• No results found

Frauke De Braekeleer. Promotor(en): Prof. dr. Barbara De Clercq Begeleider: Raissa Franssens. Aantal woorden: Studentennummer:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Frauke De Braekeleer. Promotor(en): Prof. dr. Barbara De Clercq Begeleider: Raissa Franssens. Aantal woorden: Studentennummer:"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BORDERLINE

PERSOONLIJKHEIDSPATHOLOGIE EN EMOTIONELE PROCESSEN BIJ GEBRUIK VAN SOCIALE MEDIA TIJDENS DE ADOLESCENTIE: MAKEN ECHTE VRIENDSCHAPPEN HET VERSCHIL?

Aantal woorden:

Frauke De Braekeleer

Studentennummer: 01700529

Promotor(en): Prof. dr. Barbara De Clercq Begeleider: Raissa Franssens

Masterproef l voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Klinische Psychologie Academiejaar: 2020 – 2021

(2)

Borderline persoonlijkheidspathologie en emotionele processen tijdens de adolescentie:

maken echte vriendschappen het verschil?

Algemene situering

Om te beschrijven wat een borderline-persoonlijkheidsstoornis (BPS) inhoudt, kunnen we de vijfde editie van The Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5,

American Psychiatric Association, 2013) raadplegen. De DSM-5 wordt namelijk ondanks alle kritiek nog steeds het meest standaard geraadpleegd voor de diagnostiek van mentale stoornissen.

BPS is volgens de DSM-5 (APA, 2013) een pervasief patroon van instabiliteit van de

interpersoonlijke relaties, het zelfbeeld en van affecten, en duidelijke impulsiviteit, beginnend op jongvolwassen leeftijd en aanwezig in uiteenlopende contexten. Hierbij komen volgende

kenmerken aan bod; affectieve instabiliteit van interpersoonlijke relaties, identiteitsstoornis, impulsiviteit, zelfmoordgedrag en zelfbeschadigend gedrag, chronisch gevoel van leegte, ongepaste intense woede en aan stress gerelateerde paranoïde gedachten. Wanneer een individu voldoet aan vijf (of meer) van de kenmerken, kan er sprake zijn van de stoornis. BPS is als gevolg van deze categoriale aanpak een zeer heterogene stoornis. De strikt categoriale aanpak krijgt veel kritiek omwille van een te lage validiteit en uitgebreide comorbiditeit (Widiger & Clark, 2000).

Vanwege de complexiteiten die een categoriale visie met zich meebrengt, gingen

onderzoekers de uitdaging aan op zoek naar een meer dimensionele visie voor het diagnosticeren van persoonlijkheidsstoornissen (Oldham, 2015).

Het ‘alternatief model’ voor persoonlijkheidsstoornissen (AMPD) werd opgenomen in de nieuwste editie van de DSM (APA, 2013). Het AMPD bestaat uit twee essentiële criteria.

Criterium A representeert hierbij het persoonlijkheidsfunctioneren, waarbij een matige of grote verslechtering van het functioneren als maladaptief wordt omschreven. Criterium B omvat een lijst van pathologische persoonlijkheidskenmerken, waarbij er sprake moet zijn van een bepaalde mate van pathologische trekken om een diagnose te stellen (Oldham, 2015).

Vele clinici verlenen eerder een voorkeur aan het spreken over maladaptieve

persoonlijkheidskenmerken, dan het steeds te hebben over een stoornis (Guilé et al., 2018).

Bevindingen van Thompson et al., (2019) tonen aan dat onderzoek bij individuen die BPS- kenmerken onder de klinische drempelwaarde vertonen, wel van belang kan zijn. Zo vonden ze onder meer dat individuen met BPS-kenmerken onder de drempelwaarde vaker in de geestelijke

(3)

gezondheidszorg terechtkomen vanwege storend gedrag of zelfmoordpogingen (Thompson et al., 2019). Een belangrijke bevinding was ook dat BPS-kenmerken onder de klinische drempelwaarde bij jongeren geassocieerd waren met een grotere psychosociale morbiditeit, in vergelijking met jongeren zonder BPS-kenmerken. Dit geeft opnieuw aanleiding om de categoriale aanpak van diagnosticeren in vraag te stellen. De resultaten van Southward en Cheavens (2018) bewijzen dat de associaties tussen BPS-kenmerken verschillen tussen individuen die lager of hoger scoren op BPS-kenmerken. Ontregeling van emoties is een algemeen kenmerk voor beide groepen.

Impulsiviteit en eenzaamheid staan echter centraler bij de hoogscoorders en identiteitsstoornissen en problemen met socialiseren bij laagscoorders.

Bevindingen van Zimmerman et al., (2013) geven aan dat een dimensionale scoring van BPS belangrijker is om subdrempelniveaus van de stoornis weer te geven. Studies die de categorische aanpak vergelijken met een dimensionele aanpak tonen regelmatig aan dat een dimensionele visie meer valide en betrouwbaar is voor het diagnosticeren van

persoonlijkheidsstoornissen (Zimmerman et al., 2013). Tot slot zijn dimensionele modellen ook meer leeftijdsneutraal, wat efficiënter is voor het ontwikkelingsperspectief op borderline (Videler et al., 2019). Het AMPD heeft namelijk leeftijdsneutraliteit geïmplementeerd, waardoor

persoonlijkheidsstoornissen betrouwbaar over verschillende leeftijden kunnen worden vergeleken en de diagnose ook kan gesteld worden onder de leeftijd van 18 jaar (Debast et al., 2018).

Bijgevolg hanteert huidig onderzoek een meer dimensionele visie op borderline persoonlijkheidspathologie.

