• No results found

Nota Landschappelijk bodemonderzoek, verkennend archeologisch booronderzoek en proefsleuvenonderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Nota Landschappelijk bodemonderzoek, verkennend archeologisch booronderzoek en proefsleuvenonderzoek"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J. Verrijckt Archeologie & Advies info@jverrijckt.be

Rapport Nr. 0341

Dessel, Witgoor Verslag van Resultaten

Nota

Landschappelijk bodemonderzoek, verkennend archeologisch booronderzoek en

proefsleuvenonderzoek

(2)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

Titel

Nota Dessel, Witgoor: Verslag van Resultaten Auteur(s)

Niels Jennes, Jeroen Wijnen & Jeroen Verrijckt Erkende archeoloog

2015/00053 Jeroen Verrijckt

Projectnummer J. Verrijckt 2019-328

Projectnummer Onroerend Erfgoed 2020C255 (LBO)

2020C454 (VAB)

2020E173(proefsleuven) Plaats en datum

Beerse, 14 mei 2020

(3)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

© J. Verrijckt bvba. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag zonder bronvermelding worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door print-outs, kopieën, of op welke andere manier dan ook, zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

(4)

Inhoud

1 Inleiding ... 1

1.1 Beschrijvend gedeelte ... 1

1.1.1 Administratieve gegevens... 1

1.1.2 Onderzoeksopdracht ... 4

1.2 Aanleiding... 7

1.3 Archeologische voorkennis en resultaten bureauonderzoek ... 7

2 Landschappelijk bodemonderzoek ... 8

2.1 Beschrijvend gedeelte ... 8

2.1.1 Administratieve gegevens... 8

2.1.2 Onderzoeksopdracht ... 9

2.2 Werkwijze en strategie van het vooronderzoek ... 10

2.2.1 Methode en technieken ... 10

2.3 Assessmentrapport landschappelijk bodemonderzoek ... 12

2.3.1 Assessment vondsten ... 12

2.3.2 Assessment stalen ... 12

2.3.3 Conservatieassessment ... 12

2.3.4 Assessment sporen en structuren... 12

2.3.5 Analyse van het landschappelijk bodemonderzoek... 12

2.3.6 Beantwoording onderzoeksvragen... 13

2.3.7 Datering en Interpretaties ... 14

2.3.8 Verklaring ontbreken archeologisch ensemble en confrontatie resultaten eerder vooronderzoek ... 14

2.3.9 Kennisvermeerderingspotentieel en aanbevelingen ... 14

3 Verkennend archeologisch booronderzoek... 18

3.1 Administratieve gegevens ... 18

3.2 Werkwijze en strategie ... 18

3.2.1 Algemene bepalingen ... 18

3.2.2 Specifieke methodologie ... 18

3.2.3 Uitgevoerde methodologie en afwijkingen van de opgestelde methodologie ... 21

3.1 Assessmentrapport ... 21

3.1.1 Beschrijving aardkundige opbouw van het onderzochte gebied ... 21

3.1.2 Assessment vondsten ... 21

3.1.3 Potentieel op kenniswinst ... 22

3.1.4 Datering en interpretatie onderzocht gebied ... 22

3.1.5 Beantwoording onderzoeksvragen... 22

3.1.6 Noodzaak vervolgonderzoek ... 24

4 Proefsleuvenonderzoek ... 24

4.1 Administratieve gegevens ... 24

4.2 Werkwijze en strategie ... 25

(5)

4.2.1 Algemene bepalingen ... 25

4.2.2 Specifieke methodologie ... 25

4.2.3 Uitgevoerde methodologie en afwijkingen van de opgestelde methodologie ... 29

4.3 Assessmentrapport ... 33

4.3.1 Landschap en bodemopbouw ... 33

4.3.2 Sporen en structuren ... 39

4.3.3 Vondsten en stalen ... 42

4.4 Besluit ... 42

4.4.1 Datering en interpretatie ... 42

4.4.2 Verklaring ontbreken archeologisch ensemble en confrontatie resultaten eerder vooronderzoek ... 42

4.4.3 Kennisvermeerderingspotentieel en aanbevelingen ... 42

4.4.4 Beantwoording onderzoeksvragen... 43

4.4.5 Samenvatting ... 45

5 Lijst met figuren... 46

6 Plannenlijst ... 47

7 Bibliografie ... 50

8 Bijlagen ... 51

(6)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

1.1 Beschrijvend gedeelte

1.1.1 Administratieve gegevens

Projectcode J. Verrijckt 2019-328

Projectcode Onroerend Erfgoed 2020C255 (LBO)

2020C454 (VAB) 2020E173(proefsleuven)

Locatie Provincie Antwerpen

Gemeente Dessel

Deelgemeente Witgoor

Straat Hameldijk-Kromstraat

Kadastrale gegevens Gemeente Dessel

Afdeling Dessel

Sectie D

Percelen 501H, 501F, 503B en 511T

Coördinaten Noordoost X: 204330,8

Y: 214574,35

Noordwest X: 204144,13

Y:214536,94

Zuidoost X: 204284,70

Y:214451,16

Zuidwest X: 204183,05

Y:214417,53

Oppervlakte plangebied Ca. 16.447 m²

Oppervlakte bodemingreep Ca. 5.105 m²

Erkend Archeoloog 2015/00053 Jeroen Verrijckt

1 Inleiding

(7)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 1: Plangebied op topografische kaart.1

1 AGIV 2020a.

(8)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 2: Plangebied op kadasterkaart (GRB).2

2 AGIV 2020d

(9)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

1.1.2 Onderzoeksopdracht

De aanleiding van het vooronderzoek met ingreep in de bodem kadert in de uitvoering van het programma van maatregelen zoals opgemaakt in de archeologienota DOLMAN & ALMA. 2018met ID 7958 en projectcode 2018F43.

Deze nota werd opgemaakt naar aanleiding van een geplande verkaveling aan de Hameldijk te Witgoor, Dessel. Dit vooronderzoek met ingreep in de bodem maakt onderdeel uit van het archeologisch vooronderzoek in het kader van het Onroerenderfgoeddecreet (decreet van de Vlaamse Regering 12 juli 2013) en het Onroerenderfgoedbesluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014.

Bij de opmaak van de archeologienota werd een bureauonderzoek uitgevoerd.3 In dit bureauonderzoek werd een archeologische verwachting opgesteld voor het plangebied. Op basis van de resultaten van deze verwachting en de geplande bodemingrepen werd vervolgonderzoek geadviseerd. Allereerst diende de bodembewaringstoestand geëvalueerd te worden aan de hand van landschappelijke boringen. Vanuit dit landschappelijk bodemonderzoek werden op locaties waar minstens een degelijke B-horizont werd aangetroffen, archeologische boringen geplaatst om eventuele steentijdsites op te sporen. De resultaten van dit onderzoek waren negatief waardoor mocht overgegaan worden op de uitvoer van een proefsleuvenonderzoek.

Op basis van deze vooronderzoeken wordt beoordeeld of er eventuele archeologische waarden aanwezig zijn en wat hun aard, omvang en verspreiding is. Er wordt gekeken of deze archeologische waarden verstoord worden én of er een potentiële kenniswinst te behalen is bij verdere onderzoeken binnen het plangebied. Het uiteindelijke doel is het formuleren van een advies hoe deze mogelijke archeologische waarden beschermd of onderzocht dienen te worden, of dat het plangebied vrijgegeven. Dit advies is bindend van zodra de nota is goedgekeurd door Onroerend Erfgoed.

Op basis van het bureauonderzoek werden enkele onderzoeksvragen geformuleerd die minimaal beantwoord moeten worden.

Landschappelijk bodemonderzoek

• Wat is de geo(morfo)logische en bodemkundige opbouw van de ondergrond in het plangebied?

• Wat is de oorzaak van het niveauverschil binnen het plangebied dat ten opzichte van de omliggende percelen ca. 0,6 m lager ligt?

• In hoeverre is deze opbouw nog intact?

• Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied?

• Zo ja, op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en de TAW?

• Alhoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, zijn er desondanks toch archeologische indicatoren aangetroffen?

o Zo ja: - Op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en de TAW zijn deze archeologische indicatoren aangetroffen?

