• No results found

GING VAN HET INDISCH R E G E E R I N G S - R E G L E / A E N T jN__ZAKE_ DE R E C H T 5 B E - DEELING EN R E C H T S T O E - STAND DER INLANDSCHE CHRISTENEN § § § § § § § § §

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "GING VAN HET INDISCH R E G E E R I N G S - R E G L E / A E N T jN__ZAKE_ DE R E C H T 5 B E - DEELING EN R E C H T S T O E - STAND DER INLANDSCHE CHRISTENEN § § § § § § § § § "

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D E KONINKLIJKE BOOD-

S C H A F

OMTRENT WIJZI-

GING VAN HET INDISCH R E G E E R I N G S - R E G L E / A E N T jN__ZAKE_ DE R E C H T 5 B E - DEELING EN R E C H T S T O E - STAND DER INLANDSCHE CHRISTENEN § § § § § § § § §

DOOR D5. L. ADRIAANSE, VAN

P O E R W O R E D J O . S g g g S S S S g g

- » - UITGAVE - - - P . W E N T Z E L 6 C O . , - - - UTRECHT.

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 2101

(3)

_ D E J S O N I N K y j K E _ B O O D

:

S Ç H A P _ O A \ T R E N T _ J V I J Z I :

REGEERINGS-REGLEAVENT

1

N _ Z : A K E _ D E _ R E C H J 5 B E - DEELING EN RECHTSTOE^

STAND_^DER_JNLANDSÇH E Ç H R I S T E N E N _ a a s a a s s s a POERWOREDJO. § 3 § a § a s s Q C ä

;__- - UITGAVE - - - F. W E N T Z E L & Co..

»" " • UTRECHT. - ~ ~

(4)
(5)

i

Op uitdrukkelijk verlangen van de vergadering, waarin ik of den Stichtscken Partijdag van 4. November IQ03 dit re- feraat uitsprak, geef ik het thans in het licht, na het van ecnige noten en aanteekeningen te hebben voorzien.

A.

Zeist, g November igoj.

(6)
(7)

M. H.

Nu ruim drie eeuwen geleden werd hier te lande de Oost- Ind. Compagnie opgericht. Het was op den 3 m Maart van het jaar 1602, dat die Scheepvaartmaatschappij, die machtige Handelsvennootschap, optrad.

Weet ge, hoe het daartoe was gekomen ?

In de bange worsteling met Spanje, dacht Philips de He onze nationale welvaart, en dies onze kracht in den krijg, te breken door zijn verbod aan de Hollandsche schepen om de Portugeesche havens binnen te loopen.

Onze vaderen, in die dagen de vrachtvaarders van Eu- ropa,, zagen zich daardoor den weg afgesneden om hun voor- deelige vrachtvaart voort te zetten. Want zij brachten de Indische producten, door de Portugeezen uit het verre Oosten aangevoerd, van uit Portugal naar de Europeesche havens.

Onze kloeke vaderen bedachten zich echter niet lang. Zij be- sloten zelf naar Indië te varen. Zij zochten eerst in 1584 langs

„den Noordelijken doorgang" door de Ijszee, den weg te vin- den naar de landen van peper en muskaatnoten. Doch, toen ze na meer dan één vergeefsche poging, dit plan moesten op- geven, namen ze een koen besluit. Ze zouden, desnoods dwars door de vijandelijke schepen heen, zelf naar Java stevenen met eigen vloot.

Den 2n April 1595 zetten de eerste vier schepen van de Maatschappij van Verre van de rêe van Texel koers naar In- dië om op eigen gelegenheid de koloniale waren daar te halen.

E n de voorzienige hand Gods, die Nederland tot hiertoe had bekrachtigd in den Moedigen worstelstrijd, voerde deze eerste

(8)

6

kleine handelsvloot door allerlei moeilijkheden heen naar het gewenschte strand van Java.

Zoo was Cornelis de Houtman de eerste Hollander, die met zijn vier schepen Bantam bereikte om daar de kostbare vracht van specerijen in te nemen.

E n g-e weet hoe uit dat kleine begin iets zeer groots is ontstaan. Hoe de Oost-Indische Compagnie weldra in den Archipel vasten voet verkreeg. Het eene eiland na het andere kwam onder direct of indirect bestuur van dat machtige han- delslichaam, dat daar met souvereiniteitsrecht optrad.

Van uit Ambon, de eerste plaats van vestiging, breidde ze haar gezag langzamerhand uit, eerst over de kleinere, daar- na over de grootere eilanden, tot Hollands vlag zoowel op Java als Sumatra, op Celebes en Borneo wapperde. En die ge- heele eilandengroep, meer dan 50 maal de oppervlakte van ons land beslaande, kwam na den val van de Compagnie, in 1798, als koloniaal bezit aan Nederland. Die groote Oost werd Neerlands kolonie, naar Gods bestel.

Toen nu voor drie eeuwen onze vaderen daar voet aan wal zetten, was die gansche Archipel nog ten prooi aan het heiden- dendom en den Islam. Slechts hier, en daar hadden de RoomschePortugeezen iets gedaan tot kerstening van die hei-

deinen. Maar toen de Hollanders daar hun vlag plantten was het aantal der Inlanders, dat voor het kruis boog, nog uiterst klein.

E n hoe staat het thans met de kerstening van die Oost ? Is in die drie eeuwen 't Evangelie des kruises alom gepredikt ? Is Christus' kerk daar geplant ? E n is er van uit die Christe- lijke gemeente kracht uitgegaan ter omzetting van die inland- sche wereld en ter verdere zedelijke ontwikkeling? Helaas neen !

Van de bijna 37 millioen Inlanders in onze Oost kan er nog geen half millioen als Christenen geboekt.

Er is nog maar ruim één procent tot het Christendom overgegaan. Hier en daar, in de buitenbezittingen, zijn wel streken, waar de helft of drievierden van de bevolking onder den doop zijn gebracht. Maar daar staat tegenover, dat op

(9)

7

het eiland Java, het centrum van onze Oost, er nog maar één Christen geteld wordt op de 1400 Javanen.

Daar op Java, waar meer dan 28 millioen Inlanders wo- nen, dus bijna vier vijfden van de geheele bevolking van den Archipel, zijn er nog slechts een 20000 in Christus' naam ge- doopt. Denkt u ons land eens 50 maal grooter dan het nu is en door een 37 millioen menschen bewoond. E n dat dan van al die menschen slechts een aantal als er nu in Rotterdam woont tot het Christendom bekeerd was, doch overigens allen nog heiden of Mohamedaan.

Stelt u voor,, dat deze geheele stad Utrecht, die over de 100,000 inwoners telt, Mohamedaansch was en er alleen in de achterbuurten hier en daar een Christen woonde, die allen, met hun kroost samengeteld, het slechts tot het getal van 71 brachten.

Zoo is de verhouding op Java.

Indië is dus nog niet gekerstend! Wel is de afgoderij en het kanibalisme van het heidendom hier en daar verdwe- nen, doch meestal niet door de kracht van het Evangelie, maar geweken voor den steeds wassenden invloed van den Islam.

Het Mohamedanisme heeft zich onder Neerland's heer- schappij gestaag uitgebreid in de Oost. Reeds vóór de Hol- landers er kwamen, had de Islam daar den strijd aangebonden met heidendom en Hindoeisme. Doch vooral onder het bei- stuur van Nederland, kon die machtige vijand van het Chris- tendom zich rustig uitbreiden en land na land en volk na volk onder zijn verderfelijken invloed brengen. Helaas onze Oost is in die drie eeuwen niet gekerstend, maar wel geïslami- seerd. x)

In het laatste Koloniaal Verslag komen deze woorden voor:

,.,De Islam blijft zich, zonder dat bepaald propaganda wordt gemaakt, langzaam maar zeker uitbreiden, onder de nog hei- densche bevolking van het Tenggergebergte, waartoe vooral

*) Zendeling Poensen schreef : „In dat Mohamedaansche samenstel van Inlandsen bestuur en de geheele inrichting der Maatschappij ligt een rechtstreeks bevorderen of bevestigen van het Mahamedanisme". Mededeelingen van wege het Ned. Zen- delinggenootschap 28e jaargang pag. 255.

(10)

8

de verbeterde gemeenschap met de benedenlanden bijdraagt."

Dat Tenggergebergte ligt in Oost-Java. Het oude Hin- doeïsme heeft daar nog lang stand gehouden doch gij ver- naamt het uit de woorden van het Kolon. Verslag, de Islam breidt zich daar thans gestaag uit. En gelijk het Mohame- danisme nu zich hoe langer hoe meer nestelt in dien laatsten schuilhoek van het Hindoeïsme op Java, zoo heeft het zich alom in onze Oost, van de kusten uit, al dieper en dieper het binnenland indringend, op de meeste groote en kleine eilan- den reeds lang gevestigd. Neem welk Koloniaal Verslag ge wilt, maar elk jaar klinkt het daarin omtrent een of andere streek gelijk het nu van het Tenggergebergte heet: „De Islam blijft zich uitbreiden."

Van zulk een veldwinnen, zoo'n voortwoekeren van het Mohamedanisme sprai< sinds vele jaren elk Kolon. Verslag.

Gelijk de kleine hoeveelheid sneeuw, die boven op den hoogen bergtop aan het rollen gaat en al grooter en grooter van omvang wordt, tot ze ten laatste als een lawine in het dal neerploft en daar heele dorpen en steden overstort en ver- woest, zoo is in die drie eeuwen in onze Oost de Islam ge- worden tot een lawine, die zich weldra over heel onzen Archi- pel uitbreidt.

