mogelijkheden ontstonden en daarmee meer en betere kansen voor het opzetten van collectieve acties.44 De middenklasse won in die tijd aan invloed en wist zich als groep daarom beter te organiseren. De theorie keerde zich tegen het idee van relatieve deprivatie, helder verwoord door Tromp: ‘Of een sociale beweging ontstaat blijkt niet samen te hangen met de ernst van het onrecht, maar meer met de aanwezigheid van machtsbronnen, het vermogen deze te mobiliseren en het politiek ondernemerschap van de stichters van de sociale beweging.’45 Omdat het volgens de klassieke theorie onmogelijk is zonder hulpbronnen een beweging van de grond te krijgen, lag de uitdaging in de concurrentiestrijd met andere organisaties, die allemaal bezig waren met het werven van voldoende middelen.

Maar ook al geldt deze veronderstelling voor een groot deel van de organisaties, het is geen universele voorwaarde voor het ontstaan van sociale bewegingen. Er zijn gevallen die eerder te kampen hebben met flinke tekorten en waar de middelen niet meteen of snel gegarandeerd zijn. Ondanks een gebrekkige organisatie en een laag welvaartsniveau laten mensen uit de onderklasse zich toch horen. Dikwijls strijden deze groepen tegen hun achtergestelde positie in de maatschappij, die valt terug te voeren op een onrechtvaardig systeem. Een eerlijke herverdeling van bezit is meestal één van de voornaamste doelen. Maar welke mobilisatiestructuren zorgen dan voor een goed fundament, zodat eisen ook daad-werkelijk worden ingewilligd?

43 McAdam, McCarthy en Zald, Comparative Perspectives on Social Movements, 26-29. 44 McAdam, Tarrow en Tilly, Dynamics of Contention, 44.

(21)

Het dynamische model biedt een alternatief voor de klassieke variant, namelijk met de toevoeging van social appropriation. Het begrip sociale toe-eigening wordt door McAdam, Tarrow en Tilly omschreven als ‘a mechanism that permits oppressed or resource-poor populations sometimes to overcome their organizational deficits.’ 46 Dat kan bijvoorbeeld als

een zwakke beweging inspeelt op de kansen die door andere organisaties zijn gecreëerd, waardoor de eigen standpunten zonder veel extra inspanningen kunnen worden uitgedragen. Een ander waarschijnlijk scenario is dat een nieuwe beweging zich richt op de ervaring en routine van een al bestaande organisatie en zich dus baseert op een sterk belichaamde collectieve identiteit.47 Het voorwerk is in beide gevallen dan al gedaan en de beweging kan

zo sneller mensen mobiliseren.

Maar bij het proces van sociale toe-eigening dienen enkele kanttekeningen te worden geplaatst. Het is handig om dit mechanisme bij gebrek aan voldoende eigen middelen als een opstap te gebruiken maar tegelijkertijd moet de beweging haar eigen agenda in de gaten houden, vooral bij het bouwen op de ervaring van anderen. De steun van een andere organisatie kan in het beginstadium onontbeerlijk zijn, toch is het noodzakelijk deze steun slechts tijdelijk te accepteren. Daarna vaart de beweging idealiter haar eigen koers. Een degelijk leiderschap is dan een vereiste voor het goed functioneren van sociale toe-eigening, doordat leiders de positie hebben om een solidariteitsgevoel op te roepen en over te brengen. Bovendien maakt de leider telkens opnieuw duidelijk waar de beweging voor staat. Het vasthouden van een bepaalde mate van zelfstandigheid is hierbij cruciaal.

2.11. Framing

Framing is een collectief proces van interpretatie, attributie en sociale constructie die opportunities signaleert, en analyseert wanneer het verstandig is in opstand te komen. Mensen dienen tenminste ergens over verongelijkt te zijn en collectief handelen als een oplossing voor hun probleem te zien. Een voorbeeld van framing is de wijze waarop klachten van de achterban worden geformuleerd en de manier waarop sociale bewegingen vervolgens de grieven van hun leden vertolken.48 In plaats van framing slechts als een strategisch middel te zien voor leiders van sociale bewegingen, breidt het dynamische mobilisatiemodel het proces

46 McAdam, Tarrow en Tilly, Dynamics of Contention, 44. 47 Idem, 47-48.

(22)

van framing uit door te kijken naar de strijd tussen mededingers (bewegingen), tegenstanders, staatselementen, derde partijen en de media. De politieke context waarbinnen een sociale beweging zich beweegt, is namelijk ook het raamwerk waarbinnen de eisen worden geformuleerd.

