Inventaris van het archief van het Derde District van de Arbeidsinspectie te Rotterdam, 1901-1939 (1940)
Centrale Archief Selectiedienst
Nationaal Archief, Den Haag 2000
This finding aid is written in Dutch.
I N H O U D S O P G A V E
Beschrijving van het archief...5
Aanwijzingen voor de gebruiker...6
Openbaarheidsbeperkingen... 6
Beperkingen aan het gebruik... 6
Materiële beperkingen... 6
Aanvraaginstructie... 6
Citeerinstructie... 6
Archiefvorming...7
Geschiedenis van de archiefvormer... 7
GESCHIEDENIS, TAKEN EN ORGANISATIE VAN DE ARBEIDSINSPECTIE...7
Geschiedenis van het archiefbeheer... 10
Inhoud en structuur van het archief...11
Selectie en vernietiging... 11
Verantwoording van de bewerking... 11
Ordening van het archief... 11
Verwant materiaal...12
Beschikbaarheid van kopieën... 12
Beschrijving van de series en archiefbestanddelen...13
1 DISTRICT 3 (ROTTERDAM)... 13
1.1 STUKKEN VAN ALGEMENE AARD...13
1.2 STUKKEN BETREFFENDE BIJZONDERE ONDERWERPEN...13
1.2.1 Organisatie...13
1.2.2 Taak...13
1.2.2.1 Veiligheidsaspecten...13
1.2.2.2 Arbeidsomstandigheden en -voorwaarden...14
1.2.2.3 Werktijden...14
1.2.2.4 Werkgelegenheid...15
1.2.2.5 Arbeidswet...15
Beschrijving van het archief
B E S C H R I J V I N G V A N H E T A R C H I E F
Naam archiefblok:
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: Arbeidsinspectie District 3 te Rotterdam Archiefbloknummer:
3500 Omvang:
56 inventarisnummer(s); 0,50 meter Taal van het archiefmateriaal:
Het merendeel der stukken is in het Nederlands Soort archiefmateriaal:
Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.
Archiefbewaarplaats:
Nationaal Archief, Den Haag Archiefvormers:
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Arbeidsinspectie 3e district Samenvatting van de inhoud van het archief:
Het archief van het 3e district van de Arbeidsinspectie te Rotterdam bevat o.a. stukken over onderzoeken naar verschillende veiligheidsaspecten, naar arbeidsomstandigheden en
-voorwaarden, verslagen van onderzoeken naar overwerk en werktijden en stukken op het gebied van de naleving van de Arbeidstijdenwet.
Aanwijzingen voor de gebruiker
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
OPENBAARHEIDSBEPERKINGEN Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
BEPERKINGEN AAN HET GEBRUIK
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
MATERIËLE BEPERKINGEN
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Het archief kent geen materiële beperkingen.
Aanvraaginstructie
AANVRAAGINSTRUCTIE
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
1. Creëer een account of log in .
2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
CITEERINSTRUCTIE
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: Arbeidsinspectie District 3 te Rotterdam, nummer toegang 3.13.08, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Arbeidsinspectie Rotterdam, 1901-1940, 3.13.08, inv.nr. ...
Archiefvorming
Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
GESCHIEDENIS VAN DE ARCHIEFVORMER
GESCHIEDENIS, TAKEN EN ORGANISATIE VAN DE ARBEIDSINSPECTIE
GESCHIEDENIS, TAKEN EN ORGANISATIE VAN DE ARBEIDSINSPECTIE
In 1874 werd het "Kinderwetje van Van Houten" aangenomen (Staatsblad 130). Deze wet ontstond als gevolg van een in 1866 gehouden parlementaire enquête naar de arbeidsomstandigheden in fabrieken en werkplaatsen. Deze wet hield in dat kinderen beneden de 12 jaar, behoudens huiselijke en personele diensten en veldwerk, niet in loondienst mochten werken. Daarnaast mochten als uitzonderingsmaatregel kinderen die in 1874 tien of elf jaar waren blijven werken. Het toezicht op de naleving van deze wet was opgedragen aan de plaatselijke politie. Daar deze vaak onder invloed van de lokale autoriteiten stond, was de directe werking van de wet gering.
