• No results found

Lingedijk 201a, Oosterwijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Lingedijk 201a, Oosterwijk"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Transect-rapport 139

Lingedijk 201a, Oosterwijk

Gemeente Leerdam (Gelderland)

Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek

(door middel van boringen)

(2)

2

ISSN: 2211-7067

© Transect, Utrecht

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

Transect aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

Auteur M. Berkhout MA

Versie Concept 1.0

Projectcode 12070042

Datum 22-08-2012

Opdrachtgever Dhr. H. Godtschalk

Klein Oosterwijk 1 4142 LE Leerdam

Uitvoerder Transect

Australiëlaan 5-a

Archis-onderzoeksmeldingsnummer

3526 AB Utrecht 53024

Bevoegde overheid Gemeente Leerdam

Autorisatie

Naam Datum Paraaf

drs. T. Nales (Senior prospector)

27-08-2012

(3)

3

Samenvatting

In opdracht van dhr. H. Godtschalk heeft Transect in augustus 2012 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Lingedijk 201a in Oosterwijk (gemeente Leerdam). De aanleiding voor het onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de sloop van de huidige woning en de bouw van een nieuwe woning op dezelfde locatie. Bij de nieuwbouw zal grondverzet plaatsvinden, waardoor de bodem en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden verstoord. Tevens overschrijdt het aantal heipalen de grens van 1%. Boven deze grens wordt archeologisch onderzoek door de gemeente noodzakelijk geacht.

Naar aanleiding van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:

1) Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor het plangebied een middelhoge verwachting geldt op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Romeinse tijd tot en met de Late Middeleeuwen. Deze verwachting is gebaseerd op de verwachting dat in het plangebied oude oeverafzettingen aanwezig zijn in combinatie met oude woongronden. Op basis van de aanwezige bebouwing bestond het vermoeden dat de bodem in het plangebied deels verstoord kon zijn, waardoor dit verwachtingspatroon negatief zou kunnen zijn beïnvloed.

2) Op basis van historisch kaartmateriaal is vastgesteld dat het plangebied al aan het begin van de 19e eeuw vermoedelijk bebouwd is geweest. Voor de Nieuwe tijd bestaat daarom ook een middelhoge archeologische verwachting op het aantreffen van (nederzettings)resten.

3) In de ondergrond van het plangebied liggen beddingafzettingen met daarboven oeverafzettingen.

Er zijn resten van een oude woongrond aangetroffen met fosfaatvlekken en aardewerk uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd.

4) In het plangebied hebben reeds bodemverstoringen plaatsgevonden als gevolg van de bouw van een woning in de jaren ’70 en de sanering van een ondergrondse tank. Onder deze woning is een kruipruimte met een diepte van 95 cm aanwezig. Hierdoor worden in het plangebied geen intacte archeologische resten meer verwacht.

Concluderend geldt voor het plangebied een lage verwachting voor het aantreffen van een intacte archeologische vindplaats.

Advies en aanbevelingen

Op basis van het bureau- en booronderzoek wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Aangezien de toekomstige bebouwing ter plekke van de huidige bebouwing gepland is en hier in het verleden reeds graafwerkzaamheden plaatsgevonden hebben, worden geen intacte archeologische resten meer verwacht.

Het onderzoek is zo zorgvuldig mogelijk en conform de hiervoor geldende eisen uitgevoerd. Omdat het uitgevoerde onderzoek een steekproef betreft, kan niet zondermeer worden uitgesloten dat bij bodemwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen. De kans hierop is echter klein.

Mochten er bij bodemwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dienen deze conform de hiervoor geldende wettelijke eisen te worden gemeld. Om praktische redenen wordt geadviseerd om de melding bij de gemeente te doen.

Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht

T: 030-7620705 F: 030-7620706 E: informatie@transect.nl

(4)

4

Inhoud

Samenvatting ...3

1. Aanleiding ...5

2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek ...6

3. Afbakening plan- en onderzoeksgebied ...7

4. Consequenties toekomstig gebruik ...8

5. Beleidskader ...9

6. Bodem en geomorfologie ... 10

7. Archeologische waarden ... 12

8. Huidig gebruik, historische situatie en bodemverstoringen ... 13

9. Gespecificeerde archeologische verwachting... 15

10. Resultaten booronderzoek ... 16

11. Beantwoording onderzoeksvragen ... 18

12. Conclusie en Advies ... 19

13. Geraadpleegde bronnen ... 20

Bijlage 1: Archeologische beleidskaart gemeente Leerdam ... 21

Bijlage 2: Archeologische waarden, verwachtingen en onderzoeksmeldingen (ARCHIS-II) ... 22

Bijlage 3: Boorpuntenkaart ... 22

Bijlage 4: Boorstaten ... 24

Bijlage 5: Afkortingen uit de boorstaten ... 25

Bijlage 6: Foto’s ... 26

(5)

5

1. Aanleiding

In opdracht van dhr. H. Godtschalk heeft Transect1 in augustus 2012 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Lingedijk 201a in Oosterwijk (gemeente Leerdam). De aanleiding voor het onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de sloop van de bestaande woning en de bouw van een nieuwe woning op dezelfde locatie. Bij de nieuwbouw zal grondverzet plaatsvinden, waardoor de bodem en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden verstoord. Tevens overschrijdt het aantal heipalen de grens van 1%. Boven deze grens wordt archeologisch onderzoek door de gemeente noodzakelijk geacht.

Voor het plangebied geldt echter volgens het gemeentelijk archeologiebeleid een middelmatige tot hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat voor de voorgenomen bodemingrepen, in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning, ter onderbouwing een archeologische waardestelling nodig is. Hiervoor dient een archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd.

Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2.

1Het archeologisch vooronderzoek is uitgevoerd door Transect Archeologie. Transect Archeologie beschikt over een

opgravingsvergunning voor booronderzoek ex artikel 45 van de Monumentenwet, verleend door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE).

(6)

6

2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een combinatie van een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase. Het Inventariserend

Veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een booronderzoek (IVO-O).

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting. Dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare bodemkundige, archeologische en cultuurhistorishe informatie, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en waar mogelijk bijstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting, door middel van waarnemingen ter plekke van het plangebied.

