Tiens dialect
Tiens wordt gesproken in Tienen. Dit woordenboek Tiens bevat 58 gezegden, 470 woorden en 3 opmerkingen.
58 gezegden
∙ alleen de koning in een bepaalde kaartsoort hebben - ne hier bloewet hemme
∙ bang zijn - bè de poepers zitte
∙ binnen en buiten lopen - men aas es 'n kezjerme
∙ boemelen - oep schjok goan
∙ daar valt aan te twijfelen - as 't mar wower es , stut achter de kèrk geschraive
∙ dat is iemand die de deur niet achter zich dicht trekt (verwijzend naar de kerkdeur die automatisch sluit) - déja és gewoewen van no de mès te goan
∙ dat kan ik niet bekostigen - da kan menne witte nie trekke
∙ die is er ook op achteruit gegaan - dè es och deur de sloewsters gesleuid
∙ dood zijn - bè Pikke Reigà zen
∙ dronken thuis komen - dea es oup zenne zaap geweést
∙ dronken zijn - een goei bai oep hemme
∙ droog brood - zoe droejg as ne kempstek
∙ dure winkels - ze kinne depowet van maastricht
∙ een goede minnaar, een verleider - ne feine pikeur
∙ een slag op het gezicht krijgen - Een vots oep ur maal kreige
∙ een slijm uitspuwen - een flaam aatspiksele
∙ een zware nederlaag lijden ( vb bij een voetbalwedstrijd) - een pil hóale
∙ enorme funderingswerken laten uitvoeren wegen slechte ondergrond - een haas in de grond staike
∙ er was grote ruzie - 't kot was te klein
∙ friet met steak - frit be beufstaik
∙ grote sier maken - bonjoer maken
∙ hard vallen - nen tallaj gowen
∙ herhaal eens even - zaait da nog ne kieje
∙ het aan zijn been hebben - het loewet hemme
∙ het aan zijn been hebben (getten = slobkousen) - het an zen gette hemme
∙ het heeft hard geregend - Do ès iet aatgevalle
∙ hij is een rusteloos iemand - héa ai gien ermte
∙ hij werkt bij de nmbs - déa werrekt bè den eezereweg
∙ hij zal zwaar ontgoocheld zijn - da zal dik taige ze gat gesniefd zèn
∙ hou uw mond - hoft ur bakkes
∙ iemand beledigen - mé bloeme smééte ma de pot angt er nog an
∙ iemand die het sacrament der stervenden ( H. Oliesel) heeft ontvangen = stervend is - bedint zen
∙ ik ben moe - ich zen poemp af
∙ ik ben stijf van de kou - menne reug gut oupe en tow
∙ ik vind het goed - ich vîng het goed ménneman
∙ ik werd in kennis gesteld - ich èm teng gehat
∙ Invertsuikerafdeling van de Tiense Suikerraffinaderij, vroeger (jaren 50-60) gevestigd in de Pastorijstraat waar thans de gebouwen van de beschermende werkplaats Planckendaele zich bevinden - eintervertie
∙ Kerkhof aan de Aarschotse steenweg - groewet boender
∙ knettergek - zoe zot as blyckaerts
∙ leven op kosten van het OCMW - léjeve van de èreme
∙ mensen van laag allooi - soep en kujel
∙ naar een andere politiek partij overlopen - kazàk droweje
∙ niet uit de voeten kunnen - dea mins ait et kowed
∙ Oorlogsgedenkteken op de Kalkmarkt - 't vleugent kind
∙ Oorlogsmonument op de Grote Markt - Groine Jef
∙ op het slechte pad zijn - zen aike verlauwere laie
∙ problemen hebben, in de knoei zitten - an zen getten emme
∙ pronken met mooie kleren (letterlijk : pronken als een pad in een dakvenster) - paradeire lek 'n pat in een zaldervinster
∙ ruggegraat gebroken - fàs euver
∙ stomdronken - zoewe zat as e vèrreke
∙ vals spelen - oewerzak doen
∙ verstoppertje spelen - kekkenoenkel spaile
∙ voormalig Tiens Liberaal café gelegen aan de Hennemarkt - 't blaataas
∙ vuile vrouw - een zwette zoeg
∙ waterreservoir aan de Viaductstraat waar vroeger de stoomlocomotieven zich van water voorzagen. De plaats werd ook illegaal als zwembad gebruikt - machineke fiks
∙ wij speelden vroeger met de knikkers op de stoep van het politiebureel. - wèlle spelde vreuger bè de mais oep de braai van't kottegoar.
