• No results found

Ontwerpbestemmingsplan. Rembrandtlaan 7 te Budel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ontwerpbestemmingsplan. Rembrandtlaan 7 te Budel"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ontwerpbestemmingsplan

Rembrandtlaan 7 te Budel Rembrandtlaan 7 te Budel Rembrandtlaan 7 te Budel Rembrandtlaan 7 te Budel

(2)
(3)

Postbus 435 – 5240 AK Rosmalen

Ontwerpbestemmingsplan Rembrandtlaan 7 te Budel

Gemeente Cranendonck

Toelichting Bijlagen

Regels Bijlage

Verbeelding Schaal 1:500

Datum 25 juli 2013

Projectgegevens TOE02-0252557-01a REG02-0252557-01a TEK02-0252557-01a

Identificatienummer

NL.IMRO.1706.BPBDL0024-ONT1

(4)
(5)

Inhoud

1 Inleiding 1

1.1 Aanleiding 1

1.2 Ligging en begrenzing plangebied 1

1.3 Vigerend bestemmingsplan 2

1.4 Bij het plan behorende stukken 3

1.5 Leeswijzer 3

2 Beleidskader 5

2.1 Provinciaal ruimtelijk beleid 5

2.2 Gemeentelijk beleid 7

2.3 Conclusie 9

3 Planbeschrijving 11

3.1 Het initiatief 11

3.2 Ontsluiting en parkeren 11

4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording 13

4.1 Bodem 13

4.2 Geluid 14

4.3 Luchtkwaliteit 15

4.4 Externe veiligheid 16

4.5 Bedrijven en milieuzonering 17

4.6 Water 17

4.7 Flora en fauna 20

4.8 Archeologie en cultuurhistorie 21

4.9 Kabels en leidingen 22

5 Juridische planopzet 23

5.1 Het juridische plan 23

5.2 Bestemmingen 23

6 Haalbaarheid 25

6.1 Financieel 25

6.2 Maatschappelijk 25

Bijlagen Bijlagen Bijlagen Bijlagen:

1. Verkennend bodemonderzoek, M&A Adviesbureau, 28 juni 2012

2. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, M&A Adviesbureau, 28 juni 2012 3. Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen, Croonen Adviseurs,

juni 2012

4. Natuurwaardenonderzoek, M&A Adviesbureau, 28 juni 2012

(6)

Ligging projectgebied binnen Budel (Bron: BING, Microsoft 2012)

Begrenzing plangebied (Bron: BING, Microsoft 2012)

(7)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer en eigenaar van het perceel aan de Rembrandtlaan 7 te Budel is voornemens om het perceel, kadastraal bekend als BDL02 sectie E nummer 1687 &

1877 te herontwikkelen. Het voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van één wo- ning alsmede een kadastrale splitsing van het woonperceel. Tot dit doel is in november 2011 een principeverzoek ingediend voor de realisatie van het voorliggend initiatief.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 10 april 2012 besloten in te stemmen met het verzoek in te stemmen onder de volgende voorwaarden:

— er wordt maximaal één woning gerealiseerd;

— de grootte van het perceel van de nieuw te bouwen woning bedraagt minimaal 800 m²;

——

—— de woning wordt georiënteerd en ontsloten via de Rembrandtlaan;

— dat de aanwezige karakteristieke bomen beschermd en behouden blijven;

— dat de woning levensloopbestendig is:

Het voorliggend initiatief is echter in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘Woon- gebieden Budel’. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken is voorliggend bestem- mingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een passende juridische en pla- nologische regeling om de herontwikkeling van het plangebied mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in het westelijk deel van de kern Budel en betreft het perceel Rembrandtlaan nummer 7. Het perceel staat kadastraal bekend als BDL02 sectie E nummer 1687 & 1877. Het bestemmingsplangebied is in de huidige situatie als bosachtige tuin ingericht en heeft een oppervlakte van circa 1.000 m². De noordelijke en westelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door het resterende woonperceel van de Rembrandtlaan 7, waarbij de oostelijke be- grenzing van het plangebied wordt gevormd door de Rembrandtlaan zelf. Tot slot wordt de oostelijke begrenzing gevormd door de Jeroen Boschlaan.

De ligging en begrenzing van het projectgebied is weergegeven op nevenstaande af- beeldingen.

(8)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Woongebieden Budel’ en het Paraplubestemmingsplan Cranendonck. Hieronder worden de desbetreffende be- stemmingsplannen in het kort benoemd in relatie tot het voorliggend initiatief.

Bestemmingsplan ‘Woongebieden Budel’

Dit bestemmingsplan is op 20 december 2005 door de gemeenteraad vastgesteld. Het plangebied heeft hierin de enkelbestemming ‘Woondoeleinden 1’ (W1). De op de plan- kaart voor ‘Woondoeleinden 1’ (W1) aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aan-huis-verbonden beroepen, parkeerdoeleinden, tuinen, erven en verharding. Ter plaatse van het opgenomen bouwvlak is de realisatie van één hoofdgebouw toege- staan met als bebouwingstypologie ‘open bebouwing’, met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 en 10 meter.