Of wilt ge een ander beeld.

Toen voor drie eeuwen onze vaderen daar hun heerschap- pij begonnen te vestigen, was de Islam een stekje, nog niet lang geleden in de aarde gestoken, dat pas wortel had gescho- ten en de eerste blaadjes droeg. Doch nu is dat stekje tot een hooge, krachtige boom geworden met uitgebreide kroon en stevigen stam, die niet gemakkelijk kan worden geveld.

Ja de wateren van het beekje van den Islam zijn onder onze heerschappij steeds gewassen en, wordt er geen dam te- gen opgeworpen, dan zwellen ze straks aan tot een breeden, machtigen stroom en zal de bandjir van het Mohamedanisme het gebouw van Neerlands gezag daar neerwerpen en meesleu- ren in den vloed. Inderdaad de gestadige uitbreiding van den Islam levert een klimmend gevaar op voor de veiligheid van ons Koloniaal bezit.

(11)

9

Dat wordt in de laatste jaren ingezien en van daar, dat nu zelfs de conservatieven en ook de liberalen het nut van de Zending gaan verstaan en wel gaarne wilden, dat Indië nu maar hoe eer hoe liever gekerstend werd.

De antirevolutionnaire partij heeft niet uit vrees voor ver- lies van de Koloniën, maar uit beginsel altoos beleden, dat Indië moet gekerstend. Vandaar schreef zij in art. 18 van haar program: „Alle belemmering voor de vrije prediking van het Evangelie dient opgeheven."

,/Tegenover het Mohamedanisme mag het Christelijk ka- rakter der natie niet verloochend."

En in de schoone toelichting van het program schreef Dr.

Kuyper voor nu bijna 25 jaar: „Heeft ons Rijk jegens zijn be- zit over zee plichten van voogdij te vervullen; en staat op de rolle dier voogdij plichten bovenaan de gehoudenheid om het pleegkind zedelijk op te voeden dan is ook een koloniaal pro- gram van antirevolutionnaire zijde ondenkbaar, waarin de kerstening van Indië geen uitgangspunt zij."

„Op het Koloniaal program moet Indie's kerstening be- zielend hoofdbestanddeel zijn voor een iegelijk, die den Chris- tus Gods ook als „den Heiland der natiën" huldigt."

Toch heeft de antirevolutionnaire partij nimmer gewild, dat daarom dan de Overheid die kerstening van Indië zelf zou ter hand nemen.. Integendeel, zij heeft het steeds uitge- sproken, dat niet de Overheid, maar de kerk, naar Christus' bevel, het Evangelie moet verkondigen ter kerstening van. de volken in onze Oost. Doch naar antirevolutionnaire opvatting- heeft wel de Overheid de roeping den eenigen waren God te eeren, ook in de opvoeding der aan haar toevertrouwde natiën.

E n derhalve mag zij nog heidensche noch Mohamedaansche afgoderijen eeren of steunen. Zij heeft haar Christelijk ka- rakter als Overheid in onze Oost te handhaven.

Reeds in 1874, dus nu bijna 30 jaren geleden, sprak Dr.

Kuyper dit in de Tweede Kamer uit.

Het standpunt, waarop de Regeering zich behoort te plaat sen omschreef hij door het stellen, en beantwoorden van deze twee vragen:

(12)

TO

ie. Wat moet de Staat doen?

En hij gaf daarop het antwoord: „De Staat moet geen propaganda maken, maar mag in Indië zijn Europeesch-Chris- telijk karakter als Overheid nooit verloochenen."

E n de tweede vraag luidde: Wat moet de Staat middel- lijk doen door middel van de maatschappij ?

E n daarop gaf hij het antwoord: „De Regeering heeft aan te moedigen de inwerking van het particulier initiatief van de Christelijk-Europeesche maatschappij op de maatschappij in Indië."

Herhaaldelijk is dit antirevolutionnair beginsel bepleit en toegelicht in de pers en in Staten-Generaal. Doch van toe- passing van dit beginsel kon helaas nog weinig sprake zijn.

Wel heeft het eerste Christelijk Ministerie, dat in '88 optrad gepoogd een begin te maken met de toepassing ervan. E n ware onze uitnemende Keuchenius niet juist om zijn willen- realiseeren van dat beginsel zoo smadelijk behandeld in de Eerste Kamer, waar een oud-minister van Koloniën, hem gods- dienstwaanzin verweet en men zijn begrooting verwierp, niet om de begrooting maar om dien moedigen belijder van den Christus uit te werpen, gewis, de toepassing van het antirevo- lutionnair beginsel zou toen al begonnen zijn. Doch heden, Gode zij dank, komt er hope op de aanvankelijke verwezen- lijking van, wat wij reeds voor lang"e jaren in ons Koloniaal program schreven.

Al terstond bij het optreden van het huidig Ministerie sprak onze Koningin op 19 September 1901 deze woorden:

„Als Christelijke mogenheid is Nederland verplicht in den In- dischen Archipel de rechtspositie der Inlandsche Christenen beter te regelen."

En de troonrede, nu kort geleden op 15 September, van de lippen onzer geëerbiedigde Vorstin beluisterd, geeft grond om te verwachten, dat Nederland zich wel haast van die ver- plichting zal gaan kwijten. Ja er is goede hope, dat eindelijk ons antirevolutionnair beginsel in de Koloniale Staatkunde zal worden in praktijk gebracht. Immers, klonk het uit haar vorstelijken mond aldus: „Voorstellen zullen U worden aan-

(13)

i I

geboden tot wijziging' van een tweetal artikelen in het Regee- ringsreglement van Nederlansch Indië, teneinde een verbeter- de rechtsbedeeling en het scheppen van een meer gewenschten rechtstoestand voor de inlandsche Christenen mogelijk te ma- ken". Deze Koninklijke boodschap bewijst ons, dat het hui- dig Ministerie wil trachten, de kerstening van Indië te bevor- deren. DeRegeering zal haar taak inzake de kerstening van onze Oost nu gaan vervullen. Want het behoort tot de roeping van onze Overheid om alle belemmeringen voor die kerstening, voor zoover het aan haar staat, weg te ruimen. En nu is er in- derdaad naar het oordeel van de mannen der Zending en van kundige Indische rechtsgeleerden in den huidigen rechtstoe- stand der Inlandsche Christenen een niet geringe belemmering voor den voortgang van het Christendom gelegen.

We willen trachten U dat eens duidelijk te maken door U den huidigen toestand te teekenen.

Er is in Indië tweeërlei rechtspraak, één voor de Europea- nen en één voor de Inlanders. De rechtspleging voor de Hol- landers is dus een andere dan die voor de inboorlingen.

Hoe is nu de tegenwoordige rechtsbedeeling in de lan- den, die onder ons direct bestuur staan ? Hoe is het met name op Java gesteld, waar vier vijfden der geheele bevolking van den Archipel woont ?

De Javaan krijgt bij zaken van minder belang' te doen met een zuiver Inlandsche rechtbank. D. w. z. een rechtbank, die uitsluitend uit Inlanders bestaat. Die rechtbanken zijn de districts- en regentschapsgerechten. Een gewest of residen- tie op Java is verdeeld in eenige stukken, die regentschappen heeten. Want aan het hoofd van zoo'n stuk staat een Regent, dat is de hoogste Inlandsche ambtenaar. E n dat regentschap is weer verdeeld in districten, aan het hoofd waarvan een In- landsch ambtenaar staat met den titel van Wedono. Nu is in elk district zoo'n districtsgerecht. E n voor al de districten, die saam een regentschap vormen, is een regentschapsgerecht.

In dit districts- of regentschapsgerecht nu treedt de We- dono of de Regent op als alleen rechtsprekend rechter. Een Mohamedaansche geestelijke, Pangoeloe geheeten, en een In-

(14)

1 2

l a n d s c h e officier van justitie, Djaksa g e n a a m d , s t a a n clien rech- ter ter zijde. D o c h alleen het I n l a n d s c h h o o f d , nl. d e W e d o n o , of de R e g e n t spreekt recht.

A l s d u s een J a v a a n s c h Christen voor d a t districts- of re- g e n t s c h a p s g e r e c h t verschijnt, s t a a t hij d a a r voor een I n - l a n d s c h b e s t u u r s a m b t e n a a r , d i e M o h a m e d a a n is. l) E n hij heeft d a a r t e g e n o v e r zich, a a n d e z i j d e van zijn rechter d e n I n l a n d s c h e n h o o f d p r i e s t e r . J a d e R e g e n t is zelf h o o f d v a n d e n Moh. g o d s d i e n s t .2)

Behoeft het nu n o g wel eenig betoog, d a t die I n l a n d s c h e rechters niet o n p a r t i j d i g zijn tegenover d e n J a v a a n , d i e d e n I s l a m verwierp, d o o r zich tot het C h r i s t e n d o m te bekeeren?