In 1886 maakte een lid van de Tweede Kamer, mr. Goeman Borgesius, van het Recht van Enquête gebruik om een onderzoek te laten instellen naar de werking van het Kinderwetje en naar de veiligheids- en gezondheidstoestand in bedrijven. Het in 1887 verschenen verslag van de commissie van enquête, onder leiding van mr. Verniers van der Loeff, was van dien aard dat overheidsingrijpen noodzakelijk was. De commissie pleitte in haar eindverslag voor de instelling van een onafhankelijke instantie, die belast zou moeten worden met de toezicht op een speciale wetgeving.
De aanbevelingen van de commissie werden door de regering overgenomen en er kwam in 1889 de eerste Arbeidswet (Staatsblad 48) tot stand, die op 1 januari 1890 in werking trad.
De hoofdzaken van deze wet waren:
– een arbeidsverbod voor kinderen beneden de leeftijd van 12 jaar
– een beperking van de arbeidsduur tot 11 uur per dag voor jeugdige personen (12-16 jaar) of vrouwen in fabrieken of werkplaatsen
– een verbod van nachtarbeid voor jeugdige personen of vrouwen (tussen 17.00 en 05.00 uur) in fabrieken of werkplaatsen
– een verbod om op zondag te werken voor jeugdige personen of vrouwen
– een verbod voor gevaarlijk of ongezonde arbeid voor jeugdige personen of vrouwen – een onafhankelijk toezicht, uit te oefenen door drie inspecteurs.
Deze wet gold niet voor hen die werkzaam waren in de landbouw, bosbouw, tuinbouw, veehouderij en veenderij.
Op 1 maart 1890 begonnen de inspecteurs Struve, Kuijper en Van Löben Sels met hun
werkzaamheden, ons land werd hiervoor verdeeld in drie districten: Breda (1e district), Zwolle (2e district) en Haarlem (3e district).
In 1890 stelde de regering ook een staatscommissie in, onder leiding van jhr. mr. W.F. Rochussen, die de regering moest adviseren over hoe de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de arbeiders in fabrieken en werkplaatsen verbeterd kon worden. Het in 1894 uitgebrachte eindverslag van de commissie benadrukte de noodzaak van een speciale wetgeving. De inspecteurs konden met de bestaande wetgeving namelijk niet dwingend optreden om maatregelen in het belang van de volwassen arbeiders te nemen.
De Veiligheidswet 1895, die op 1 januari 1897 in werking trad, voorzag in deze behoefte.
De hoofdzaken van de Veiligheidswet 1895 waren, dat de Arbeidsinspectie voorschriften kon geven inzake de bescherming van arbeiders in:
– fabrieken of werkplaatsen waar tien personen of meer werkzaam waren (in 1915, na
herziening van de wet, uitgebreid tot fabrieken en werkplaatsen met een personeelssterkte van vijf personen of meer)
– fabrieken of werkplaatsen met een krachtwerktuig of oven – vlasbraakhokken en zwingelketen.
Uitgezonderd hiervan waren de landbouw, de tuinbouw, de bosbouw de veehouderij, de veenderij en het vissers- en schippersbedrijf.
In 1896 werd nog bepaald, dat voor de oprichting of uitbreiding van een inrichting, waarop behalve de Hinderwet ook de Veiligheidswet van toepassing was, geen vergunning kon worden verleend, wanneer niet een inspecteur (van de Arbeidsinspectie) een verklaring had afgegeven, waaruit bleek, dat de inrichting aan bepaalde voorschriften van de Veiligheidswet voldeed. Op deze wijze werd beoogd te voorkomen, dat fabrieken of werkplaatsen tot stand kwamen in strijd met voorschriften van de Veiligheidswet.
De verruiming van de taak van de Arbeidsinspectie maakte een herziening van de districten noodzakelijk. Het aantal districten werd in 1896 op zes gebracht; aan het hoofd van ieder district stond een districtshoofd (inspecteur) met onder zich een adjunct-inspecteur. In 1900 werd het aantal districten op negen gebracht en werden er in de verschillende districten technische ambtenaren en adjunct-inspectrices benoemd. In 1903 werd ook de eerste medisch-adviseur benoemd.
