• No results found

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2014-276 ECLI:NL:TGZRSGR:2015:142

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Beslissing in de zaak onder nummer van: 2014-276 Datum uitspraak: 10 november 2015

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B, klager,

tegen:

C, cardioloog, werkzaam te D/E, verweerster,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, werkzaam te Zwolle.

1. Het verloop van de procedure 1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 23 oktober 2014 - het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen - de dupliek met bijlage.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare te- rechtzitting van 15 september 2015. De partijen, verweerster bijgestaan door haar ge- machtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager heeft pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

2.1 Klager, geboren in 1948, is op 21 november 2013 door zijn huisarts verwezen naar het F (F) voor onderzoek, met de vraag of hij een doorgemaakt hartinfarct had.

2.2 Verweerster heeft klager op 26 november 2013 gezien, nadat in het F een ECG, echocardiogram en fietsergometrie was verricht. Uit de anamnese kwam naar voren dat klager sedert een jaar kortademig was, persisterende vermoeidheidsklachten had, dat hij een continu drukkend gevoel op de borst had, welk gevoel niet erger werd bij inspanning, en dat hij in 2013 driemaal was geopereerd wegens strottenhoofdkanker (larynxtumor).

(2)

2.3 Het ECG en het echocardiogram lieten geen afwijkingen zien. Bij de fiets- ergometrie was sprake van een matige validiteit, zonder angineuze klachten en zonder ECG afwijkingen. De streef hartfrequentie werd net niet bereikt.

2.4 Omdat verweerster blijkens voormelde uitslagen geen goede verklaring voor de klachten van klager kon vinden, heeft verweerster een stressechocardiografie voorgesteld. Klager voelde hier echter niet voor, waarna verweerster als alternatief een CT-angio van de kransslagaderen heeft laten verrichten.

2.5 Op 16 december 2013 is het CT-angiogram verricht, waarna deze is beoor- deeld zowel door de cardioloog G als door de radioloog H.

G stelde in zijn verslag dat er sprake was van enige atherosclerose (aderverkalking), maar geen significante stenosen (vernauwingen) (proximale LAD mixed plaque 30-50%

bij een lage calciumscore).

H vermeldt een mixed plaque in proximale LAD met een significante stenose. Cave vulnerabele plaque. Daarnaast vermeldt H dat sprake is van enkele aspecifieke noduli in beide longen. Tevens was een granuloom in de middenkwab zichtbaar.

2.6 Verweerster heeft klager op 7 januari 2014 teruggezien om met hem de uitslag van het CT-angiogram te bespreken, nadat zij tevoren zelf ook het CT-angiogram had beoordeeld. Zij deelde de conclusie van G en heeft geprobeerd klager gerust te stellen. Zij heeft verteld dat er sprake was van een niet-significante stenose van de

kransslagader. Zij heeft toen geen melding gemaakt van een discrepantie tussen de bevindingen van G en H. Melding van de noduli en het granuloom in de longen was op dat moment eveneens achterwege gebleven. Verweerster heeft op 7 januari 2014 als vervolgonderzoek voorgesteld om een coronair angiografie (hartkatheterisatie) te laten verrichten (het door middel van een katheter en contrastvloeistof in kaart brengen van de kransslagaders).

2.7 Op 22 januari 2014 is de hartkatheterisatie verricht. Er is toen geen significant coronair lijden geconstateerd. In tegenstelling tot de gebruikelijke gang van zaken is een oproep van klager ter bespreking van de uitslag van de hartkatheterisatie achter- wege gebleven.

2.8 Naar aanleiding van een klachtenbrief van klager heeft verweerster op 18 maart 2013 met klager gesproken, nadat zij kort tevoren contact had gehad met een collega-longarts. Deze adviseerde op termijn een CT-scan voor de follow-up van de noduli die in de longen waren aangetroffen. Verweerster heeft deze uitslag en advies met klager besproken, naast het bespreken van het resultaat van de hartkatheterisatie van 22 januari 2014.

2.9 Hierna heeft I de behandeling van verweerster overgenomen. In juni 2014 is klager opnieuw gekatheteriseerd, waarbij aanvullend onderzoek door middel van IVUS aanwijzingen gaf voor een mogelijke significante vernauwing van de kransslag- aders. Klager is hierna gedotterd. Sindsdien zijn de (hart)klachten van klager vrijwel geheel verdwenen.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven - als volgt.

(i) Verweerster heeft klager niet serieus genomen en een diagnose gesteld op basis van een veronderstelling.

(ii) Verweerster heeft informatie voor hem verzwegen, met name de bevindingen van H na het CT-angiogram van 16 december 2013, terwijl pas uit producties bij verweer bleek van de naam van de longarts en het moment (17 maart 2014) waarop deze door verweerster is geraadpleegd.

(3)

(iii) Verweerster heeft geen vervolgafspraak gemaakt na de hartkatheterisatie ondanks klagers verzoek daartoe.