De voorgenomen ontwikkeling van één extra woning is niet realiseerbaar binnen deze bestemming aangezien er geen bouwvlak is opgenomen ter hoogte van het planvoor- nemen. Op deze gronden mogen momenteel enkel bijgebouwen behorend tot de reeds bestaande woning aan de Rembrandtlaan 7 worden opgericht. Om de ontwikkeling ju- ridisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

Uitsnede plankaart bestemmingsplan ‘Woongebieden Budel’ (gemeente Cranendonck)

Paraplubestemmingsplan Cranendonck

Dit bestemmingsplan is op 8 december 2009 door de gemeenteraad gewijzigd vastge- steld. In dit paraplubestemmingsplan zijn ten opzichte van het bestemmingsplan

‘Woongebieden Budel’ een aantal regelgevingen verruimt., zoals de vergroting van het aantal toegestane vierkante meters bij bijgebouwen naar 75 m2.

(9)

1.4 Bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

— een verbeelding, waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aan- gegeven;

— regels, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding ver- melde bestemmingen zijn opgenomen;

— voorliggende toelichting, waarin de keuzes die in het bestemmingsplan worden ge- maakt nader gemotiveerd en verantwoord worden. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en hoe bij de ontwikkeling met (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het be- stemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is het relevante beleidskader geschetst, waarbinnen de planvorming plaatsvindt. Met name het planologisch beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau komt aan bod. In hoofdstuk 3 wordt het planvoornemen beschreven. Vervolgens ko- men in hoofdstuk 4 de betreffende milieuhygiënische en planologische aspecten aan bod. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de haalbaarheid beschreven.

(10)
(11)

2 Beleidskader

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het relevante beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het projectgebied hierop inspeelt.

2.1 Provinciaal ruimtelijk beleid 2.1.1 Structuurvisie Provincie Noord-Brabant

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) voor de provincie Noord-Brabant vastgesteld. De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bin- dend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke orde- ning biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening Ruimte zijn de kaderstellende elementen uit de SVRO vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aan- trekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant.

Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de

‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven beschreven:

— stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio’s): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan;

— overig stedelijk gebied (landelijke regio’s): het overig stedelijk gebied, met de bijbe- horende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale ver- stedelijkingsbehoefte. Grootschalige verstedelijking is ongewenst en voor woning- bouw geldt het principe ‘bouwen voor migratiesaldo-nul’.

(12)

Voor de onderhavige locatie is het ontwikkelingsperspectief ‘overig stedelijk gebied’

van toepassing. Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte wordt het accent sterker verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op her- structurering en onderhoud. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruim- te binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient re- kening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omge- ving.

In de SVRO is het plangebied aangeduid als ‘bestaand stedelijk gebied’. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwali- teiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.

De herstructurering van het projectgebied en de daarbij behorende ontwikkeling van woningbouw sluit op deze uitgangspunten aan.

2.1.2 Verordening Ruimte

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provin- cie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De pro- vincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening Ruimte opgesteld. De Verordening Ruimte is op 17 december 2010 vastgesteld en op 8 maart 2011 in werking getreden.

In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot stedelijke ontwik- keling (onder andere op het gebied van wonen en werken), ecologische hoofdstructuur (EHS), water, groenblauwe mantel, aardkunde en cultuurhistorie, agrarisch gebied, in- tensieve veehouderij, glastuinbouw en ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk ge- bied. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals dat is opgeno- men in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

De regels van de Verordening Ruimte zijn er, in lijn met het beleid van de SVRO, op ge- richt om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio’s en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelij- ke en landelijke regio’s zijn vastgelegd in de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte. In de verordening zijn ook het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd.

Het projectgebied van voorliggende ruimtelijke onderbouwing is op de kaarten beho- rende bij de Verordening Ruimte aangeduid als ‘bestaand stedelijk gebied’. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaand stedelijk ge- bied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en sluit hiermee aan op de doelstellingen uit de Verordening Ruimte.

(13)

2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 StructuurvisiePlus/Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie ‘Cranendonck op weg naar 2020’

De gemeente Cranendonck is momenteel bezig met het opstellen van een nieuwe ge- meentedekkende Structuurvisie. Het huidige gemeentelijk beleid op het gebied van ruimtelijke ordening is verwoord in de StructuurvisiePlus en de Ruimtelijke Ontwikke- lingsvisie. Het gemeentelijk beleid sluit in grote lijnen aan op het provinciaal beleid.

Voor de ontwikkelingsmogelijkheden in de gemeente Cranendonck is in 1999 een StructuurvisiePlus opgesteld. Eind 2003 is de ruimtelijke Ontwikkelingsvisie ‘Cranen- donck op weg naar 2020’ opgesteld. Deze ruimtelijke visie is in oktober 2004 vastge- steld. In de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie is de StructuurvisiePlus tegen het licht ge- houden. ‘Cranendonck op weg naar 2020’ geeft een geactualiseerd ruimtelijk toe- komstbeeld voor de gemeente.

In de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie geldt voor alle kernen het streven naar vitale, le- vensloopbestendige kernen. De gemeente heeft als uitgangspunt dat in iedere kern, mits redelijkerwijs mogelijk, woningen gebouwd worden om tenminste de eigen bevol- kingsgroei op te vangen. Er moeten woningtypen gebouwd worden die voldoen aan de marktvraag. Jongeren en senioren zijn daarbij belangrijke doelgroepen. Zuinig ruimte- gebruik in de vorm van inbreiding, herstructurering, herbestemming en intensivering gaat voor uitbreiding. Uitgangspunt is dat uitbreiding gebeurt op plekken waar de kwali- teiten van de directe omgeving van de kernen dit toelaten. Waardevolle kwaliteiten die in de verschillende kernen en in het omringende landschap aanwezig zijn, moeten zo- veel mogelijk behouden worden.