E e n J a v a a n s c h Christen is voor d a t Moh. gerecht immers een g e h a t e ongeloovige. H i j is een a f v a l l i g e in het o o g van zijn rechter. E n n a a r M o h a m e d a a n s c h recht g e o o r d e e l d is d i e C h r i s t e n - J a v a a n , o m d a t hij a f v a l l i g werd, d e n Moh. g o d s d i e n s t d e n r u g toekeerde:,, als zedelijk en b u r g e r l i j k dood t e beschou- wen. 3) E n j u i s t n a a r Moh. recht beschouwt, en b e h a n d e l t zijn rechter hem. I m m e r s in art. 75 v a n het R e g e e r i n g s - r e g l e m e n t w o r d t b e p a a l d , d a t d o o r d e n I n l a n d s c h e n rechter d e g o d s - d i e n s t i g e wetten, i n s t e l l i n g e n en g e b r u i k e n der I n l a n d e r s wor-

x) Zendeling Poensen schreef e e n s : ,,de Inlandsche Ambte- n a r e n zijn van zelf Mohammedanen. Dit k a n voorlooplg niet an- ders, wijl de Wet of de Regeering het zoo wil". Mededeelingen vanwege het Nederl. Zendelinggenootschap 28e j a a r g a n g pag."255

2) Volgens art. 124 van het Reglement op het beleid der Re- geering in Nederlandsch-Indië moeten de Regenten toezicht hou- den op de geestelijkheid. I n overeenstemming met dit beginsel van ons staatsrecht wordt bij art. 17 der Instructie voor de Re- genten in de Gouvernementslanden (Stbl. 1867 No. 114) aan dezen het oppertoezicht opgedragen over de priesters der Mohamme- daansche bevolking. De Regent benoemt de Hoofdpangoeloe's en Pangoeloe's en op voordracht v a n den hoofdgeestelijke ook de lagere geestelijken, zie : ,,De Mohammedaansche geestelijkheid en de geestelijke goederen op Java en Madoera", door Mr. L. W.

C. v a n den Berg, bladzijde 3 en 8.

3) ..Apostaat (mortadd) is de Muzulman, die de w a a r h e i d van den Islam en d a a r m e d e de verbindbaarheid v a n de wet ontkent Dit misdrijf heeft tengevolge, dat hij, die het bedrijft', als zede- lijk en burgerlijk dood beschouwd wordt". Zie bladz. 191 v a n ,,De Beginselen v a n het Mohammedaansche Recht" door Mr L W. C. van den Berg 3e druk, 's Gravenhage Nijhof 1883. Ook het hierboven genoemde geschrift van v. d. Berg is bij Nijhof uitge- geven.

(15)

13

den toegepast. En juist daarom staat dan ook die pangoeloe, die Moh. priester, den Wedono of Regent ter zijde. Hij moet desnoods den rechter met den eisch van het Moh. recht op de hoogte: brengen. De pangoeloe is de man, die den Wedono of Regent kan inlichten omtrent de godsdienstige wetten, instel- lingen en gebruiken der Inlanders, die moeten toegepast bij de rechtspraak.

Het zal u dan ook zeker niet verwonderen, dat voor zulk een gerecht de Javaansche Christen maar liefst niet komt met zijn klachten. Immers niet alleen ziet hij in dien rechter een zeer partijdig Islamiet, die hem als afvallige geen recht wil doen, maar tegelijk zijn Inlandsen hoofd, zijn Wedono of Regent, die slechts een enkelen wenk heeft te geven om hem in zijn dorp het leven ondragelijk te maken. Die rechters toch zijn tegelijk de bestuursambtenaren, die hem op allerlei wijs kunnen kwellen en treffen. Als bijvoorbeeld een Inlandsch Christen zich voor dat Wedono- of Regentsgerecht komt beklagen, dat zijn mededorpelingen hem, sinds hij Chris ten werd, het leven zoo moeilijk maken, dat ze zijn huis in brand staken of hem uitsluiten van het gebruik der gemeente- lijke rijstvelden of hem gedurig zijn watertoevoer voor zijn sawah afsnijden, wat krijgt hij dan meestal ten antwoord van Wedono of Regent? ') Dan snauwen zijn Inlandsche rechters hem toe: „dan hadt je maar geen Christen moeten worden, het is je eigen schuld, waarom heb je je godsdienst verlaten." Of wanneer de Inlandsche ambtenaren hem gestaag opleggen om op Zondag heerendiensten te verrichten, en hij waagt het dit te weigeren, wijl hij als Chr-'sten den Zondag moet heiligen,

) De oud-zendeling P. Jansz schrijft: ,,ze worden blijkbaar van rondom beschouwd als uit de Maatschappij uitgestodtenen, als die van al wat burgerrecht heet buitengesloten zijn. Wordt iemand in een desa Christen, dan is gewoonlijk het desabestuur er aanstonds op uit om hem zijn wettig aandeel in de sawah (rijstveld) te onthouden of te ontnemen. Aan tal van vexaties van desagenooten en desabestuur staan ze gedurig bloot, onder bedreiging vaak met verjaging uit de desa. En wie is er onder de Inl. hoofden, die hen daartegen beschermt of op hun klachten acht slaat? „Zie zijn opstel opgenomen in Wet en Adat. G.

Kolff en Co., Batavia.

(16)

14

dan kunt ge toch wel begrijpen, dat hij deswege aangeklaagd bij Wedomo of Regent, er niet zonder een flinke straf af- komt. ')

Vaak als in een of andere streek op Java, waar het Christen- dom nog niet is doorgedrongen, een zendeling of Inlandsch helper, in een dorp komt en een dorpeling weet te bewegen zijn huis eens af te staan om daar een samenkomst te houden met de dorpelingen ter Evangelieverkondiging, gaat de bur- gemeester van het dorp dien man, die zijn huis afstond, aan- klagen bij Wedono of Regent. E n herhaaldelijk is het voor- gekomen, dat Inlandsche predikers, helpers van den zendeling, werden opgepakt door het dorpshoofd als oproermaker en voor den Regent gebracht, die ze wel eenige dagen liet op- sluiten. E n dikwerf worden zelfs de lieden, die naar de pre- diking' hooren kwamen, bedreigd door het dorpshoofd met een aanklacht bij Wedono of Regent.2)

E n menigeen, die dan voor het districts- of Regentsge- recht verscheen, werd wel niet gestraft, want de Inlandsche ambtenaren weten ook wel, dat ze dan soms met den Euro- peeschen ambtenaar te doen krijgen, maar toch zóó geducht on- der handen genomen en zóó bevreesd gemaakt, dat ze bij een volgend bezoek van den Evangelieprediker hun deur gren- delen.

*) Jansz schreef in bovengenoemd opstel : „verzoeken aan het desabestuur om des Zondags vrij te zijn van desa- en heeren- diensten, ook met aanbod om een anderen dag daarvoor inplaats uit te komen, worden doorgaans afgewezen".

Wij herinneren ons dat voor eenige jaren een zendeling van de Salatiga-zending ter goeder trouw aan een Inlandsch Chris- ten gezegd had, dat hij op Zondag geen heerendienst behoefde te verrichten. Die missionaris, een Duitscher, nog niet lang op Java kon zich niet voorstellen, dat ons Gouvernement al niet reeds lang als Christelijke mogendheid een regeling had gemaakt, waarbij de Christenen op Zondag vrij waren van heerend'enst De Javaansche Christen, vertrouwende op het woord van den Zendeling, weigerde op Zondag heerendienst en — werd daar- voor gevoelig gestraft.

En de Indische couranten, in nlaats van het te betreuren, dat een Inlandsch Christen krachtens de Wet daarvoor gestraft kon worden, spraken over het gevaarlijke van zulk een optreden van een zendeling, dat leek naar aansporen tot verzet tegen het wet- tig gezag.

2) Ik zou uit mijn eigen praktijk dergelijke feiten kunnen meedeelen met naam van "plaats en ambtenaren.

(17)

is

Meer behoef ik er U wel niet van te zeggen, om U te overtuigen, dat de rechtsbedeeling door die partijdige Islam- sche gerechten van Wedono en Regent een belemmering is voor de kerstening van Java.

Behalve nu die rechtbank voor de zaken van minder be- lang, is de dagelijksche rechter over Inlanders de Landraad.

Op alle hoofdplaatsen van een gewest of residentie is zulk een Landraad. Alsook in de hoofdplaatsen van de afdeelin- gen der residentie.

Die Landraad is een rechtbank van Inlandsche Hoofden onder praesidium van een Europeesch rechterlijk ambtenaar.

De voorzitter is een Europeesch meester in de rechten en de griffier is ook een Hollandsen rechtsgeleerde. Die Inlandsche Hoofden zijn door den Gouverneur-Generaal tot leden van dien Landraad benoemd. Zoo ook de Islamsche hoofdpriester, de pangoeloe. ')

Ge ziet ook in die rechtbank zitten Inlandsche bestuurs- ambtenaren en dus Mohamedanen, als rechters. E n ook in dit college zetelt de Mohamedaansche priester, de pangoeloe.

Het heet wel, dat hij slechts adviseerend lid is, maar een ieder, die eenigermate bekend is met den invloed van geeste- lijken op Inlanders, ook op Inlandsche Hoofden, weet wel, dat het advies van den pangoeloe een gebod is voor de overige Inlandsche leden van den Landraad. 2)

E n niet alleen zit die pangoeloe daar in zijn qualiteit als Moham. geestelijke, om te adviseeren en te zeggen,, hoe naar de godsdienstige wetïen recht moet gesproken, maar ook om

J) ,,De Hoofdpangoeloe's en Pangoeloe's worden voorzoover zij tevens adviseurs bij de landraden of andere rechtbanken zijn, respectievelijk door den Gouverneur-Generaal of den Resident benoemd. Stbl. 1867 No. 168", zie blz. 8 van ,,De Mohammed.