∙ ze ziet er goed uit voor iemand die in het ziekenhuis ligt - ze lait schoewen
∙ zwak mager persoon - aat ouw zen kas gekraupe
470 woorden
∙ 14 daags loonvoorschot ( Fr. quinzaine) - kezem
∙ aai - aajke
∙ aandringen - moare
∙ aangetekende zending - rekommandai
∙ aangezicht - bakkes
∙ aansmeren - oepsollefere
∙ aansteller - jolkadei
∙ aanstellerij - jol
∙ aardappelen - petotte
∙ aardappelras (bintjes) - binkes
∙ aardappelras (Eigenheimer) - ààgiemmers
∙ aarde - ejar
∙ aars - gaj, strop
∙ aartsdom - geleuntig
∙ aarzelen - druitelen
∙ achterdochtig - gefallewait
∙ achterlaten - in berdel lowete
∙ adem - owesem
∙ administratief taalgebruik - stataas woowde
∙ advokaat - avekowat
∙ afgezakte kousen - oepgestroefelde kase
∙ aftruggelen - aflaaze
∙ afvoerputje - daajker
∙ anjer - genoffel
∙ apotheek - appetaik
∙ appelflap ( letterlijk : broekzak) - broektes
∙ appelflap ( uit het Frans tarte au pomme) - tattepoem
∙ appelmoes - appelfrons
∙ appeltaart - tout
∙ arm - èrem
∙ armkracht - poewetkraat
∙ autoped - trotinet
∙ autoscooters (kermisattractie) - botsotokes
∙ badpak - majo
∙ bakharing - boekstring
∙ band behangpapier - bende
∙ bangerik - broekschèter
∙ bangerik - schrikschèter
∙ bankbiljet van 20 - brifke van 20
∙ bed - biebak
∙ bedenkingen hebben - perzoenkels emme
∙ bedriegen - bedodderen
∙ bedrieger - bazzesnear
∙ beha - tettesjeir
∙ behangen - tappessaire
∙ bejaardentehuis - paikeshaas
∙ ben - zen
∙ bevuilen - begowaje
∙ bijna - bekans
∙ bijna - wijt
∙ bijna - bekanst
∙ bleek, mager jongetje - mellènger
∙ blinden - plaffetuere
∙ bloementuil - bloemmekei
∙ bloot , wordt gezegd in het kaartspel als men van een kaartsoort maar één exemplaar heeft (blote aas) - bloewet
∙ blootsvoets - bèrevoets
∙ bluffer - stoefer
∙ boer - bouwer
∙ bolster ( van een noot) - sloewester
∙ boodschappen - komisses
∙ borstel - bastel
∙ boterham - bauwke
∙ bovenal - sertoew
∙ braambes - broombais
∙ braken - gàbbelen
∙ breien - braaje
∙ brood - broewet
∙ brood smeren - broewed braaje
∙ broodje - pistolaj
∙ Bruin jongerencafé uit de jaren zeventig, gelegen in de kelder van de 'Sissen'. - 't Kelderke
∙ buiten spelen - bate spaile
∙ carbonade - rinsbraije
∙ cardigan - kasjekei
∙ Charles de Jaegerinstituut , voormalige school in de Donystraat (letterlijk Rode Poort) - Roewjpoat
∙ chicorei - bittere
∙ chocolade met zachte vulling - peipes
∙ christelijke feestdag - ééligen dag
∙ collaborateur tijdens WO II - zwetzak
∙ dadels - dit en dat
∙ darm - dèrem
∙ das - plastron
∙ dasstrikje - neujke
∙ de bloemetjes buiten zetten - raddedai , op raddededai goan
∙ dekanale kerk (St Germanus) - hoegkerk
∙ deugniet - mettekauw
∙ deur - deujer
∙ diarree - afgank
∙ diarree - kakkerei
∙ diarree - den rappe