Borderline Persoonlijkheidspathologie bij jongeren

In onderzoek van Guilé et al., (2018) wordt beschreven dat de ontwikkeling van BPS meestal van start gaat in de vroege adolescentie. Zowel zelfrapportage metingen als

semigestructureerde interviews kunnen betrouwbaar en valide de diagnose van BPS vaststellen bij adolescenten (Guilé et al., 2018). BPS kan namelijk al op de leeftijd van 11 jaar op een

betrouwbare manier gediagnosticeerd worden. Een klein percentage kinderen uit een steekpoef met late latentie voldeed bijvoorbeeld aan de DSM-IV-criteria voor BPS (Zanarini et al., 2011) . Ook Videler et al. (2019) zeggen dat adolescenten met BPS-symptomen betrouwbaar

onderscheiden kunnen worden van adolescenten met een normatieve ontwikkeling. Ze

beschouwen de adolescentie als een gevoelige periode waarin BPS kan ontstaan (Videler et al.,

(4)

2019). Ongeveer 3% van de adolescenten in de algemene populatie heeft de diagnose van BPS en 11% poliklinisch (Guilé et al, 2018). De belangrijkste voorwaarde in diagnostiek is dat de

symptomen zich minstens één jaar voordoen. De adolescentie als turbulente overgang tussen de kindertijd naar volwassenheid is dan ook een cruciale periode om BPS te bekijken. Het

onafhankelijk worden en het creëren van een eigen identiteit (vs. rolverwarring) staan centraal in die periode. Indien een individu deze overgang niet succesvol doorloopt, kan er een

identiteitsstoornis ontstaan (McLeod, 2008).

Aanwezigheid van symptomen van BPS in de adolescentie kunnen een weerspiegeling zijn van significant lijden en disfunctioneren (academisch falen, middelenmisbruik en sociale

disfunctie), waardoor interventie van belang is (Miller et al., 2008). Symptomen zoals ongepaste intense woede, zelfbeschadiging, kenmerken van impulsiviteit, affectieve instabiliteit en

identiteitsstoornis die reeds aanwezig zijn tijdens de adolescentie, zijn bovendien voorspellend voor een diagnose van BPS tijdens de volwassenheid (Fossati, 2015). Zo wordt BPS vaak voorafgegaan door internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen (Stepp et al., 2016). Onderzoekers Winograt et al,. (2018) stellen dat het diagnostische niveau van de

symptomen in de adolescentie het verdere verloop van de stoornis voorspelt. “Hogere borderline- symptomen bij adolescenten voorspelden een minder productief rolfunctioneren van volwassenen (zelfs wanneer gecontroleerd werd voor het functioneren van de adolescent), evenals een lager opleidingsniveau en een lagere beroepsstatus op middelbare leeftijd.” (Winograd et al., 2008, p.

938). Ook konden hogere niveaus van symptomen geassocieerd worden met lagere niveaus van levenstevredenheid. Hun onderzoek toont dus aan dat het ervaren van BPS-symptomen in de adolescentie voorspellende bruikbaarheid kan bevatten. Uit een onderzoek naar 2-jarige stabiliteit van categorische en dimensionale persoonlijkheidsstoornis, blijkt daarnaast dat 74% van de

adolescenten met een diagnose van persoonlijkheidsstoornis na follow-up nog steeds voldeden aan de criteria. Bijgevolg is het zowel voor het mogelijk maken van een vroegere interventie als voor een optimale behandeling essentieel om de diagnose voor 18 jaar te kunnen stellen (Chanen, 2015).

Er heerst derhalve een nood om aanwijzingen die vroegtijdig aangeven of het individu een BPS ontwikkelt te kunnen identificeren bij adolescenten (Stepp et al., 2016). Onder meer voor kwetsbare kinderen kunnen preventieve handelingen een beschermend effect hebben. Het is namelijk zo dat bij reeds kwetsbare kinderen er een breed scala van risicofactoren bestaat die aan

(5)

de basis kunnen liggen voor het ontwikkelen van BPS. Zo kunnen stressvolle

levensgebeurtenissen, een laag IQ, psychopathologie van de moeder et cetera een rol spelen bij de ontwikkeling van BPS (Videler et al., 2019). Ook het hebben van een gedesorganiseerde hechting met beide ouders is een kernconcept in de ontwikkeling van BPS bij adolescenten (Miljkovitch et al., 2018).

Videler et al. (2019) stellen dat personen die in de adolescentie een BPS ontwikkelen, op een relatief duidelijke wijze onderscheiden kunnen worden van adolescenten met een normatieve ontwikkeling. Impulsiviteit, identiteitsproblemen en affectieve instabiliteit nemen af in de loop van de adolescentie bij gezonde jongeren, terwijl deze symptomen in de loop van de tijd toenemen bij adolescenten met BPS-kenmerken. Echter is dat onderscheid niet zo vanzelfsprekend. Het is van belang om bij adolescenten met een identiteitsstoornis na te gaan of deze klinisch betekenisvol kan zijn. Symptomen van BPS bij adolescenten kunnen niet beschouwd worden als slechts een tijdelijke ontwikkelingsfase (Bradley et al., 2005).

In de DSM-5 wordt BPS beschreven als “stabiel en van lange duur”(American Psychiatric Association, 2013). Bevindingen zoals die van Conway et al. (2017) gaan hier echter tegenin. Zij stellen dat de symptoomuitdrukking onderhevig is aan verandering bij verschillende

meetmomenten. Ook het hybdridemodel stelt dat borderline-kenmerken acute symptomatische reacties op situationele stressoren zijn (McGlashan et al., 2005). Belangrijk onderzoek van Zanarini et al., (2007) heeft aangetoond dat BPS zowel bestaat uit acute symptomen als meer duurzame symptomen. Een follow-up onderzoek heeft vastgesteld dat de meer duurzame affectieve symptomen zoals eenzaamheid, leegte en depressieve gevoelens na 27 jaar wel nog steeds een rol speelden (Paris en Zweig-Frank, 2001). Onderzoekers Marieke Schuppert et al,.

(2014) deden een follow-up studie bij adolescenten die voldeden aan BPS-kenmerken. Ze stelden vast dat zowel BPS-symptomen als algemene psychopathologie verbeteren na loop van tijd.

Vanuit het ontwikkelingsperspectief kunnen we dus stellen dat BPS-symptomen in het algemeen over de levensloop verbeteren, waarbij acute symptomen sneller terugdringen in vergelijking met duurzame symptomen.