Het onderzoek probeert hiermee aan de hand van feitelijke informatie antwoord te geven op de volgende vragen:

• Is er sprake van bodemlagen waarin archeologische waarden kunnen voorkomen?

• Zijn deze bodemlagen intact? (en is de archeologie intact)?

• Hoe diep liggen deze bodemlagen en dus: in hoeverre zijn deze gevoelig voor de voorgenomen bodemingrepen?

• Zijn er aanwijzingen dat er ook daadwerkelijk archeologische waarden liggen (archeologische indicatoren) en uit welke periode(-n) dateren deze?

• Wat is de aard van de betreffende archeologische waarden?

• Wat is de – verwachte – fysieke kwaliteit van archeologische waarden in het plangebied?

Het resultaat van het archeologisch vooronderzoek is een rapport met een conclusie omtrent het risico dat eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied worden verstoord als gevolg van de voorgenomen plannen. Op basis van het rapport kan het bevoegd gezag een beslissing nemen in het kader van de planprocedure. Het rapport bevat waar mogelijk gegevens over de aan- of afwezigheid, aard, omvang, ouderdom, gaafheid, conservering en (relatieve) kwaliteit van archeologische waarden.

Het bureauonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4002 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2 (KNA 3.2). In dit kader is onder andere het centraal Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS-2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geraadpleegd, waarin Archeologische MonumentenKaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) zijn opgenomen. Aanvullende (cultuur)historische informatie is verkregen uit divers

voorhanden historisch kaartmateriaal. Om inzicht te krijgen in de opbouw en de ontwikkeling van het landschap zijn onder andere de bodemkaart en geologisch-geomorfologisch kaartmateriaal

geraadpleegd. Deze informatie is aangevuld met relevante informatie uit achtergrondliteratuur.

Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4003 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.2 (KNA 3.2). De toegepaste methodiek in het veld wordt beschreven bij de beschrijving van de veldresultaten.

(7)

7

3. Afbakening plan- en onderzoeksgebied

Gemeente Leerdam

Plaats Oosterwijk

Toponiem Lingedijk 201a

Kaartblad 38H

Centrumcoördinaat 133.675 / 432.112

Binnen het archeologisch bureauonderzoek wordt onderscheid gemaakt in het plangebied en het onderzoeksgebied. Het plangebied (figuur 1) is het gebied waarin de geplande bodemingrepen zullen plaatsvinden. Het onderzoeksgebied, zoals weergegeven in bijlage 2, omvat het plangebied en een deel van het direct omringende gebied en wordt bij het onderzoek betrokken om tot een beter inzicht te komen in de archeologische en bodemkundige situatie in het plangebied. Het onderzoeksgebied omvat het plangebied met daaromheen een straal van circa 500 meter.

Het plangebied ligt aan de Lingedijk tussen Leerdam en Kedichem in het gehucht Oosterwijk. Het plangebied ligt aan de dijk, welke de zuidgrens van het plangebied vormt. In het plangebied bevinden zich een woonhuis en een schuur. De west- en de oostgrens wonen respectievelijk door de naburige percelen Lingedijk 201 en 203 gevormd.

Figuur 1. Topografische kaart. Het plangebied is aangegeven door middel van een zwarte cirkel.

(8)

8

4. Consequenties toekomstig gebruik

Kader Omgevingsvergunning

Planvorming Nieuwbouw woonhuis

Bodemverstorende werkzaamheden Sloop van het bestaande woonhuis, graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouwput en heiwerkzaamheden

In het plangebied is de nieuwbouw van een woonhuis voorzien. Het woonhuis zal grotendeels ter plekke van de huidige, te slopen woning worden gebouwd. De toekomstige woning zal twee meter verder reiken dan de huidige achtergevel. Voor de nieuwbouw zullen 24 heipalen de bodem ingeslagen worden.

(9)

9

5. Beleidskader

Onderzoekskader Omgevingsvergunning

Beleidskader Archeologiebeleid gemeente Leerdam

In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1996 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet. Vanuit de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) bestaat sindsdien een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen. In feite is de Wamz een concrete invulling van deze verplichting en een verbreding van de zorgplicht voor archeologische waarden in het milieubeheer.

Het archeologiebeleid van de gemeente Leerdam is vastgelegd in de beleidsnota archeologie en in een archeologische verwachtingskaart (zie bijlage 1). Op deze kaart is per zone vastgelegd welke

archeologische verwachting een gebied heeft. Het plangebied is op de archeologische beleidskaart van de gemeente Leerdam aangeduid als een gebied met een middelmatige tot hoge archeologische verwachting. Hiervoor geldt een archeologische onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een omvang vanaf 100 m2. Tevens zullen ten behoeve van de bouw van het woonhuis 24 heipalen geslagen worden. Heipalen zijn verstorend voor het archeologisch erfgoed en het slaan of boren van dergelijke palen wordt dan ook gezien als bodemverstorende activiteit tot de diepte waar ze geslagen worden. Een gebied wordt volgens het archeologiebeleid van de gemeente Leerdam alleen op voorhand vrijgegeven zolang de door heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1% van de oppervlakte van het te bebouwen gebied. Omdat de voorgenomen bodemingrepen het vrijstellingscriterium overschrijdt geldt een archeologische onderzoeksplicht.

(10)

10

6. Bodem en geomorfologie

Archeoregio Midden-Nederlands rivierengebied

Bodem Noordelijk deel Rn67C, zuidelijk deel Ro60A

Geomorfologie (Berendsen & Stouthamer, 2001) Linge stroomrug (3K25)

Maaiveld Ten zuiden van het woonhuis circa 2,90 m +NAP,

ten noorden van het woonhuis circa 1,50 m +NAP

Grondwater VI: GHG 40 - 80 cm -Mv / GLG > 120 cm -Mv

De archeologische trefkans in het rivierengebied hangt in grote mate samen met de geologische opbouw van dit gebied, omdat de bewoning vóór de bedijkingen in de Late Middeleeuwen zich concentreert op de relatief hooggelegen en daardoor droge delen.