∙ die vertelt om het even wat - déa broebbelt zoewe mar ewà
∙ domme vrouw - stoemme zoeg
∙ dommerik - aabe
∙ dommerik - mettekauw
∙ donker - doenkel
∙ dood zijn - konijn zen
∙ doodlopend stuk van de Pastorijstraat , loopt parallel met de Klein Molenstraat - Aat Belgie
∙ doodmoe - kapot
∙ dorpel - dalleper
∙ driewielige fiets met laadbakvroeger gebruikt door bakkers en ijsventers - tripoteur
∙ duw - doef
∙ duwen tijdens de stoelgang, al zijn krachten gebruiken bij een inspanning - kame
∙ dynamometer - aaster
∙ een pak slaag geven - intige rabasse gejeve
∙ een pak slaag geven - neki goud inkappe
∙ een pak slaag krijgen - spown kreege
∙ een pak slaag krijgen - nest kreege
∙ eend - eng
∙ ei - aar
∙ enkel - knoesel
∙ er goed vanaf komen - schamperen
∙ erg (versterkend woord) - bra , vb.tes bra kaat
∙ ergens - ieveranst
∙ ezel - aizel
∙ fabeltjes - flauwskes
∙ feest waarbij de medewerkers van de Tiense Suikerraffinaderij gedecoreerd werden voor het aantal jaren dat ze gewerkt hadden (Ereteken van de Arbeid) - veuvat onze pà
∙ feestdag - hoegdag
∙ fel - nijg
∙ fiets - vló
∙ frituur - fritkaar
∙ frivool persoon - charel
∙ gaan jullie mee - go gelle mai
∙ gazon - blaaik
∙ gebabbel, achterklap - gereddel
∙ gebakje - pataike
∙ gedeelte van de Grote Gete rond de Schipplaats (letterlijk Paardenwater) - Péjarrewatter
∙ geen koffie meer - gin graimel kaffai nemije
∙ geknoei - mettelree
∙ geld - owede
∙ gemaskerde - schabelleke
∙ gespuis - sop
∙ getuige bij een huwelijk ( afkomstig van bruidsjonker) - bradschjoengman
∙ gevangenis - prezong
∙ gevangenis tienen - tuijreke
∙ gewaad van priester - kassaafel
∙ gezeur van oude mensen - païjerei
∙ gierig, krenterig - verwargd
∙ gierigaard - strontfretter
∙ golf - kazekein
∙ goochelen - skrametaire
∙ gootsteen - poembak
∙ grap - fars
∙ gras - groas
∙ groenten - legumme
∙ groentenserre - koushbak
∙ grote knikker - bonket
∙ gulzigaard - sloekker
∙ haantje de voorste - kastaar
∙ haas - oas
∙ hagedis - arstis
∙ hard vloeken - aftrekken
∙ hark - gritsel
∙ heimelijk - gefallewait
∙ Heldensquare naast de Grote Markt - Bumkes
∙ Heldensquare naast de Grote Markt - Veirekesmèt
∙ het heeft geen zin - het es gin avance
∙ hiel - vessem
∙ hoe gaat het - hoes est
∙ hoesten - kraiche
∙ Home Marie Delacroix naast het Stadspark - Bollèt
∙ horse ale (amber bier) - pèjareke
∙ horzel - pejerwespel
∙ houten dwarsliggers van het spoor - billen
∙ huis - haas
∙ iemand die slecht of traag eet - kievereir
∙ iemand kopje onder duwen - soppen
∙ iets oplossen - eut arrenjaire
∙ ijsje - kremke
∙ ik - ich
∙ ik ga - ich gon
∙ ineens - bots
∙ ironisch glimlachen - gramiejele
∙ jagertjesspel - ajoei-abaai
∙ Je kan de boom in - gij kunt mèn kloewete kusse !