Geestelijkheid" enz. door Mr. v. d. Berg uitgegeven bij M. Nijhof, 's Gravenhage.

2) „Op Java en Madura is de priester van den Mohamedaan sehen godsdienst zelfs een onmisbaar bestanddeel van den Land- raad, want deze kan geen zitting' houden als niet de Pangoeloe aanwezig is. „Is dit goed te keuren als de verweerder Moh«

medaan is, voor Inlandsche Christenen dient het nergens toe", zegt Mr. Hekmeyer op pag. 75 van zijn proefschrift, getiteld : De rechtstoestand der Inlandsche' Christenen in Nederlandsch- Indië.

(18)

î6

als er een eed moet worden afgelegd, clien eed af te nemen Immers die Hollandsche voorzitter, die ongeloovige, die kafir kan den Mohamedanen den eed niet afnemen.

Als dus een Javaan voor den Landraad een eed moet zweren dan knielt hij neder, de pangoeloe houdt den Koran in gele zijde gewikkeld., hem boven het hoofd, spreekt een Arabi- sche formule en daarop zegt hij, die zweert, een aan den Ko- ran ontleend formulier op. Deze Landraad, deze dagelijksche rechter, over de Inlanders nu, naar welk recht spreekt die de vonnissen uit ? zoo vraagt ge zeker.

En mijn antwoord is : uitgezonderd het strafrecht velt de Landraad zijn vonnissen meest naar Mohamed, recht Voor het strafrecht geldt sinds 1873 een nieuw Wetboek van Straf- recht voor Inlanders.

Volgens Mr. W. de Gelder berusten de meeste bepalingen dier strafwet op christelijken grondslag. ') Ook Mr. Hekmijer erkent, dat die strafwet vele christelijke beginselen bevat 2)

En Mr. v. d. Berg zegt, dat het Inlandsche en Europee- sche strafrecht bijna geheel hetzelfde is 3) Doch waar het nu met het strafrecht geldt, maar het burgerlijk en Handelsrecht alsook het vermogensrecht, daar heeft de Landraad geen be- paald wetboek in handen bij het vellen van zijn vonnissen

Art. 75 toch van het Regeeringsreglement bepaalt, dat door den Inlandschen rechter worden toegepast de godsdien stige wetten, instellingen en gebruiken der Inlanders voor zoover die met m strijd zijn met de algemeen erkende begin seien van billijkheid en rechtvaardigheid.

„En wanneer het de beslissing geldt van zaken, die bij die godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken niet aere geld zijn", zegt het Regeeringsreglement, „dan neemt de rech-

]) Het Strafrecht in Ned.-Indië, Dl. II, pag. 41.

l u w recht;?toestand der Inlandsche Christenen in Neder- landsch-Indie door F. C. Hekmeyer, pag. 78.

ln2i«?h\P:f-C M s t 0ft axn d d e r Mandsche Christenen in Neder-

Ö Ä W w T f d5anS* V 0 0 r + d e Z^dingvoorl

Sijn e n t t Ä t a L E ' ™ * " B e r g' mt^even bij D. van

(19)

17

ter de algemeene beginselen van het burgerlijk en handels- recht voor Europeanen tot richtsnoer."

Die godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken in art. 75 kunnen we natuurlijk met andere woorden kortweg noemen: het Mohamedaansch recht, zooals dat op Tava geldt.

Duidelijk blijkt hier uit art. 75 dat het beginsel van het burgerlijk- en Handelsrecht voor Inlanders is : handhaving hunner godsdienstige, d. i. Islamsche wetten en instellingen.

Worden dus de zaken van Inlandsche Christenen door den Landraad berecht, dan geschiedt dat naar Moslemsch gewoon- terecht. En dat Islamsch gewoonterecht, waarnaar de Inland- sche Christenen berecht worden, is slechts voor een klem deel beschreven. ')

Dat de Europeesche rechterlijke ambtenaar, die voorzitter is van den Landraad, nu met bepaald thuis is m dat onbe- schreven Mohamedaansch gewoonterecht op Java, behoef ik U wel niet te zeggen. Daarom heeft hij dan ook dien pangoe- loe, dien Mohamed, hoofdpriester als adviseur, om hem om- trent die godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken der Inlanders in te lichten.

Behoeft het nog wel nader bewijs, dat zulk een rechtbank zóó saamgesteld, die naar dat Islamsch gewoonterecht uit- spraak doet, nu juist niet de gewenschte onpartijdige rechter is voor den Javaanschen Christen, die met het Mohamedanis- me brak en van die Islamsche gewoonte niet meer weten wil ? Daarbij komt nu nog het treurige feit, dat helaas de Europee- sche voorzitter vaak een Hollander is, te „verlicht" om voor het Christendom van dien Javaan iets te voelen. E n die Inland- sche Hoofden, de rechters, zijn meestal zeer ijverige, zoo al niet fanatieke Mohamedanen. En hoe de Mohamedaan- sche hoofdpriester, de pangoeloe, jegens zoon afvallige ge- stemd is, laat zich wel denken.

E n stelt al, dat ze allen zoo onpartijdig mogelijk des Christenszaak willen berechten, zijn ze dan niet gebonden naar

') „Slechts voor een klein deel is dit gecodificeerd" zegt Mr Hekmeyer, op pag. 88 van „De rechtstoestand" enz.

(20)

IS

»

het Regeeringsreglement aan de godsdienstige wetten, instel- lingen en gebruiken der Inlanders? Dus aan het Moslemsch gewoonterecht !

Ge voelt, die rechtsbedeeling voor den Inlandschen Chris- ten laat veel, laat bijna alles te wenschen over. Weet ge wat wel voorkwam, als een Javaansch Christen voor zulk een Land- raad een eed moest afleggen?

Het is wel geschied, dat een Christen-Inlander dan een- voudig gedwongen werd als een Mohamedaan den eed op den Koran te doen. En ook wel voorgekomen, dat de voorzitter den getuige, een Inlandsen Christen, eenvoudig de woorden

„zoo waarlijk helpe mij God Almachtig" in het Nederlandsen liet nazeggen, onverschillig of de man er iets van begreep of niet. ')

Reeds 20 jaar geleden heeft de Zendirigsbond in Indië zich met een eerbiedig verzoek gewend tot den Gouverneur- Generaal om een eedsformulier vast te stellen voor de Inland- sche Christenen. Maar het verzoek werd eenvoudig gewezen van de hand.

Tot op dezen d a g is die zaak nog niet geregeld en han- delt elke voorzitter van den Landraad daarin naar eigen in- zicht of willekeur. 3) Doch we mogen bij den Landraad niet langer stilstaan.

Naast deze rechtbank toch is er nog een andere, de Pries- terraad geheeten. Dat is een zuiver Islamsch rechtscollege voor zaken van familie- en erfrecht. Want ge moet weten, dat de Landraad niet alle zaken van den Javaan behandelt. Al, wat thuis behoort op het gebied van familierecht en erfrecht, is aan de rechtspraak van den Landraad onttrokken.

•') Zie pag. 60 van „De rechtstoestand" door Mr. Hekmeyer, die daar ook zegt, dat „zendelingen merkwaardige bijna onge- loofelijke staaltjes verhalen kunnen" van de wijze, waarop aan Inlandsche Christenen de eed wordt afgenomen door den rechter.

2) De oud-zendeling P. Jansz zegt er van : „Zoover ik kon na- gaan, wordt door de landraadpresidenten daarin elk naar zijn eigen beste bevinden gehandeld". Zie zijn interessant opstel, op- genomen in Wet en Adat uitgegeven onder leiding van Mr. J. A.

Nederburgh G. Kolff en. Co., Batavia.

(21)

19

V o o r het familie- en erfrecht is een aparte, geestelijke r e c h t b a n k ingesteld, d i e in d e W e t „ p r i e s t e r r a a d " w o r d t g e - heeten, m a a r in de I n l a n d s c h e t a a l letterlijk heet „ g o d s d i e n - stige rechtbank".

Die P r i e s t e r r a d e n zijn M o h a m e d a a n s c h rechterlijke col- lege's. D e pangoeloe, d e h o o f d priester, is voorzitter van d i e n r a a d , d o o r de R e g e e r i n g d a a r t o e a a n g e s t e l d en b e z o l d i g d .1) D e overige leden zijn a l l e Moh. geestelijken. S e d e r t eeuwen be- s t o n d e n op J a v a colleges van Moh. priesters, welke vooral in zake van familie- en erfrecht als rechters f u n g e e r e n .2)

W e l n u , deze r e c h t s p r a a k w o r d t i n art. 78 al. 2 R e g e e r i n g s - r e g l e m e n t en in art. 3 Recht. O r g a n , voor N e d . - I n d i ë g e h a n d - h a a f d .

Bij d e M o h a m e d a n e n , bijv. in A r a b i ë , spreekt alleen de q u a d i recht in zake familie- en erfrecht.