3 DOLMAN & ALMA 2018.

(10)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 o - Wat is de horizontaal ruimtelijke spreiding van deze archeologische indicatoren? – o Wat is de aard en ouderdom van deze indicatoren?

• In welk opzicht kan op basis van het veldonderzoek de archeologische verwachting worden bijgesteld?

• In hoeverre worden de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden bedreigd door toekomstige planontwikkeling?

Archeologisch booronderzoek

• Welke zijn de waargenomen horizonten in de bodem, beschrijving + duiding?

• Komt dit overeen met de vaststellingen uit het landschappelijk booronderzoek?

• Waardoor kan het ontbreken van een horizont verklaard worden?

• Is er een prehistorische vindplaats aanwezig?

• Indien er een prehistorische vindplaats aanwezig is wat is de aard (basiskamp,…), de bewaringstoestand (primaire context, secundair, …) van deze vindplaats?

• Wat is de vermoedelijke verticale en horizontale verspreiding van de site (afbakening)?

• Wat is de relatie tussen de bodem en de artefacten?

• Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie, …)?

• Kunnen prehistorische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie afgebakend worden (incl. de argumentatie)?

• Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke prehistorische vindplaats?

• Wat is de waarde van elke vastgestelde prehistorische vindplaats?

• Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle prehistorische vindplaatsen?

• Voor waardevolle prehistorische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling: hoe kan deze bedreiging weggenomen of verminderd worden (maatregelen behoud in situ)?

• Voor waardevolle prehistorische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven:

o Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor vervolgonderzoek?

(11)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 o Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als

aanpak voor het vervolgonderzoek?

• Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant?

• Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken nodig? Zo ja, welke type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid

Proefsleuvenonderzoek

• Welke zijn de waargenomen horizonten in de bodem, beschrijving + duiding? Komt dit overeen met de vaststellingen uit het booronderzoek?

• Waardoor kan het ontbreken van een horizont verklaard worden? Zijn er sporen aanwezig?

Zo ja, geef een beknopte omschrijving.

• Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen?

• Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?

• Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren?

• Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?

• Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard en omvang van occupatie?

• Zijn er indicaties (greppels, grachten, lineaire paalzettingen, …) die kunnen wijzen op een inrichting van een erf/nederzetting?

• Zijn er indicaties voor de aanwezigheid van funeraire contexten? Zo ja; - Hoeveel niveaus zijn er te onderscheiden?

o Wat is de omvang?

o Komen er oversnijdingen voor?

o Wat is het, geschatte, aantal individuen?

• Wat is de relatie tussen de bodem en de archeologische sporen?

• Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie, …)?

• Is er een bodemkundige verklaring voor de gedeeltelijke afwezigheid van archeologische sporen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

• Kunnen archeologische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie afgebakend worden (incl. de argumentatie)?

(12)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

• Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats?

• Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats?

• Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle archeologische vindplaatsen?

• Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant?

1.2 Aanleiding

Het archeologische vooronderzoek kadert in de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een verkaveling. Er worden 43 kavels gepland, waarvan op 40 kavels in de toekomst bebouwing wordt voorzien. Hoe de bebouwing er precies gaat uitzien is nog onzeker. De overige drie kavels betreffen de locatie met elektriciteitscabine, een openbare wegenis en een groenzone. De wegeniswerken omvatten de openbare rijweg, alsook de inritten naar de kavels. Tot slot wordt ook een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd onder de wegenis en groenzone.

Voor een gedetailleerd overzicht van de geplande werken wordt verwezen naar DOLMAN en ALMA 2018.

De consequentie van de voorgenomen ingrepen kunnen zijn dat eventuele aanwezige waardevolle archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.

1.3 Archeologische voorkennis en resultaten bureauonderzoek

Het plangebied is gelegen ten westen van een dekzandrug, op de rand van de vallei van de Schijns- Nete.4 Het bevindt zich op een hoogte van circa 29 m +TAW. De bodem bestaat voornamelijk uit matig droge tot droge zandgrond gekenmerkt door een dik plaggendek. Eventuele archeologie zal daardoor afgedekt zijn en beschermd voor het latere diep ploegen. Op historisch kaartenmateriaal is te zien dat het plangebied is gelegen tussen akkers- en weiland. In het noordwesten van het terrein kunnen eventueel gebouwen worden aangetroffen daterend vanaf de late 18e eeuw. Het huidige voetbalveld is te zien vanaf de luchtfoto uit 1971. Wat betreft archeologie zijn binnen een straal van een kilometer slechts enkele vage meldingen bekend. Het betreft mogelijke celticfields ontdekt aan de hand van luchtfotografie. Bij de interpretaties horen echter grote vraagtekens. De resultaten van het bureauonderzoek concluderen dan ook met onwetendheid over de aanwezigheid van archeologie binnen het plangebied. Een mogelijke vindplaats kan dan ook alsnog verwacht worden.

4 DOLMAN & ALMA 2018.

(13)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

2.1 Beschrijvend gedeelte 2.1.1 Administratieve gegevens

Op 27 maart 2020 werd een landschappelijk bodemonderzoek uitgevoerd door erkend archeoloog Niels Jennes (2017/00195) en Amber Van Ravestyn (veldmedewerker). Normaliter gebeurt dit door Jeroen Wijnen van Laagland Archeologie. Echter door de COVID-19 situatie werd het veldwerk intern uitgevoerd met controle van Jeroen Wijnen.

Onderstaande tabel vat de administratieve gegevens van het project samen.

Projectcode J. Verrijckt 2019-328

Projectcode Onroerend Erfgoed 2020C255

locatie Provincie Antwerpen

Gemeente Dessel

Deelgemeente

Dessel

Straat Hameldijk

Kadastrale gegevens Gemeente Dessel

Afdeling Dessel

Sectie D

Percelen 511T; 503C, 503D, 503E; 501F; 501H

Coördinaten Noordoost X: 204330,09

Y: 214574,65

Noordwest X: 204143,67

Y:214537,98

Zuidoost X: 204284,02

Y:214452,45

Zuidwest X: 204182,06

Y: 214418,36

Oppervlakte plangebied 16.490 m²

Oppervlakte verkaveling 16,490 m2

2 Landschappelijk bodemonderzoek

(14)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

Erkend Archeoloog 2015/00053 Jeroen Verrijckt

Projectcode Laagland Archeologie VOF DEHA201

Bodemkundige Dr. Jeroen Wijnen, Laagland

Archeologie

Senior KNA Prospector en senior KNA Fysisch Geografisch Specialist (Registratienummer Actorregister Archeologie: 31527042) /Aardkundige

Datum uitvoering 27 maart 2020

2.1.2 Onderzoeksopdracht

De doelstellingen van het landschappelijke booronderzoek hebben betrekking op de analyse van de opbouw en genese van het huidige bodemarchief ter hoogte van het onderzoeksterrein. Hierbij dient de bodemopbouw gelinkt te worden aan het archeologische potentieel van het plangebied.

Tevens dient er na gegaan te worden op welk niveau eventuele archeologische sites zich manifesteren en of deze verstoord worden door de geplande werkzaamheden. Volgende onderzoeksvragen moeten hierbij beantwoord worden:

• Wat is de geo(morfo)logische en bodemkundige opbouw van de ondergrond in het plangebied?

• Wat is de oorzaak van het niveauverschil binnen het plangebied dat ten opzichte van de omliggende percelen ca. 0,6 m lager ligt?

• In hoeverre is deze opbouw nog intact?

• Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied?

• Zo ja, op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en de TAW?

• Alhoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, zijn er desondanks toch archeologische indicatoren aangetroffen?

o Zo ja: - Op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en de TAW zijn deze archeologische indicatoren aangetroffen?

o - Wat is de horizontaal ruimtelijke spreiding van deze archeologische indicatoren? – o Wat is de aard en ouderdom van deze indicatoren?

• In welk opzicht kan op basis van het veldonderzoek de archeologische verwachting worden bijgesteld?

(15)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

• In hoeverre worden de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden bedreigd door toekomstige planontwikkeling?