∙ jesus - jujezeke
∙ jullie - ojle of gelle
∙ kaart - kaijkè
∙ kaas - kejes
∙ kachel - stauf
∙ kakken - schète
∙ kalf - mutte
∙ kameel - kaimel
∙ kamelot - akkeremansgetaajg
∙ kanarievogel - knarievaugel
∙ kapstok - kapstek
∙ kast - schap
∙ katapult - vark
∙ katechismus - kattekiezemes
∙ Katoliek lokaal in de O.L.Vrouw Broederstraat - Sissen
∙ kauwgom - schik
∙ kennisgeving - teng
∙ kermis - kerremes
∙ kerstkrentebrood - tauwteman
∙ klap om zijn oren - fèèrem lodder taige zén oewere
∙ klappen geven - koenkels gejeve, oewesters gejeve
∙ klappertjes (pistool met) - kenanekes (pestaul mè)
∙ Klein Molenstraat - de marolle
∙ kleuterschool - kakkeschaul
∙ knaap gekleed als volwassene - pikke-waikke
∙ knettergek - haurendul
∙ knikker - maai
∙ knoeien - gadderen
∙ knoeier - kweddeleer
∙ knoeier - toeker
∙ knoeier - gadderéjer
∙ koekjes in lettervorm - niknakskes
∙ kolenas, sintels - skraboelen
∙ kolenhandelaar - oeleboewer
∙ konijn - ka nein
∙ koninginnehapjes - poelfrikas
∙ kop (van het Frans jatte) - jat
∙ kotsen - gjabbele
∙ kroesel - krouwsel
∙ kuisen - kache
∙ kuisen - een vod slagen
∙ kus mijn kloten - kust men kloewete
∙ kussenovertrek - oewerfleween
∙ kwajongen - kemèkke
∙ kweekgras, bij uitbreiding onkruid zoals distels en netels - pèttemme
∙ labiele man - wabbe
∙ labiele vrouw - wowej
∙ lakverf - emaï
∙ lammeling - mutte
∙ leegloper, nietsnut - pachakroet
∙ leveren - laivere
∙ liberaal - blaa vod
∙ liefdesverdriet - ledevede
∙ lomperik - kloefkàpper
∙ loopster - brats
∙ lopen - loupe
∙ losbol - mettekauw
∙ luchtschip - dirrejààbel
∙ lucifer - kretske
∙ mager persoon - stoutfleske
∙ mantel - paltau
∙ markt - met
∙ masker - moembakkes
∙ meikever - prizzekant
∙ meisje - gaminne
∙ meisje - maske
∙ meisje - mieke
∙ memel - millever
∙ met de handen schrobben op iets - poewetkraat gebraake
∙ met goed voorkomen - pront
∙ met moeite zijn bord leegeten - kebberen
∙ mier - bézzeke
∙ mij - mich
∙ mijnwerker - koulpatter
∙ mis - mès
∙ misdienaar - mesdinder
∙ modder - maus
∙ morsen - braddele
∙ mosterd - mostad
∙ motorfiets - motchoeklet
∙ muis - maas
∙ naakt - moejernaks
∙ neef - kozèèn
∙ nergens - nieverants
∙ niet gemakkelijk - ginne ijle
∙ nietsnut - lengstekant
∙ Nieuwe Brugstraat - Zaatkist
∙ nu wel - nowel
∙ om zot van te worden - um rastenik van te wedde
∙ omgekeerd - èverechs
∙ onderwijzeres - schauwlmestes
∙ ongeorganiseerd - ne kloewetemanswenkel
∙ onhandig iemand - gadderéjer
∙ onnozel vrouwmens - labberlut
∙ onrustig iemand - wezzelèjer
∙ onstabiel persoon - wabbe
∙ onzin uitkramen - gie rezang hèmme
∙ Ooievaartstraat - Klabekkestrakke
∙ oorveeg - koenkel
∙ oorveeg - lodder
∙ oorveeg - oewester
∙ opgelet - attense
∙ oplichters - lejerkesbende
∙ opscheppen - afgéjeven
∙ opschepper, bluffer - jan men kloewete
∙ oud paard - ardel
∙ oude fiets - ats
∙ oudevesten straat - vèssestraike
∙ overgeven - spooge
∙ overhoop halen - verdisterewaire