(6)

Emotionele processen

Emotieregulatie is door Gross in 1998 beschreven als een cognitief proces die we hanteren om te beïnvloeden welke emoties we hebben, wanneer we ze hebben en hoe we deze emoties ervaren en uiten (Lewis et al., 2008). Eerdere literatuur beschrijft reeds uitgebreid hoe de

emotionele processen zich verstoord kunnen afspelen in een BPS. In het onderzoek van Suvak et al. (2012) wordt aangetoond dat affectieve instabiliteit zoals eerder aangegeven een hoofdkenmerk is van de stoornis. Individuen met BPS worden onder meer gekenmerkt door het ervaren van meer affectieve instabiliteit (American Psychiatric Association, 2014). Zo is er bewijs gevonden dat de zelf-gerapporteerde ontregeling van emoties geassocieerd is met kenmerken van BPS, bij

individuen met verhoogde BPS-kenmerken (Cheavens et al., 2012). Volgens Linehan’s biosociale theorie is emotionele ontregeling een significante voorspeller voor BPS-kenmerken. Mensen met BPS zijn emotioneel gevoeliger vanaf de geboorte. (Gill et al., 2014). De cognitieve controle van emotionele reacties kan op twee manieren verlopen; enerzijds zijn er proactieve regulatieprocessen gekenmerkt door anticiperende voorbereiding en anderzijds zijn er reactieve regulatieprocessen die zich achteraf voordoen. (Martins-Klein et al., 2020). De tekorten in de emotieregulatie bij mensen met BPS zijn deels te verklaren door moeilijkheden bij het toepassen van responsgerichte emotieregulatiestrategieën. Individuen met een BPS hanteren eerder reactieve regulatieprocessen zoals het onderdrukken of vermijden van emoties, in plaats van proactieve regulatieprocessen, met de negatieve affectieve gevolgen van dien (Chapman et al., 2011). Onderdrukking als

regulatiestrategie is volgens Gross et al., (2006) bovendien geassocieerd met een lager welzijn en een lager niveau van interpersoonlijk functioneren.

Een belangrijke bevinding van McRae et al., (2012) is dat het cognitieve

herbeoordelingsvermogen toeneemt naarmate men ouder wordt. Hiermee gepaard gaat dat deze cognitieve vaardigheden adolescenten reeds in staat stellen om emoties te kunnen reguleren. Voor adolescenten met BPS-kenmerken verloopt de emotieregulatie echter wat complexer. Studenten met hoge BPS-kenmerken ervaren dagelijks een hoger negatief affect en een lager gevoel van eigenwaarde dan studenten met lage kenmerken van BPS (Tolpin et al., 2004). Zeigler-Hill en Abraham (2006) ontdekten bovendien dat studenten met hoge BPS-kenmerken bij

interpersoonlijke stress meer een beroep gaan doen op gevoelens van afwijzing en labiele emoties in vergelijking met studenten die lage BPS-kenmerken vertonen. Dit onderzoek suggereert dat die

(7)

individuen een hoge mate van reactiviteit ervaren bij negatieve emoties. Ook vonden Kuo et al.

(2016) dat mensen met BPS een grotere reactiviteit ervaren wanneer verdriet of woede wordt opgewekt met persoonlijk relevante stressfactoren. Eveneens stellen Carpenter & Trull (2014) dat het hoge niveau van reactiviteit op omgevingsstimuli bij BPS snelle stemmingswisselingen zal veroorzaken. Andere onderzoekers melden echter dat mensen met BPS in staat zijn om emotionele reactiviteit effectief te verminderen wanneer ze worden geïnstrueerd om bewuste bewustzijns- of afleidingsstrategieën te implementeren (Kuo et al., 2016). Er bestaat dus de mogelijkheid om de emotieregulatie te verbeteren bij adolescenten met BPS-kenmerken.

Verder is er vastgesteld in het onderzoek van Neacsiu, Rizvi, & Linehan (2010) dat mensen met BPS-trekken minder vaak adaptieve emotieregulatie-strategieën (zoals

probleemgericht handelen) hanteren in vergelijking met individuen met een stemmings- of angststoornis of een andere cluster B-stoornis. Southward en Cheavens (2019) vonden in hun studie ook bewijs voor significante groepsverschillen in de frequentie van adaptieve en onaangepaste emotieregulatie-strategie en de kwaliteit van emotieregulatie-vaardigheid. Ze

vergeleken de BPS-groep met een MDD-groep (Major Depressive Disorder) en een controlegroep.

In vergelijking met de controlegroep maken individuen uit de BPS-groep minder vaak gebruik van adaptieve strategieën en vertonen ze een lagere kwaliteit van emotieregulatie. In vergelijking met de MDD-groep, vertonen ze ook vaker onaangepaste strategieën en eveneens een lagere kwaliteit emotieregulatie. Het is wel zo dat er eerder sprake is van een unieke tekortkoming in de kwaliteit van de implementatie van emotiemodulatie vaardigheden en niet in de hoeveelheid waarmee die vaardigheden worden gebruikt. We kunnen uit eerder onderzoek dus besluiten dat individuen die hoog scoren op BPS-kenmerken minder adaptieve emotionele processen (zoals piekeren) hanteren en eerder een dysfunctionele coping toepassen (Neacsiu et al., 2010). Het gebrek aan effectieve strategieën voor emotieregulatie heeft zelfs een significant indirect effect op BPS-kenmerken indien er rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van hoge emotionele intensiteit en hoge emotionele reactiviteit (Salsman & Linehan, 2012).

Interpersoonlijke relaties

Interpersoonlijke relaties verlopen vaak complexer bij mensen met BPS. Zoals reeds beschreven in de voorgaande editie van de DSM (DSM-IV) is er sprake van: “Een patroon van onstabiele en intense interpersoonlijke relaties die worden gekenmerkt door afwisseling tussen

(8)

uitersten van idealisering en devaluatie” (American Psychiatric Association (APA), 2000). Hun dagelijkse interacties worden vaker gekenmerkt door meningsverschillen, ambivalentie, woede, verdriet en leegte in alle soorten relaties (Stepp et al., 2009). De afwisselingen tussen devalueren en idealiseren worden daarbij eerder veroorzaakt door triggers, zoals teleurgesteld worden (Michael & van Baal 2021). Belangrijke relaties met leeftijdsgenoten opbouwen is echter een belangrijke ontwikkelingstaak in de adolescentie. (Brown & Larson, 2009). Dit aspect is voor adolescenten met BPS dus een grotere uitdaging. Voor het aangaan van een productieve vriendschap moet een adolescent in staat zijn om constructief samen te werken met anderen, conflicten kunnen oplossen en hulp aanbieden en zelf aanvaarden (Beazidou en Botsoglou, 2016).