2.2 Werkwijze en strategie van het vooronderzoek 2.2.1 Methode en technieken

Binnen het plangebied is een boorgrid van 30 x 30 m gehanteerd . Het booronderzoek is uitgevoerd met een edelmanboor met een diameter van 7 cm. De bodemstalen zijn door Niels Jennes conform de methodiek beschreven volgens de FAO guidelines for soil description, gepubliceerd in: FAO (2006): Guidelines for Soil Description, 4e editie, Rome. De beschrijvingen en het pedogenetisch profiel werden geregistreerd in het softwarepakket Boorstaten!. De boorprofielen werden gefotografeerd. Tijdens het landschappelijk booronderzoek werden geen vondsten gedaan of sporen aangetroffen. Er werden geen stalen ingezameld en er is ook geen nood aan conservatie.

Het geheel is gecontroleerd door aardkundige Jeroen Wijnen.

(16)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 3: Situering van de landschappelijke boringen op het GRB, zoals voorgesteld in de archeologienota ID 7958.

(17)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

2.3 Assessmentrapport landschappelijk bodemonderzoek 2.3.1 Assessment vondsten

Niet van toepassing.

2.3.2 Assessment stalen

Niet van toepassing.

2.3.3 Conservatieassessment

Niet van toepassing.

2.3.4 Assessment sporen en structuren

Niet van toepassing.

2.3.5 Analyse van het landschappelijk bodemonderzoek

Voor aanvang van de werken was het plangebied in gebruik als sportveld. Drie van de twintig boringen zijn vervallen. Het betreffen de boring net ten noorden van Kromstraat 116. Deze boring zou moeten gezet worden in de zopas aangelegde tuin. Het perceel is mee opgenomen in de verkaveling, maar maakt geen deel uit van de verkavelde en bebouwde zone. Daarnaast zijn ook de twee boringen ter hoogte van de verharde weg naar de Hamelrijk weggevallen. Algemeen bestond het plangebied uit een tweefasig plaggendek waaronder de witgrijze C-horizont te zien was.

De donkergrijze A1-horizont werd waargenomen tot een diepte tussen 25 en 75 cm-mv. Het betreft een donkere grijze humeuze bouwvoor waarvan de bovenste 10 cm plantenwortels bevat (Ap- horizont). De tweede fase van het plaggendek is donkerder dan de A1-horizont en neigt naar een zwartbruine kleur. Ze is waargenomen tot een maximale diepte van 100 cm-mv. In enkele boringen is een restant van een podzolprofiel waargenomen, veelal in verploegde toestand. Zo is in boring 4 en 10 een AEB-horizont aangetroffen tussen respectievelijk 100 en 105 cm-mv en 90 en 95 cm-mv.

In de boringen 10 en 11 werd nog een lichtbruingele BC-horizont aangetroffen onder respectievelijk de AEB-horizont en de A2-horizont. Bij beide boringen betrof de dikte 10 cm. Het restant van een bruine Bs-horizont werd aangetroffen in de boringen 7 en 13, waar ze respectievelijk 5 en 10 cm bedroeg. Enkel in boringen 6 en 14 werd nog een goed bewaarde bodemopbouw aangetroffen. In boring 6 werd onder het plaggendek nog een verploegde E-horizont met eronder een Bs-horizont aangetroffen. De AE-horizont was 10 cm dik, evenals de Bs-horizont. Het best bewaarde profiel was aanwezig in boring 14, in het oosten van het plangebied en onder de voormalige tribune. De tribune was onverhard en de boring hierin toonde een ophoging van 90 cm. Hieronder was nog de zwartbruin A2-horizont te zien. Onder de A2-horizont was het restant van een podzol zichtbaar met een witte E-horizont (5 cm dik), een donkerbruine Bh-horizont (5 cm dik) en een bruine Bs-horizont (10 cm dik) waaronder zich het witgrijze dekzand (Lid van Opgrimbie, Formatie van Gent) bevond.

(18)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

2.3.6 Beantwoording onderzoeksvragen

Hieronder worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord:

• Wat is de geo(morfo)logische en bodemkundige opbouw van de ondergrond in het plangebied?

Algemeen werden in de boorprofielen AC-profielen aangetroffen. Het dikke plaggendek leek uit twee fasen te bestaan en had een dikte van rond de 100 cm-mv. In enkele profielen is nog een slecht bewaarde paleobodem aanwezig die in twee boringen bestaat uit een verploegde AEB-horizont. In twee andere boringen was nog het restant van de B-horizont aanwezig. Tot slot vertoonden twee profielen nog een al dan niet verploegde E-horizont met eronder een 10 tot 15 cm dikke B-horizont. Wel is duidelijk dat de bodemvorming zeer beperkt is gebleven. Zelfs in de goed bewaarde bodemprofielen is de sequentie van de E- en B- horizont eerder dun te noemen.

• Wat is de oorzaak van het niveauverschil binnen het plangebied dat ten opzichte van de omliggende percelen ca. 0,6 m lager ligt?

Dit niveauverschil is op het digitaal hoogtemodel niet te zien.

• In hoeverre is deze opbouw nog intact?

Zie eerste vraag.

• Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied?

Vanaf de natuurlijke horizonten kunnen archeologisch relevante niveaus onderscheiden worden. Veelal vormen de E-, B- en de top van de C-horizont de relevante lagen. Gezien de beperkte dikte hier van de E- en B-horizont kan een archeologisch vlak in de E-, B- of in de top van de C-horizont worden aangelegd. Het aanleggen van meerdere vlakken heeft hier geen zin.

• Zo ja, op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en de TAW?

Landschappelijke boringen hebben uitgewezen dat een archeologisch niveau zich bevindt op een diepte tussen 55 en 105 cm-mv

• Alhoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, zijn er desondanks toch archeologische indicatoren aangetroffen? Zo ja:

o Op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en de TAW zijn deze archeologische indicatoren aangetroffen?

o Wat is de horizontaal ruimtelijke spreiding van deze archeologische indicatoren? – o Wat is de aard en ouderdom van deze indicatoren?

• In welk opzicht kan op basis van het veldonderzoek de archeologische verwachting worden bijgesteld?

(19)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Er zijn momenteel nog aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische site. In de boringen werden geen archeologische aanwijzingen opgeboord. De locatie maakt het echter mogelijk dat er één aanwezig is. Dit wordt pas uitgesloten na het proefsleuvenonderzoek.

• In hoeverre worden de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden bedreigd door toekomstige planontwikkeling?

Toekomstige woningen zullen gefundeerd worden op de harde moederbodem, alsook rioleringen en nutsvoorzienignen zullen een diepere negatieve impact hebben op de bewaring van het eventueel aanwezige bodemarchief. Concluderend wordt verwacht dat de geplande werken eventueel aanwezige archeologie zullen verstoren.

2.3.7 Datering en Interpretaties

Landschappelijke boringen hebben uitgewezen dat een archeologisch niveau zich bevindt op een diepte tussen 55 en 105 cm-mv. Enkel ter hoogte van de voormalige onverharde tribune lijkt dit met een diepte van 120 cm-mv dieper, maar dit is omdat de top van de tribune werd opgenomen als maaiveld. De diepte van de geplande werken zijn momenteel nog niet specifiek bekend, maar er kan vanuit worden gegaan dat eventuele archeologische resten verstoord zullen worden. Een drietal boringen vertoonden nog een min of meer goed bewaarde bodemtoestand namelijk boringen 6, 13 en 14. Dit zijn de boringen waar minstens een 10 cm dikke B-horizont of een sequentie van de E- en B-horizont aanwezig is. Dit maakt de kans op het aantreffen van een prehistorische vindplaats lichtjes groter. Er werden echter in geen enkele boring archeologische indicatoren aangeboord.

Volgens bovenstaande kan gesteld worden dat er niet voldoende informatie aanwezig is over de eventuele aan- of afwezigheid van archeologische sites. Er is wel voldoende informatie aanwezig om te beoordelen dat eventuele archeologische sites verstoord zullen worden door de geplande werkzaamheden. Hierdoor is een vervolgonderzoek noodzakelijk. Vanwege de aanwezigheid van een 10 cm dikke B-horizont of een sequentie van de E- en B-horizont wordt geadviseerd om verkennende archeologische boringen uit te voeren ter hoogte van boringen 6, 13 en 14. Verder wordt geadviseerd daarna een proefsleuvenonderzoek uit te voeren.