Inleiding geologische formaties

Het plangebied ligt in het Zuid-Hollandse rivierengebied. De afzettingen die zich binnen het plangebied in de ondiepe ondergrond bevinden, zijn afgezet tijdens de jongste geologische periode, het Holoceen.

In de diepere ondergrond bevinden zich afzettingen uit de laatste ijstijd, het Weichselien. Deze bestaan uit rivierafzettingen van de Rijn en de Maas, die worden gerekend tot de Formatie van Kreftenheye, en bestaan uit grindhoudend zand. De top van deze afzettingen ligt naar verwachting op circa 10 m beneden maaiveld.

Tijdens de laatste koude fase van het Weichselien, de Jonge Dryas, zijn in dit deel van Nederland grote gebieden met rivierduinen ontstaan. Deze zijn gevormd doordat zand door de wind uit de droog liggende delen van rivierbeddingen werd geblazen en verderop weer werd afgezet. Deze

rivierduinafzettingen worden gerekend tot het Laagpakket van Delwijnen, dat onderdeel is van de Formatie van Boxtel. In de ondergrond van het plangebied ligt de overgang van een Laat-Glaciaal terras naar Jongere Dryas rivierduinen (Berendsen & Stouthamer 2001). Volgens de Top

Pleistoceenkaart uit Archis ligt de top van deze duin in het plangebied tussen de 8 en 12 meter – NAP.

De pleistocene afzettingen worden afgedekt door een afwisseling van jongere rivierafzettingen (Formatie van Echteld) met veen (Hollandveen Laagpakket, onderdeel van de Formatie van

Nieuwkoop). De totale dikte van deze holocene afzettingen bedraagt circa 10 meter en zal hieronder nader beschreven worden.

Ontwikkeling gedurende het Holoceen

Gedurende het Holoceen werd de ontwikkeling van het gebied bepaald door zich steeds verleggende meanderende rivieren. Door deze stroomgordelverleggingen (avulsies) ontstond een netwerk aan verlaten stroomgordels. Deze zijn deels ook overdekt door jongere sedimenten. De afzettingen van deze meanderende rivieren behoren tot de Formatie van Echteld. Binnen deze formatie worden op basis van de wijze van afzettingen en de lithologische karakteristieken een aantal eenheden

onderscheiden, zoals geulafzettingen, oeverafzettingen en komafzettingen. Geulafzettingen worden in de geul van de rivier afgezet en bestaan voornamelijk uit (grof) zand. Oeverafzettingen worden afgezet wanneer de rivier bij hoog water buiten haar oevers treedt en bestaan vaak uit gelaagde zanden en (zandige) kleien. Hierbij worden de grofste afzettingen het dichtst bij de geul afgezet omdat de stroomsnelheid hier het hoogst is. Verder van de geul af worden de afzettingen fijner. Komafzettingen bestaan uit zwak tot matig siltige klei, die wordt afgezet in de laaggelegen gebieden tussen de rivieren.

(11)

11 Dergelijke afzettingen worden vaak met veen afgewisseld, dat tot de Formatie van Nieuwkoop wordt gerekend (de Mulder et al. 2003).

Doordat de grofste oeverafzettingen het dichtst langs de rivier worden afgezet, ontstaan langs de rivier relatief hooggelegen oeverwallen. Wanneer een stroomgeul verlaten wordt, klinken de grove geulafzettingen en de oeverafzettingen minder in dan de omliggende fijne afzettingen. Hierdoor wordt het hoogteverschil tussen de stroomgordel en de omliggende komgebieden versterkt en zodanig vormen de stroomgordels geschikte bewoningsplaatsen in het rivierengebied. Stroomgordels hebben dan ook een hoge archeologische trefkans, terwijl de komafzettingen een lage trefkans hebben.

Geomorfologie

Het landschap in de omgeving van het plangebied heeft hoofdzakelijk onder invloed gestaan van de Linge stroomrug (Berendsen & Stouthamer, 2001). De actieve fase van deze stroomgordel was van 2160 BP tot 643 BP2, dat wil zeggen gedurende de Laat-Romeinse tijd en de Middeleeuwen (160 v. Chr.

tot 1350 na Chr). De rivier heeft daarbij een stroomrug gevormd, die bestaat uit een zandlichaam van enkele meters dikte (beddingafzettingen). Op basis van de zanddieptegegevens en verhangcijfers uit Berendsen en Stouthamer (2001) van deze stroomrug, liggen de beddingafzettingen op een diepte van circa 0,2 m - NAP. Gezien de vermoedelijke hoogteverschillen in het plangebied (voor en achter het woonhuis) ligt het beddingzand aan de hand van deze gegevens naar verwachting op een diepte variërend van 1,70 tot 3,0 m –Mv. Bovenop de beddingafzettingen zijn naar verwachting

oeverafzettingen aanwezig, die hoofdzakelijk bestaan uit zandige klei. Oevers ontstaan direct aan een rivier en konden onder invloed van variaties in waterstanden in de geul opslibben tot relatief hoger gelegen wallen.

Archeologisch gezien vormen de oeverwallen van een rivier een aantrekkelijke vestigingsplaats voor (pre-)historische samenlevingen. Dit heeft mede te maken met de relatief hogere ligging in het landschap en de nabijheid van transportmogelijkheden en vis- en vers drinkwater. Ook op het moment dat een rivier inactief geworden is, blijft deze als een hoger gelegen rug in het landschap achter. Dit biedt eveneens mogelijkheden voor bewoning in het over het algemeen vochtig en laag gelegen rivierenlandschap.

Bodem en grondwater

Op de bodemkaart is het gebied gekarteerd als terp. Gezien het perceel direct ten westen van het plangebied ligt het noordelijk deel van het plangebied (achter het huis) in een zone met kalkloze poldervaaggronden van zavel en lichte klei (kaartcode Rn67C). Het zuidelijk deel van het plangebied (tussen de dijk en het woonhuis) ligt in een zone met kalkhoudende nesvraaggronden van zavel en lichte klei (kaartcode Ro60A).