Het initiatief betreft een inbreiding in de kern Budel en sluit qua schaal en omvang aan op de omliggende woonbuurt. Dit past binnen het streven naar zuinig ruimtegebruik.

2.2.2 Strategische visie Cranendonck 2009-2024

De Visie Cranendonck 2009-2024 vormt een strategische visie die als toetssteen dient voor het ontwikkelen van nieuw beleid, de inzet van middelen en het maken van keu- zes. De visie bepaalt de gemeentelijke koers voor de komende 15 jaar. Behoud en ver- sterking van de rustieke, fijne leef- en woonomgeving staat centraal. Het ‘eigene’ van elke kern moet zoveel mogelijk blijven bestaan. Deze uitgangspunten zijn vertaald in vijf thema’s: wonen en leven, werk en economie, recreatie en toerisme, onderwijs en zorg.

Voor wat betreft ‘wonen’ focust de gemeente zich op het beter tegemoet komen aan de wensen van met name jongeren en ouderen. Tevens zijn meer creatieve oplossingen gewenst, zoals bestaande woningen ombouwen tot betaalbare woningen voor starters, meer variatie in woningtypen, meer vrije kavels voor particulieren en nieuwe woonvor- men voor ouderen.

(14)

Met voorliggend initiatief wordt tegemoet gekomen aan de wensen van de initiatiefne- mer een extra woning te realiseren naast zijn bestaande woning. Het initiatief betreft de realisatie van een woning op een vrij uit te geven kavel aan particulieren. Dit past binnen de visie van de gemeente voor de woningmarkt. Zodoende sluit het plan aan bij de doelstellingen uit de Visie Cranendonck 2009-2024.

2.2.3 Structuurvisie Cranendonck

Momenteel wordt de Structuurvisie Cranendonck opgesteld. Belangrijk uitgangspunt voor de structuurvisie vormt de in 2009 opgestelde strategische ‘Visie Cranendonck 2009-2024’. Deze visie bevat de hoofdlijnen van het gewenste toekomstbeeld van de gemeente. Deze structuurvisie is een ruimtelijke doorvertaling van de strategische vi- sie. De Structuurvisie Cranendonck borduurt voort op de ‘Visie Cranendonck 2009- 2024’. Zie voor een onderbouwing de vorige paragraaf. Zodoende sluit het plan aan bij de doelstellingen van de Structuurvisie Cranendonck.

2.2.4 Beleidsvisie Wonen/Regionaal Woningbouwprogramma 2012-2022

De gemeente Cranendonck wil inspelen op de woonwensen van de bevolking, daarbij rekening houdend met het aanbod van woningen dat bij doorstroming vrijkomt en in- clusief de extra opgave vanwege toenemende extramuralisering en gezinsverdunning.

In de beleidsvisie zijn de lijnen geschetst waarlangs de stagnerende woningbouwpro- ductie weer kan worden vlotgetrokken. Daarbij is het van belang dat een evenwichtig woonprogramma wordt uitgevoerd, waarbij een extra accent ligt op de realisering van woningen voor starters en senioren. Daarnaast is er vraag naar bouwkavels en dienen met name betaalbare koop- en huurwoningen te worden gebouwd.

Door de gemeente Cranendonck is hiertoe op 27 november 2012 de Woonvisie 2012- 2022 ‘Kiezen voor kwaliteit’ alsmede het woningbouwprogramma 2012-2022 vastge- steld. Beide beleidsdocumenten zijn gebaseerd op het Regionaal Woningbouwpro- gramma 2012-2022. Het Regionaal Woningbouwprogramma is, onder regie van het SRE, opgesteld door de 21 regiogemeenten, in samenwerking met de regionale wo- ningcorporaties en de provincie Noord-Brabant. De daadwerkelijke woningbehoefte van de inwoners van Zuidoost-Brabant vormt het uitgangspunt voor het programma. Hier- voor is gebruik gemaakt van de prognose van de provincie Noord-Brabant, waarin op basis van demografische ontwikkelingen de woningbehoefte is berekend.

Hierbij wordt jaarlijks geëvalueerd of het programma nog aansluit op de behoeften van de regionale woonconsument. De laatste bijstelling van het programma is gebaseerd op ondermeer de Provinciale Bevolkings- en woningbehoefteprognose welke op 13 de- cember 2012 door de Regioraad is vastgesteld en vertaalt is naar het Regionaal Wo- ningbouwprogramma 2012-2022.

In het Regionaal Woningbouwprogramma 2012-2022 is opgenomen dat de 21 ge- meenten van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) in de periode 2012- 2021 30.439 woningen gaan bouwen. Voor de gemeente Cranendonck is in het RWP

(15)

Dit woningaantal komt terug in het gemeentelijk woningbouwprogramma 2012-2022.

waarbij een verdeling is gemaakt binnen de diverse kernen alsmede het percentage

‘sociaal’ en ‘vrije sector’. Voor de dorpskern Budel geldt hierbij een woningbehoefte van 286 woningen (40%), verdeeld in circa 200 vrije sectorwoningen (70%) en 86 soci- ale woningen (30%).

Conclusie

Met voorliggend initiatief wordt ingespeeld op de woonwensen van de initiatiefnemer om een extra woning te realiseren naast zijn bestaande woning en wordt (in beperkte mate) bijgedragen aan het oplossen van de woningbehoefte.

2.2.5 Welstandsnota gemeente Cranendonck

In onderhavig bestemmingsplan worden de functie en het gebruik van de gronden en de maatvoering van de bebouwing geregeld. Het bestemmingsplan vormt de basis voor de stedenbouwkundige opzet. Daarnaast wordt de architectonische verschijning ge- waarborgd door middel van een welstandsnota.