Een echte vriendschap wordt gedefinieerd door emotionele steun, vertrouwen en intimiteit (Way

& Greene, 2006). Ook dit aspect kan lastiger zijn voor adolescenten met BPS aangezien ze een lager niveau van vertrouwen vertonen (Michael & van Baal, 2021). Runions et al. (2020) beschrijven dat er significant bewijs is dat jongeren met BPS-kenmerken meer uitdagingen ervaren met algemene relaties met hun leeftijdsgenoten en ook specifieke problemen omtrent de kwaliteit van vriendschap, peerslachtofferschap en leeftijdsagressie. Ze vonden ook dat in hechte vriendschappen een duidelijke neiging tot jaloezie kan wijzen op verhoogde BPS-kenmerken.

Daarentegen kan een positieve vriendschap wel een beschermende functie hebben voor jongeren met BPS-kenmerken (Chang et al., 2011).

Verder toonde experimenteel onderzoek van Ooi, J., et al (2018) aan dat (1) de groep met BPS-kenmerken minder adaptieve gedragsreacties rapporteerden op waargenomen of verwachte schendingen van de betrokkenheid, (2) ze pessimistischer zijn over het nakomen van hun

verplichtingen door anderen, (3) ze een hoger niveau vertoonden van ergernis als er geen

verontschuldiging of uitleg werd aangeboden en (4) ze verhoogde emotionele reacties vertonen op waargenomen of verwachte schendingen van hun engagement. De bevindingen van Ooi et al.

(2018) suggereren dat hoge niveaus van BPS-kenmerken ertoe kunnen leiden dat het moeilijk is om iemands sociale verwachtingen en gedrag aan te passen in het licht van interpersoonlijke verplichtingen en op een manier die is afgestemd op de sociale normen in de gemeenschap.

We kunnen ons de vraag stellen of de interpersoonlijke instabiliteit zich bij ieder met een hogere score op BPS-kenmerken hetzelfde uit. Linehan stelde eerder in 1993 al vast dat er twee verschillende interpersoonlijke patronen bestaan bij mensen met BPS. Enerzijds heb je het

“autonome” en anderzijds het “afhankelijke” patroon. Onderzoekers Ryan & Shean (2007) gingen

(9)

hiermee verder door na te gaan of je deze patronen kan terugvinden bij studenten die subklinische patronen van BPS-kenmerken vertoonden op een vragenlijst om borderline-symptomen te meten.

Uit de resultaten bleek inderdaad dat individuen die hoger scoren op de BPS-kenmerken verdeeld kunnen worden in twee groepen. De onderzoekers vertellen: “Het 'autonome' subtype werd gekenmerkt door interpersoonlijke problemen die samenhangen met overheersend, controlerend, overdreven assertief, egocentrisch, wraakzuchtig en emotioneel afstandelijk. Het 'afhankelijke' subtype werd gekenmerkt door problemen die samenhangen met overdreven meegaand, onderdanig zijn, weinig invloed hebben op anderen, problemen met het overbrengen van

behoeften op anderen en een laag zelfvertrouwen.” (Ryan & Shean, 2007, p. 198). De resultaten van Thompson et al., (2019) gaven daarnaast aan dat de groep met hoge score op BPS-kenmerken, maar onder de drempel van de diagnose, ook een slechter sociaal en beroepsmatig functioneren vertoonden.

Sociale media gebruik

In onze huidige maatschappij communiceren we digitaler dan ooit en dat brengt zekere kwetsbaarheden met zich mee. Het grootste gevaar wat sociale media gebruik met zich meebrengt, is sociale vergelijking. Jongeren worden geconfronteerd met overvloedige sociale

vergelijkingsmogelijkheden (Vogel et al., 2014). Zowel opwaartse als neerwaartse vergelijking is volgens de onderzoekers Seabrook et al. (2016) een significante risicofactor voor de ontwikkeling van mentale problemen. Deelnemers van het onderzoek van Vogel et al. (2014) die het meest actief zijn op Facebook, vertonen vaker een negatiever gevoel van eigenwaarde, wat vooral te wijten is aan opwaartse sociale vergelijking. Ook Faelens et al., (2021) stelden vast dat Facebookgebruik meer sociale vergelijking voorspelde, verhoogde repetitieve negatieve gedachten, verhoogd negatief affect, verminderd zelfrespect en gevoelens van onveiligheid.

Bovendien vonden ze een positieve associatie tussen sociale vergelijking en gelijktijdig optredende repetitieve negatieve gedachten, het onzeker voelen over zichzelf en het voorwaardelijke zelfrespect.

Ook angst en depressie werden in onderzoek reeds gelinkt aan het gebruik van

socialenetwerksites (SNS) (Seabrook et al., 2016). Park et al. (2013) vonden in hun studie dat mensen met een depressie vaker hun negatief affect uiten online, echter minder interactie hebben met anderen contacten. De onderzoekers bevinden ook dat mensen met sociale angst minder

(10)

behoefte hebben aan OM online communiceren en zich openbaar TE uiten op SNS zoals het posten van Facebook-statussen. Dit kan er volgens de onderzoekers mee te maken hebben dat ze de druk om hun ideale zelf te tonen willen vermijden, als gevolg van een lager zelfbeeld. Echter toonde onderzoek bij depressie reeds aan dat SNS-gebruik een positieve impact kan hebben op personen met een MDD wanneer hun behandeling wordt uitgebreid door vrienden uit het eigen sociale netwerk. Bovendien stelt het onderzoek van Seabrook et al. (2016) dat door

leeftijdsgenoten geselecteerde groepen potentieel hebben om sociale steun te bieden aan

depressieve individuen. De mate waarin emotionele steun via SNS als sociale ondersteuning wordt ervaren, is afhankelijk van de kenmerken van de gebruiker. Zo ontdekten Indian en Grieve (2014) dat de perceptie van sociale steun via Facebook alleen voorspellend was voor subjectief welzijn van personen met een hoge mate van sociale angst.

Het gebruik van sociale media bij BPS-symptomen is minder frequent geëxploreerd.

Eerder onderzoek van Miskewicz et al., (2015) toonde wel reeds aan dat individuen meer BPS- symptomen vertonen bij het voorkomen van triggers zoals verraad, verveling en teleurstelling.