De grondwatertrap in het plangebied is VI. Dit betekent over het algemeen dat er sprake is van relatief hoger en droger gelegen gronden, waarbij de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen 40 en 80 cm –Mv wordt aangetroffen en de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 120 cm –Mv. Vanuit archeologisch oogpunt betekenen dergelijke grondwaterstanden dat zowel organische (zaken als leer, hout) als anorganische resten goed in de bodem geconserveerd kunnen zijn gebleven. Voor wat betreft organische resten moet wel het voorbehoud worden gemaakt, dat door schommelingen in de grondwaterstand en door oxidatie (als gevolg van de relatief hoge grondwaterstand) deze enigszins kunnen zijn aangetast.

2 BP: (eng) Before Present; voor heden, gerekend vanaf 1950 na Chr.

(12)

12

7. Archeologische waarden

Wettelijk beschermd monument Nee

AMK-terrein Nee

Archeologische verwachting gemeentelijke beleidskaart

Middelmatige tot hoge archeologische verwachting

Archeologische verwachting IKAW Hoge archeologische verwachting Archeologische waarnemingen /

vondstmeldingen

Nee

Het plangebied heeft volgens het centraal archeologisch informatiesysteem (ARCHIS-II) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geen archeologisch wettelijk beschermde status. Het plangebied grenst in het noordoosten daarentegen wel direct aan een monument dat is opgenomen op de Archeologische MonumentenKaart (AMK). Het betreft hier een terrein van hoge archeologische waarde (AMK terrein 16514). Binnen dit terrein bevindt zich de historische kern van Oosterwijk, gedateerd tussen 1050 en 1950, waarvan de begrenzing bepaald is op grond van de historische kaart van 1849 – 1859.

Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is aan het plangebied een hoge archeologische verwachting toegekend (zie bijlage 2). Op de gemeentelijk archeologische verwachtingskaart is sprake een middelmatige tot hoge verwachting (zie bijlage 1). Beide

verwachtingswaarden zijn gebaseerd op de vermeende aanwezigheid van de stroomrug de Linge in de ondergrond.

Bij een booronderzoek circa 400 meter ten noordoosten van het plangebied zijn oeverafzettingen op beddingafzettingen aangetroffen (Archis-onderzoeksmelding 25847). De top van de oeverafzettingen is sterk verstoord door het opbrengen van afval van de Leerdammer glasindustrie. Er zijn geen overslaggronden en ook geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Voor een perceel circa 100 meter ten zuidwesten van het plangebied in de uiterwaarden aan de voet van de Lingedijk is een bureauonderzoek uitgevoerd (Archis-onderzoeksmelding 33859). Hieruit is gebleken dat in de uiterwaarden ter hoogte van het desbetreffende perceel klei is afgegraven en dat de top van afzettingen dus verstoord is geraakt en er een zeer lage trefkans op archeologische resten is.

Circa 600 meter ten westen van het plangebied zijn bewoningssporen aangetroffen, waarschijnlijk Romeins. Deze vindplaats is uit een (onbekende) literaire bron afkomstig (Archis-waarnemingsnummer 24894).

(13)

13

8. Huidig gebruik, historische situatie en bodemverstoringen

Landschapstype Rivierengebied

Historische bebouwing Ja

Historisch gebruik Agrarisch landgebruik

Huidig gebruik Woonhuis

Bodemverstoringen Ja

Historische situatie

Het dijkdorp Oosterwijk is in de 11e eeuw op een oeverwal van de rivier de Linge ontstaan. De structuur van Oosterwijk wordt, behalve door de dijk, ook bepaald door de ligging van een versterkt huis. Dit huis Oosterwijk dateert uit de Late Middeleeuwen. De exacte ouderdom is echter onbekend.

In 1497 werd het grotendeels door brand verwoest.

De eerste schriftelijke vermelding van Oosterwijk dateert van 1269. De oudst bekende plattegrond van het dorp dateert van ongeveer 1560. Het dorp staat namelijk afgebeeld op de kaart die Jacob van Deventer vervaardigde van de stadjes Leerdam, Heukelum en Asperen. Uit deze kaart valt af te leiden dat er in die tijd sprake is van incidentele bebouwing buiten de dijk. Het is onduidelijk of het woonhuis ten westen van het versterkte huis in of naast het huidige plangebied gelegen is. Ook een kaart uit 1794 laat slechts weinig bebouwing zien. In de derde kwart van de 19e eeuw gingen een aantal woningen in Oosterwijk verloren door brand. Een andere ingrijpende gebeurtenis in die tijd was de sloop van de oude middeleeuwse dorpskerk in 1872, waarna het huidige neoclassicistische godshuis werd opgericht (Boshoven e.a., 2009).

Op het kadastrale Minuutplan, welke dateert uit 1811-1832, lijkt het plangebied bebouwd (figuur 2).

Het is echter onduidelijk of de woning op de locatie van de huidige Lingedijk 201a staat of ter plekke van de huidige boerderij aan de Lingedijk 203. Het plangebied maakt deel uit van een aantal percelen die in het bezit zijn van de heer Sterk (www.watwaswaar.nl). Het huidige woonhuis is in de jaren ’70 gebouwd.

Huidig gebruik en historische situatie

Op basis van de historische kaarten is moeilijk in te schatten in hoeverre reeds bodemverstoringen in het plangebied hebben plaatsgevonden. De aanleg van de bestaande bebouwing in het plangebied zal in ieder geval voor een gedeeltelijke verstoring van de bodem in het plangebied hebben gezorgd. In het plangebied hebben voor zover bekend in het verleden geen saneringen of ontgrondingen plaatsgevonden (www.bodemloket.nl).

(14)

14 Figuur 2. Het plangebied (binnen de zwarte cirkel) op de Minuutplan van 1811-1832.

(15)

15

9. Gespecificeerde archeologische verwachting

Kans op archeologische waarden Middelhoog - Hoog

Periode Romeinse tijd – Nieuwe tijd

Complextypen Nederzettingen, sporen landgebruik, (grafvelden) Stratigrafische positie Oeverafzettingen

Diepteligging Vlak onder het maaiveld

Aanwezigheid en dichtheid

Het plangebied ligt op de Linge stroomrug. Op de oevers van deze rivier is bewoning mogelijk geweest in de Romeinse tijd en de Middeleeuwen, de periode van activiteit van deze rivier. Hoewel de rivier in de Late Middeleeuwen inactief geworden is, heeft de stroomrug altijd een hoger deel van het landschap gevormd en is daarmee aantrekkelijk voor bewoning geweest. De stroomrug is namelijk nooit met jonger overstromingssediment of veen afgedekt, waardoor het altijd boven het omringende landschap uitstak. In de omgeving van het plangebied zijn resten vanaf de Romeinse tijd

waargenomen.