Bij framing draait het veelal om beeldvorming waaraan manipulatie ten grondslag ligt. Het gaat om de wijze waarop ideologie en symboliek ten dienste staan van de ontwikkeling van een sociale beweging. Oprichting en ontwikkeling van een sociale beweging vereist een enorme en voortdurende organisatie. De organisatoren bepalen het imago van de beweging door een beeld te creëren waarmee de achterban zich kan identificeren en waarmee naar buiten wordt getreden. Maar van buitenaf staat deze beeldvorming voortdurend onder druk, bijvoorbeeld onder invloed van de media, die een eigen geluid laten horen.

De functie van collectieve acties is het benadrukken van de ernst van de problematiek, de onrechtvaardigheid die eraan ten grondslag ligt, of het komen tot een andere definitie van wat aanvankelijk getolereerd werd maar eigenlijk immoreel en rechtvaardig is. 49 Sociale bewegingen leggen de vinger op de zere plek en verwoorden wat er onder de bevolking leeft. De burgerlijke ontevredenheid wordt in kaart gebracht en mogelijke oplossingen geformuleerd. De volgende stap is de communicatie naar de macht-hebbers toe. Met een duidelijke boodschap zet een sociale beweging in ieder geval een stap in de goede richting.

De framing rond collectieve acties is gericht op actievoeren, met als fundament de hoop dat activiteiten en campagnes van sociale bewegingen inspireren om verder te gaan in de strijd en ook de nodige legitimiteit verschaffen die zorgt voor bredere steun. Het is namelijk belangrijk dat de beweging in haar acties niet structureel zo ver gaat dat de legitimiteit van de organisatie in gevaar komt.50 Integendeel, een sociale beweging heeft baat

bij politieke instituties die de zaak serieus nemen en zich gaan inspannen voor de mensen waarvoor de beweging opkomt. Het gaat dus om het vinden van een geschikte balans.

Voor de socioloog Snow is framing het inpassen van klachten in een raamwerk dat de onrechtvaardigheid en problemen signaleert en de verantwoordelijkheid daarvoor weliswaar bij anderen legt, maar dat zelf de oplossingen aandraagt. Leiders van sociale bewegingen

49 Tarrow, Power in Movement, 122.

50 Robert D. Benford en David A. Snow, ‘Framing Processes and Social Movements: An Overview and

(23)

gebruiken de beeldvorming op zodanige wijze dat deze gericht is op de noodzaak van actie-voeren. Maar daarbij dient rekening te worden gehouden met de leden van de beweging, die geregeld een ander idee van gebeurtenissen hebben dan hun leiders.51 Als deze twee visies sterk verschillen, dan verloopt het mobilisatieproces moeizamer en is afstemming van belangen noodzakelijk.

Snow en Benford beschrijven het proces van framing aan de hand van drie begrippen die ook in het onderzoek naar de MST centraal zullen staan: diagnostic framing, prognostic framing en motivational framing. Diagnostic framing betreft het identificeren en benoemen van het probleem waar een groep mee te kampen heeft. Bij prognostic framing gaat het om het verzinnen van oplossingen en het bedenken van passende lange-termijn strategieën, met op zijn minst het bedenken van een plan van aanpak. Het betreft dan problemen die samen-hangen met consensusvorming en mobilisatie. Motivational framing is het telkens weer verbeteren en aanscherpen van de collectieve acties aan de hand van weloverwogen onderbouwingen.52 Het lijkt erop dat hier verwezen wordt naar het belang van het aspect van

het innovatieve voor de erkenning en succesvol voortbestaan van een sociale beweging.

2.12. Repertoire aan tactieken

Door alleen de aandacht te richten op het repertoire aan tactieken zoals bij de klassieke mobilisatietheorie wordt volgens de theoretici van het nieuwe dynamische model een belangrijk deel buiten beschouwing gelaten. Binnen dit repertoire is voor spontane acties immers geen ruimte. Daarom legt het dynamische model de nadruk op innovatieve collectieve acties die het vaste repertoire aan tactieken doorbreken. Het aspect van de verrassing van deze acties heeft een positief effect: het bezorgt de beweging, althans tijdelijk, extra aandacht. Sommige innovatieve collectieve acties zijn weliswaar in strijd met de wet, maar zij oefenen wel veel druk uit op de regering. Het is onzeker op welke wijze de autoriteiten zullen reageren. Het voordeel van weloverwogen legale acties is dat ze over het algemeen gemakkelijker zijn uit te voeren, minder kosten en in brede kring worden geaccepteerd.