Waar sociale media gebruikt, zoals bovenstaand beschreven, aanzet tot sociale vergelijking, met als mogelijk gevolg, een reeks aan negatieve gevoelens, is het plausibel te veronderstellen dat sociale media gebruik een negatiever effect zal hebben op BPD symptomen.

Onderzoekers Ooi et al. (2020) hebben in hun studie reeds de link gelegd tussen sociale media en DE interpersoonlijkE problemen kenmerkend voor BPS. Zo rapporteren individuen met hogere BPS-kenmerkscores meer te posten op sociale media en hebben ze meer spijt ervaren achteraf. Bovendien werd gevonden dat BPS-symptomen positief samenhangen met afwijzend gedrag (Ooi et al., 2020) en cyberpesten (Stockdale et al., 2015) op sociale media. Echter vonden ze geen duidelijke relatie tussen BPS-kenmerkscores en het aantal contacten op sociale media en ook geen verband tussen BPS-scores en de tijd die ze spenderen aan sociale media.

Huidige Studie

Er is reeds veel vastgesteld over adolescenten met verhoogde BPS-kenmerken omtrent hun emotionele processen en interpersoonlijke relaties. Daarnaast bestaat er ook reeds onderzoek dat bekijkt welke invloed sociale media gebruik kan uitoefenen op het mentale welzijn van jongeren (Seabrook et al., 2016). Echter ontbreekt er nog literatuur die een link legt tussen BPS-kenmerken bij adolescenten en HET sociale mediagebruik. Vanuit voorgaand onderzoek gaat deze

(11)

masterproef trachten om het verband tussen de kenmerken van borderline-persoonlijkheidsstoornis en emotionele processen bij het gebruik van sociale media bij jongeren beschrijven. Bovendien wordt er bekeken of het ervaren van echte vriendschappen EEN versterkende dan wel EEN beschermende factor kan vormen.

In een eerste onderzoeksvraag exploreren we in welke mate het hebben van verhoogde BPS-kenmerken bij adolescenten samenhangt met hun activiteit op sociale media. Eerder onderzoek heeft reeds aangetoond dat het actief zijn op sociale media negatieve gevolgen kan hebben zoals een hoger negatief affect (Faelens et al., 2021). Er werd hierbij nog geen link gevonden tussen BPS-kenmerken en het aantal contacten op sociale media. In deze masterproef gaan we peilen of er een samenhang is tussen de mate waarin de adolescenten scoren op BPS- kenmerken en het aantal vrienden die ze hebben op sociale media. Onze hypothese strookt met de bevindingen van Ooij et al., (2020) en stelt dat adolescenten met een hoge score op BPS-

kenmerken meer actief zijn op sociale media en meer online contacten onderhouden in vergelijking met adolescnenten die lage BPS-kenmerken vertonen.

In een tweede onderzoeksvraag willen we bekijken in welke mate hoogscoorders op BPS- kenmerken doen aan actieve en/of reactieve emotieregulatie wat betreft het posten op sociale media. Specifiek willen we nagaan hoe de verschillende emotionele activatie- en

regulatieprocessen mogelijks optreden bij het sociale mediagebruik. Aangezien affectieve

instabiliteit een hoofdkenmerk is van BPS (APA, 2013), kunnen we ons afvragen hoe dit zich uit op sociale media. We veronderstellen dat adolescenten met hoge BPS-kenmerken meer geneigd zijn om impulsief gevoelens en emoties zoals blijdschap, verliefdheid, maar ook boosheid en frustratie te uiten via sociale media. Daarnaast verwachten we ook vast te stellen dat ze daar achteraf vaak spijt door ervaren. Chapman et al. (2011) stelden vast dat individuen met hoge BPS- kenmerken eerder reactieve regulatieprocessen hanteren. Onze hypothese stelt dat ze ook op sociale media eerder gebruik maken van reactieve regulatieprocessen.

In een derde onderzoeksvraag willen we nagaan in welke mate het hebben van

kwaliteitsvolle vriendschapsrelaties fungeert als een goede buffer voor de gevolgen van sociale mediagebruik. Continu geconfronteerd worden met sociale vergelijkingsmogelijkheden op sociale media heeft namelijk negatieve gevolgen zoals onzekerheid en repetitieve negatieve gedachten (Vogel et al., 2014; Faelens et al., 2021). Een relevant hoofdkenmerk van BPS is hierbij dat de individuen vaak instabiele interpersoonlijke relaties hebben (APA, 2013). Daarnaast is reeds

(12)

vermeld dat individuen met BPS-kenmerken een lager niveau van vertrouwen vertonen (Michael

& van Baal, 2021). Echter hebben Chang et al. (2011) vastgesteld dat een positieve

vriendschapsrelatie wel een beschermende functie kan hebben voor mensen met BPS-kenmerken.

Onze hypothese stelt dat adolescenten die hoog scoren op kenmerken van BPS maar wel veel hechte vrienden hebben, minder negatieve invloed ervaren van sociale mediagebruik. We veronderstellen dat hun vriendschappen functioneren als buffer voor de negatieve effecten van sociale media.

In een vierde onderzoeksvraag lijkt het ons interessant om te bekijken in welke mate sociale vergelijking en jaloezie een rol spelen bij het sociale mediagebruik. Zoals eerder

aangegeven is sociale vergelijking een groot risico bij het gebruik van sociale media (Seabrook et al., 2016). Daarnaast is er ook vastgesteld dat neiging tot jaloezie in hechte vriendschappen kan wijzen op verhoogde BPS-kenmerken (Runions et al., 2020). In deze masterproef willen we nagaan of adolescenten met verhoogde BPS-kenmerken meer sociale vergelijking en jaloezie rapporteren in vergelijking met adolescenten met weinig BPS-kenmerken. Onze hypothese stelt dat jongeren met een hoge score op BPS-kenmerken meer aan sociale vergelijking doen op sociale media en ook sneller vijandige en/of jaloerse gevoelens ervaren. We gaan ervan uit dat

adolescenten met een hoge BPS-score veel belang hechten aan hun vriendschappen, maar deze vrienden ook sneller zullen benijden.

(13)

Referenties

American Psychiatric Association (APA) (2000). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (Fourth Edition, Text Revision DSM IV-TR). Washington, DC:Author

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders: DSM-5. Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.