In 1908 werd een reorganisatie van de dienst voorbereid: de dienst moest wettelijke sanctiemogelijkheden krijgen door herziening van alle wetten, waarvan de handhaving of uitvoering aan de Arbeidsinspectie was toevertrouwd. Op 1 september 1909 begon de nieuwe dienst. Deze Centrale Dienst werd geleid door de Directeur-Generaal van de Arbeid.
De dienst bestond verder uit: de medisch-adviseur, een geneeskundige, de elektro-technisch ingenieur en de inspecteurs in algemene dienst en vanaf 1913 een scheikundig ingenieur. Elke inspectie, voortaan district geheten, kwam onder leiding van een districts-hoofd die de titel had van Inspecteur 1ste klasse of Hoofdinspecteur. Deze gaf leiding aan de inspecteurs 2de klasse, de adjunct-inspecteurs, de inspectrices, de adjunct-inspectrices, opzichters en controleurs. Als controleurs werden benoemd ontwikkelde arbeiders die getoond hadden een goede kijk te hebben op de belangen van hun vak en die belangstel-ling hadden in het sociale leven. De
controleurs werden gekozen uit de diverse vakken zoals: aardewerker, sigarenmaker, timmerman, metaalbewerker, houtbewerker, typograaf, kleermaker, textielarbeider, veenarbeider, schilder en winkelbediende.
Inmiddels waren er op het gebied van de sociale wetgeving o.a. de Phosphorluciferwet (wettelijk verbod voor het maken van lucifers met witte fosfor) in 1901, de Caissonwet (regelt de veiligheid en gezondheid van arbeiders bij het werk in caissons onder hogere dan de atmosferische druk) in 1905 en de Steenhouwerswet (bevat veiligheids- en werkvoorschriften) in 1911 tot stand gekomen.
De Arbeidsinspectie kreeg het toezicht op de naleving van deze wetten.
In 1911 trad een herziene Arbeidswet in werking. Er kwam nu een gelimiteerde werktijd van 10 uur per dag en 58 uur per week voor jeugdige personen en vrouwen in fabrieken en werkplaatsen.
Beroepsziekten moesten voortaan worden aangegeven en de Arbeidsinspectie werd als dienst aangewezen om overwerkvergunningen te verlenen. Door het uitbreken van de eerste
wereldoorlog (1914) stagneerden de normale werkzaamheden van de dienst. In plaats daarvan kreeg zij een belangrijke taak toebedeeld bij de uitvoering van de crisismaatregelen te weten:
– de hulp aan bedrijven inzake de brandstofdistributie
– de advisering inzake uitstel of verlof van dienstplichtigen en het te werk stellen in bedrijven van geïnterneerde militairen
– het verlenen van "certificaten van oorsprong" ten behoeve van de Nederlandse industrie (in
verband met contrabande)
– het verlenen van diensten ten behoeve van het Koninklijk Nationaal Steuncomité
Na afloop van de oorlog (1918) hervatte de Arbeidsinspectie haar normale werkzaamheden. Een herziening van de Arbeidswet volgde in 1919.
Het accent van de Arbeidswet in 1919 kwam te liggen bij arbeids- en rusttijden voor iedereen (dus ook voor mannen). Zo kwam er een praktisch algeheel verbod van zondagsarbeid voor jeugdigen (beneden de 18 jaar) en vrouwen, een algeheel verbod van arbeid op zaterdag na 13.00 uur (of op een andere middag of maandagmorgen), de vaststelling van een maximale werktijd per dag en per week, de begrenzing van de werktijd tussen bepaalde uren, de vaststelling van een minimum nacht- en weekrusttijd, de regeling van rusttijden tijdens het werk en de regeling van de zogenaamde nevenarbeid.
Als uitvoeringsbesluit van de Arbeidswet 1919 trad in 1920 het Arbeidsbesluit in werking,
bevattende vele beschermende bepalingen voor vrouwen en jeugdige personen. Tevens traden in de loop van de tijd de volgende werktijdenbesluiten in werking:
– Werktijdenbesluit voor winkels (1932)
– Werktijdenbesluit voor fabrieken en werkplaatsen (1936) – Werktijdenbesluit voor kantoren (1937)
De werktijdenbesluiten bevatten ook een regeling voor het zogenaamde overwerk. Betreft het overwerk in een individuele onderneming, dan kan het districtshoofd een daartoe strekkende vergunning verlenen, waarbij hij aan bepaalde wettelijke maxima en bij overwerk van enigszins lange duur bovendien aan een machtiging van de Directeur-Generaal is gebonden. Betreft het daartegen een groep van ondernemingen, dan wordt de vergunning tot overwerk door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verleend. Ook kent de Arbeidswet 1919 de bepaling van
"parate executie". Het districts-hoofd heeft de bevoegdheid, werkzaamheden te laten staken, indien er naar zijn oordeel, direct gevaar voor leven of gezondheid van de arbeiders bestaat.