∙ overhoop halen - verwezzele
∙ overloop huis - dender
∙ overmatig drinken - zaapen
∙ paard - pèijad
∙ paardebloem - pisbloem
∙ paardenmolen met mooi versierde houten paarden ( van het Frans galopant) - gallepàn
∙ pantoffel - sloef
∙ pensioensverhoging gekregen ingevolge indexaanpassing - pèrrekoasse getrakke
∙ pestkop - doewer
∙ peter - paiter
∙ piekeren - zen kas oepfretten
∙ piemel - pip
∙ plagen - pessekweire
∙ plots - bots
∙ pochet, een vierkante doek die opgevouwen in het borstzakje van een jasje, wordt gedragen - stoefferke
∙ poedelnaakt - paddelot
∙ poot - poewet
∙ por - doef
∙ preistamppot - pauwerstoemp
∙ preskop - ujetekejes
∙ pruimtabak - schik
∙ prutser - gadderéjer
∙ Psychiatrische kliniek St Alexus - Sellebreus
∙ puist - broebel
∙ radertjes - rowajes
∙ redenering - rezang
∙ regenjas - gaberdin
∙ remsporen in wc - retse
∙ reuma - rammetis
∙ rijkswachter - gendarem
∙ rode mier - pismeroewj
∙ roesten - rouwselen
∙ rolluik - persjén, parsjén
∙ rolwagen - stoewetkaar
∙ rondom - roendemedoem
∙ rubber - kaletchoew
∙ ruggegraat - reugstrank
∙ rust - ermte
∙ ruzie - kweddelen
∙ scharrel, gelegenheidslief - scheir
∙ scheldnaam voor katoliek - kattekop
∙ schep - schoep
∙ schijn - apprense
∙ schijnheilig persoon - amejuseke
∙ schijnheilige - gefallewajde
∙ schommel - reinschàkkel
∙ school - schaul
∙ schreef werpen voor geld (wedenschap) - berlikken
∙ schudden - schodderen
∙ schup - schoep
∙ scrotum - bas
∙ sigaretten - koeten
∙ sigarettenpeukje - koeteke
∙ Sint Katherinastraat - Strontstrakke
∙ slabbetje - bavèt
∙ slak - slek
∙ slechte moeder ( letterlijk hondenmoeder) - onnemojer
∙ smeren - braije
∙ sneeuw - snief
∙ snel rijden - basse gève
∙ spade - schjap
∙ sperma - fut
∙ spiegelei (letterlijk paardenoog) - péjaroeg
∙ spieken - afketsen
∙ spijbelen - haagstoewete
∙ spoorweg - rut
∙ spuwen - spikselle
∙ staanklok die om het kwartier slaat en om het uur tevens een klein deuntje speelt - regletar
∙ steenkool - oele
∙ stelen - schoepen
∙ stervende zijn (letterlijk staren in de verte) - veir zien
∙ stoep - braai
∙ stofjas - kashpesjeer
∙ stomdronken - zoewe zat as è mèkke
∙ stoofvlees - rindsbrajje
∙ stortregenen - gatschen
∙ straat - stròwët
∙ straathond - broewetzoeg,
∙ straathond - stak ont
∙ straatje - strajke
∙ straks - astriën
∙ straks - fleus
∙ struik - stroek
∙ stuiter - bonket
∙ suf voelen (zich) - eel zen
∙ suiker - saajker
∙ taaie biefstuk - peijarrejeu
∙ taart - vlowai
∙ tante - tenge
∙ teen - tiejen
∙ tegenpruttelen - stippelmet make
∙ tegenpruttelen - stippelmet maken
∙ ternauwernood, krap - krai
∙ Tiens zuiveringsstation in Grimde - strontfabrik
∙ tol - pindop
∙ toon houden - voewes hove
∙ Torsinplein - Vèsmèt
∙ trage eter - kebberéjer
∙ treuzelen - taffele
∙ treuzelen - lanterfanten
∙ trottoir - braai
∙ u - oech
∙ uiitleggen - een oraimes make
∙ uitgerafeld - aatgeketteld
∙ uitleggen - aatlaaie
∙ uurwerk - arlaje