2.3.8 Verklaring ontbreken archeologisch ensemble en confrontatie resultaten eerder vooronderzoek

Op basis van het bureauonderzoek werd er een zekere archeologische verwachting op het aantreffen van een archeologische vindplaats gegeven. Tijdens het landschappelijk booronderzoek werden geen archeologische indicatoren teruggevonden in de boringen. Wel werden in enkele boringen nog het restant van een podzol aangetroffen. Geadviseerd wordt om rond die boringen die een B-horizont van minstens 10 cm of een sequentie van een niet verploegde E- en B-horizont vertoonden, verkennende archeologische boringen uit te voeren.

2.3.9 Kennisvermeerderingspotentieel en aanbevelingen

Het landschappelijk booronderzoek te Dessel, Witgoor leverde geen archeologische relevante indicatoren op. Uit het landschappelijk bodemonderzoek zijn drie boringen aangetroffen die een beter bewaarde paleobodem aantoonden waardoor de kans op het aantreffen van een steentijdvindplaats lichtjes stijgt. Er wordt geadviseerd om rond boringen 6, 13 en 14 dan ook verkennende archeologische boringen te plaatsen. Het betreft in totaal 9 extra verkennende boringen. Als het

(20)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 verkennend booronderzoek en eventuele vervolgonderzoeken ten behoeve van steentijdvindplaatsen zijn uitgevoerd, dient een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd.

(21)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 4: Syntheseplan: Aangetroffen bodemopbouw bij het landschappelijke booronderzoek.

(22)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 5: boring 4 (© J. Verrijckt Bvba)

(23)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

3 Verkennend archeologisch booronderzoek

3.1 Administratieve gegevens

Projectcode J. Verrijckt 2019-328

Projectcode Onroerend Erfgoed 2020C454

Erkend archeoloog 2015/00053 Jeroen Verrijckt

Veldwerkleider (2017/00195) Niels Jennes

Betrokken actoren Niels Jennes (archeoloog)

Amber Van Ravestyn (conservatrice)

3.2 Werkwijze en strategie 3.2.1 Algemene bepalingen

Archeologisch booronderzoek heeft tot doel het opsporen van steentijdvindplaatsen. Dergelijke vindplaatsen kenmerken zich voornamelijk door een verspreiding van losse vondsten. Bij een archeologisch booronderzoek wordt de bodem op een systematische wijze bemonsterd waardoor eventuele verspreidingen van vondsten in kaart worden gebracht.

Een verkennend archeologisch booronderzoek is een evaluatie van een terrein waar een goede bodembewaring werd aangetroffen. Indien hieruit blijkt dat er steentijdvindplaatsen aanwezig zijn, dient een waarderend archeologisch booronderzoek uitgevoerd te worden, waarbij de aangetroffen site verder geëvalueerd en afgebakend wordt.

De algemene bepalingen van een archeologisch booronderzoek, zoals vastgesteld in de Code van Goede Praktijk zijn hier van toepassing.

3.2.2 Specifieke methodologie

In het programma van maatregelen zoals opgemaakt in de archeologienota DOLMAN&ALMA2018 is opgenomen dat de boringen geplaatst moeten worden conform de Code van Goede Praktijk. Dit houdt in dat:

Indien het vooronderzoek zonder ingreep in de bodem aantoont dat binnen het gebied intacte afzettingen en een archeologische potentie bestaat voor vuursteenvindplaatsen, wordt geopteerd voor aanvullend onderzoek in de vorm een verkennend archeologisch booronderzoek, eventueel aangevuld met een waarderend archeologisch booronderzoek.

(24)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Het archeologisch verkennend booronderzoek heeft als doel om vuursteenvindplaatsen op te sporen en wordt uitgevoerd met een 12 cm Edelmanboor in een systematisch verspringend boorgrid van 12m x 10m. De boringen worden tot minimaal 20 cm onder het relevante archeologisch vondstniveau geplaatst en (indien aanwezig) bodemkundige horizont bemonsterd.

Het opgeboorde sediment wordt nat gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 1 mm. Het residu wordt onderzocht op het voorkomen van archeologische indicatoren zoals aardewerkfragmenten en houtskool, maar voornamelijk op de aanwezigheid van lithische fragmenten.

De bodemtextuur en archeologische indicatoren worden beschreven volgens het FAQ Unesco systeem (A, E, B, C; met waar nodig onderverdelingen). De X- en Y-coördinaten worden ingemeten met een GPS of een Robotic Total Station (RTS) met een nauwkeurigheid van 1 cm (planimetrie in Lambertcoordinaten (EPSG:31370)). De Z-coordinaten worden tevens tot op 1 cm nauwkeurig bepaald, op basis van de Tweede Algemene Waterpassing.

(25)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 6: Plangebied op GRB-kaary met weergave van de uitgevoerde verkennende archeologische boringen.5

5 AGIV 2020c.

(26)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

3.2.3 Uitgevoerde methodologie en afwijkingen van de opgestelde methodologie

Tijdens de uitvoering van het verkennend booronderzoek werden alle boringen uitgevoerd. Het booronderzoek werd uitgevoerd op 31 maart door erkend archeoloog Niels Jennes en conservatrice Amber Van Ravestyn. De verkennende archeologische boringen werden geplaatst met een edelmanboor met een diameter van 12 cm. Alle opgeboorde sediment werd beschreven en per aardkundige eenheid ingezameld. De beschrijving van de aardkundige eenheden is gebaseerd op de omschrijving van het landschappelijk booronderzoek. Aangezien tijdens het landschappelijk booronderzoek van elke bodemlaag reeds alle vereiste criteria zijn beschreven, is een dergelijke gedetailleerde bodembeschrijving niet meer uitgevoerd tijdens het verkennend archeologisch booronderzoek. Relevante aardkundige of archeologische fenomenen werden wel in detail beschreven. Alle boringen werden ingemeten door middel van een GPS en kregen een uniek boornummer. Nadien werden alle ingezamelde monsters nat uitgezeefd op een zeef met maaswijdte van 1,91 mm. De zeefresten zijn onder een continue temperatuur van ca. 18°C gedroogd. Van zodra het zeefresidu volledig gedroogd was, werden de zeefresten nagekeken op de aanwezigheid van archeologische indicatoren waarbij speciale aandacht uitgaat naar lithisch materiaal, houtskool, verbrande hazelnootdoppen, verbrand bot, aardewerk etc… Hierbij werd voornamelijk aandacht besteed aan de mogelijke aanwezigheid van (micro)chips die een indicatie zijn van het ter plaatse produceren van lithische artefacten. Alle zeefresiduen zijn verpakt en hebben een uniek vondstnummer verkregen.

3.1 Assessmentrapport

3.1.1 Beschrijving aardkundige opbouw van het onderzochte gebied

De bodemkundige opbouw werd reeds onderzocht en uitvoerig besproken tijdens het landschappelijke booronderzoek. Tijdens het verkennende archeologische booronderzoek werden in boringen 5, 7 en 8 AC-profielen aangetroffen waarbij de C-horizont werd aangetroffen onder een 70 à 75 cm dik plaggendek. Boring 9, ter hoogte van de onverharde tribune in het oosten, werd gestaakt na 50 cm-mv. Het aanwezige bouwmateriaal in het plaggendek maakte het onmogelijk hier door te boren. De overige boringen toonden ABC-profielen aan met in boring 2 een verploegde ABE- horizont tussen de A- en de C-horizont. Daarmee lijken de resultaten uit de landschappelijk bodemonderzoek bevestigd te kunnen worden.

3.1.2 Assessment vondsten

Na afloop van het archeologische booronderzoek werden alle monsters uitgezeefd, gedroogd en bestudeerd op de aanwezigheid van artefacten en indicatoren van menselijke aanwezigheid. Hierbij werd eveneens de ploeglaag uitgezeefd en bekeken. Hierbij kan nagegaan worden of er verploegde archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.

Er werden nagenoeg geen lithische vondsten aangetroffen in de boringen. De enige archeologische indicatoren betreffen bouwmateriaal in boringen 8 en 9. De aanwezigheid van dit materiaal in de boorkernen is te verklaren dat de tribune is opgehoofd met aangevoerd materiaal waarin dit bouwmateriaal aanwezig was.