Innovatieve actie komt vaak voor wanneer een groep dezelfde kansen of bedreigingen waarneemt en de sociale beweging aan de hand van deze gezamenlijke

51 Tarrow, Power in Movement, 123.

(24)

waarneming een kader schept van waaruit geopereerd kan worden. Toch kan innovatieve actie uitblijven, indien een beweging in strategisch opzicht besluit een vaker gebruikte tactiek aan te houden of helemaal niet in te springen op de kans of de dreiging die zich voordoet.53 Van innovatieve actie is al sprake indien de leden van een beweging op een andere manier in opstand komen dan voorheen, wat dikwijls in lijn ligt met eerdere ondernomen acties zoals het bezetten van gebouwen en het demonstreren op straat.

2.13. Belangrijkste nieuwe elementen in het dynamische model

Het dynamische model maakt een duidelijk onderscheid tussen challengers en members. Het verschil dat bestaat tussen de politiek van sociale bewegingen en de institutionele politiek is aan de hand van deze begrippen door Tilly voor het eerst helder verwoord. In zijn schema zijn sociale bewegingen de challengers die trachten door te dringen tot het institutionele systeem, terwijl de polity members hun toegang tot het machtsapparaat en dus tot de politieke instituties al geruime tijd hebben verzekerd. Later heeft de socioloog Gamson hieraan toegevoegd dat sociale bewegingen succesvol zijn wanneer zij als actor worden erkend door de institutionele politiek.54 Dat sociale bewegingen het institutionele systeem uitdagen en

tegelijkertijd trachten een plaats te veroveren in hetzelfde systeem, om van binnenuit verandering teweeg te brengen, blijft paradoxaal..

De politieke instituties in het model, de zogenaamde members, kenmerken zich door organizational appropriation, terwijl de sociale bewegingen, de challengers in het model gebruik maken van social appropriation. Hier staan sociale bewegingen centraal en daarom zal de nadruk komen te liggen op de manier waarop bewegingen zich organiseren en hun leden mobiliseren. De politieke instituties zijn alleen van belang als de interactie tussen members en challengers aan de orde komt, namelijk het invloed uitoefenen vanuit het maatschappelijk middenveld op het politieke besluitvormingsproces. De challengers hebben in vergelijking tot de members een nadeel als het gaat om de organisatiestructuur. Daarom hanteren bewegingen het mechanisme van de sociale toe-eigening die zorg draagt voor een stevig fundament en uiteindelijk moet leiden tot een sterke organisatie.

53 Mario Diani en Doug McAdam, eds., Social Movement Analysis: the Network Perspective, Beyond Structural

Analysis: Toward a More Dynamic Understanding of Social Movements 1-32, 21-22.

(25)

2.14. Ter aanvulling: het aangaan van allianties versus autonomie

Volledige onafhankelijkheid en het sluiten van allianties staan lijnrecht tegenover elkaar. Het grote verschil tussen deze twee is interessant bij de analyse van sociale bewegingen, aangezien het gaat om het verzamelen van voldoende middelen en tevens het waarborgen van genoeg onafhankelijkheid. Meestal gaat het dus om het vinden van een middenweg, vooral bij zwakke bewegingen die zelf onvoldoende middelen bezitten. Het aangaan van een alliantie is in de eerste plaats een gedeeld belang. Vaak wordt door de ene partij gezocht naar aanvullende middelen die een externe partij kan bieden. Het gevaar is dat de externe partij in ruil voor de benodigde middelen haar tactieken en prioriteiten oplegt aan de beweging en de gewenste onafhankelijkheid zo verloren gaat.

In de praktijk proberen sociale bewegingen dus een geschikt evenwicht te vinden tussen samenwerking met derden en het behoud van autonomie, zodat organisatorische en financiële tekortkomingen zoveel mogelijk worden opgelost. Historisch gezien hebben boerenbewegingen in Latijns-Amerika bijvoorbeeld externe allianties gesloten met de Katholieke Kerk en met populistische politici om zo sterker te staan in het uitdragen van hun idealen.55 De vraag is vervolgens in hoeverre bewegingen door het aangaan van allianties

hun ideologische basis kunnen kwijtraken of dat het mogelijk is steun te krijgen en tegelijkertijd een grote mate van onafhankelijkheid te behouden.