Controle op de naleving van de Arbeidswet is gewaarborgd doordat het hoofd of bestuurder van een bedrijf verplicht is ervoor te zorgen, dat er in zijn bedrijf aanwezig zijn:
– arbeidskaarten van alle werkzame jeugdige personen
– een gedagtekende en ondertekende arbeidslijst, waarop de volledige arbeids- en rusttijden van de arbeiders staan aangegeven
– een arbeidsregister, waarop alle namen van de in dienst zijnde arbeiders alsmede het nummer van de arbeidslijst dienen te zijn vermeld.
De controle op de naleving van de wet geschiedt door ambtenaren van de Arbeidsinspectie, alsmede door rijks- en gemeentepolitie.
Het "bankroet van Wallstreet" (1929) veroorzaakte een enorme recessie in de gehele (westerse) wereld. In 1931 waren de gevolgen in Nederland goed merkbaar, onder andere door de groeiende werkloosheid. De Arbeidsinspectie nam actief deel aan de bestrijding van de werkloosheid door medewerking aan het "Werkfonds 1934". Aan vakbekwame arbeiders werd werk aangeboden en tevens werd de bevordering van Nederlands fabrikaat gestimuleerd.
In 1933 volgde de invoering van de Huisarbeidswet, de Arbeidsinspectie werd belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke regeling van de huisindustrie. De Veiligheidswet
onderging in het jaar daarop een aanzienlijke uitbreiding. Ook buiten het terrein van fabrieken en werkplaatsen vond de wet nu toepassing en omvatte onder andere de landbouw en de
binnenvaart. De strekking van de Veiligheidswet 1934 was, het voorkomen en bestrijden van de gevaren voor ongevallen, de gezondheid en de hygiëne bij de arbeid in ondernemingen. De wet in hoofdzaak een raamwet en gaf in verschillende paragrafen aan de kroon de opdracht om bij
algemene maatregelen van bestuur veiligheidsvoorschriften vast te stellen omtrent die
onderwerpen, welke in de wet worden aangeduid. Zo zijn chronologisch een aantal maatregelen uitgewerkt in de volgende besluiten:
– Veiligheidsbesluit voor fabrieken en werkplaatsen (1938) – Elektrotechnisch Veiligheidsbesluit (1939)
– Veiligheidsbesluit Loodwit (1939)
– Veiligheidsbesluit Gevaarlijke werktuigen (1940).
Tevens was in de Veiligheidswet 1934 de bepaling van "parate executie" opgenomen.
In 1936 volgde de invoering van de Rijtijdenwet. Het toezicht op de naleving van deze wet werd, wat de arbeidsbescherming betrof opgedragen aan de Arbeidsinspectie. Het begin van de tweede wereldoorlog (september 1939) bracht een onmiddellijke taakverzwa-ring voor de dienst met zich mee, doordat zij werd ingezet om aanvragen voor zakenver-lof van gemobiliseerden te
onderzoeken.
Na de Nederlandse capitulatie kreeg de dienst in juni 1940 van de "Reichskommissar" de opdracht er op toe te zien, dat er, behoudens na het verkrijgen van een vergunning (van de dienst), geen ontslagen in het bedrijfsleven plaatsvonden. De Rijksarbeidsbureaus namen in 1943 deze bevoegdheid tot ontslagverlening over. Aan het eind van de oorlog gaf de Arbeidsinspectie herhaaldelijk adviezen aan het Centraal Distributiekantoor in verband met de verstrekking van extra levensmiddelen voor het verrichten van zwaar werk.
Geschiedenis van het archiefbeheer
GESCHIEDENIS VAN HET ARCHIEFBEHEER
Het archief is door de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) bewerkt in het kader van het
meerjarenconvenant afgesloten op 22 september 1994 tussen het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het ministerie van Binnenlandse Zaken en de Centrale Archief Selectiedienst.