(27)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

3.1.3 Potentieel op kenniswinst

Tijdens het verkennend archeologisch booronderzoek zijn geen lithische artefacten ingezameld. Er werden eveneens geen andere archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de mogelijke aanwezigheid van een steentijdsite. Hierdoor acht J. Verrijckt archeologie en advies verder onderzoek naar steentijdarefactensites niet nodig.

3.1.4 Datering en interpretatie onderzocht gebied

Uit de resultaten van het archeologische booronderzoek is gebleken dat de boringen zowel AC- profielen, als profielen met bewaarde B-horizont werden aangetroffen. Vermoedelijk kan in het plangebied algemeen een AC-profiel worden aangetroffen. In sommige gevallen zal zeer lokaal een beter bewaarde bodem worden aangetroffen, vermoedelijk te wijten aan lokale depressies of locaties van voormalige bomen en planten.

In de boringen werden geen artefacten aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van steentijdsites. Er werd in de boringen 8 en 9 wel bouwmateriaal aangetroffen. Het betreft hier vermoedelijk aangevoerd materiaal ten behoeve van de aanleg van de onverharde tribune in het oosten van het plangebied;

3.1.5 Beantwoording onderzoeksvragen

• Welke zijn de waargenomen horizonten in de bodem, beschrijving + duiding?

Tijdens het verkennende archeologische booronderzoek werden in boringen 5, 7 en 8 AC- profielen aangetroffen waarbij de C-horizont werd aangetroffen onder een 70 à 75 cm dik plaggendek. Boring 9, ter hoogte van de onverharde tribune in het oosten, werd gestaakt na 50 cm-mv. Het aanwezige bouwmateriaal in het plaggendek maakte het onmogelijk hier door te boren. De overige boringen toonden ABC-profielen aan met in boring 2 een verploegde ABE-horizont tussen de A- en de C-horizont. Daarmee lijken de resultaten uit de landschappelijk bodemonderzoek bevestigd te kunnen worden.

• Komt dit overeen met de vaststellingen uit het landschappelijk booronderzoek?

De resultaten van het verkennend booronderzoek bevestigen die van het landschappelijk bodemonderzoek.

• Waardoor kan het ontbreken van een horizont verklaard worden?

Algemeen kunnen landbouwactiviteiten vanaf de late middeleeuwen worden aangehaald als verklaring voor het ontbreken van een degelijk bewaarde bodemopbouw. Het vergroten van het landbouwareaal gaat gepaard met het aftoppen van hoger gelegen gronden, en het opvullen van lager gelegen gronden. Het aftoppen van de hoger gelegen gronden heeft tot gevolg dat eventuele E- en B-horizonten zijn afgetopt. Daarnaast hebben ploegactiviteiten uit het verleden een zekere impact op de bewaringstoestand van archeologische sporen.

• Is er een prehistorische vindplaats aanwezig?

Er is geen steentijdvindplaats aanwezig.

(28)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

• Indien er een prehistorische vindplaats aanwezig is wat is de aard (basiskamp,…), de bewaringstoestand (primaire context, secundair, …) van deze vindplaats?

Niet van toepassing.

• Wat is de vermoedelijke verticale en horizontale verspreiding van de site (afbakening)?

Niet van toepassing.

• Wat is de relatie tussen de bodem en de artefacten?

Niet van toepassing.

• Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie, …)?

De bodem binnen het plangebied bestaat uit droge tot matig droge zandgrond met een dikke antropogene humus A-horizont. Dergelijke plaggendekken zijn typisch voor de Kempische zandgronden en kunnen eventuele archeologische sporen bedekken en beschermen voor het latere diep ploegen. Ze zijn te dateren vanaf de late middeleeuwen.

• Kunnen prehistorische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie afgebakend worden (incl. de argumentatie)?

Niet van toepassing.

• Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke prehistorische vindplaats?

Niet van toepassing.

• Wat is de waarde van elke vastgestelde prehistorische vindplaats?

Niet van toepassing.

• Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle prehistorische vindplaatsen?

Niet van toepassing.

• Voor waardevolle prehistorische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling: hoe kan deze bedreiging weggenomen of verminderd worden (maatregelen behoud in situ)?

Niet van toepassing.

• Voor waardevolle prehistorische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven:

o Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor vervolgonderzoek?

Niet van toepassing.

(29)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 o Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als

aanpak voor het vervolgonderzoek?

Niet van toepassing.

• Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant?

Niet van toepassing.

• Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken nodig? Zo ja, welke type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid

Niet van toepassing.

3.1.6 Noodzaak vervolgonderzoek

Het bureauonderzoek stelde een zekere verwachting op voor het aantreffen van een steentijdsite indien een degelijke bewaarde bodemopbouw zou worden aangetroffen. Na het landschappelijk bodemonderzoek werden in drie boringen zo’n degelijk bewaarde bodembewaringstoestand aangetroffen waarbij minstens een degelijke B-horizont aanwezig was. Hieropvolgend werden dan verkennende boringen ingepland rondom deze drie boringen. In totaal werden dan 9 boringen uitgevoerd. Er werd een wisselende bodembewaringstoestand aangetroffen. Vermoedelijk zal binnen het plangebied een AC-bodem aanwezig zijn, met zeer lokaal een E- en/of B-horizont als gevolg van lokale depressies of de locaties van voormalige bomen of planten. Er werden in geen enkele van de boringen lithische artefacten opgeboord. Verder werden er ook geen archeologische indicatoren opgeboord die het vermoeden wekken dat een archeologisch site aanwezig zou zijn. Daarom wordt geadviseerd om na het verkennend booronderzoek over te gaan tot het proefsleuvenonderzoek om eventuele sporensites op te sporen en te evalueren.

4 Proefsleuvenonderzoek

4.1 Administratieve gegevens

Projectcode J. Verrijckt 2019-328

Projectcode Onroerend Erfgoed 2020E173

Erkend archeoloog 2017/00195 Niels Jennes

Veldwerkleider Niels Jennes

Betrokken actoren Niels Jennes (archeoloog)

Amber Van Ravestyn (conservatrice)

(30)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

4.2 Werkwijze en strategie 4.2.1 Algemene bepalingen

Een proefsleuvenonderzoek is bij uitstek de methode om archeologische sporensites te onderzoeken. Hierbij worden transecten doorheen het landschap aangelegd tot op het eerste relevante archeologische niveau.

De algemene bepalingen van een proefsleuvenonderzoek, zoals vastgesteld in de Code van Goede Praktijk, zijn hier van toepassing.6

4.2.2 Specifieke methodologie

In het programma van maatregelen zoals opgemaakt in de archeologienota DOLMAN & ALMA 2018 is volgende methodologie opgenomen:

Om een betrouwbaar beeld te kunnen vormen van de aanwezige archeologie binnen het onderzoeksgebied, zal een oppervlakte van ongeveer 12,5% worden onderzocht door middel van proefsleuvenonderzoek. Er is gekozen voor dit percentage omdat op die manier genoeg oppervlakte onderzocht kan worden om een goede archeologische verwachting te bekomen van het plangebied.

Verder concentreren de proefsleuven zich op de gebieden waar de archeologische verwachting het grootste is, namelijk daar waar de bodem intact is. Het proefsleuvenonderzoek dient alleen om een beter grip te krijgen op de archeologische verwachting. Indien er archeologie aanwezig blijkt te zijn, dient een vervolg onderzoek plaats te vinden in de vorm van een vlakdekkende opgraving in de zones waar uit het proefsleuvenonderzoek archeologische resten aanwezig blijken te zijn.

In totaal worden er 9 proefsleuven gepland. Van links naar rechts hebben de eerste twee proefsleuven een afmeting van 60 x 2 m, de derde proefsleuf een afmeting van 100 x 2 m, de volgende vijf proefsleuven een afmeting van 120 x 2 m en de laatste proefsleuf een afmeting van 60 x 2 m. Alle proefsleuven, met uitzondering van de meest oostelijke proefsleuf, hebben een noord-zuid oriëntatie. De meest oostelijke proefsleuf kent een oost-west oriëntatie. In totaal beslaan de proefsleuven een oppervlakte van 1700 m2, wat overeenkomt met ongeveer 10% van het plangebied. Verder is er nog ruimte voor ongeveer 2,5% van het plangebied om extra kijkvensters te plaatsen waar nodig. De tussenafstand tussen de sleuven bedraagt ca.15 m waardoor de sleuven maximaal gespreid worden

De proefsleuven zullen worden uitgegraven tot op het eerste archeologisch leesbare niveau. De aanleg van kijkvensters is nodig om een spoor of een concentratie van sporen waarvan de interpretatie en de waardering niet onmiddellijk duidelijk is, beter te kunnen onderzoeken. Mogelijk kunnen deze ook een schijnbare afwezigheid van sporen aantonen. Kijkvensters worden, afgezien van hun ligging, afmeting en vorm, op dezelfde wijze als proefsleuven aangelegd.