55 W.M. Sinek, ‘Grievances, Resources, and Coalitional Choices: The Landless Rural Workers’ Movement (MST)

(26)

Bovenstaand model is van belang in het onderzoek naar en de analyse van de MST. Het biedt een welkome aanvulling op het dynamische model en geeft schematisch weer op welke manier sociale bewegingen hun afwegingen maken en hun strategie bepalen.

2.15. Tot slot een verkort theoretisch overzicht

In dit hoofdstuk is het theoretische kader geformuleerd dat als leidraad zal fungeren bij de analyse van de MST. Het dynamisch mobilisatiemodel van McAdam, Tarrow en Tilly vormt het belangrijkste uitgangspunt, waarbij de volgende elementen centraal staan:

a. Kansen en bedreigingen (hoofdstuk 3) b. Framing (hoofdstuk 4)

c. Repertoire aan tactieken voor collectieve acties (hoofdstuk 5)

d. Mobilisatiestructuren, met de nadruk op het mechanisme van sociale toe-eigening (hoofdstuk 6)

Deze structuur in ogenschouw nemende, luidt de centrale onderzoeksvraag: In hoeverre is het dynamische model van de ‘resource mobilization theory’ van toepassing op de sociale beweging MST in Brazilië en welke nieuwe inzichten biedt het model, kijkend naar de periode 1984 tot 2006?

(27)

Hoofdstuk 3: Politieke kansen als voorwaarde voor ontwikkeling

Dit hoofdstuk behandelt political opportunities aan de hand van vier elementen, naar het reeds genoemde onderscheid van McAdam, te weten: meer openheid binnen het politieke systeem, een conflict binnen de elite waardoor splintergroeperingen ontstaan, de politieke wil van bepaalde elitegroepen weten te bemachtigen die zich vervolgens achter de beweging gaan scharen, en de vermindering van repressie door de staat. Er zal worden gekeken welke kansen en bedreigingen zich voor de MST in de loop der tijd hebben voorgedaan en hoe de beweging daarmee is omgegaan. Vervolgens komt de invloed van de beweging zelf aan bod, die McAdam niet noemt, maar door andere auteurs belangrijk wordt geacht.

3.1. Openingen in het politieke systeem 3.1.1. De democratische transitie, een kans?

In 1964 kwam een kleine groep militairen via een coup aan de macht. Hun autoritaire bewind leek in sommige opzichten progressief. Zo beoogden zij te breken met de traditionele dominantie van grootgrondbezitters op het platteland en aldus de agrarische sector te moderniseren. Dat gebeurde wel met harde hand: de legerstaat mengde zich in de kleine boerengemeenschappen. Het bleek echter niet mee te vallen op lokaal niveau de agrarische sector te hervormen. De macht van de grootgrondbezitters was stevig verankerd. Zij zwaaiden er de scepter zonder verantwoording af te leggen aan hogere niveaus. De feitelijke onschendbaarheid en autonome positie van de grootgrondbezitters maakte het voor de militaire machthebbers moeilijker hun ideaal, centralisering van de macht, door te voeren.

(28)

kleefden grote risico’s. 56 Heel reëel zou immers het gevaar zijn dat deze bewegingen zich nog hartstochtelijker zouden organiseren en hun aanhang en machtsbasis zouden vergroten.

De lokale ontevredenheid bleef zoals verwacht niet lang uit. Vanaf 1978 kwam het in São Paulo tot verschillende manifestaties en stakingen. Het regime had hierop geen effectief antwoord en wist de tegenstemmen niet het zwijgen op te leggen. De bres was daarmee geslagen; in het hele land kwamen mensen in actie.57 Ook in een dictatuur bleek het dus

mogelijk dat mensen in opstand kwamen, doordat het systeem scheuren begon te vertonen. Daar kwam nog bij dat Brazilië in de jaren tachtig in een economische crisis belandde en de inflatie toenam. De weg naar democratie werd gebaand met dank aan de inzet van de arbeidersvakbond CUT en andere protestgroepen die later in bewegingen zouden opgaan.