Voor wat betreft de Nieuwe tijd geldt ook een hoge archeologische verwachting. Er is vanaf de 19e eeuw historische bebouwing aanwezig, mogelijk al vanaf de 16e eeuw. Omdat de kaart uit 1560 echter niet nauwkeurig genoeg is, kan dit niet met zekerheid gezegd worden. Het kan ook om het perceel aan de Lingedijk 203 gaan.

Stratigrafische positie

Het archeologisch relevante niveau ligt direct onder het maaiveld en wordt gevormd door de top van de oeverafzettingen. Hierin kan een cultuurlaag aanwezig zijn, die indicatief is voor zowel de aanwezigheid en diepteligging van archeologische resten als de mate van intactheid ervan.

Daarentegen is in het plangebied reeds een woning aanwezig. De aanleg ervan kan de intactheid van de bodem in het plangebied negatief hebben beïnvloed en daarmee ook eventuele archeologie (als gevolg van graafwerkzaamheden).

Complextypen

In het plangebied worden nederzettingsterreinen, sporen van landgebruik en grafvelden verwacht.

Nederzettingsterreinen in het rivierengebied zouden zich kunnen kenmerken door een cultuurlaag of dichte vondstenstrooiing, hetgeen met name te danken is aan de langdurigheid van bewoning op een bepaalde plek. In een vochtige omgeving als die van het rivierengebied was de bewegingsruimte voor nederzettingen namelijk niet al te groot, waardoor bewoning vaak geconcentreerd bleef op vaste plekken. Daarentegen zullen sporen van landgebruik (waaronder ook grafvelden) zich juist kenmerken door grondsporen en verkleuringen in de bodem en in veel mindere mate door de aanwezigheid van vondstmateriaal. Derhalve kan over de aanwezigheid van laatstgenoemde complexen enkel uitspraken gedaan worden op basis van de mate van intactheid van de bodem. Deze is naar verwachting in delen van het plangebied door graafwerkzaamheden lokaal aangetast, maar in hoeverre daardoor eventueel aanwezige archeologische resten verdwenen zijn, is niet bekend.

(16)

16

10. Resultaten booronderzoek

Onderzoeksmethodiek

Het doel van het booronderzoek is het toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting in het plangebied, zoals deze is opgesteld in Hoofdstuk 9. Hiertoe is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De boringen zijn daarbij hoofdzakelijk gebruikt om de mate van intactheid van de bodem te bepalen als ook om de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden vast te stellen. In totaal zijn in het plangebied 6 boringen (boring 1 tot en met 6) gezet (zie bijlagen 3 t/m 6).

De boringen hebben een diepte tot maximaal 200 cm –Mv. De boringen zijn handmatig gezet, met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. Beneden de grondwaterspiegel is gebruik gemaakt van een gutsboor met een diameter van 3 cm. De monsters zijn door middel van

verbrokkeling en versnijding in het veld doorzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals bot, aardewerk, baksteen, bewerkt vuursteen en houtskool). De boringen zijn beschreven volgens de NEN5104 en de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB; SIKB 2008).

Deze beschrijvingen zijn terug te vinden in Bijlage 6.

De boringen zijn zo gelijkmatig mogelijk verdeeld over het plangebied. Hierbij is gekozen om twee raaien van elk drie boringen te zetten. Boring 1 t/m 3 bevinden zich direct voor de voorgevel en boring 4 t/m 6 bevinden zich vlak achter de achtergevel. De ligging van de boringen is opgenomen in bijlage 3.

De hoogteligging ten opzichte van NAP van de boorpunten is van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN, www.ahn.nl).

Waarnemingen

In het plangebied zijn duidelijke hoogteverschillen waargenomen. De maaiveldhoogte behorende bij de boorraai in de voortuin en die in de achtertuin verschilt meer dan een meter. Het lijkt er sterk op dat er eerst sprake is geweest van ophoging voor de bouw van de huidige woning omdat er tussen het terras bij de achtergevel en de achterliggende tuin een trapje aanwezig is om het hoogteverschil te overbruggen. In de huidige woning is over de gehele oppervlakte een kruipruimte van circa 95 cm diep aanwezig. Tevens wisten de eigenaren te vermelden dat er in het plangebied een ondergrondse tank gesaneerd was; deze is echter nooit op tekening aangegeven.

Bodemopbouw en lithologie

In de boringen aan de voorzijde van het huis is geen zand aangetroffen. In de boringen die achter het huis geplaatst zijn, is op een diepte van circa 120 cm –Mv (circa 0,3 m +NAP) matig siltig zand aangetroffen. Het zand is over het algemeen lichtbruin van kleur en matig tot slecht gesorteerd. Dit zand behoort vermoedelijk tot de beddingafzettingen van de Linge stroomrug, zoals op basis van het bureauonderzoek werd verwacht. Boven op de beddingafzettingen is een pakket matig tot sterk zandige klei aanwezig. Dit sediment is hoofdzakelijk als oeverwal afgezet gedurende de activiteit van deze rivier. De klei heeft een overwegend bruingrijze kleur en in het hele pakket zijn fosfaatvlekken waargenomen. De top van het bodemprofiel wordt gevormd door een 50 tot 90 cm dikke bouwvoor van overwegend sterk zandige klei of licht siltig zand. Dit pakket is licht tot overwegend matig puinhoudend. Ter hoogte van boring 5 ligt vermoedelijk de gesaneerde tank. Tot twee maal toe is de boring op een diepte van circa 70 cm beneden maaiveld gestaakt. Onderin de boring is grof

funderingszand aangetroffen.