Op 29 januari 2008 is de ‘Welstandsnota gemeente Cranendonck’ vastgesteld. Deze welstandsnota wordt periodiek geactualiseerd. Belangrijk oogmerk van deze wel- standsnota is de vereenvoudiging van de welstandstoetsing geweest. Het grootste ge- deelte van de gemeente is in de regeling welstandsvrij. Er blijft alleen welstandstoe- zicht bij bouwplannen voor monumenten, voor de aanliggende percelen en in monu- mentale gebieden.

Het voorliggend initiatief is gesitueerd in een welstandsvrij gebied. Derhalve sluit het planvoornemen aan op de uitgangspunten van de Welstandsnota.

2.3 Conclusie

De voorgenomen realisatie van één woning aan de Rembrandtlaan 7 betreft een klein- schalige inbreiding in de kern Budel en sluit qua schaal en omvang aan op het omlig- gend woongebied. Het initiatief past hiermee binnen de provinciale en gemeentelijke beleidsuitgangspunten. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het geldend beleidskader

(16)

Plangebied met bijbehorend bouwvlak (Croonen Adviseurs, 17 juni 2012)

Zicht vanuit de Rembrandtlaan (Google 2012) Zicht vanuit de Rembrandtlaan (Google 2012)

Zicht vanuit de Rembrandtlaan (Google 2012) Zicht vanuit de Jeroen Boschlaan (Google 2012)

(17)

3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied. Het initiatief wordt beschreven, inclusief de inpassing in de directe omge- ving. Tot slot wordt aangegeven hoe de vertaling naar het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden.

3.1 Het initiatief

In het plangebied is de realisatie van één vrijstaande woning voorzien. Er is nog geen concreet bouwplan gereed. Daarom is op basis van de huidige stedenbouwkundige si- tuatie een passende situering en de maatvoering van de nieuwe woning bepaald. Het is hierbij wenselijk dat het voorliggend initiatief aansluit op de bestaande bebouwings- structuur qua typologie, positionering en bouwmassa.

De verhouding tussen bebouwd en onbebouwd gebied bepaalt voor een groot deel de karakteristiek van de Rembrandtlaan en de nabije omgeving. Derhalve past qua be- bouwingstypologie, een vrijstaande woning het beste op de planlocatie. De woning wordt net als de omliggende woningen met de voorgevel gesitueerd en georiënteerd naar de Rembrandtlaan. Gezien de diversiteit van de bebouwingshoogte van de wonin- gen in de directe omgeving is voor deze woning een bouwhoogte van één tot twee bouwlagen met kap voorzien, wat zich vertaalt naar een maximale goot- en nokhoogte van respectievelijk 5 en 8 meter.

De situering van het bouwblok is mede bepaald door de voorgevelrooilijn van de wo- ningen aan de Rembrandtlaan 1 en 7, waar het bouwvlak evenwijdig aan is gesitueerd.

Hierdoor wordt voorkomen dat het bestaande straatbeeld wordt verstoord en wordt het tevens mogelijk om het groene profiel van de Rembrandtlaan voort te zetten middels de realisatie van een grote voortuin en het behoud van de bestaande karakteristieke bomen.

3.2 Ontsluiting en parkeren

Het plangebied wordt, conform de rondomliggende woningen, direct ontsloten op de Rembrandtlaan. Hiertoe wordt een nieuwe oprit gerealiseerd, waarvan de maatvoering en situering in een later stadium worden bepaald. De wegenstructuur in de omgeving van het plangebied zal hierdoor niet wijzigen en eveneens zal de realisatie van één wo- ning geen noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg hebben.

De oprit zal in de toekomst tevens fungeren als parkeervoorziening voor de bewoners, waarmee de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein wordt opgevangen.

(18)
(19)

4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.

4.1 Bodem

Voor elke functiewijziging, al dan niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik. Door M&A Milieu Adviesbureau is hiertoe een ver- kennend bodemonderzoek verricht. De rapportage, d.d. 28 juni 2012, is als bijlage op- genomen, hierna zijn de conclusies vermeld.

In verband met de bestemmingsplanwijziging op het perceel aan de Rembrandtlaan 7 is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 en een vooronderzoek volgens NEN 5725 uitgevoerd. Na uitvoering van het vooronderzoek kon de hypothese ‘onverdachte locatie’ worden gesteld.

Met de onderzoeksstrategie voor ‘onverdachte locaties’ zijn acht boringen verricht, verdeeld over de onderzoekslocatie. Hiervan zijn monsters van de bovengrond geno- men. Twee van deze boringen zijn doorgezet tot 2 meter onder maaiveld. Zintuiglijk werden geen afwijkingen in samenstelling, geur en/of kleur geconstateerd in de grondmonsters. Vervolgens zijn twee mengmonsters samengesteld, te weten één van de bovengrond en één van de ondergrond. Op de onderzoekslocatie werd eerder een peilbus geplaatst, waaruit grondmonsters zijn genomen. De grondwaterspiegel werd op circa 2,04 meter onder maaiveld aangetroffen.

Na analyse van de grondmonsters en het grondwatermonster bleek dat:

— In de bovengrond de achtergrondwaarde voor cadmium wordt overschreden;

— In de ondergrond de achtergrondwaarde voor de onderzoeksparameters niet wor- den overschreden;

——

—— Het grondwater licht verontreinigd is met barium, cobalt, nikkel en naftaleen, matig verontreinigd met cadmium en sterk verontreinigd met zink.