D e zeer b e k w a m e Dr. S n o u c k H u r g r o n j e zegt, d a t feite- lijk zoo ook in d e P r i e s t e r r a d e n d e pangoeloe, d e Moh. gees- telijke, alleen rechtspreekt en d a t d e a n d e r e n d o o r onze Re- g e e r i n g tot leden g e p r o m o v e e r d e geestelijken,, zijn o n d e r g e - schikten zijn.3) Deze k e n n e r van h e t M o h a m e d a n i s m e is het, die de P r i e s t e r r a d e n M o h a m e d a a n s c h e rechterlijke colleges noemt. H i j v e r k l a a r t uit eigen ervaring, d a t d i e P r i e s t e r r a d e n in d e n regel niet a n d e r s willen d a n o v e r e e n k o m s t i g het Moh.

recht vonnissen. E n d a t h u n gebied d a n ook j u i s t d a t g e n e is,

J) De Hoofdpangoeloe's en Pangoeloe's gemeten als adviseurs bij de rechtbanken eene toelage uit 's l a n d s kas. Stbl. 1867 No.

125 vergelijk noot 1 op blz. 15.

2) „The courts of justice are of two descriptions : those the P a n g h u l u or high priests, and those of the Jâksa. I n the former the Mahometan law is more strictly followed" zoo schreef Raffles reeds in zijn History of J a v a pag. 277.

_s) „Zooals m e n weet", zegt Dr. S., ,,-noemen de hier geves- tigde Arabieren in h u n n e t a a l den J a v a a n s c h e n pangoeloe qadhi.

Trouwens de vaak besproken veelhoofdigheid der „geestelijke r e c h t s p r a a k " hier te lande heeft vroeger niet bestaan, is bij Stbl.

van 1882, No. 152 gedecreteerd, m a a r ook in de 12 d a a r n a verloo- pen j a r e n nog geenszins in de practijk doorgedrongen. De regel is nog steeds, dat de pangoeloe-rechter met behulp zijner onder- geschikten (door ons tot „leden" gepromoveerd) zijn werk ver- richt", pag. lü v a n Sajjid Oethman's Gids voor de priesterraden besproken door Dr. C. Snouck Hurgronje, Batavia II. M. van Dorn

* Co., 1895.

(22)

2 0

w a a r o p dei geheel e Moh. gemeente in, d e p r a k t i j k d e g o d s - dienstige, wet g e h a n d h a a f d wil zien. ' )

D i e P r i e s t e r r a d e n nu vellen in zaken, d i e het h u w e l i j k s - contract, deszelfs g e v o l g e n of o n t b i n d i n g ' betreffen, in voog- dij quaesties, enz. vonnissen, d i e b u i t e n h o o g e r e controle s t a a n en w a a r v a n geen hooger b e r o e p i s .2)

W a t d u n k t U , k a n d e I n l a n d s c h e Christen n u in zake familie- en erfrecht van d i e zuiver I s l a m s c h e rechtbank, d i e n a a r M o h a m e d , recht vonnist, een o n p a r t i j d i g e , een r e c h t v a a r - d i g e b e h a n d e l i n g v a n zijn z a a k v e r w a c h t e n ? I m m e r s neen !

D e Christen g e l d t vooral voor die r e c h t b a n k , n a a r Is- lamsch recht, a l s een afvallige, als b u r g e r l i j k d o o d . W i j h e b - ben zelf sterke s t a a l t j e s d a a r v a n gezien in onze z e n d i n g s p r a k - tijk.

E e n I n l a n d s e n Christen k w a m eens mijn h u l p inroepen tegen z o o n P r i e s t e r r a a d . Z i j n vader, een M o h a m e d a a n , n o g a l een w e l g e s t e l d man, was gestorven. Nu. d a c h t hij, als o u d s t e zoon, het hem t o e k o m e n d erfdeel te o n t v a n g e n . D o c h d e Pries- t e r r a a d wees d e heele erfenis t o e a a n zijn j o n g e r e n broeder, d i e , d e n I s l a m g e t r o u w was gebleven.

I k s p r a k over d e zaak met een E u r o p e e s e h rechtsgeleerde, een voorzitter van een L a n d r a a d . D i e rechterlijke a m b t e n a a r s t e m d e mij toe, d a t het h o o g s t o n b i l l i j k w a s dien Christen- J a v a a n zoo zijn erfdeel te o n t h o u d e n . M a a r hij b e k e n d e mij ook g u l w e g , d a t er niets a a n t e d o e n w a s en d e P r i e s t e r r a a d v o l k o m e n correct n a a r Moh. recht h a d g e h a n d e l d .3)

') Zie pag. 3 en 14 van genoemd geschrift. Mr. van den Berg zegt dat het huwelijksrecht en het erfrecht dat gedeelte van de voorschriften v a n den Islam uitmaakt, dat het meest algemeen in Nederlandsch-Indië wordt nageleefd. E n hij deelt mede dat de meesten der in den Indischen Archipel aanwezige handschrif- ten, die werken v a n Arabische rechtsgeleerden bevatten, van Maleische of Javaansche interlineaire vertalingen voorzien zijn w a a r zij het huwelijks- en erfrecht behandelen. Zie pag. 158 van zijn Beginselen van het Moh. recht'.

2) Zie pag. 10 v a n Sajjid Oethman's Gids enz. en verder het opstel van zendeling Hoezoo over de priesterraden, opgenomen in dfi Mededeelingen vanwege het Ned. Zendeling-Genootschap 18e j a a r g a n g .

•'') ..Een apostaat kan van niemand erven" en ,,Het erfrecht wordt opgeheven door ongeloof" zegt Mr. v. d. Berg op pag. 140 van De Beginselen van het Moham. recht.

(23)

2 1

De Christen-Javaan kreeg niets van al het goed zijns va- ders. En met lang daarna kwam hij weer zijn nood bij mij klagen.

Wat was er geschied ?

Ge weet, er is op Midden-Java veel communaal grond- bezit. Vele dorpen bezitten gemeenschappelijk een aantal rijstvelden. Die gemeenschappelijke rijstvelden worden elk jaar onder de rechthebbenden verdeeld.

Nu was de vader van dien Christen-Javaan ook rechtheb- bende. Naar de adat, de aloude gewoonte, zou zijn oudste zoon bij zijn dood rechthebbende worden. Doch de burgemeester van het dorp had niet aan hem, maar aan zijn jongeren Is- lamschen broeder het rijstveld toegewezen, en hij beriep zich voor die handeling op het vonnis van den Priesterraad.

Dat Moh. rechterlijk college had hem als een afvallige buitengesloten, bij de erfenis van zijn vader en daarom deed hij het nu ook bij de rijstvelden. Die loerah (dorpshoofd) ging daarin buiten zijn boekje.

Ik schreef er over aan den controleur en als die er werk van gemaakt heeft, wat ik niet te weten heb kunnen komen zal de Christen-Javaan wel in het bezit van zijn 's vaders sawah, rijstveld,, zijn gesteld.

Ge ziet uit dit enkele voorbeeld, dat de rechtsbedeeling van die Priesterraden voor de Christenen geen rechtsbedee- ling is.

Geen wonder dan ook, dat Mr. v. d. Berg van den Inland- schen Christen het volgende zegt : ,:,Zijn huwelijk, zijn aan- spraak op de nalatenschap zijner ouders, zijn eigendomsrecht, in één woord zijn geheele juridische bestaan, is onzeker."

„Tengevolge van deze onzekerheid is een Inlandsch chris- ten een wezen, dat bijna geen stap Kan doen op zijn levens- weg, zonder over rechtsquaestiën te struikelen. Zijn afstam- ming, zijn huwelijk, zijn vermogen, zijn kinderen, zijn erf- recht, in één woord alles hangt ten zijnen aanzien in de lucht".

Wat het huwelijk betreft, het is bekend, dat de Inland- sche Christenen op Java geen rechtsgeldig huwelijk kunnen sluiten. Want het Gouvernement wijst de pangoeloes, de Mo-

(24)

2 2

h a m e d a a n s c h e geestelijken, aan, voor h e t sluiten van de h u w e l i j k e n d e r I n l a n d e r s o p J a v a . ')

D i e pang'oeloe sluit d e huwelijken in het voorhof van d e m o s k e e , h e t M o h a m e d a a n s c h e b e d e h u i s , n a d a t d e bruide- g o m d e M o h a m . g e l o o f s b e l i j d e n i s heeft opgezegd, d a t er g e e n God is d a n Allah en M o h a m e d zijn profeet is.

E e n Christen op J a v a kan en mag d u s zijn huwelijk niet d o o r d e n p a n g o e l o e laten sluiten, w a n t hij moet b e g i n n e n met zijn Christelijk geloof af te zweren, j e n toch t o t op d e n h u i d i - gen d a g heeft d e R e g e e r i n g n o g geen w e g g e o p e n d voor d e n C h r i s t e n - J a v a a n , om op een a n d e r e wijze een voor d e W e t r e c h t s g e l d i g h u w e l i j k t e sluiten.

D e C h r i s t e n - J a v a n e n l a t e n tot nu t o e h u n huwelijk sluiten d o o r d e n zendeling, m a a r n a a r d e W e t g e o o r d e e l d leven ze m a a r met e l k a a r en zijn h u n k i n d e r e n n a t u u r l i j k e k i n d e r e n .2) I n d e r d a a d d e p r i v a a t r e c h t e r l i j k e t o e s t a n d van d e n I n l a n d - schen Christen is l a n g niet b e n i j d e n s w a a r d i g .