De hang naar een democratischer staatsvorm en de afbrokkeling van het oude systeem hebben duidelijk invloed gehad op de ontwikkeling van sociale bewegingen. Aan het begin van de overgangsperiode ontstonden scheidslijnen tussen elitegroepen, waardoor organisaties uit respectievelijk corporatieve en populaire hoek mogelijkheden zagen voor collectieve acties en het aangaan van nieuwe allianties58 In latere stadia van het transitie-proces kregen beide groepen te maken met een ernstige terugval. De neergang was opmerkelijk gezien het open en democratische politieke klimaat.59 Desondanks wist de MST deze dreigende crisis om te buigen in een kans, door in te springen op het vacuüm dat ontstond binnen de civil society, want de boerenbeweging liet duidelijk van zich horen.

In 1984 werd de MST officieel opgericht als vertegenwoordiger van landloze agrarische arbeiders. De organisatie stond er niet alleen voor want de steun uit religieuze hoek was groot. Zowel de rooms-katholieke als de evangelisch-lutherse kerk raakten intensief betrokken bij de MST. Ook vanuit de net opgerichte arbeidersvakbond CUT en de nationale confederatie voor landbouwwerkers CONTAG kon de beweging op sympathie rekenen, omdat zij aan hetzelfde project werkten: verbetering van arbeidsomstandigheden.60

In 1985 werd José Sarney als president voor een vijfjarige termijn ingezworen. Na jaren van

56 W. Wolford, To Inherit the Earth: The Landless Movement and the Struggle for a new Brazil (Oakland 2003), 57-59. 57 G. Ondetti, Land, Protest and Politics: The Landless Movement and the Struggle for Agrarian Reform in Brazil

(Pennsylvania 2008), 96.

58 Het verschil tussen de corporatieve en populaire vleugel is dat de aanhangers van het staatscorporatisme in

Brazilië deel uitmaken van de oude garde die het miliaire bewind hebben gesteund en voorstander zijn van een centrale politiek zonder verkiezingen en waar subculturen worden onderdrukt. De populaire vleugel bepleit juist het tegenovergestelde: decentralisatie, waardoor meer vrijheid voor verschillende groepen ontstaat.

59 P.P. Houtzager, ‘Collective Action and Political Authority: Rural workers, Church, and State in Brazil’, Theory

and Society 30 (2001) 1-45, 6.

(29)

militair bewind waren de democratische verwachtingen natuurlijk hooggespannen, maar zoals dat zo vaak gaat, bleek de realiteit weerbarstig. In het begin van de jaren zestig waren de eerste plannen voor landhervormingen gemaakt maar het duurde tot 1988 tot eindelijk een nieuwe grondwet was geformuleerd die landbezit onder strikte voorwaarden toestond en die de mogelijkheid bood land te onteigenen bij het ontbreken van een sociale functie.61

Paradoxaal genoeg stagneerde het landhervormingsproces tijdens de democratische periode. Wie verwacht had dat de grondwet op papier naadloos zou overgaan in de praktijk kwam bedrogen uit. Gevolg was dat het onbehagen bij de boerenbevolking toenam en het geweld tegenover boeren op het platteland aanzienlijk steeg. De jonge democratie heeft zeker bijgedragen aan de opkomst en ontwikkeling van de Braziliaanse beweging voor landloze agrarische arbeiders, maar de verwachte hervormingen kwamen vooralsnog niet uit de verf. Het beleid van Sarney pakte niet zo positief uit voor kleine boeren. Intussen kreeg het volk wel meer zeggenschap en inspraak, en kon het zijn stem verheffen tegen regerings-besluiten. Tegelijkertijd raakte men er van doordrongen dat twintig jaar militair regime niet zomaar zijn afgeschud. Het land zou jaren nodig hebben om daarvan te herstellen.

3.1.2 De nieuwe politiek van decentralisatie en schaalvergroting

Staatshervormingen onder leiding van Sarney, en met name de politieke hervorming die een decentralisatieproces inluidde, boden dus wel nieuwe kansen voor sociale bewegingen in het hele land om zich verder te organiseren. Het decentralisatieproject bedreigde het traditionele systeem waarbij zowel grootgrondbezitters als politici de macht stevig in handen hadden en afhankelijk waren van een wijdvertakt lokaal netwerk. Om hun positie te kunnen behouden, gingen zij zich, met wisselend succes, afzetten tegen leiders van opkomende bewegingen.62

Voor de MST betekende decentralisatie een grotere mate van vrijheid en inspraak in de lokale besluitvorming. Via lokaal niveau wenste de beweging uiteindelijk inspraak te krijgen op nationaal niveau.