Beazidou, E., & Botsoglou, K. (2016). Peer acceptance and friendship in early childhood: the conceptual distinctions between them. Early Child Development and Care, 186(10), 1615–

1631. https://doi.org/10.1080/03004430.2015.1117077

Bradley, R., Zittel Conklin, C., & Westen, D. (2005). The borderline personality diagnosis in adolescents: gender differences and subtypes. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46(9), 1006–1019. https://doi.org/10.1111/j.1469-7610.2004.00401.x

Brown, B. B., & Larson, J. (2009). Peer Relationships in Adolescence. Handbook of Adolescent Psychology, 74–103. https://doi.org/10.1002/9780470479193.adlpsy002004

Carpenter, R. W., & Trull, T. J. (2012). Components of Emotion Dysregulation in Borderline Personality Disorder: A Review. Current Psychiatry Reports, 15(1), 1–8.

https://doi.org/10.1007/s11920-012-0335-2

Carpenter, R. W., Wood, P. K., & Trull, T. J. (2016). Comorbidity of Borderline Personality Disorder and Lifetime Substance Use Disorders in a Nationally Representative Sample.

Journal of Personality Disorders, 30(3), 336–350.

https://doi.org/10.1521/pedi_2015_29_197

Chanen, A. M. (2015). Borderline Personality Disorder in Young People: Are We There Yet?

Journal of Clinical Psychology, 71(8), 778–791. https://doi.org/10.1002/jclp.22205 Chanen, A. M., Jackson, H. J., McGorry, P. D., Allot, K. A., Clarkson, V., & Yuen, H. P. (2004).

Two-Year Stability of Personality Disorder in Older Adolescent Outpatients. Journal of Personality Disorders, 18(6), 526–541. https://doi.org/10.1521/pedi.18.6.526.54798 Chang, B., Sharp, C., & Ha, C. (2011). The Criterion Validity of the Borderline Personality Features Scale for Children in an Adolescent Inpatient Setting. Journal of Personality Disorders, 25(4), 492–503. https://doi.org/10.1521/pedi.2011.25.4.492

(14)

Chapman, A. L., Dixon-Gordon, K. L., & Walters, K. N. (2011). Experiential Avoidance and Emotion Regulation in Borderline Personality Disorder. Journal of Rational-Emotive &

Cognitive-Behavior Therapy, 29(1), 35–52. https://doi.org/10.1007/s10942-011-0124-6 Cheavens, J. S., Strunk, D. R., & Chriki, L. (2012). A Comparison of Three Theoretically

Important Constructs: What Accounts For Symptoms of Borderline Personality Disorder?

Journal of Clinical Psychology, 68(4), 477–486. https://doi.org/10.1002/jclp.20870 Conway, C. C., Hipwell, A. E., & Stepp, S. D. (2017). Seven-Year Course of Borderline

Personality Disorder Features: Borderline Pathology Is as Unstable as Depression During Adolescence. Clinical Psychological Science, 5(4), 742–749.

https://doi.org/10.1177/2167702617691546

Faelens, L., Hoorelbeke, K., Soenens, B., Van Gaeveren, K., De Marez, L., De Raedt, R., &

Koster, E. H. W. (2021). Social media use and well-being: A prospective experience- sampling study. Computers in Human Behavior, 114, 106510.

https://doi.org/10.1016/j.chb.2020.106510

Fossati, A. (2015). Diagnosing Borderline Personality Disorder During Adolescence: A Review of the Published Literature. Scandinavian Journal of Child and Adolescent Psychiatry and Psychology, 3(1), 5–21. https://doi.org/10.21307/sjcapp-2015-002

Gill, D., & Warburton, W. (2014). An Investigation of the Biosocial Model of Borderline Personality Disorder. Journal of Clinical Psychology, 70(9), 866–873.

https://doi.org/10.1002/jclp.22074

Guilé, J. M., Boissel, L., Alaux-Cantin, S., & Garny de La Rivière, S. (2018b). Borderline personality disorder in adolescents: prevalence, diagnosis, and treatment strategies.

Adolescent Health, Medicine and Therapeutics, Volume 9, 199–210.

https://doi.org/10.2147/ahmt.s156565

Gross, J. J., Richards, J. M., & John, O. P. (2006). Emotion Regulation in Everyday Life. Emotion regulation in couples and families: Pathways to dysfunction and health., 13–35.

https://doi.org/10.1037/11468-001

Hochschild Tolpin, L., Cimbolic Gunthert, K., Cohen, L. H., & O’Neill, S. C. (2004). Borderline Personality Features and Instability of Daily Negative Affect and Self-Esteem. Journal of Personality, 72(1), 111–138. https://doi.org/10.1111/j.0022-3506.2004.00258.x

Ilagan, G. S., Iliakis, E. A., Wilks, C. R., Vahia, I. V., & Choi-Kain, L. W. (2020b). Smartphone applications targeting borderline personality disorder symptoms: a systematic review and

(15)

meta-analysis. Borderline Personality Disorder and Emotion Dysregulation, 7(1), 1–15.

https://doi.org/10.1186/s40479-020-00127-5

Indian, M., & Grieve, R. (2014b). When Facebook is easier than face-to-face: Social support derived from Facebook in socially anxious individuals. Personality and Individual Differences, 59, 102–106. https://doi.org/10.1016/j.paid.2013.11.016

Kernberg, O. F. (2012). Overview and critique of the classification of personality disorders proposed for DSM-V. Schweizer Archiv für Neurologie und Psychiatrie, 163(07), 234–

238. https://doi.org/10.4414/sanp.2012.00110

Kuo, J. R., Fitzpatrick, S., Metcalfe, R. K., & McMain, S. (2016). A multi-method laboratory investigation of emotional reactivity and emotion regulation abilities in borderline personality disorder. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 50, 52–

60. https://doi.org/10.1016/j.jbtep.2015.05.002

Lewis, M., Haviland-Jones, J. M., & Barrett, L. F. (Eds.). (2008). Handbook of emotions (3rd ed.).

The Guilford Press.