Mr. H e k m e i j e r zegt d a n ook zoo terecht, d a t w a a r het familierecht g e r e g e l d is n a a r d e Moh. voorschriften, het o p d e I n l a n d s c h e Christenen niet toepasselijk is. E n des t e o n g e l u k - kiger is in d i t opzicht h u n rechtstoestand, zegt hij, o m d a t het hier een deel van het recht g e l d t , d a t het meest in d e p r a k t i j k

*) Mr. v. d. Berg zegt: „Het huwelijk is een der weinige over- eenkomsten in het Moham. recht, welke een hepaalden vorm vereischen, d a a r i n bestaande dat de echtgenoot en de wali (ver- tegenwoordiger van de vrouw) h u n n e toestemming door aanbod en a a n n e m i n g te kennen geven in tegenwoordigheid v a n twee mannelijke getuigen. In Nederlandsch-Indië geschiedt zulks in tegenwoordigheid v a n een geestelijke, die daarvoor een kleine belooning ontvangt en iets uit den Koran voorleest of een gebed doet", pag. 149 Beginselen van het Moh. recht.

Nu s t a a t het echter niet a a n ieder geestelijke vrij zoo huwelij- ken te sluiten. Neen het Gouvernement wijst de bevoegden a a n , zie Stbl. 1895 No. 198 aangevuld Stbl. 1898 No. 149.

2) Zie w a t zendeling Poensen over deze zaak meedeelt in de Mededeelingen vanwege' het Ned. Zendelinggen. 30e j a a r g a n g pag. 255.

Mr. Hekmeyer z e g t : „Het (n.1. huwelijk v a n Inlandsche Chris- tenen) wordt' gewoonlijk door den zendeling in de kerk voltrok- ken. Geen wettelijke bepaling d r a a g t het hem on, of verklaart hem zelfs daartoe bevoegd ; d a a r o m schept zulk een huwelijk geen rechtsband tusschen de partijen. Elk oogenblik k a n ieder van hen zijnsweegs gaan", pag. 98 „De Bechtstoestand" enz.

(25)

2 3

wordt toegepast. Rijk en arm, jong en oud staan voortdurend in rechtsbetrekkingen, die tot het familierecht behooren.

E n dat nu deze rechtsbedeeling en rechtstoestand van de Inlandsche Christenen een zeer ernstige belemmering is voor de kerstening, voor de algemeene verbreiding van het Christen- dom, springt dunkt ons een ieder in het oog.

De kleine man, de arme Javaan, moge nu al niet zoo heel veel materieele schade lijden tengevolge van dien toestand, maar geheel anders is dit als de rijker bedeelden, als met name de hoogere standen, zich van den Islam afwenden en tot het Christendom o-vergaan. De'ze zetten door zulk een over- gang geheel andere belangen op het spel dan de kleine man.

Zij zetten door dien overgang heel hun bezit en fortuin op losse schroeven.

Mr. v. d. Berg heeft dan ook al in '87 niet geaarzeld om als zijn gevoelen uit te spreken, met het oog op deze dingen, dat de Wetgeving den voortgang van het Christendom be- paald tegenwerkt. Nu is niet slechts dat onderworpen zijn aan Mohamedaansch recht een onrecht, den Christen aangedaan, maar ook dat jarenlang laten blijven voortleven in zulk een rechteloozen toestand. L) Geen wonder dan ook, dat, waarin het program van actie van 1888 de eisch gesteld werd : „wegne- ming van hinderpalen, aan de zending in den weg gelegd ; in dat van '91 gevraagd wordt : „betere regeling van den rechts- toestand dar Inlandsche christenen", en in dat van 1897 en 1901 geëischt wordt : „onttrekking van de Inlandsche christe- nen aan het Mohamedaansche recht."

Ja, daartoe moet het komen, de Inlandsche Christen mag niet langer berecht worden naar Moslemsch recht. Zijn rechts- toestand moet beter geregeld,, zoowel zijn privaatrechterlijke toestand, waarvan we zooeven handelden, alsook zijn publiek- rechterlijke toestand, waarover we nu nog kortelijk spreken zullen.

') De oud-zendeling P. Jansz schreef naar waarheid : „Men spreekt van den rechtstoestand van den Christen-inlander op Java. Eigenlijk behoorde eer van een onrechtstocstand gewaagd te worden". Zie zijn opstel in Wet en Adat opgenomen.

(26)

24

Ook de publiekrechtelijke toestand van den Inlandschen Christen, d. w. z. zijn verhouding tot de Overheid, laat nog al iets te wenschen over. Volgens art. 109 van het Regeeringsre- glement, blijven de Inlandsche Christenen onderworpen aan het gezag der Inlandsche Hoofden. E n met opzicht tot rech- ten, lasten en verplichtingen, blijven zij onderworpen aan de- zelfde algemeene gewestelijke en gemeentelijke verordeningen en instellingen als de Inlanders, die het Christendom niet be lijden.

Dit art, zegt Mr. v. d. Berg, verklaart, dat een Inkmder, die Christen wordt, in den regel door het Gouvernement be- schouwd wordt, alsof, hij nog Mohamedaan of heiden ware, Hij blijft dus aan alle staatsrechtelijke verplichtingen, met den Islam of het heidendom samenhangende:, in den reg-el onderworpen.

E n dit nu, zegt Mr. v. d. Berg, meen ik niet te sterk te qualificeeren door het woord onrecht daarop toe te passen. L)

Waarin bestaat nu dat onrecht?

Toch niet hierin, dat de Inlandsche Christenen onderwor- pen blijven aan het gezag van de Inlandsche Hoofden?

Natuurlijk niet ! E r is niets tegen, dat de Inlandsche Christenen onderworpen blijven aan die Overheid,, ook al zijn die overheidspersonen Mohamedanen. Doch wat is het ge- val met de dorpsbesturen op Java. Daarin heeft ook de Islam- sche dorpsgeestelijke zitting. Als Mohamedaansch geeste- lijke maakt hij deel uit van het dorpsbestuur. En volgens de bepalingen van het Indisch Staatsblad van 1824,, no. 13 en van 1867 no. 125, behooren de pangoeloes en hoofdpangoeloes, dat zijn de Moh. oppergeestelijken, tot de Inlandsche Hoof- den. Volgens art. 109, dat zegt de Inlandsche Christenen blij- ven onderworpen aan het gezag der Inlandsche Hoofden, wordt dus aan een Inlandsch Christen opgelegd een Moh.

geestelijke in zijn qualiteit van geestelijke, als overheid te: be- schouwen.

Ziet, dat noemt Mr. v. d. Berg, dunkt ons, zeer terecht ') Zie pag. 91 en 92 van zijn referaat „De Rechtstoestand der Inlandsche Christenen" enz.

(27)

?x

onrecht. Stel, dat eens in de Wet de bepaling werd opgeno- men, dat in Limburg de dorpspastoor als zoodanig zitting had in dein gemeenteraad. Dat zou toch een protestant die daar wonen kwam, geweldig hinderen. Of neem het omgekeerde, dat op de Vel uwe de gereformeerde predikant als zoodanig lid van het dagelijksch bestuur was, dat zou toch den rocm- sche, daar woonachtig, zeer tegen de borst stuiten. ')

Maar veel erger grieft het den Javaanschen Christen, dat in zijn dorpsbestuur de Modin, de dorpsgeestelijke, omdat hij Islamsch priester is, zitting heeft. En dat zulk een Moh.

geestelijke in zijn fanatieke vijandschap tegen den Inland - schen Christen vaak óf zelf onrechtvaardig tegen hem op- treedt. 2) óf den loerah en de andere leden van het bestuur tot onbillijke behandeling aanzet, behoeft geen bewijs.

Daarom wordt het hoog tijd, dat art. 109 zóó gewijzigd worde, dat geen Inlandsch Christen meer door de Wet ver- plicht wordt, Moh. geestelijken in hun qualiteit te erkennen en gehoorzamen als zijn Overheid. Maar ook moet gewijzigd die andere bepaling van art. 109, dat de Christenen met opzicht tot lasten en verplichtingen onderworpen blijven aan dezelfde algemeene gewestelijke en gemeentelijke verordeningen en in- stellingen als de andere Inlanders, Nu toch kunnen hun krach- tens die bepaling van het Regeeringsreglement lasten en plich- ten worden opgelegd, die in strijd zijn met hun belijdenis.

Ge weet, dat de Inlanders heerendiensten moeten ver- richten, hetzij voor het gewest, hetzij voor hun desa, hun dorp. Zij moeten dan wegen aanleggen of bruggen over een rivier slaan, waterleidingen graven voor de irrigatie van rijst- velden en dergelijke meer. Nu komt het herhaaldelijk voor, dat de dorpshoofden of hoogere Inlandsche Hoofden den Christenen bevelen op Zondag uit te komen voor die heeren-

') In dier voege sprak Dr. Kuyper in zijn prachtige Koloniale rede op 24 Nov. 1896 in de Tweede Kamer.

2) In vele dorpen, waar geen speciaal ambtenaar van den wa- terstaat is, heeft de dorpsgeestelijke de zorg voor de waterrege- ling. Dat hij de Inlandsche Christenen wel eens zoekt door hen niet het noodige water voor de irrigatie van hun rijstvelden te geven of hen langer dan noodig is daarop te laten wachten, kan met bewijzen gestaafd worden.

(28)

20

diensten. De Christenen verzoeken dan om een anderen dag uit te mogen komen, maar als hun Hoofden dat niet willen toestaan, moeten ze op Zondag arbeiden. l)

Ziet, dat moet veranderen. Wel behooren de Inlandsche Christenen even goed als de Mohamedanen zich te kwijten van de hun opgelegde lasten en plichten. Maar er dient voor gezorgd te worden, dat zij op algemeen erkende Christelijke rust- en feestdagen vrij zijn" van zulke diensten, die hun kun- nen worden opgelegd door hun Hoofden.