De lichte tot sterke verontreinigingen met zware metalen in de bovengrond en het grondwater zijn te relateren aan de regionale problematiek met betrekking tot zware metalen in de bodem. Alhoewel officieel gezien een nader onderzoek noodzakelijk is naar de verspreiding van cadmium en zink in het grondwater, zal dit gezien de schaal- grootte van de problematiek met betrekking tot zware metalen in de bodem, geen nieuwe relevantie informatie opleveren. Een nader onderzoek is derhalve niet noodza- kelijk.

(20)

De verhoging met naftaleen kan niet worden verklaard, maar gezien het aangetroffen gehalte is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Indicatief kan worden gesteld dat, in verband met het hergebruik van grond, de boven- en ondergrond van de onderzoekslo- catie voldoen aan de bodemfunctieklasse wonen.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit bestaan geen belemmeringen voor de voorge- nomen ontwikkeling van het plangebied.

4.2 Geluid

Conform de Wet geluidhinder (Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidzone wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai. Door M&A Milieu Adviesbu- reau is hiertoe een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai verricht. De rappor- tage, d.d. 28 april 2012, is als bijlage opgenomen, hierna zijn de conclusies vermeld.

Het bouwplan is gelegen in de onderzoekszones van de Rembrandtlaan, Rubenslaan, Vincent van Goghlaan, Jeroen Boschlaan en Adriaan van Groenewegenlaan. De overige wegen zijn op meer dan 200 meter van het bouwplan gesitueerd. Tevens is vanwege de zeer lage verkeersintensiteit de Jeroen Boschlaan niet meegenomen in de verdere berekeningen

Vanuit de gemeente Cranendonck zijn de verkeerstellingen met betrekking tot de Adri- aan van Groenewegenlaan, Rubenslaan en Rembrandtlaan beschikbaar gesteld. De verkeersaantallen voor de Jeroen Boschlaan zijn dermate laag dat deze voor de bere- keningen verder niet relevant zijn. De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de Stan- daard Rekenmethode II van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder en hiervoor is gebruik gemaakt van een computerprogramma van DGMR (Geomilieu V2.02).

De voorkeursgrenswaarde bedraagt bij nieuwbouw van woningen 48 dB. Verder is con- form de Wet geluidhinder onder bepaalde voorwaarden een ontheffing tot maximaal 63 dB mogelijk. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de omliggende wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de nieuwe woning niet wordt overschreden. Maatregelen aan de bron of in de overdrachtsweg zijn daarom niet noodzakelijk,

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van de nieuwe woning niet wordt belem- merd uit akoestisch oogpunt.

(21)

4.3 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit voor de gemeente Cranendonck is in september 2007 beoordeeld en vastgelegd in het ‘onderzoek luchtkwaliteit 2007 (gemeente Cranendonck)’. Het kader waarbinnen dit onderzoek heeft plaatsgevonden was het Besluit luchtkwaliteit 2005.

Per 15 november 2007 heeft de ‘Wet luchtkwaliteit’, feitelijk hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer, voornoemd besluit en bijbehorende regelingen vervangen. In grote lijnen is de reikwijdte regelgeving gelijk gebleven en op enkele punten versoepeld.

Op verzoek van de gemeente Cranendonck is voornoemd onderzoek geactualiseerd voor wat betreft de Wet luchtkwaliteit. Naast enkele wijzigingen (voornamelijk vrijstel- lingen) heeft de wet een zeer beperkte invloed op het eerder uitgevoerde onderzoek.

De conclusies uit het in september 2007 uitgevoerde onderzoek naar de luchtkwaliteit in Cranendonck blijven ook onder het regime van de Wet luchtkwaliteit onverkort van kracht. Door het inzicht in de toekomstige ontwikkelingen van de luchtkwaliteit binnen de gemeente Cranendonck kan het onderzoek gebruikt worden bij toekomstige ruimte- lijke plannen. Algemeen geldt dat voor kleine ontwikkelingen (beperkte in- /uitbreidingen) wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’).

In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreini- gende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen be- lemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

——

—— een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwali- teit;

— ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen ver- beteren of ten minste gelijk blijven;

——

—— een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;

— een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Sa- menwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in bete- kenende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate bijdragen (lucht- kwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitsei- sen)’. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor ‘woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontslui- tingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat’.

(22)

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van één woning. Hier- mee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen’.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer.

Er bestaan voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voor- komen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (o.a.

van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobron- nen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (o.a. l.p.g.-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (o.a.

aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die ri- sico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendicht- heid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Uit een inventarisatie van de nationale risicokaart (2012) blijkt dat ten zuidoosten van het plangebied het zwemband Ekkerbad is gesitueerd. Binnen deze locatie is een chloorbleekloogtank van 2.000 liter aanwezig. Voor een dergelijk bedrijf zijn echter geen generieke risicoafstanden beschikbaar. De planlocatie bevindt zich op meer dan 1.000 meter van het zwembad, derhalve is het niet aannemelijk dat de aanwezigheid van het zwembad een belemmering vormt van de voorgenomen ontwikkeling. Daar- naast ligt het initiatief buiten de invloedszones van overige risicovolle inrichtingen, transportroutes en leidingen.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de voor- genomen ontwikkeling van het plangebied.