(17)

17 Archeologische indicatoren

Binnen het plangebied zijn aanwijzingen dat zich in de bodem een oude woongrond bevindt. Dit geldt alleen voor het gedeelte vóór de voorgevel. Ten eerste vormt de donker(bruin)grijze tint van de klei onder de bouwvoor een aanwijzing hiervoor. De dikte van dit donkerder gekleurde pakket bedraagt circa 110 tot 140 cm (boring 1 en 3). Het pakket kenmerkt zich door puinfragmenten en de

aanwezigheid van fosfaatvlekken.

Tevens zijn in dit pakket enkele archeologische indicatoren aangetroffen die mogelijk wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied. In boring 1 is op een diepte van 40 cm -Mv, boven de mogelijke woongrond, fragmenten aardewerk uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd aangetroffen. Op een diepte van 90 cm –mv, in het donkerder gekleurde pakket, bevinden zich fragmenten baksteen uit de Nieuwe Tijd C. Op een diepte van 180 cm –mv, wederom in het donkerder gekleurde pakket, is baksteen uit de Nieuwe Tijd B of C aangetroffen, mogelijk gaat het om een fragment van een vloertegel. In boring 3 is op een diepte van 90 cm beneden maaiveld aardewerk uit de Nieuwe Tijd B of C aangetroffen.

Tabel 1: Aangetroffen archeologische indicatoren in het plangebied (determinaties M. Berkhout MA)

Vondstnr. Boring Baksel Fragment Afmeting Aantal Datering Opmerkingen

1-40 1 Steengoed Wand 2 x 1,7 x

0,7

1 15e-16e eeuw

Steengoed

1-40 1 Faience Wand 1 x 1 x

0,3

2 Nieuwe

Tijd

1-40 1 Roodbakkend Wand 2 x 1 x

0,7

1 NTB - NTC Glazuur binnen en buiten

1-40 1 Baksteen 1,7 x 1 x

0,4

1 NTB-NTC Hard gebakken

1-40 1 Steenkool 1,8 x 1 x

0,6

1 NTB-NTC

1-90 1 Baksteen 2,5 x 2 x

2

2 NTC

1-180 1 Baksteen 2 x 2 x

0,4

1 NTB-NTC Mogelijk

vloertegel

3-90 3 Roodbakkend 3,5 x 3 x

0,8

1 NTB-NTC Glazuur binnen en buiten

3-160 3 Steen

(verbrand)

0,5 x 0,5 x 0,3

1 Nieuwe

Tijd

Interpretatie

In het plangebied zijn de voor de regio zo kenmerkende overslaggronden (ontstaan als gevolg van overstromingen) niet aangetroffen. In de ondergrond is sprake van oeverafzettingen op

beddingafzettingen. Uit het veldonderzoek is gebleken dat er in de oeverafzettingen sprake is van een oude woongrond, welke in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd gedateerd kan worden.

Gezien de grote mate van bodemroering in het plangebied (onder het huis), als gevolg van graafwerkzaamheden voor de bouw van het huidige woonhuis als voor de sanering van een ondergrondse tank, zijn eventueel aanwezige archeologische resten reeds in het plangebied reeds vernietigd. Voor het plangebied geldt daarom een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten.

(18)

18

11. Beantwoording onderzoeksvragen

Is er sprake van bodemlagen waarin archeologische waarden kunnen voorkomen?

Ja. Uit het onderzoek blijkt, dat met name in het zuidelijk deel van het plangebied sprake is van de aanwezigheid van een oude woongrond. De woongrond kenmerkt zich door een donkerder gekleurde laag met puinfragmenten, keramiek en fosfaatvlakken. Op basis van het aangetroffen keramiek dateert de woongrond uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd.

Zijn deze bodemlagen intact? (en is de archeologie intact)?

In alle boringen is de bodem gedeeltelijk aangetast door bodemingrepen als gevolg van de aanleg van de bebouwing in het plangebied.

Hoe diep liggen deze bodemlagen en dus: in hoeverre zijn deze gevoelig voor de voorgenomen bodemingrepen?

Het archeologisch relevante niveau ligt in het noordelijke gedeelte van het plangebied tussen de 55 en 120 cm beneden maaiveld en in het zuidelijke gedeelte van het plangebied kan het archeologisch relevante niveau al vanaf een diepte van 50 cm –mv worden aangetroffen tot een diepte van minstens 200 cm –mv.

Zijn er aanwijzingen dat er ook daadwerkelijk archeologische waarden liggen (archeologische indicatoren) en uit welke periode(-n) dateren deze?

In het plangebied is een cultuurlaag met fosfaatvlekken en fragmenten keramiek uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd aangetroffen. Naar alle waarschijnlijkheid is er (dus) een vindplaats aanwezig in het plangebied.

Wat is de aard van de betreffende archeologische waarden?

De vondsten houden vermoedelijk verband met bebouwing in het plangebied. Historisch

kaartmateriaal laat zien dat in of zeer nabij het plangebied vanaf de 16e eeuw al een woning aanwezig was.

Wat is de – verwachte – fysieke kwaliteit van archeologische waarden in het plangebied?

Gezien de mate van bodemroering ten behoeve van de bouw van het huidige huis en de sanering van een ondergrondse tank alsmede de aanwezigheid van een kruipruimte maken het zeer

onwaarschijnlijk dat er nog intacte resten onder de huidige woning aanwezig zullen zijn.

(19)

19

12. Conclusie en Advies

Naar aanleiding van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:

1) Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor het plangebied een middelhoge

verwachting geldt op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Romeinse tijd tot en met de Late Middeleeuwen. Deze verwachting is gebaseerd op de verwachting dat in het plangebied oude oeverafzettingen aanwezig zijn in combinatie met oude woongronden. Op basis van de aanwezige bebouwing bestond het vermoeden dat de bodem in het plangebied deels verstoord kon zijn, waardoor dit verwachtingspatroon negatief zou kunnen zijn beïnvloed.

2) Op basis van historisch kaartmateriaal is vastgesteld dat het plangebied al aan het begin van de 19e eeuw vermoedelijk bebouwd is geweest. Voor de Nieuwe tijd bestaat daarom ook een middelhoge archeologische verwachting op het aantreffen van (nederzettings)resten.

3) In de ondergrond van het plangebied liggen beddingafzettingen met daarboven oeverafzettingen. Er zijn resten van een oude woongrond aangetroffen met fosfaatvlekken en aardewerk uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd.