Doch er zijn ook nog wel andere heerendiensten dan die bij het aanleggen van wegen en bruggen of het graven van kanalen voor bevloeiing, van hen worden gevraagd. Als er hier of daar een oud vroom man sterft, wiens heiligheid en wondermacht bij de bevolking in eere was, dan wordt er op zijn graf vaak een soort kapel gebouwd, een grafmonu- ment, waarbij velen komen offeren en bidden. Zulke heilige graven zijn er velen op Java, en ze worden ook dikwijls dag en nacht bewaakt.

E n nu staat er in het Indisch Bijblad no. 4192 : Bijzon- dere diensten art. II : „De bewaking van tempels en heilige graven, voorzoover deze niet aan bepaalde geestelijke instel- lingen is opgedragen, wordt tot de gemeentediensten gere- kend. 2) Dus krachtens de Wet kan de inlandsche Christen ge- dwongen worden tot de bewaking van Moh. tempels en heilige graven. Ook dat is onrecht, dat niet langer mag bestendigd.

E n nu is er in art. 109 ook sprake van gemeentelijke in- stellingen, waaraan de Inlandsche Christenen onderworpen blijven. Tot die instellingen behooren ook verschillende Ja- vaansch-Mohamedaansche offerfeesten. Het geheele dorp moet naar aloude gewoonte voor die offermaaltijden bijdra- gen en er aan deelnemen.

*) Zie noot 1 op blz. 14.

2) Met die „geestelijke instellingen" worden bedoeld desa's, dor- pen, die van belastingen zijn vrijgesteld onder verplichting om moskeeën te bewaken of te zorgen voor het onderhoud van en het verrichten der noodige offeranden of gebeden bij de graven van vorsten, heiligen, of andere aanzienlijke personen. Zij heeten desa-pakoentjen, zie over die desa's verder pag. 41 van ,,De Ma- hom. geestelijkheid", enz.

(29)

27

Op Java hoorden we op ons Zendingsterrein gedurig, dat den Christenen door den loerah, den burgemeester van hun dorp, werd bevolen bij te dragen in de kosten van zulke offer- feesten, die ten zijnen huize gehouden werden. Ook komt het voor bij dorpen met gemeenschappelijk grondbezit, dat vóór of na den oogst gemeenschappelijke offermaaltijden moeten worden aangericht, waarvoor allen moeten bijdragen en er aan deelnemen.

Ge begrijpt, dat Christenen aan die offerfeesten niet mee willen doen en er ook niet voor willen bijdragen. Herhaalde- lijk ontstaat hieruit moeite tusschen de Inlandsche Christenen en hun Hoofden. Aan een weerspannig Christen, die weigert om aan die offerfeesten of offermaaltijden deel te nemen, wijl het voor hem afgoderij is,,, wordt dan wel zijn aandeel in de gemeente-rijstvelden ontnomen. 1)

Ge ziet, krachtens de Wet, immers art. 109 van het Re- geeringsreglement spreekt uitdrukkelijk van „gemeentelijke instellingen", hebben de Mohamedaansche Hoofden het recht om die bijdragen voor offers aan geesten en dooden en ter eere van Mohamed te eischen.

Ons dunkt, het zal U thans wel duidelijk zijn, dat er in dat onrechtvaardig art. 109 wijziging moet worden gebracht.2) Zoowel de publiekrechtelijke als de privaatrechtelijke toe- stand van den Inlandschen Christen moet beter geregeld. E n er moet ook een andere rechtsbedeeling voor hem komen. Dat is door hen, die op Java in de missie arbeiden, alsook door Indische rechtsgeleerden,- reeds lang gevoeld en meermalen uitgesproken. De rechtspositie der Inlandsche Christenen op Java was dan ook herhaaldelijk een onderwerp van bespre- king in de vergaderingen der Zendelingen.

J) „Indien dus aan de leden eener desa opgelegd is", schrijft Mr. Hekmeyer „gelden bijeen te brengen tot het houden van Mohamedaansche feesten vanwege de gemeente, moeten de Christenen daaraan ook betalen al genieten zij er niet v a n ; terecht werd dan ook eenigen tijd geleden aan een weerspanni- gen Christen zijn aandeel in de gemeente-gronden ontnomen".

„De Rechtstoestand", enz. pag. 67.

2) Mr. v. d. Berg noemde dit art. 109 reeds in zijn bekend „Het Kruis tegenover de Halve Maan", opgenomen in De Gids van October 1890, onrechtvaardig ten aanzien van de Inlandsche Christenen.

(30)

28

In 1883 werd op de Zendingsconferentie te Depok dan ook al besloten zich tot den Gouverneur-Generaal te wenden met het eerbiedig verzoek, om het voor Europeanen geldend burgerlijk recht, desnoods gewijzigd, toepasselijk te verklaren op de Inlandsche Christenen. Doch het antwoord van den Gouverneur-Generaal was afwijzend.

Ge merkt wel, dat er van de Regeering in Indië niet veel te verwachten was tot verbetering in den onrechtvaardigen toe- stand. Zij moest immers, naar liberale opvatting, neutraal zijn en zich stipt en streng onthouden van ook maar den schijn op zich te laden het Christendom voor te staan.

Mr. v. d. Berg zei eens zoo naar waarheid : ,,Uitgaande van het beginsel, dat de moderne staat als zoodanig geen en- kelen godsdienst boven den anderen mag bevoordeelen, maar dat voor de Wet alle godsdiensten gelijk moeten zijn, heeft de Indische Wetgever sinds 1848 zorgvuldig getracht de In- landsche christenen in geen enkel opzicht in gunstiger toe- stand te plaatsen dan de Inlanders, die het christendom niet belijden. Zoo zorgvuldig heeft men het beginsel doorgevoerd, dat de Staat geene bekeering met wereldsche bedoelingen mag in de hand werken. Zoo zorgvuldig heeft men vermeden, aan de Inlandsche christenen iets toe te kennen, dat aan hun Moham. of heidensche landgenooten werd onthouden, dat men bedoelde christenen feitelijk in meer ongunstigen toe- stand heeft geplaatst dan de gewone Inlanders. Door niet te begrijpen, dat een Inlander, christen geworden, van vele voor- deelen, welke de wet aan de onchristen Inlanders toekent, niet alleen geen gebruik kan maken, maar dat die voordeelen voor hem zelfs belemmeringen zijn, en door de onpartijdigheid in godsdienstzaken zoover te drijven, van tegenover die belem- meringen geen speciale voordeelen te stellen, is men, hoewel onwillens, in omgekeerden zin partijdig geweest en heeft de wetgeving den voortgang van het christendom, althans in de meeste streken, bepaald tegengewerkt'. L)

') De cursiveering is van ons. Mr. v. d. B. schreef deze woor- den in zijn belangrijk praeadvies, opgenomen in Dl. I Jaargang 1887 der „Handelingen van de Nederl. Indische Juristenvereeni- ging".

(31)

29

W e zijn het hierin met Mr. v. d. B e r g v o l k o m e n eens. D e w e t g e v i n g en de h o u d i n g der I n d i s c h e R e g e e r i n g hield d e k e r s t e n i n g tegen. H e t w o r d t d a a r o m h o o g tijd, d a t er een an- dere h o u d i n g k o m e bij d e I n d i s c h e R e g e e r i n g en een a n d e r e W e t g e v i n g . J a het moet voor d e I n l a n d s c h e wereld d u i d e l i j k worden, d a t t h a n s onze O v e r h e i d het C h r i s t e n d o m niet v i j a n d i g

gezind is, m a a r het i n t e g e n d e e l zijn vrijen loop wil l a t e n o n d e r d e J a v a n e n en alles weg wil ruimen, wat d e n v o o r t g a n g van d e k e r s t e n i n g d e s volks belemmert.

D e U zooeven b e s p r o k e n rechtelooze t o e s t a n d der I n l a n d - sche Christenen is werkelijk een b e l e m m e r i n g voor d e kerste- n i n g van I n d i ë . Niet het m i n s t d o o r d i e z o o g e n a a m d neutrale, m a a r i n d e r d a a d partijdige h o u d i n g der I n d . R e g e e r i n g is in d e I n l a n d s c h e wereld a l g e m e e n d e i n d r u k gevestigd, d a t het Gouvernement liever niet ziet, d a t d e I n l a n d e r s t o t het Chris- t e n d o m overgaan. Meermalen heb ik I n l a n d s c h e a m b t e n a r e n ontmoet, d i e o n d e r dien i n d r u k verkeerden en mij d a t zonder schroom te k e n n e n gaven. I k heb hen zelf wel hooren zeggen :

„als we ons pensioen hebben zullen we tot het C h r i s t e n d o m overgaan, m a a r z o o l a n g we n o g in dienst zijn bij het Gouver- nement, k u n n e n we niet."