Overbrenging van een overheidsarchief
Inhoud en structuur van het archief
Inhoud en structuur van het archief
Selectie en vernietiging
SELECTIE EN VERNIETIGING
De selectie heeft plaatsgevonden met behulp van de 'Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken behorende tot de archieven van het ministerie van Sociale Zaken en
Volksgezondheid' van 16 januari 1967.
Verantwoording van de bewerking
VERANTWOORDING VAN DE BEWERKING
In de inventaris zijn de archiefbescheiden beschreven van voor 1940. De archiefbeschei-den van na 1940 zijn opgenomen in een Institutionele Toegang op de gegevensbestanden met betrekking tot het beleidsterrein Arbeidsomstandigheden 1940-1993.
Ordening van het archief
ORDENING VAN HET ARCHIEF
Het archief dat bij de CAS ter bewerking werd aangeboden omvat de periode 1899-1955. Het betreft op decentraal niveau gevormd archief.
Verwant materiaal
Verwant materiaal
Beschikbaarheid van kopieën
BESCHIKBAARHEID VAN KOPIEËN
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Beschrijving van de series en archiefbestanddelen
B E S C H R I J V I N G V A N D E S E R I E S E N A R C H I E F B E S T A N D D E L E N
1 DISTRICT 3 (ROTTERDAM)
1 DISTRICT 3 (ROTTERDAM)
1.1 STUKKEN VAN ALGEMENE AARD
1.1 STUKKEN VAN ALGEMENE AARD
1 Overzichten van de inspectiebezoeken aan bedrijven door ambtenaren van de dienst,
1909. 1 omslag
2-5 Jaarverslagen over 1929-1939,
1930-1940. 3 pakken en 1 omslag
2 1929-1930, omslag
3 1931-1935
4 1936-1938
5 1939
1.2 STUKKEN BETREFFENDE BIJZONDERE ONDERWERPEN
1.2 STUKKEN BETREFFENDE BIJZONDERE ONDERWERPEN
1.2.1 Organisatie
1.2.1 ORGANISATIE
6 'Penschetsen' van een journalist in het blad 'In en om Rotterdam', waarin de Arbeidsinspectie op de hak wordt genomen,
1905 ca. 1 stuk
7 Kaart met een overzicht van de gemeenten behorende tot het derde en vierde district van de Arbeidsinspectie,
1911 ca. 1 stuk
1.2.2 Taak
1.2.2 TAAK
1.2.2.1 Veiligheidsaspecten
1.2.2.1 VEILIGHEIDSASPECTEN
8-14 Stukken betreffende het onderzoek naar verschillende veiligheidsaspecten,
1901-1938. 7 omslagen
8 Veiligheidswetgeving in de bouw 1901
9 Veiligheid van bioscopen en bioscoopcabines (projecteercellen) 1918, 1935
10 Veiligheid van aanzetketels 1924-1925 11 Gebruik van schietmaskers 1930
12 Veiligheidsmaatregelen in lakstokerijen 1932 13 Naaldbeveiliging in de confectieindustrie 1932-1933 14 'Davy' reddingsapparaat 1938
15 Processen-verbaal van wetsovertredingen van de Veiligheidswet, opgemaakt door controleurs,
1913. 1 omslag
16 Nota inzake het gebruik van vlakbanken,
1929. 1 stuk
17 Verslag van een studiereis naar Londen ter bestudering van het gebruik van stalen steigers,
1932 1 stuk
18 Stukken betreffende het onderzoek naar het vrijkomen van schadelijke gassen bij het ledigen van zuiverkisten in een gasfabriek te Rotterdam,
1933-1934. 1 omslag
19 Nota inzake de bestrijding van ongevallen in het algemeen op de werkvloer,
1936 ca. 1 stuk
20 Veiligheidscursus voor de houtbewerkingsbedrijven,
z.j. 1 stuk
1.2.2.2 Arbeidsomstandigheden en -voorwaarden
1.2.2.2 ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN EN -VOORWAARDEN
21-29 Stukken betreffende het onderzoek naar arbeidsomstandigheden en -voorwaarden,
1904-1939. 9 omslagen
21 Arbeidsomstandigheden in steenhouwerijen 1904-1905