(23)

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieu- belastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leef- kwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied moge- lijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). In de- ze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieuken- merken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal facto- ren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tus- sen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kun- nen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functie- menging. Gebieden die direct langs de hoofdontsluiting liggen behoren eveneens tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het initiatief is gelegen in het omgevingstype

‘rustige woonwijk’. In en in de directe omgeving van het projectgebied is geen bedrij- vigheid aanwezig die hinder veroorzaakt. De enige functie van toepassing in de nabije omgeving heeft betrekking op het autobedrijf aan de Driebokstraat: Het autobedrijf be- hoort, vanwege het aspect geluid, tot milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. De voorgestane ontwikkeling is gesitueerd op een afstand van 180 meter tot deze bedrijvigheid, derhalve is er geen belemmering aanwezig.

De voorgenomen ontwikkeling in het projectgebied zelf betreft de realisatie van één woning, zodat ook geen hinderlijke activiteiten worden toegevoegd.

Conclusie

Er bestaan geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.6 Water

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht ge- steld, mede in relatie tot de watertoets. In het kader hiervan is door Croonen Adviseurs in juli 2012 navolgende watertoets opgesteld. Door middel van deze waterparagraaf wordt aangegeven of en welke duurzame maatregelen met betrekking tot het watersys- teem te realiseren zijn, en of de veranderingen gevolgen hebben voor het bestaande watersysteem. Ingegaan wordt op inzameling en afvoer van afvalwater en hemelwater (en de relatie met grondwater en/of oppervlaktewater).

(24)

4.6.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning op het, in de huidi- ge situatie, onbebouwd perceel aan de Rembrandtlaan 7 te Budel. Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. De doelen van het waterschap voor de periode van 2010 tot 2015 staan beschreven in het waterbeheersplan ‘Krachtig wa- ter’, waarbij een indeling is gemaakt in de volgende thema’s:

——

—— droge voeten

— voldoende water

— natuurlijk water

——

—— schoon water

— schone waterbodem

— mooi water.

De kerntaken van het Waterschap bestaan uit het voorkómen van wateroverlast en het herstellen van het watersysteem binnen Natura 2000-gebieden. Bij alle in- en uitbrei- dingsplannen adviseert en toetst het Waterschap op hydrologische effecten, waarbij het hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is. Kortom, het initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving. Daarnaast is het streven om het schone en het verontreinigde water zoveel mogelijk te scheiden.

Het beleid van de gemeente Cranendonck voor wat betreft de waterhuishouding sluit aan op het landelijke en provinciale beleid. Tot dit doel is mede het Verbreed Gemeen- telijk Rioleringsplan en de ‘Notitie gemeentelijke eisen water bij projecten’ opgesteld.

Het belangrijkste uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen geen belemmering mogen vormen voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in het deelstroomgebied.

Daarnaast is het van belang dat bij inpassing wordt voorkomen dat afwenteling op an- dere delen van het deelstroomgebied plaatsvindt. Nieuwe rioolstelsels van enige om- vang dienen als verbeterd gescheiden te worden uitgevoerd. Verder dient bij nieuwe ontwikkelingen hemelwater, afkomstig van ‘schoon’ afvoerend oppervlak, waar moge- lijk, geïnfiltreerd te worden.

Voor de hierna beschreven onderzoekslocatie zijn de informatie en maatregelen vanuit het waterbeheerplan ‘Krachtig water’, het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en de

‘Notitie gemeentelijke eisen water bij projecten’ gebruikt bij het opstellen van de wa- terparagraaf.

4.6.2 Beschrijving huidige situatie

In de huidige situatie is de ontwikkelinglocatie aan de Rembrandtlaan in gebruik als tuin en bevindt er zich geen verhard oppervlak binnen de planbegrenzing. De locatie ligt op een maaiveldniveau van circa 32,0m + NAP (www.ahn.nl), waarbij de gemiddel- de hoogste grondwaterstand zich bevindt op een diepte van 100-120cm onder maai- veld en de gemiddeld laagste grondwaterstand op 250cm onder maaiveld. (Water- toetsviewer De Dommel).

(25)

De bodemsamenstelling van het terrein bestaat globaal uit de grondsoort lemig fijn zand, welke geschikt is voor infiltratie, derhalve is uitgegaan van een theoretische k- waarde van 1.0 m/dag. Deze gronden zijn geclassificeerd als hoge zware enkeerdgron- den. Op basis van de Wateratlas van de provincie Noord-Brabant, is (de omgeving van) het plangebied te kenmerken als een gebied dat geschikt is voor infiltratie in de bo- dem.

4.6.3 Beschrijving toekomstige situatie

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning op het perceel aan de Rembrandtlaan 7. Om een indicatie te geven van de benodigde berging is de ver- houding tussen het verhard oppervlak in de huidige en de toekomstige situatie weer- gegeven. Het te projecteren watersysteem dient de neerslag adequaat op te kunnen vangen in een situatie, die naar verwachting éénmaal per 10 jaar voorkomt. Eveneens dient bij een neerslagsituatie van éénmaal per 100 jaar geen wateroverlast te ontstaan op eigen terrein of bij derden.

Oppervlakte OppervlakteOppervlakte

Oppervlakte Huidige situatie (mHuidige situatie (mHuidige situatie (mHuidige situatie (m2222)))) ToekoToekomstige situatie (mToekoToekomstige situatie (mmstige situatie (mmstige situatie (m2222))))

Dakoppervlakte bebouwing 0 100*

Terreinverharding 0 100**

Onverhard terrein 1.000 800

Totaal 1.000 1.000

* aanname voor één (grote) vrijstaande woning (100 m²)

** aanname voor bijgebouwen en tuin-/erfverharding: gelijk aan oppervlakte vrijstaande woning

De voorgestane ontwikkeling van het plangebied zal een toename van het verhard op- pervlak van maximaal 200 m² tot gevolg hebben.