4) In het plangebied hebben reeds bodemverstoringen plaatsgevonden als gevolg van de bouw van een woning in de jaren ’70 en de sanering van een ondergrondse tank. Onder deze woning is een kruipruimte met een diepte van 95 cm aanwezig. Hierdoor worden in het plangebied geen intacte archeologische resten meer verwacht.

Concluderend geldt voor het plangebied een lage verwachting voor het aantreffen van een intacte archeologische vindplaats binnen het plangebied (onder het huis).

Advies en aanbevelingen

Op basis van het bureau- en booronderzoek wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Aangezien de toekomstige bebouwing ter plekke van de huidige bebouwing gepland is en hier in het verleden reeds graafwerkzaamheden plaatsgevonden hebben, worden geen intacte archeologische resten meer verwacht.

Het onderzoek is zo zorgvuldig mogelijk en conform de hiervoor geldende eisen uitgevoerd. Omdat het uitgevoerde onderzoek een steekproef betreft, kan niet zondermeer worden uitgesloten dat bij bodemwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen. De kans hierop is echter klein.

Mochten er bij bodemwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dienen deze conform de hiervoor geldende wettelijke eisen te worden gemeld. Om praktische redenen wordt geadviseerd om de melding bij de gemeente te doen.

(20)

20

13. Geraadpleegde bronnen

Archeologische kaarten en databestanden:

• Archeologische Monumenten Kaart (AMK), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007.

• Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007.

• Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, 3e generatie, IKAW, Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), Amersfoort, 2008.

• www.ahn.nl

• www.ruimtelijkeplannen.nl

• www.watwaswaar.nl

• www.bodemloket.nl

• www.dinoloket.nl

• www.bodemdata.nl Literatuur:

Bakker, H. de, 1966. De subgroepen van het systeem voor bodemclassificatie voor Nederland. In: Boor en Spade.

Bakker, H. de en J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus.

Wageningen.

Berendsen, H.J.A./ E. Stouthamer (eds.), 2001. Palaeogeographical development of the Rhine-Meuse delta, the Netherlands. Assen.

Berendsen, H.J.A., 2000. Landschappelijk Nederland. Assen (Fysische Geografie van Nederland). 2e druk.

Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land. Assen (Fysische geografie van Nederland). Vierde, geheel herziene druk.

Boshoven, E.H., Buesink, A., Geerts, H.M.M., Krist, J.S., Tebbens, L.A. & Willems, J.M.J., 2009. Regio Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. Een archeologische inventarisatie, verwachtings- en

beleidsadvieskaart. ’s-Hertogenbosch, Deventer (BAAC rapport V-08.0185).

Mulder, E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Houten.

(21)

21

Bijlage 1: Archeologische beleidskaart gemeente Leerdam

(22)

22

Bijlage 2: Archeologische waarden, verwachtingen en onderzoeksmeldingen (ARCHIS-II)

(23)

23

Bijlage 3: Boorpuntenkaart

(24)

24

Bijlage 4: Boorstaten

(25)

Onderzoeksmelding: 53024 Datum: 16-08-2012

Projectnaam Oosterwijk, Lingedijk 201a Boorpuntnr. 1

Projectcode

Beschrijver: M Berkhout MA Boormethode: Edelmanboor en guts Boordiameter: 7 cm, 3 cm

X-coordinaat GWS - Landgebruik erf

Y-coordinaat Gt VI Bodemkaart Ro60A

Z-coordinaat 2,9 m NAP GWS na boring - Geom. kaart 3K25

Opmerking:

[-Mv] TextuurOrg VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. M50 o/r Ca Fe GW Hor M Lith. Bijzonderheden 60 Z2s1 - - - - drgr geleidelijk slap - o - - - OPH - - matig puinhoudend, V1

140 Kz4 - - - - brgr geleidelijk m vast - o - - - veel puin, fosfaat, V2

200 Kz3 h1 - - - brgr EB vast - o - - - licht puin, fosfaat, V3

Projectnaam Oosterwijk, Lingedijk 201a Boorpuntnr. 2

Projectcode

Beschrijver: M. Berkhout MA Boormethode: Edelmanboor en guts Boordiameter: 7 cm, 3 cm

X-coordinaat GWS - Landgebruik erf

Y-coordinaat Gt VI Bodemkaart Ro60A

Z-coordinaat 2,9 m NAP GWS na boring - Geom. kaart 3K25

Opmerking:

[-Mv] TextuurOrg VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. M50 o/r Ca Fe GW Hor M Lith. Bijzonderheden 50 Kz4 h1 - - - drbr geleidelijk m vast - o - - - OPH - - licht puinhoudend

120 Kz2 h1 - - - drgr geleidelijk m vast - o - - - restjes puin

150 Kz3 - - - - libr EB m vast - o - - - -

133.673 432.102

boring gestaakt, ondoordringbare bodem 12070042

133.668 432.098

12070042

(26)

Onderzoeksmelding: 53024 Datum: 16-08-2012

Projectnaam Oosterwijk, Lingedijk 201a Boorpuntnr. 3

Projectcode

Beschrijver: M. Berkhout MA Boormethode: Edelmanboor en guts Boordiameter: 7 cm, 3 cm

X-coordinaat GWS - Landgebruik erf

Y-coordinaat Gt VI Bodemkaart Ro60A

Z-coordinaat 2,9 m NAP GWS na boring - Geom. kaart 3K25

Opmerking:

[-Mv] TextuurOrg VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. M50 o/r Ca Fe GW Hor M Lith. Bijzonderheden

40 Zs1 - - 1 - brgr geleidelijk slap - o - - - OPH - - matig puinhoudend

90 Zs1 - - - - zwbr scherp slap - o - - - OPH - - veel puin, sintels, V4

130 Kz2 h1 - - - brgr geleidelijk vast - o - - - licht puinhoudend

200 Kz3 h1 - - - libr EB vast - o - - - DEZ licht puin,ff, V5

Projectnaam Oosterwijk, Lingedijk 201a Boorpuntnr. 4

Projectcode

Beschrijver: M. Berkhout MA Boormethode: Edelmanboor en guts Boordiameter: 7 cm, 3 cm