Lieb, K., Zanarini, M. C., Schmahl, C., Linehan, M. M., & Bohus, M. (2004). Borderline personality disorder. The Lancet, 364(9432), 453–461. https://doi.org/10.1016/s0140-6736(04)16770-6

Marieke Schuppert, H., Timmerman, M. E., Bloo, J., van Gemert, T. G., Wiersema, H. M., Minderaa, R. B., . . . Nauta, M. H. (2012). Emotion Regulation Training for Adolescents With Borderline Personality Disorder Traits: A Randomized Controlled Trial. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 51(12), 1314–1323.e2.

https://doi.org/10.1016/j.jaac.2012.09.002

Martins-Klein, B., Alves, L. A., & Chiew, K. S. (2020). Proactive versus reactive emotion regulation: A dual-mechanisms perspective. Emotion, 20(1), 87–92.

https://doi.org/10.1037/emo0000664

McGlashan, T. H., Grilo, C. M., Sanislow, C. A., Ralevski, E., Morey, L. C., Gunderson, J. G., . . . Pagano, M. (2005). Two-Year Prevalence and Stability of Individual DSM-IV Criteria for Schizotypal, Borderline, Avoidant, and Obsessive-Compulsive Personality Disorders:

Toward a Hybrid Model of Axis II Disorders. American Journal of Psychiatry, 162(5), 883–889. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.162.5.883

McLeod, S. A. (2008). Erik Erikson | Psychosocial Stages - Simply Psychology. Retrieved

(16)

McRae, K., Gross, J. J., Weber, J., Robertson, E. R., Sokol-Hessner, P., Ray, R. D., . . . Ochsner, K. N. (2012). The development of emotion regulation: an fMRI study of cognitive reappraisal in children, adolescents and young adults. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 7(1), 11–22. https://doi.org/10.1093/scan/nsr093

Michael, J., & van Baal, S. (2021). Key themes in recent research on interpersonal functioning in borderline personality disorder. Current Opinion in Psychiatry, 34(1), 44–47.

https://doi.org/10.1097/yco.0000000000000649

Miljkovitch, R., Deborde, A. S., Bernier, A., Corcos, M., Speranza, M., & Pham-Scottez, A.

(2018). Borderline Personality Disorder in Adolescence as a Generalization of Disorganized Attachment. Frontiers in Psychology, 9, 1–10.

https://doi.org/10.3389/fpsyg.2018.01962

Miller, A. L., Muehlenkamp, J. J., & Jacobson, C. M. (2008). Fact or fiction: Diagnosing borderline personality disorder in adolescents. Clinical Psychology Review, 28(6), 969–

981. https://doi.org/10.1016/j.cpr.2008.02.004

Neacsiu, A. D., Rizvi, S. L., & Linehan, M. M. (2010b). Dialectical behavior therapy skills use as a mediator and outcome of treatment for borderline personality disorder. Behaviour Research and Therapy, 48(9), 832–839. https://doi.org/10.1016/j.brat.2010.05.017

Oldham, J. M. (2006). Borderline Personality Disorder and Suicidality. American Journal of Psychiatry, 163(1), 20–26. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.163.1.20

Oldham, J. M. (2015). The alternative DSM-5 model for personality disorders. World Psychiatry, 14(2), 234–236. https://doi.org/10.1002/wps.20232

Ooi, J., Francová, A., Székely, M., & Michael, J. (2018). The Sense of Commitment in

Individuals With Borderline Personality Traits in a Non-clinical Population. Frontiers in Psychiatry, 9, 1–12. https://doi.org/10.3389/fpsyt.2018.00519

Paris, J., & Zweig-Frank, H. (2001). A 27-year follow-up of patients with borderline personality disorder. Comprehensive Psychiatry, 42(6), 482–487.

https://doi.org/10.1053/comp.2001.26271

Park, S., Lee, S. W., Kwak, J., Cha, M., & Jeong, B. (2013). Activities on Facebook Reveal the Depressive State of Users. Journal of Medical Internet Research, 15(10), e217.

https://doi.org/10.2196/jmir.2718

(17)

Pompili, M., Girardi, P., Ruberto, A., & Tatarelli, R. (2005). Suicide in borderline personality disorder: A meta-analysis. Nordic Journal of Psychiatry, 59(5), 319–324.

https://doi.org/10.1080/08039480500320025

Ramleth, R.-K., Groholt, B., Diep, L. M., Walby, F. A., & Mehlum, L. (2017). The impact of borderline personality disorder and sub-threshold borderline personality disorder on the course of self-reported and clinician-rated depression in self-harming adolescents.

Borderline Personality Disorder and Emotion Dysregulation, 4(1), 1–9.

https://doi.org/10.1186/s40479-017-0073-5

Runions, K. C., Wong, J., Pace, G., & Salmin, I. (2020). Borderline Personality Disorder and Peers: A Scoping Review of Friendship, Victimization and Aggression Studies. Adolescent Research Review, 1–31. https://doi.org/10.1007/s40894-020-00137-y

Ryan, K., & Shean, G. (2007). Patterns of interpersonal behaviors and borderline personality characteristics. Personality and Individual Differences, 42(2), 193–200.

https://doi.org/10.1016/j.paid.2006.06.010

Salsman, N. L., & Linehan, M. M. (2012). An Investigation of the Relationships among Negative Affect, Difficulties in Emotion Regulation, and Features of Borderline Personality

Disorder. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 34(2), 260–267.

https://doi.org/10.1007/s10862-012-9275-8

Soloff, P. H., Lis, J. A., Kelly, T., Cornelius, J. R., & Ulrich, R. (1994). Risk factors for suicidal behavior in borderline personality disorder. American Journal of Psychiatry, 151(9), 1316–

1323. https://doi.org/10.1176/ajp.151.9.1316

Southward, M. W., & Cheavens, J. S. (2018). Identifying Core Deficits in a Dimensional Model of Borderline Personality Disorder Features: A Network Analysis. Clinical Psychological Science, 6(5), 685–703. https://doi.org/10.1177/2167702618769560

Stepp, S. D., Lazarus, S. A., & Byrd, A. L. (2016). A systematic review of risk factors

prospectively associated with borderline personality disorder: Taking stock and moving forward. Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment, 7(4), 316–323.

https://doi.org/10.1037/per0000186

Stepp, S. D., Pilkonis, P. A., Yaggi, K. E., Morse, J. Q., & Feske, U. (2009b). Interpersonal and Emotional Experiences of Social Interactions in Borderline Personality Disorder. Journal of Nervous & Mental Disease, 197(7), 484–491.

https://doi.org/10.1097/nmd.0b013e3181aad2e7

(18)

Stockdale, L. A., Coyne, S. M., Nelson, D. A., & Erickson, D. H. (2015). Borderline personality disorder features, jealousy, and cyberbullying in adolescence. Personality and Individual Differences, 83, 148–153. https://doi.org/10.1016/j.paid.2015.04.003

Thompson, K. N., Jackson, H., Cavelti, M., Betts, J., McCutcheon, L., Jovev, M., & Chanen, A.