Het proefsleuvenonderzoek zal als volgt worden uitgevoerd:

• Er zal worden gegraven met een graafmachine met gladde bak.

• Op alle locaties vindt het graven plaats op aansturing van een archeoloog.

6 AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED 2016

(31)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

• Bij het verdiepen worden vondsten per stratigrafische laag verzameld. Het vlak en stort wordt met een professionele metaaldetector systematisch en vlakdekkend onderzocht. De vulling uit de gecoupeerde sporen wordt ook nagezocht met de metaaldetector.

• Bij de aanleg van de vlakken wordt vondstmateriaal per stratigrafische eenheid of per spoor verzameld. Indien deze niet herkenbaar of aanwezig zijn, worden vondsten in vakken van 2 x 2 m verzameld. De verzamelstrategie kan al naar gelang de bevindingen worden aangepast.

• Indien sprake is van vondstconcentraties (crematies, concentraties scherven, vuursteen), worden deze als puntlocaties ingemeten. Metaalvondsten (uitgezonderd spijkers) worden eveneens als puntlocaties ingemeten.

• Vondsten worden zoveel mogelijk aan een spoor of laag toegewezen. Gesloten vondstcomplexen worden integraal verzameld. Stortvondsten worden indien mogelijk per sleuf verzameld en geregistreerd.

• Het te documenteren vlak wordt waar nodig geschaafd, gefotografeerd, ingekrast en direct digitaal ingemeten met een robotic Total Station (rTS). Met de rTS worden vlak- en maaiveldhoogtes digitaal ingemeten.

• Een representatief deel van de sporen wordt gecoupeerd voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Alle antropogene sporen worden gefotografeerd, ingetekend (schaal 1:20) en beschreven.

• Waar mogelijk worden sporen bemonsterd voor natuurwetenschappelijk onderzoek.

• Er worden gedurende het veldwerk foto’s gemaakt van de algemene situatie, de vlakken, de profielen, van grondsporen in het vlak en van de coupes. Voor publicitaire doeleinden en/of eventuele communicatie-uitingen worden geregeld actie- en sfeerfoto’s gemaakt.

• Fragiele en/of belangwekkende vondsten worden op de plaats van aantreffen gefotografeerd alvorens gelicht te worden.

• Profielen en coupes worden schaal 1:20 getekend. De profielen zullen bij een eenduidig profiel gedocumenteerd worden door middel van profielkolommen. Indien de stratigrafische bodemopbouw complex is of sterk afwisselend is, zal een lengteprofiel worden gedocumenteerd. Op de profieltekeningen worden de TAW-hoogten gezet en tevens zal de hoogte van het opgravingsvlak aangegeven worden op de tekening. Bij grote profieltekeningen kan, op voorspraak van de erkend archeoloog, een andere schaal worden gehanteerd.

• Bij het aantreffen van bijzondere archeologische resten wordt, indien nodig, een specialist geraadpleegd die, conform de Code van Goede Praktijk, deze archeologische resten verder onderzoekt en conserveert.

• Indien een proefsleuf niet volledig kan worden aangelegd zoals gepland als gevolg van hevige begroeiing of bebouwing, zal de proefsleuf op verantwoordelijkheid van de erkende archeoloog worden verplaatst of opgedeeld, waarbij de sleuf zo veel mogelijk zijn oorspronkelijke positie zal behouden.

(32)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

• De grond wordt gestockeerd langs de werkputten. Daarbij wordt de bovengrond gescheiden gehouden van de andere grond. Na het documenteren en afwerken van de werkput wordt de grond terug gestort (in lagen van max. 50 cm) en aangereden.

(33)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 7: Plangebied op een orthofoto met weergave van de geplande proefsleuven7

7 AGIV 2020d.

(34)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

4.2.3 Uitgevoerde methodologie en afwijkingen van de opgestelde methodologie

Tijdens de uitvoering van het proefsleuvenonderzoek werd licht afgeweken van het vooropgestelde programma van maatregelen. De sleuf ter hoogte van de grote tribune, centraal in het plangebied, werd licht opgeschoven tot net naast de tribune. Daar is de bodembewaringstoestand met zekerheid beter en is de kans op het aantreffen van archeologische sporen dan ook groter. De sleuven ter hoogte van de kantine zijn vervangen door een dwarssleuf aangrenzend aan de zuidkant van de kantine, om dezelfde redenen als hierboven. Tot slot is de sleuf ter hoogte van de inrit vervallen wegens de aanwezigheid van nutsleidingen. Daarnaast zal ze gebruikt worden als toegangsweg tijdens de geplande werken. Indien archeologie binnen het plangebied aanwezig is, kan deze zone alsnog mee geselecteerd worden voor opgraving.

In totaal werd er 1.768 m² onderzocht door middel van het proefsleuvenonderzoek. Dit komt overeen met 10,7 % van de totale oppervlakte van het plangebied. Gezien de oppervlakte waarin ze zijn uitgevoerd is dit ruim voldoende om het plangebied te evalueren.

Het proefsleuvenonderzoek werd uitgevoerd op maandag 11 en dinsdag 12 mei 2020, onder leiding van erkend archeoloog Niels Jennes bijgestaan door conservatrice Amber Van Ravestyn. De sleuven werden aangelegd door middel van een rupskraan met een gladde kraanbak van 2 m breed. De teelaarde werd laagsgewijs verdiept tot op het archeologische niveau. Bij het verdiepen van de teelaarde werd elke laag afgespeurd op eventuele vondsten. De sleuven en aangetroffen sporen werden gedocumenteerd door middel van overzichtsfoto’s. Verspreid over het terrein werden enkele profielputten aangelegd, teneinde een goed beeld te verkrijgen van de aanwezige bodemopbouw. Deze profielen werden gefotografeerd en ingetekend.

Alle aangelegde sleuven, aangetroffen sporen, profielen en hoogtes werden ingemeten door middel van een GPS. Indien een spoor zich tegen de putwand bevond, werd het werkputprofiel opgeschoond om de relatie tussen het spoor en de bodemhorizonten te registreren. Sporen-, foto- en vondstenlijsten werden digitaal geregistreerd in het veld. Gebruik makend van GIS werd de verzamelde data verwerkt tot een gedetailleerd en overzichtelijk grondplan.

(35)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 8: Plangebied met weergave van de nutsvoorzieningen.8

8 Plan aangeleverd door de opdrachtgever.

(36)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 9: Plangebied met weergave van de uitgevoerde sleuven op een recente orthofoto9

9 AGIV 2020d.

(37)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 10: zicht op het terrein (© J. Verrijckt Bvba).

(38)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

4.3 Assessmentrapport

4.3.1 Landschap en bodemopbouw

Het plangebied is gelegen op de rand van de vallei van de Schijns-Nete met ten oosten van het plangebied de dekzandrug. De bodem bestaat uit voornamelijk matig droge tot droge zandbodems met dikke antropogene humus A-horizont.

Binnen de onderzoekszone werden in totaal 2 profielen opgeschaafd en geregistreerd. Beide profielen vertonen AC-profielen waarbij het geelgrijze dekzand (C-horizont) quasi onmiddellijk onder het plaggendek te vinden was. Natuurlijke verkleuringen vertoonden hier en daar, en op zeer lokale basis, wel een podzol wat de resultaten tijdens de booronderzoeken uiteraard beïnvloedde.

Profiel P2001 vertoonde een 98 cm dik plaggendek bestaande uit een Ahp-, A1- en A2-horizont.

Daaronder werd nog een verploegde BC-horizont aangetroffen met eronder het geelgrijze dekzand.