X-coordinaat GWS - Landgebruik erf

Y-coordinaat Gt VI Bodemkaart Rn67C

Z-coordinaat 1,5 m NAP GWS na boring - Geom. kaart 3K25

Opmerking:

[-Mv] TextuurOrg VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. M50 o/r Ca Fe GW Hor M Lith. Bijzonderheden

90 Kz4 h1 - - - drbr m scherp m vast - o - - - OPH - - matig puinhoudend

120 Kz2 - - - - grbr scherp vast - o - - - bijmenging, puintjes

200 Z1s2 - - - - libr, ligr EB vast - r - - 130 - - - -

432.115 12070042

133.670 12070042

133.678 432.106

Boring 3a gestaakt op puin op 70 cm -mv

(27)

Onderzoeksmelding: 53024 Datum: 16-08-2012

Projectnaam Oosterwijk, Lingedijk 201a Boorpuntnr. 5

Projectcode

Beschrijver: M. Berkhout MA Boormethode: Edelmanboor en guts Boordiameter: 7 cm, 3cm

X-coordinaat GWS - Landgebruik erf

Y-coordinaat Gt VI Bodemkaart Rn67C

Z-coordinaat 1,5 m NAP GWS na boring - Geom. kaart 3K25

Opmerking:

[-Mv] TextuurOrg VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. M50 o/r Ca Fe GW Hor M Lith. Bijzonderheden

70 Kz4 h1 - - - drbr - m vast - o - - - OPH - - matig puinhoudend

Projectnaam Oosterwijk, Lingedijk 201a Boorpuntnr. 6

Projectcode

Beschrijver: M. Berkhout MA Boormethode: Edelmanboor en guts Boordiameter: 7 cm, 3 cm

X-coordinaat GWS - Landgebruik erf

Y-coordinaat Gt VI Bodemkaart Rn67C

Z-coordinaat 1,5 m NAP GWS na boring - Geom. kaart 3K25

Opmerking:

[-Mv] TextuurOrg VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. M50 o/r Ca Fe GW Hor M Lith. Bijzonderheden

55 Kz4 h2 - - - drbr scherp m vast - o - - - OPH - - licht puinhoudend

120 Kz2 - - - - libr scherp vast - o - - - fosfaatvlekken

200 Z1s2 - - - - libr EB vast - o - - - -

432.109 12070042

133.662 432.112

Boring 5a en 5B gestaakt, vermoedelijk op ondergrondse tank. Onderin boring grof bouwzand.

12070042

133.666

(28)

25

Bijlage 5: Afkortingen uit de boorstaten

Textuurindeling (NEN 5104)

Hoofdnaam Toevoeging [Org, Gr] Gradiënt toevoeging

G = grind g = grindig 1 = zwak

Z = zand z = zandig 2 = matig

L = leem s = siltig 3 = sterk

K = klei k = kleiig 4 = uiterst

V = veen h = humeus

m = mineraalarm Karakteristieken en plantenresten

VAM (amorfiteit) Plantenresten (plr) Consist(entie) M50 (mediaan) Alleen voor zand

1 = Zwak amorf ri = riet ST = stevig 75-105 uiterst fijn

2 = Matig amorf ho = hout MST = matig stevig 105-150 zeer fijn 3 = Sterk amorf ze = zegge MSL = matig slap 150-210 matig fijn

wo – wortels SL = slap 210-300 matig grof

plr = ongedef. ZSL = zeer slap 300-420 grof 420-600 zeer grof Nieuwvormingen en grondwater

Ca (kalkgehalte, CaCO3) Fe (roestvlekken) Oxidatie/reductie [o/r] GW (grondwater)

1 = afwezig 1 = afwezig o = oxidatie GW = grondwater

2 = matig kalkhoudend 2 = ijzerhoudend or = oxidatie/reductie GHG = gem. hoogste grondwaterstand 3 = kalkhoudend 3 = sterk ijzerhoudend r = reductie GLG = gem. laagste

grondwaterstand

Classificatie en interpretatie Bodemhorizont (Hor.; volgens De Bakker & Schelling, 1989)

Monstername (M) Lithogenese (lith.)

BHA X (boring) – XXX {diepte in cm) KOM = komafzetting

BHB BED = beddingafzetting

BHBC OEV = oeverafzetting

BHC DEZ = dekzand

… CRE = crevasseafzetting

BEE = beekafzetting Bijzonderheden

Archeologische indicatoren en afkortingen in de kolom ‘bijzonderheden’

Omg. = omgewerkt gr = grindje l = leem (verbrand)

Opg. = opgebracht st = steentjes b = bot

fe-c = ijzerconcreties aw = aardewerk gg = goed gesorteerd mn-c = mangaanconcreties vs = vuursteen

mg = matig gesorteerd mn = Mangaan bakst = baksteen/puin

sg = slecht gesorteerd spi = spikkel (+ kleur) fos = fosfaat vl = vlekken (+ kleur) hk = houtskool sch = schelpen

bijm = bijmenging (+ text.)

(29)

26

Bijlage 6: Foto’s

Opname van boring 4 (boven) en boring 3 (onder).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarom geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor archeologische resten uit de periode late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd.. Eventueel aanwezige resten

Op basis van het bureauonderzoek was een lage tot middelhoge archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en

Verwachting Op basis van het bureauonderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied een middelhoge archeologische verwachting geld voor de periode Paleolithicum

Op basis van het bureauonderzoek geldt, in afwijking van de gemeentelijke verwachtingskaart, voor het gehele plangebied een hoge archeologische verwachting op archeologische

- de deelgebieden 3 en 4 een middelhoge tot hoge archeologische verwachting hebben voor vondsten en sporen uit de ijzertijd en Romeinse tijd.. De middelhoge verwachting geldt voor

Aan de hand van het uitgevoerde bureauonderzoek is vastgesteld dat er binnen het plangebied een middelhoge verwachting voor archeologische vondsten en sporen uit de IJzertijd

Uit het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt op het aantreffen van (nederzettings)resten uit de periode Neolithicum

Op basis van het bureauonderzoek is, indien de bodem intact is, een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied vastgesteld voor de