M. (2019). The Clinical Significance of Subthreshold Borderline Personality Disorder Features in Outpatient Youth. Journal of Personality Disorders, 33(1), 71–81.

https://doi.org/10.1521/pedi_2018_32_330

Trull, T., Sher, K. J., Minks-Brown, C., Durbin, J., & R., B. (2000). Borderline personality disorder and substance use disorders A review and integration. Clinical Psychology Review, 20(2), 235–253. https://doi.org/10.1016/s0272-7358(99)00028-8

Videler, A. C., Hutsebaut, J., Schulkens, J. E. M., Sobczak, S., & van Alphen, S. P. J. (2019). A Life Span Perspective on Borderline Personality Disorder. Current Psychiatry Reports, 21(7), 1–8. https://doi.org/10.1007/s11920-019-1040-1

Vogel, E. A., Rose, J. P., Roberts, L. R., & Eckles, K. (2014). Social comparison, social media, and self-esteem. Psychology of Popular Media Culture, 3(4), 206–222.

https://doi.org/10.1037/ppm0000047

Way, N., & Greene, M. L. (2006). Trajectories of Perceived Friendship Quality During Adolescence: The Patterns and Contextual Predictors. Journal of Research on Adolescence, 16(2), 293–320. https://doi.org/10.1111/j.1532-7795.2006.00133.x

Westen, D., Betan, E., & DeFife, J. A. (2011). Identity disturbance in adolescence: Associations with borderline personality disorder. Development and Psychopathology, 23(1), 305–313.

https://doi.org/10.1017/s0954579410000817

Widiger, T. A., & Clark, L. A. (2000). Toward DSM-V and the classification of psychopathology. Psychological Bulletin, 126(6), 946–963. doi:10.1037/0033- 2909.126.6.946

Widiger, T. A., & Costa, P. T. (2012). Integrating Normal and Abnormal Personality Structure:

The Five-Factor Model. Journal of Personality, 80(6), 1471–1506.

https://doi.org/10.1111/j.1467-6494.2012.00776.x

Widiger, T., & McCabe, G. (2020). The Alternative Model of Personality Disorders (AMPD) from the Perspective of the Five-Factor Model. Psychopathology, 53(3–4), 149–156.

https://doi.org/10.1159/000507378

(19)

Wilkinson-Ryan, T. (2000). Identity Disturbance in Borderline Personality Disorder: An Empirical Investigation. American Journal of Psychiatry, 157(4), 528–541.

https://doi.org/10.1176/appi.ajp.157.4.528

Winograd, G., Cohen, P., & Chen, H. (2008). Adolescent borderline symptoms in the community:

prognosis for functioning over 20 years. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(9), 933–941. https://doi.org/10.1111/j.1469-7610.2008.01930.x

Wright, A. G. C., Zalewski, M., Hallquist, M. N., Hipwell, A. E., & Stepp, S. D. (2016).

Developmental Trajectories of Borderline Personality Disorder Symptoms and

Psychosocial Functioning in Adolescence. Journal of Personality Disorders, 30(3), 351–

372. https://doi.org/10.1521/pedi_2015_29_200

Zanarini, M. C., Frankenburg, F. R., Reich, D. B., Silk, K. R., Hudson, J. I., & McSweeney, L. B.

(2007). The Subsyndromal Phenomenology of Borderline Personality Disorder: A 10-Year Follow-Up Study. American Journal of Psychiatry, 164(6), 929–935.

https://doi.org/10.1176/ajp.2007.164.6.929

Zanarini, M. C., Horwood, J., Wolke, D., Waylen, A., Fitzmaurice, G., & Grant, B. F. (2011).

Prevalence of DSM-IV Borderline Personality Disorder in Two Community Samples:

6,330 English 11-Year-Olds and 34,653 American Adults. Journal of Personality Disorders, 25(5), 607–619. https://doi.org/10.1521/pedi.2011.25.5.607

Zeigler–Hill, V., & Abraham, J. (2006). Borderline Personality Features: Instability of Self–

Esteem and Affect. Journal of Social and Clinical Psychology, 25(6), 668–687.

https://doi.org/10.1521/jscp.2006.25.6.668

Zimmerman, M., Chelminski, I., Young, D., Dalrymple, K., & Martinez, J. (2013). Is Dimensional Scoring of Borderline Personality Disorder Important Only for Subthreshold Levels of Severity? Journal of Personality Disorders, 27(2), 244–251.

https://doi.org/10.1521/pedi_2012_26_022

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De tweede hypothese die naar voor werd geschoven in dit onderzoek is de moderatie van transformationeel leiderschap op de relatie tussen prestatiemanagement systeem sterkte

Therefore, in Chapter 3 the phenology of the above mentioned pest insects and their main natural enemies in Brussels sprouts is studied for three vegetable

1) Vgl. van der Velden, Werkloosheidswet, handleiding voor de practijk, IJmuiden 1950 pag.. Deze wet dient een belangrijk aantal machtigingsbepalingen te hebben,

vermogensbeheerportefeuilles zijn allen gekwalificeerd als producten die ecologische of sociale kenmerken promoten in de zin van Artikel 8 van de Verordening

Anders gezegd, er treedt meer attitudeverandering op in de richting van een boodschap wanneer deze de steun heeft van een meerderheid dan een minderheid, maar vooral wanneer beide

De kennis van de risico‘s kan zeker helpen om het risico te minimaliseren, studies hebben echter aangetoond, dat veel jongeren ofwel helemaal niet aan de risico‘s denken, of ervan

Door het gebruik van deze technologie veranderde ons begrip van de betekenis van een ongeboren leven en van de ervaring van een zwangerschap waardoor ook een nieuw ethisch

• Leidt de ervaring van deze situatie en de evaluatie van de handeling/beslissing tot een nieuwe positie tov het gebruik van sociale media. • Leidt de ervaring van deze situatie