∙ vagina - preut
∙ vagina - mouche
∙ vagina - genoffel
∙ vals spelen - oewerzak doewn
∙ varken - kurre
∙ veel - veul
∙ Veemarkt - Koejmèt
∙ veldwachter - champetter
∙ verdenking - persóenksel
∙ verhuizen - veraze
∙ verkreuken - verreumpele
∙ verminderen, achteruit gaan - slabakken
∙ verrekijker - zengbaas
∙ versleten - renk oep
∙ verstoppertje (kinderspel) - kekke noenkel
∙ verstoppertje spelen - noenkelen
∙ vervelend persoon - flaa n aap
∙ veter - nistel
∙ visgraten - vleumen
∙ vitter - prottekol
∙ vlinder - peupel
∙ voetpad - braai
∙ vogelkooi - gajoewel
∙ voorspraak hebben bij een politicus - een dikke piston hemme
∙ voort - voets
∙ vreemd gaan - owàn oven
∙ vroedvrouw - verwaweres
∙ vrouw - vramins
∙ vrouw of meisje die veel te licht gekleed is voor de tijd van het jaar - zaumernicht
∙ vrouwen - vralie
∙ vruchten van de meidoorn - spikken
∙ vuil - vaal
∙ vuil persoon - zwette prouw
∙ vuilniswagen - statskaar
∙ vuilniswagen - vaalkaar
∙ vuurpijl - ferzaai
∙ wachthuis van de politie (corps de garde) - kottegoar
∙ wanorde, chaos - rawajje
∙ warboel - hannekesnest
∙ warboel - hoarenest
∙ wat zei hij - wa zaj ter
∙ wc - kakedau
∙ wenkbrauwen - ougschejere
∙ werkschuw iemand - géjettekaschjer
∙ wesp - pejerewespel
∙ wij - welle
∙ wijfjesvogel - poep
∙ wikken - pujeze
∙ Wilgenbosje in Wommersom dat Julia Tulkens inspireerde tot een gedicht. - Wissebos
∙ windvlieger - ballong
∙ woelen - wezzelen
∙ woelrat - toop
∙ woordenboek - wowëdeboek
∙ woordenboek - diksjionèèr
∙ worst - wast
∙ worstelen - waffele
∙ wortelen - poewette
∙ wroeten - vroitele
∙ wurgen - warigge
∙ zachte schuimige snoep in repen, spekjes - maskesvlies
∙ zagen - moare
∙ zakdoek - tesneujsdoek
∙ ze is zwanger - ze ès zoe vèr
∙ zeer - nijg
∙ zeer arm zijn - giene nagel oem ze gat te krabbe hemme
∙ zeil - basch
∙ zeker als... - sertouw
∙ zich aanstellen - smeiten
∙ zich zorgen maken - zen kas oepfretten
∙ zij - zelle
∙ zij is zwanger - ze ès vol
∙ zij is zwanger - z'ai preis
∙ zoethout - kaukelis
∙ zonde - sung
∙ zuinig zijn - krinschààre
∙ zuurkijkend iemand - pisbezinder
∙ zuurpruim ( letterlek : grietmuil) - greuttmaal
∙ zwanger zijn - in poziesse zèn
∙ zwart masker (zoals Zorro draagt) - loeke
∙ zwarte pieten (kaartspel) - scheppe zot an er broek
∙ zwoerd - zwash
3 opmerkingen
∙ Een grote vraag is of de etymologie van `dender` mnl dennen 'laden op een zolder' dezelfde is van die van denter en zo ja: hoe dat in denter te verklaren.
∙ een haas = nen hoas (maar de "h" wordt in het Tiense dialect niet aangeblazen....
en ouders = oas: mèn oas = mijn ouders (wordt nog gebruikt!)
∙ kezem :van franse taal = quinzaine (het loon werd om de veertien (15) dagen betaald.
Dit woordenboek 'Tiens' is samengesteld door bezoekers van www.mijnwoordenboek.nl. Heeft u zelf ook woorden of ziet u fouten? U kunt die dan zelf toevoegen en verbeteren op de website, of laten toevoegen door een handige kennis.