Maar de overgang naar democratie verliep in Brazilië niet zo vlekkeloos als in andere Latijns-Amerikaanse landen, want het land rekende niet definitief af met haar autoritaire verleden. Veel militaire leiders vielen nog onder hun eigen amnestiewet die onder Sarney niet

61 G. Meszaros, ‘No Ordinary Revolution: Brazil’s Landless Workers’ Movement’, Race & Class 42 (2000), 1-18,

10.

62 J. Foweraker, ‘Grassroots Movements and Political Activism in Latin America: A Critical Comparison of

(30)

onwettig werd verklaard en zij behielden daarmee hun politieke macht. De vraag rijst in welk opzicht sociale bewegingen dan een bijdrage hebben geleverd aan het omverwerpen van de dictatuur als er in werkelijkheid niet veel is veranderd aan de politieke macht van de oude elite. Het proces van liberalisering zou dan door militaire leiders in gang zijn gezet om de ontkiemende weerstand onder de publieke opinie voor te zijn.63

Ondanks de kritiek op het ontbreken van daadkracht binnen de civil society is de opkomst van de democratie van groot belang geweest voor het ontstaan en ontwikkeling van de MST. Ook een andere factor speelde een niet te onderschatten rol: de mechanisering en schaalvergroting in de landbouwsector. De lokale zelfvoorzienende markt kreeg te maken met grotere vraag uit het buitenland. Veel boeren zagen zich daardoor genoodzaakt over te stappen op een monocultuur; het specialiseren in één soort gewas. Machines namen een groot deel van de arbeidstaken over en zo kwamen duizenden kleine boeren en arbeiders op het platteland zonder werk te zitten. Voor de centrale regering mag de gedachte aan hoge landbouwexport economisch aantrekkelijk zijn geweest, maar voor de doorsnee arbeider op het platteland betekende dit dat zij op de akkers niet langer in hun levensonderhoud konden voorzien. Zij zagen als enig alternatief migratie naar de grote stad.

De verstedelijking bracht met de toename aan goedkope arbeid veel economische vooruitgang met zich mee maar zorgde tevens voor problemen zoals hoge werkloosheid en groei van het aantal sloppenwijken. Hoe tegenstrijdig het ook mag klinken, de stedelijke overbevolking deed het leven op het platteland weer lonken. De urbanisatie creëerde zodoende een kans voor agrarische organisaties. Revolutionaire bewegingen zoals de MST zagen hun kans schoon om vanuit de afgelegen gebieden van het platteland te opereren. De rekrutering van volgelingen verliep relatief gemakkelijk op het platteland, want mensen hadden weinig alternatieven voor handen en waren nieuwgierig naar wat de organisatie voor hen kon betekenen. Bovendien hadden ze zo iets te doen en werd het leven weer spannend in plaats van louter zorgelijk. 64

63 O. Incarnación, Myth of Civil Society: Social Capital and Democratic Consolidation in Spain and Brazil (2003),

115-120.

64 James Petras and Henry Veltmeyer, ‘Are Latin American Peasant Movements Still a Force for Change? Some

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Estimation of genetic parameters for calf pre-weaning survival... Results and discussion ... Factors influencing reproductive traits .. Selection line .... Factors

Zij zou met name aantrekkelijk zijn voor mannen met een goed inkomen (die wat opzij kunnen leggen), die de levensloopregeling vooral zullen gebruiken om vervroegd uit te treden, in

Als twee leerlingen dezelfde toetsscore hebben en de ene heeft laagopgeleide ouders en de andere hoogopgeleide ouders, dan is de kans groot dat de leerling met laagopgeleide

Hij organiseert onder meer culturele projecten voor jongeren, een opstapbus voor senioren die dreigen te vereenzamen en vergeet-me-niet-ontmoetingen voor mensen met

Niet systematisch met een masterplan, maar door ad-hocver- anderingen: de verschuiving van de macht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen naar het

De afgelopen vijf jaar is er veel nieuwe Europese wetgeving voor de financiële sector tot stand gekomen, maar de aanhoudende intensieve lobby vanuit de sector heeft ervoor

De focus binnen deze sector ligt bijgevolg op de activering van werkzoekenden uit de kansengroepen, zowel via het aanbieden van tewerkstellingskansen in de sociale economie alsook

rationeel zullen gedragen. Kennis van de 'feasible set', van de 'uit- komstenverzameling' en van de 'preferenties' kan dus op zich niet tot voorspellingen in termen van