Profiel P5001 werd gezet ter hoogte van twee greppels, S1 en S2. Het profiel vertoont een gelijkaardig profiel met een plaggendek van 70 cm. Daaronder werd lokaal een verploegde E-/B-horizont aangetroffen. De twee greppels, S1 en S2, bevonden zich stratigrafisch onder het plaggendek. Onder de verploegde E-/B-horizont werd het geelgrijze dekzand aangetroffen.

(39)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 11: Plangebied op de bodemkaart met weergave van de opgeschaafde profielen.10

10 DOV VLAANDEREN 2020.

(40)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

Figuur 12: Referentieprofiel P2001.

Ahp-horizont

A1-horizont

A2-horizont

Verploegde BC-horizont

C-horizont

(41)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 13: Referentieprofiel P5001.

A1-horizont A2-horizont Verploegde E-/B- horizont

S2 S1

(42)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 14: Vlakhoogtes geprojecteerd op het DHM.11

11 AGIV 2020b.

(43)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 15: Maaiveldhoogtes geprojecteerd op het DHM.12

12 AGIV 2020b.

(44)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

4.3.2 Sporen en structuren

Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden slechts vijf spoornummers uitgedeeld. Het archeologisch vlak werd aangelegd op circa 50 à 110 cm-mv, of tussen 27,6 en 28,6 m +TAW. De sporen staken goed af tegen de geelgrijze C-horizont.

Behalve spoor 3, dat als natuurlijk werd geïnterpreteerd, en enkele verstoringen en ploegsporen, werden greppels aangetroffen. De greppels hadden in het vlak een donkerbruine kleur. Greppels 1 en 2 werden vanaf werkput 4 tot in werkput 7 gevolgd. Ze liepen parallel langs elkaar tot in werkput 8 slechts één greppel overbleef. Daarop werd besloten de greppels vanaf werkput 7 te volgen richting werkput 8. Daar werd duidelijk dat greppels S1 en S2 samenkomen om één greppel te vormen. Een coupe op de greppels toonden twee bruine komvormen aan met dieptes van 28 (S2) en 30 cm (S1) vanaf het vlak. Bij de uitbreiding van werkput 7 werd tijdens de aanleg een standringbodem in grijs gedraaid aardewerk gevonden. Gelet op de pottenbakkersafvalkuilen van Oud-Turnhout, welke op dit moment nog onderzocht worden, lijken dergelijke bodems op te komen omstreeks 1400, of mogelijk nog late 14e eeuw. Daarom kunnen de greppels dan ook vanaf deze periode gedateerd worden. Wanneer de allesporenkaart geplot wordt op de atlas der buurtwegen wordt ook duidelijk dat het een perceelsgrens betreft waarvan de oorsprong teruggaat tot in de late middeleeuwen.

Tot slot werd ook nog in werkput 9 een oost-west georiënteerde greppel aangetroffen die deels onder de noordelijke putwand ligt (S4). Ze kon hierdoor niet gecoupeerd worden. Het betreft vermoedelijk eveneens een perceelsgrens. Van daaruit lijkt een greppel te vertrekken in zuidoostelijke richting (S5).

Ze werd echter niet meer aangetroffen in de andere werkputten. Mogelijk betreft het een natuurlijk spoor.

Er werden verder geen nederzettingssporen of sporen te relateren aan funeraire of ambachtelijke activiteiten aangetroffen.

(45)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 16: allesporenkaart geprojecteerd op de atlas der buurtwegen.

(46)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Figuur 17: Zicht op greppels s1 en S2 bij de uitbreiding van werkput 7 (© J. Verrijckt Archeologie & Advies).

(47)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

4.3.3 Vondsten en stalen

Bij de aanleg van greppel S2 in werkput 7 werd een bodem in gedraaid grijsbakkend aardewerk aangetroffen. Het betreft een zogenaamde standringbodem en is te dateren in de late middeleeuwen.

Op basis van de pottenbakkersafvalkuilen in Oud-Turnhout lijken deze omstreeks 1400, mogelijk al in de late 14e eeuw op te komen.

4.4 Besluit

4.4.1 Datering en interpretatie

Tijdens het vooronderzoek met ingreep in de bodem zijn antropogene sporen aangetroffen die terug te brengen zijn tot ploegsporen en perceelsgrenzen. Recente sporen en verstoringen betreffen recente paalsporen en drainagebuizen.

In totaal zijn er vijf spoornummers uitgedeeld. Eén ervan betreft een natuurlijke verkleuring. De overige sporen werden geïnterpreteerd als greppels. Twee parallelle greppel in het zuiden van het plangebied zijn duidelijk te interpreteren als perceelsgrenzen gezien ze overeenkomen met een perceelsgrens op de atlas der buurtwegen. Het aantreffen van een standringbodem in gedraaid grijs aardewerk dateert ze in de late middeleeuwen.

Er werden verder geen nederzettingssporen of sporen te relateren aan funeraire of ambachtelijke activiteiten teruggevonden.

4.4.2 Verklaring ontbreken archeologisch ensemble en confrontatie resultaten eerder vooronderzoek

Het bureauonderzoek concludeerde met de onwetendheid of er al dan niet een archeologische vindplaats aanwezig zou zijn. Daarom werd een zekere verwachting voor het plangebied opgesteld.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn er slechts enkele greppels teruggevonden die te herleiden zijn tot perceelsgrenzen. Eén vondst dateert de zuidelijke perceelsgrens in de late middeleeuwen.

Ploegsporen tonen aan dat het terrein in gebruik is geweest als akker. Er werden verder geen nederzettingssporen of sporen te relateren aan funeraire of ambachtelijke activiteiten teruggevonden.

4.4.3 Kennisvermeerderingspotentieel en aanbevelingen

Het proefsleuvenonderzoek te Witgoor, Dessel leverde geen archeologische relevante sporen op.

Hierdoor is er geen kenniswinst te behalen en is er geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk.

(48)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

4.4.4 Beantwoording onderzoeksvragen

• Welke zijn de waargenomen horizonten in de bodem, beschrijving + duiding? Komt dit overeen met de vaststellingen uit het booronderzoek?

Er werden twee profielen opgeschaafd. Beide profielen vertoonden AC-profielen waarbij de C-horizont onder de ploeglagen werd aangetroffen. De bouwvoor, of in dit geval het plaggendek, bestond uit 2 fases. Daaronder werd nog een verploegde E-en/of B-horizont herkend. De vaststellingen komen perfect overeen met de resultaten uit de voorgaande booronderzoeken.

• Waardoor kan het ontbreken van een horizont verklaard worden?

Vanaf de late middeleeuwen grepen ingrijpende veranderingen plaats. Gezien de stijgende bevolking moesten landbouwarealen zo efficiënt mogelijk worden ingezet. Het licht golvende landschap werd daarom rechtgetrokken. Hoger gelegen gronden werden afgetopt en depressies opgevuld. Daarnaast hebben ploegactiviteiten met zekerheid ook hun aandeel gehad in de negatieve impact op de originele bodemvorming.

• Zijn er sporen aanwezig? Zo ja, geef een beknopte omschrijving.

Er werden vijf spoorunmmers uitgedeeld. Behalve een natuurlijk spoor werden enkel greppels aangetroffen. Ploegsporen werden als ploegsporen ingemeten en kregen geen spoornummer mee. De greppels lijken overeen te komen met perceelsgrenzen te zien op de atlas der buurtwegen. In de zuidelijke perceelsgrens (S2) werd een standringbodem in grijs aardewerk aangetroffen wat de greppel dateert in de late middeleeuwen.

• Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen?

Behalve een natuurlijk spoor, zijn de overige ingemeten sporen antropogeen.

• Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?

De parallelle greppel behorend tot de zuidelijke perceelsgrens was bewaard tot 28 en 30 cm vanaf het vlak.

• Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren?

Er werden geen nederzettingssporen en dus structuren aangetroffen.

• Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?

De perceelsgrenzen kunnen op basis van het vondstmateriaal voorzichtig in de late middeleeuwen worden gedateerd.

• Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard en omvang van occupatie?

Niet van toepassing.

• Zijn er indicaties (greppels, grachten, lineaire paalzettingen, …) die kunnen wijzen op een inrichting van een erf/nederzetting?