Conform het gemeentelijk beleid is bij de berekening van de benodigde waterberging uitgegaan van het totale verhard oppervlak in het plangebied. Op basis van de HNO- tool is de benodigde ruimte voor een bergingsvoorziening bepaald. De parameters die gebruikt zijn om deze ruimte te bepalen en de uitkomsten van deze berekening zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

Op basis van deze berekening dient het plangebied voor een neerslagsituatie die eens in de tien jaar voorkomt over een bergingscapaciteit van 8 m³te beschikken. Voor een neerslagsituatie die eens per honderd jaar voor kan komen is een inhoud van 11 m3 benodigd. Hierbij wordt geadviseerd om de benodigde berging, gezien de aard en om- vang van het planvoornemen, door middel van een bovengrondse infiltratievoorziening te realiseren. Hierbij is gekozen om de benodigde berging middels een bovengrondse infiltratievoorziening te realiseren, met een oppervlakte van circa 23 m², in combinatie met een noodoverloop op het gemeentelijk rioolstelsel.

(26)

De uiteindelijke situering en maatvoering worden in een later stadium, in overleg met het Waterschap de Dommel, nader bepaald. Ten behoeve van de waterkwaliteit zal de voorgestelde ontwikkeling bij de aanleg geen gebruik maken van uitloogbare materia- len, waardoor de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlak- tewater voorkomen wordt. De aansluiting op het gemeentelijk rioolsysteem zal bestaan uit een rioleringssysteem voor het vuilwater.

4.6.4 Conclusie

De bovenstaande conclusies en bevindingen zijn bij het Waterschap De Dommel neer- gelegd voor een wateradvies. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie, d.d. 22 no- vember 2012, is de waterparagraaf aangepast en definitief gemaakt.

4.7 Flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwa- ren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. Door M&A Milieuadviesbureau is daarom een natuurwaardenonderzoek in het plangebied uitgevoerd. De rapportage, d.d. 28 juni 2012, is als bijlage opgenomen, hierna zijn de conclusies beschreven.

Door het literatuuronderzoek van de inventarisatie is aangetoond dat het mogelijk is dat in het gebied beschermde flora en fauna voor kunnen komen. In de nabijheid van het perceel zijn tijdens de veldbezoeken in juni 2012 echter geen waarnemingen ge- daan van beschermde soorten. Ook rondom het perceel zijn bij de inventarisaties geen waarnemingen gedaan van beschermde soorten (waaronder uilen en vleermuizen).

De veldonderzoeken, uitgevoerd op 11 en 21 juni 2012, zijn in het broedvogelseizoen uitgevoerd. Toch is er speciale aandacht besteed aan andere kenmerken van broeden- de vogelsoorten (ook struweel- en weidevogelsoorten). Onder andere uitwerpselen van broedvogelsoorten en hun kuikens en de achtergebleven nestmaterialen zijn kenmer- ken waarop speciaal is gelet. Bij de inventarisatie is ook aandacht besteed aan foera- gerende vleermuizen en verblijf- en nestkasten en –mogelijkheden voor uilen in het gebied. Ook is de bebouwing rondom het perceel en de bomen op het perceel onder- zocht op onder andere verblijfplaatsen van vleermuizen.

De nieuwbouw van de woning met bijgebouw zal, mede gezien het feit dat geen be- schermde soorten zijn geconstateerd op het perceel of in de directe omgeving, geen wijziging in de verstoring van de natuurwaarden in het gebied opleveren. Bij de nieuw- bouw dient uiteraard toch aandacht te worden besteed aan eventuele verstoring van natuurwaarden in het algemeen. Door extra zorg hieraan te besteden tijdens de bouw- werkzaamheden, wordt vermeden dat de dieren hiervan teveel hinder zullen ondervin- den.

(27)

Conclusie

Op grond van deze inventarisatie gelden er geen belemmeringen voor de plannen op grond van de natuurwaarden.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de gemeente verplicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen of aanpassing(en) van oude plannen, rekening te houden met archeologie. Tevens is op 1 januari 2012 de wet Mo- dernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschre- ven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waar- den en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

In april 2011 heeft de gemeenteraad het beleidsplan Archeologische Monumentenzorg vastgesteld. In dit beleidsplan is het gemeentelijk beleid op het gebied van de archeo- logische monumentenzorg opgenomen. Als onderdeel van het beleidsplan Archeologi- sche Monumentenzorg is een archeologische beleidskaart opgenomen. Op deze kaart zijn de archeologisch waardevolle gebieden in 7 categorieën verdeeld, variërend van beschermde archeologische monumenten tot gebieden zonder archeologische ver- wachting. Binnen het plangebied komt de volgende archeologische verwachting voor,

‘gebied met een hoge archeologische waarde’, gesitueerd op een esdek (categorie 4).

In deze gebieden geldt dat op basis van de landschappelijke, geologische en bodem- kundige situatie en de verspreiding van de bekende archeologische vondsten de tref- kans op archeologische relicten in deze gebieden hoog is.