22 Vrouwenarbeid in steenfabrieken langs de Hollandse IJssel 1906 23 Voorzieningen in fabrieken en werkplaatsen 1913-1914
24 Arbeidsvoorwaarden in watergemalen 1919 25 Winkels met winkelverwarming 1924
26 Gebruik en opslag van cellulose bij de vervaardiging van lampenkappen 1935
27 Gebruik van loodhoudende Russische lijm 1935 28 Omstandigheden bij duikerarbeid 1935
29 Huisarbeid 1937-1939
30 Opgave door de inspectrice van de arbeid over de bij de fabrieken van Nelle te Overschie, Jamin te Rotterdam en Victoria te Dordrecht werkzame
maatschappelijke werksters,
1933. 1 stuk
1.2.2.3 Werktijden
1.2.2.3 WERKTIJDEN
31 Opgaven van het aantal fabrieken en werkplaatsen waar op zondag regelmatig wordt gewerkt,
1901. 1 omslag
32-41 Stukken betreffende het onderzoek naar overwerk en werktijden,
1912-1940. 10 omslagen
32 Werktijden in een drietal cichoreidrogerijen 1912 33 Overwerk bakkers en slagers 1922, 1928-1929
34 Vergunningen nachtarbeid voor alleen werkende bakkers 1925 35 Werktijden en lonen in kioskondernemingen 1930
36 Overwerk in het kledingbedrijf 1933
37 Overwerk in de metaalindustrie in Dordrecht en omgeving 1937 38 Lonen en werktijden in rusthuizen en verplegingsinrichtingen 1937-
1938
39 Overwerk in hoepelmakerijen 1937-1938 40 Overwerk in kistenfabrieken 1938
41 Werktijden van burgerpersoneel werkzaam in kantines van door de Nederlandse overheid gevorderde panden 1939-1940
42 Opgaven van bedrijven waar de 8-urige werkdag of de 48-urige werkweek is ingevoerd,
1919. 1 omslag
43 Stukken betreffende de behandeling van verzoeken om vergunning voor overwerk van nettenboetsters,
1920-1921. 1 omslag
44 Stukken betreffende het onderzoek naar het effect van de invoering van het Rustdagbesluit Toonkunstenaars op de werkgelegenheid van bioscoopmusici,
1930. 1 omslag
45 Rapport inzake de eventuele brandstofbesparing bij invoering van een 5-daagse werkweek bij bedrijven die stoom als energiebron hebben,
1939. 1 stuk
1.2.2.4 Werkgelegenheid
1.2.2.4 WERKGELEGENHEID
46 Voorbeelden van arbeidskaarten en een arbeidslijst,
1909, 1911. 1 omslag
47 Stukken betreffende het onderzoek naar werkloosheid in het 'Bedrijf der vervaardiging van dameskleeding en in het modistebedrijf',
1911. 1 omslag
48 Stukken betreffende het onderzoek naar de vraag of door de verkoop van 'klein' brood de werkgelegenheid in het bakkersbedrijf zal toenemen,
1933. 1 omslag
49 Stukken betreffende het onderzoek naar de personeelsbezetting in het amusementsbedrijf,
1934. 1 omslag
50 Rapport inzake de inschakeling van jeugdige werklozen in het arbeidsproces,
1934. 1 stuk
1.2.2.5 Arbeidswet
1.2.2.5 ARBEIDSWET
51 Stukken betreffende advisering aan de (Centrale) Raad van Beroep inzake verschillende arbeidsaangelegenheden,
1906-1913. 1 omslag
52-55 Stukken betreffende onderzoeken inzake de naleving van de Arbeidswet,
1913-1939. 4 omslagen
52 Processen-verbaal van wetsovertredingen van de Arbeidswet, opgemaakt door controleurs 1913
53 Winkelbedrijf 1916
54 Wetsontduiking in de sigarenindustrie 1935
55 Fabrieken en werkplaatsen, waar als gevolg van de mobilisatie, werkzaamheden door burgerpersoneel worden verricht 1939
56 Stukken betreffende de procesvoering inzake de vraag of een 'vleeschhouwerij' winkel of werkplaats is,
1928. 1 omslag