(49)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Er werden geen nederzettingssporen of sporen te relateren aan funeraire of ambachtelijke activiteiten teruggevonden. De greppels kunnen herleid worden tot oudere perceelsgrenzen.

• Zijn er indicaties voor de aanwezigheid van funeraire contexten? Zo ja;

o Hoeveel niveaus zijn er te onderscheiden?

o Wat is de omvang?

o Komen er oversnijdingen voor?

o Wat is het, geschatte, aantal individuen?

• Wat is de relatie tussen de bodem en de archeologische sporen?

De sporen verwijzen naar de inrichting van het terrein als akker. De percelen zijn, op basis van het vondstmateriaal, terug te brengen tot in de late middeleeuwen. Het plaggendek dat er op ligt is de accumulatie van plaggen van latere datum.

• Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie, …)?

De aangetroffen bodemprofielen zijn typisch voor de regio binnen de Kempische zandgronden. De armere zandgronden hadden nood aan plaggen om de vruchtbaarheid te bevorderen.

• Is er een bodemkundige verklaring voor de gedeeltelijke afwezigheid van archeologische sporen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Nee, indien sporen aanwezig zouden geweest zijn zouden ze moeten aangetroffen worden.

De bodemprofielen tonen aan dat archeologische sporen bewaard zouden moeten geweest zijn voor het latere diep ploegen. In dit geval kan men er van uitgaan dat het terrein in gebruik is geweest als akker en/of weiland.

• Kunnen archeologische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie afgebakend worden (incl. de argumentatie)?

Niet van toepassing.

• Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats?

Niet van toepassing.

• Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats?

Niet van toepassing.

• Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle archeologische vindplaatsen?

(50)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 De geplande werken hebben uiteindelijk tot gevolg dat eventuele archeologie in de bodem zou verstoord worden. In dit geval maakt het weinig uit daar er geen archeologisch waardevolle vindplaats aanwezig is.

• Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant?

Niet van toepassing.

4.4.5 Samenvatting

Het bureauonderzoek kon geen uitspraken doen omtrent de aan- of afwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het plangebied. Daarom werd dan een zekere verwachting voor het plangebied opgesteld. Het landschappelijk bodemonderzoek stelde voornamelijk AC-profielen vast met enkele locaties waar een beter bewaarde bodem werd aangetroffen. Rond deze locaties werden verkennende boringen geplaatst om een eventuele steentijdsite op te sporen. Na een negatief resultaat werd overgegaan op proefsleuven. Tijdens dit onderzoek werden behalve verstoringen, ploegsporen en natuurlijke verkleuringen, enkele greppels aangetroffen. De greppels lijken op basis van de atlas der buurtwegen geïnterpreteerd te kunnen worden als perceelsgrenzen. Op basis van een standringbodem in grijs aardewerk dateren ze vermoedelijk van in de late middeleeuwen.

Er werden verder geen nederzettingssporen of sporen te relateren aan funeraire of ambachtelijke activiteiten aangetroffen. Het kennisvermeerderingspotentieel is dan ook nihil.

Daarom adviseert J. Verrijckt bvba dan ook om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.

(51)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341

Figuur 1: Plangebied op topografische kaart. ... 2

Figuur 2: Plangebied op kadasterkaart (GRB). ... 3

Figuur 3: Situering van de landschappelijke boringen op het GRB, zoals voorgesteld in de archeologienota ID 7958. ... 11

Figuur 4: Syntheseplan: Aangetroffen bodemopbouw bij het landschappelijke booronderzoek. ... 16

Figuur 5: boring 4 (© J. Verrijckt Bvba) ... 17

Figuur 6: Plangebied op GRB-kaary met weergave van de uitgevoerde verkennende archeologische boringen ... 20

Figuur 7: Plangebied op kadasterkaart (GRB) met weergave van de geplande proefsleuven ... 28

Figuur 8: Plangebied met weergave van de nutsvoorzieningen. ... 30

Figuur 9: Plangebied met weergave van de uitgevoerde sleuven op een recente orthofoto ... 31

Figuur 10: zicht op het terrein (© J. Verrijckt Bvba). ... 32

Figuur 11: Plangebied op de bodemkaart met weergave van de opgeschaafde profielen. ... 34

Figuur 12: Referentieprofiel P2001. ... 35

Figuur 13: Referentieprofiel P5001. ... 36

Figuur 14: Vlakhoogtes geprojecteerd op het DHM. ... 37

Figuur 15: Maaiveldhoogtes geprojecteerd op het DHM. ... 38

Figuur 16: allesporenkaart geprojecteerd op de atlas der buurtwegen... 40 Figuur 17: Zicht op greppels s1 en S2 bij de uitbreiding van werkput 7 (© J. Verrijckt Archeologie & Advies). 41

5 Lijst met figuren

(52)

J. Verrijckt Archeologie & Advies Rapport Nr. 0341 Plannenlijst Dessel, Witgoor Projectcode OE: 2020C255 (LBO); 2020C454

(VAB); 2020E173(proefsleuven)

Plannummer Figuur 1

Type plan Topografische kaart

Onderwerp plan Plangebied op topografische kaart.

Aanmaakschaal 1:10.000

Aanmaakwijze Digitaal

Datum 13/05/2020 (raadpleging)

Plannummer Figuur 2

Type plan Kadasterkaart

Onderwerp plan Plangebied op het GRB (kadasterkaart)

Aanmaakschaal 1:750

Aanmaakwijze Digitaal

Datum 13/05/2020 (raadpleging)

Plannummer Figuur 3

Type plan Kadasterkaart

Onderwerp plan Geplande landschappelijke boringen

Aanmaakschaal Onbekend

Aanmaakwijze Digitaal

Datum 13/05/2020 (raadpleging)

Plannummer Figuur 4

Type plan Kadasterkaart

Onderwerp plan Syntheseplan landschappelijke boringen

Aanmaakschaal Onbekend

Aanmaakwijze Digitaal

Datum 13/05/2020 (raadpleging)

Plannummer Figuur 5

Type plan Boorfoto

Onderwerp plan Boring 4

Aanmaakschaal /

Aanmaakwijze Digitaal

Datum 13/05/2020 (raadpleging)

Plannummer Figuur 6

Type plan Kadasterkaart

Onderwerp plan Uitgevoerde verkennende boringen

Aanmaakschaal 1:750

Aanmaakwijze Digitaal

Datum 13/05/2020 (raadpleging)

Plannummer Figuur 7

Type plan Orthofoto

Onderwerp plan Geplande proefsleuven

Aanmaakschaal 1:750

Aanmaakwijze Digitaal

Datum 13/05/2020 (raadpleging)

6 Plannenlijst

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat bewijs kan variëren van een verklaring van de bestuurder of getuigen, uitgelezen telefoons, de uitslag van een bloedanalyse (alcohol, drugs en medicijnen), de berekening van

Bij Variant II wordt de invloed van de zee maximaal buiten gehouden in het IJsselmeer door het plaatsen van gemalen op de Afsluitdijk. Door de geplande uitbreiding van

Dit is op deze manier vormgegeven omdat een verhaal vertellen naar de omgeving door middel van terreinindeling of maatregelen op eigen terrein niet toegankelijk zijn voor de

In Europa zijn alcoholsloten tot nu toe alleen in Zweden op grote schaal ingevoerd, niet alleen voor mensen die veroordeeld zijn voor rijden onder invloed, maar vooral ook

Om het effect van verschillende veranderingen (nu en in de toekomst) op de basisafvoer van het stroomgebied te bepalen, wordt eerst de afvoer zonder de kunstmatige tertiaire

Strandwalafzettingen voorkomen. Deze worden van elkaar gescheiden door een circa 20 cm dikke veenlaag. In de top van de Oude Duinafzettingen heeft zich een bodem ontwikkeld. De Oude

De natuurlijke sporen bevinden zich in de oostelijke zone van werkput 5 (S5001 en S5002). Beide sporen kenmerken zich door een licht grijze tot witte, uitgeloogde vulling. In

Op de locatie van het plangebied werd volgens de Tertiair geologische kaart de Formatie van Gentbrugge (Vroeg- Eoceen, 54,8 tot 49 miljoen jaar geleden) gevormd. Deze formatie