Bij deze categorie is de vrijstellingsgrens van de oppervlakte van het totaal te vergra- ven gebied, vastgesteld op 500 m2. De vrijstellingsdiepte in gebieden met een esdek wordt verruimd tot 50 cm onder het maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een to- tale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de on- derzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1.000 m2. Het voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning met bijgebouwen binnen een be- stemmingsplangebied met een oppervlakte van circa 1.000 m2. In de regels, behorend bij het voorliggend bestemmingsplan, is bovendien bepaald dat de realisatie van hoofd- en bijgebouwen alleen binnen de bestemming ‘Wonen’ gerealiseerd kunnen worden.

De bestemming ‘Wonen’ heeft een oppervlakte van circa 745 m2.

Conclusie

Het voorliggend initiatief voldoet aan de vrijstellingsgrens van 1.000 m2 bij bestem- mingsplanwijzigingen. Tevens is het onwaarschijnlijk dat de grondroerende werkzaam- heden de vrijstellingsdiepte van 50 cm overschrijdt. Er is derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat er bij de voorgenomen ontwikkeling van het projectgebied archeo- logische of cultuurhistorische waarden worden aangetast.

(28)

4.9 Kabels en leidingen

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante ka- bels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwik- keling. Voor aanvang van de graafwerkzaamheden dient de exacte ligging van kabels en leidingen door middel van een KLIC-melding bij de betrokken leidingbeheerders te worden opgevraagd.

(29)

5 Juridische planopzet

5.1 Het juridische plan

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het plangebied. Het bestemmingsplan is een ontwikkelingsbestem- mingsplan. Dit betekent dat de voorgestane ontwikkelingen in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke or- dening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aange- sloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijk- bare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).

De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer globaal tot gedetailleerd. Het onderhavige be- stemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, doch treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Eén en ander komt tot uitdrukking in de regels en blijkt ook uit de ver- beelding. Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.

5.2 Bestemmingen

In totaal zijn binnen het plangebied twee bestemmingen toegewezen, ‘Tuin’ en ‘Wo- nen’. De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, parkeervoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn be- stemd voor de woonfunctie en aan huis verbonden beroepen, met bijbehorende ge- bouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, water en water- huishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en verharding.

Hierbij dient het hoofdgebouw te voldoen aan de onderstaande kenmerken:

——

—— Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

— Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ mag één vrijstaand hoofdgebouw worden gebouwd.

——

—— De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een af- stand van maximaal 3 m daarachter.

— De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maxi- mum goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven en bedraagt respectievelijk 5 meter.

——

—— De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maxi- mum goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven en bedraagt respectievelijk 8 meter.

— De afstand tot beide zijdelingse perceelsgrenzen mag bij vrijstaande hoofdgebou- wen niet minder bedragen dan 3 m.

(30)
(31)

6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van de ontwikkeling aangetoond. De ontwikke- ling moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Financieel 6.1.1 Uitvoerbaarheid

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve finan- ciële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

6.1.2 Kostenverhaal

Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Aangezien in voorliggend geval het kosten- verhaal is vastgelegd door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.

6.2 Maatschappelijk 6.2.1 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan ‘Rembrandtlaan 7 te Budel’ is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende per- sonen en instanties, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke bij het plan in geding zijn. Dit betreft de provincie Noord-Brabant, het Waterschap De Dommel en Buurtbeheer Budel. Twee vooroverleginstanties hebben gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan:

Provincie Noord-Brabant

De provincie heeft onderzocht hoe het planvoornemen zicht verhoudt tot de provinciale belangen die, op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Het vooront- werpbestemmingsplan ‘Rembrandtlaan 7 te Budel’ geeft hierbij geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Waterschap De Dommel

Het Waterschap De Dommel heeft verzocht om inzichtelijk te maken hoe wordt voor- komen dat bij een neerslagsituatie van éénmaal per 100 jaar wateroverlast ontstaat op eigen terrein of bij derden. Tevens dient nader gespecificeerd te worden hoe de aan-

(32)

6.2.2 Ter inzage legging

Naar aanleiding van de reacties vanuit de vooroverleginstanties en enkele ambtshalve wijzigingen is het bestemmingsplan aangepast en is de status veranderd naar ‘ont- werp’. Het ontwerpbestemmingsplan ‘Rembrandtlaan 7 te Budel’ doorloopt de proce- dure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening, waarbij het plan zes weken ter inzage wordt gelegd. Hierbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

— Het ontstaan van PenicilHum-roi tijdens de bewaring kan bijna geheel worden voorkomen door de bollen te ontsmetten in benomyl

Meer dan de helft van de oppervlakte nog bestaande natuur in de steden volgens de BWK, is op de gewestplannen ingekleurd als parkgebied (natuur als park) - wat een afname van

Dit zijn dus gebieden die binnen de beoogde EHS liggen, maar waar nog geen natuur gerealiseerd kan worden, omdat het land niet aangekocht is door de provincie en de

Clarke and Simpson (1978) found under field conditions with canola that irrigation scarcely affected the number of branches per plant, but increased the number of pods

Het beheersingssysteem dat in Nederland in de tachtiger jaren werd ontwikkeld lijkt niet meer afdoende te zijn om infecties met PVY in te dammen.. De toenemende problemen kunnen

The study will use econometric model of Structural VAR to identify the key drivers of portfolio inflows into South Africa and furthermore assess the efficiency

An entire scope of traditional and religious conflict determination instruments give method for conflict determination among South Sudan's different ethnic

In het vooronderzoek werd eveneens onderzoek gedaan bij de opgerichte typen, Er werden 3 rassen op hun gebruikswaarde onderzocht. Aan deze