E n d a t zeggen was v o l k o m e n juist. D e r e g l e m e n t e n laten niet toe, d a t een R e g e n t Christen zij. 2) D e I n d . R e g e e r i n g heeft

2) „Artikel 124 v a n het Regeeringsreglement stelt de priesters der I n l a n d e r s , die het Christendom niet belijden", onder het op- pertoezicht der vorsten, Regenten en Hoofden voor zooveel be- treft den godsdienst, dien elk hunner belijdt", m. a. w. bedoelde priesters s t a a n niet rechtstreeks onder de Europeesche bestuur- ders, m a a r onder h u n n e nationale Hoofden van denzelfden gods- dienst. M a a r n u heeft de Indische wetgever in art. 17 der In- structie voor de Regenten op J a v a en Madoera (Ind. Stbl. 1867 No. 114 B) dit voorschrift omgekeerd en het toezicht op de Maho- medaansche priesters tot een integreerend deel van het ambt v a n Regent verheven. Het gevolg is, dat de Regent, Christen wor- dende, de bevoegdheid verliest een deel zijner function uit te oefenen en dus v a n zijn ambt moet afstand doen". Zoo schreef Mr. v. d. Berg in zijn : De Rechtstoestand enz.

Zendeling Poensen schreef : „Onder het bestaande stelsel k a n een Regent of Wedono bezwaarlijk Christen zijn. Men m a g dit natuurlijk of noodwendig noemen, het feit blijft niettemin in al zijn beteekenis w a a r , dat de Christen-inlanders daardoor m a a t - schappelijk in de minst gunstige positie verkeeren, en de uit- breiding des Christendoms d a a r i n eene wezenlijke belemmering moet vinden". Meded. 28e j a a r g a n g pag. 255.

(32)

30

echter feitelijk deze bepaling tot alle Inlandsche Hoofden uit- gebreid. Immers in 1889 werd door Minister Keuchenius aan de Ind. Regeering de vraag gedaan of niet op Java voor deze en gene streek, waar een genoegzaam aantal Inlandsche Chris- tenen wordt aangetroffen, Christenen tot Inlandsche Hoofden zouden kunnen benoemd worden. Doch de Ind. Regeering achtte voor de verwezenlijking van dat denkbeeld den tijd nog niet gekomen.

Intusschen was de Gouverneur-ueneraal van gevoelen,

„dat christen-Inlanders niet behoeven uitgesloten van zooda- nige 1 andsbedieningen als pakhuismeester en dergelijken, die niet geacht kunnen worden te behooren tot de Inlandsche be- stuursloopbaan." ')

Geen wonder dus dat de Inlandsche wereld uit deze hou- ding der Regeering haar gevolgtrekkingen maakt.

Even vóór ik verleden jaar Java verliet las ik in een Ja- vaansche courant, uitgegeven in Djokja, Retna Doemilah ge- heeten, een stuk van een zeer ontwikkeld en geletterd Javaan.

Tegenover een ander, die gepleit had voor het Christendom, betoogde hij, dat het Gouvernement wilde, dat de Inlanders Mohamedanen bleven en niet tot het Christendom overgin- gen. Hij beriep zich daarvoor op allerlei, wat ik U zooeven besprak, o.a. op het feit, dat het Gouvernement zelf de pan- goeloes aanwees om de huwelijken te sluiten en ze benoemde om in den Landraad en in den Priesterraad zitting te hebben en hen daarvoor bezoldigde.

Alsook op het feit, dat het Gouvernement in de Moh. vas- tenmaand de scholen sloot en de Inlandsche rechtbanken, ook de Landraad, dien tijd stil liet staan. En dat aan het einde van die vasten maand de Gouvernementsambtenaren officieel de Inlandsche ambtenaren kwamen gelukwenschen met het volbrengen van die vasten.

Werkelijk, de Inlandsche wereld' heeft het nog niet ver- staan uit de Wetgeving, of de houding der Indische Regee- ring, dat zij met een Christelijke Overheid te doen heeft, die

') Zie Koloniaal Verslag van 1890 in Bijlage C.

(33)

31

de kerstening van Indië aanmoedigt en steunt en haar Chris- telijk karakter niet verloochent.

We hopen daarom van harte, dat het dit Ministerie ge- gund worde, hierin verandering te brengen. Toen Minister Keuchenius was opgetreden, heeft hij al spoedig, 8 Mei 1888, aan de Zendingscorporatiën doen weten, dat de Regeering het op hoogen prijs zou stellen, wanneer door de Zendingsvereeni- gmgen krachtig werd medegewerkt tot de uitbreiding van het aantal zendelingen in Ned.-Indië en tot tegengang van den toenemenden invloed van den Islam in den Ind. Archipel.

De voorzitter en secretaris van het Ned. Zendelinesee- nootschap zijn daarop Zijne Excellentie gaan begroeten in een particuliere audiëntie. En de Minister verzocht hun toen een uitvoerige schriftelijke mededeeling te mogen ontvangen van het oordeel van Bestuurders over de vraag, in hoeverre het tegenwoordig Regeeringsbeleid in Indië belemmerend is voor het zendingswerk en bevorderlijk aan de verspreiding- van den Islam.

Let wel, zóó formuleerde Minister Keuchenius de vraag, voor Zijne Excellentie was het natuurlijk geen vraag meer.

Hij was er van overtuigd, dat het Regeeringsbeleid in Indië belemmerend was voor het zendingswerk en bevorderlijk aan de verspreiding van den Islam.

Het Zendelingsgenootschap heeft den Minister een uit- voerig schriftelijk antwoord gezonden, waarin ook besproken werd, wat we U zooeven over rechtsbedeeling en rechtstoe- stand meedeelden.') En niet lang daarna is de Minister in over- leg getreden met de Ind. Regeering omtrent een wijziging van het daar straks door ons besproken art. 109 van het Regee- ringsreglement. Zeker zou er dus, een dozijn jaren geleden, al een wijziging van het Regeeringsreglement zijn voorgesteld als Minister Keuchenius was aangebleven.

Moge het nu echter aan Minister Idenburg geschonken worden, om tot een begin van toepassing van ons antirev. ko-

') Zie Mededeelingen 33e jaargang pag. 341—350.

(34)

32

l o n i a a l p r o g r a m te komen. ' ) Met b e l a n g s t e l l i n g zien we d e in d e T r o o n r e d e a a n g e k o n d i g d e wijzigingen tegemoet. E n we h o u d e n er ons van overtuigd, d a t d e m e e r d e r h e i d in d e K a - mer g a a r n e zal m e d e w e r k e n met d e R e g e e r i n g om a l l e belet- selen weg te ruimen, d i e d e k e r s t e n i n g van I n d i ë belemmeren.

Z i j n eenmaal d e wijzigingen v a n het R e g e e r i n g s r e g l e m e n t tot s t a n d gebracht, d a n zal d e Minister van K o l o n i ë n ü e n o o d i g e K o n i n k l i j k e besluiten k u n n e n u i t l o k k e n ter r e g e l i n g van een betere r e c h t s b e d e e l i n g voor en r e c h t s t o e s t a n d van d e I n l a n d - sehe Christenen. E n d a n zal het gewis d i t Christelijk Ministerie tot een b l i j v e n d e eere strekken, d a t het een a a n v a n g heeft ge- m a a k t met de t o e p a s s i n g v a n ons K o l o n i a a l p r o g r a m , w a a r - van , n a a r het schoone w o o r d v a n Dr. Kuyper, u i t g a n g s p u n t en bezielend h o o f d b e s t a n d d e e l moet zijn : D e k e r s t e n i n g van Indië.

Ik heb gezegd.

, -K ?1 1 e r d l e lït v e r m e Id , dat Minister Idenburg, in het voorjaar bij het begrootingsdebat in de Eerste Kamer, antwoor lende on een v r a a g v a n den heer Hovy inzake art, 123 van het Regeerinas- reglement, heeft gezegd : Mijn betreurde ambtsvoorganger had reeds deze zaak m studie genomen en a a n een gewezen hoog- l e e r a a r opgedragen de bewerking v a n een voorstel tot herziening van verschillende artikelen van het Regeeringsreglement en daar- onder ook art. 123 Deze opdracht is door mij gehandhaafd". De gevolgtrekking uit deze woorden, dat dus reeds wijlen Minister van Asch van VVijck een a a n v a n g heeft gemaakt met de zaak, is zeker met gewaagd.

(35)
(36)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik denk toch dat we naar de gekozen burgemeester toegroeien, maar het is het één of het ander, dat is mijn positie altijd geweest.Al die tussenvarianten zijn alleen maar voorbeel-

een partij die opereert op voorheen ‘onze’ zijde van het politieke spectrum. We kunnen ons allemaal iets voorstellen bij Hans Wiegel en Joop den Uyl. Naast de inhoud van hun

Zij kunnen in het politieke debat hun religieuze motivatiebron inbrengen, maar wan- neer er niet één publiek of seculier argument bij gevon- den kan worden, dan moet er volgens

In tegenstelling tot de situatie in Nederland zijn de uitkomsten van deze onderhandelingen echter niet bindend voor individuele patiënten en aanbie- ders (de overeenkomsten worden

door Jezus Christus geen erkende grondslag voor een algemene publieke samenleving kan zijn, ben ik het met deze constatering echter wel eens.Afgezien van de zede- lijke en

Er is een obliga- te verwijzing naar verantwoordelijkheid, maar de kern van dit nieuwe denken wordt gevormd door wat de jour- nalist en essayist Marcel ten Hooven heeft omschreven

De minister benadrukte dat de rechterlijke organisa- tie een goede werkplek is en moet zijn voor mensen van allochtone afkomst, maar dat brengt niet mee dat voor deze groep

Het doel van het onderzoek is er voor zorgen dat toekomstige anti-stigma campagnes jongeren bereiken ongeacht hun achtergrond en dat zoveel mogelijk jongeren hun