(iv) Ten onrechte is door (de secretaris van) het College zonder motivering langer uitstel verleend voor verweer, terwijl aanvankelijk niet werd voldaan aan klagers verzoek om schriftelijk de gegevens van de gemachtigde van verweerster te verschaffen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College stelt ten aanzien van klachtonderdeel (iv) voorop dat procedurele beslissingen van (de secretaris van) het College verweerster niet kunnen worden aan- gerekend. Reeds hierom wordt aan dit klachtonderdeel voorbij gegaan.

5.2 Klachtonderdelen (i), (ii) en (iii) komen er in de kern op neer dat verweerster niet de zorg heeft betracht jegens klager die van haar gevergd kon worden. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.3 Ten aanzien van het cardiologische onderzoek wordt als volgt overwogen.

Nadat klager door de huisarts was verwezen, zijn de gebruikelijke onderzoeken in gang gezet. Verweerster heeft, gelet op het ontbreken van een goede verklaring voor de klachten van klager, terecht (volgens de richtlijn Angina Pectoris) na deze onderzoeken een stressechografie voorgesteld. Toen klager voor de stressechografie niet bleek te voelen en verweerster klager van het nut ervan kennelijk niet heeft kunnen overtuigen, heeft verweerster als redelijk alternatief het CT-angiogram kunnen voorstellen. Dit alles ontmoet bij het College geen bedenkingen.

Ook heeft verweerster in redelijkheid, in lijn met de conclusie van G, kunnen concluderen dat de uitslag van het CT-angiogram geen aanleiding gaf tot zorg (van een significante stenose die de klachten kon verklaren was niet gebleken). Anders dan klager stelt is er geen aanwijzing dat verweerster klager niet serieus heeft genomen en een diagnose heeft gesteld op basis van veronderstellingen. Zoals uit het voorgaande voortvloeit heeft verweerster in redelijkheid kunnen menen dat de onderzoeken tot dat moment geen aanwijzing voor ernstig hartlijden gaven. Desondanks heeft verweerster ook daarná vervolgonderzoek (in de vorm van hartkatheterisatie) in gang gezet. Dit wijst erop dat verweerster de klachten van klager wel degelijk serieus heeft genomen. Het verwijt van klager, dat verweerster hem meteen had moeten vertellen van de afwijkende opinie van H, wordt verworpen. Niet alleen staat vast dat verweerster de beide opinies heeft gewogen en heeft beoordeeld aan de hand van zelfstandig onderzoek van het CT-angiogram waarbij zij de mening van G deelde, maar ook dat verweerster deson- danks rekening heeft gehouden met de in haar ogen niet doorslaggevende mening van H door nader onderzoek in de vorm van hartkatheterisatie af te spreken. Verweerster kan niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij klager op dat moment geen deelgenoot heeft gemaakt van de discrepantie tussen de standpunten van G en H, temeer nu dit een medisch-technische discussie betrof die bij uitstek onder vakgenoten diende plaats te vinden en nu verweerster aan het andersluidende standpunt van H niet voorbij was gegaan. Zij heeft immers nog de hartkatheterisatie in gang gezet.

Toen vervolgens deze hartkatheterisatie geen nieuwe gezichtspunten opleverde en de behandeling van de (hart)klachten daarna door I werd voortgezet- was er voor verweer-

(4)

theterisatie, met aanvullend IVUS-onderzoek, wel op de mogelijke aanwezigheid van een serieuze stenose wees, maakt het voorgaande niet anders.

5.4 Het valt in dit verband overigens te betreuren dat klager niet is opgeroepen voor een gesprek na de eerste hartkatheterisatie. Dit lijkt met name verband te houden met een samenloop van administratieve onvolkomenheden, waarvoor verweerster zich overigens wel verantwoordelijk voelt. Hoe dit ook zij, het College acht deze gang van zaken niet dusdanig ernstig dat deze een tuchtrechtelijke maatregel rechtvaardigt.

5.5 Naast het voorgaande klaagt klager met name over het feit dat hij niet al op 7 januari 2014 van verweerster heeft gehoord dat H in zijn verslag melding had gemaakt van enkele aspecifieke noduli in de longen en een granuloom in de middenkwab. Naar het oordeel van het College had dit inderdaad beter gekund, zeker nu verweerster op de hoogte was van de voorgeschiedenis van klager met zijn larynxtumor. Nu verweerster evenwel op 18 maart 2013 hierover met klager heeft gesproken en er geen aanwijzingen waren dat onmidvervolgonderzoek en ingrijpen (begin januari 2014) waren vereist, acht het College dit slordig maar toch niet van dien aard dat een tuchtrechtelijke maatregel op zijn plaats is.

5.6 Tot slot heeft klager algemene klachten geformuleerd, die neerkomen op com- municatieproblemen. Het is duidelijk dat de communicatie tussen klager en verweerster niet optimaal is verlopen, maar niet kan worden vastgesteld dat verweerster hiervan een verwijt gemaakt kan worden.

5.7 De slotsom is dat verweerster de cardiale problematiek van klager deugdelijk in kaart heeft gebracht, de juiste onderzoeken in gang heeft gezet en in redelijkheid gedurende haar behandelrelatie met klager tot haar bevindingen is kunnen komen.

Voor het overige hadden zaken op onderdelen beter gekund, maar van een verwijt jegens verweerster dat een tuchtrechtelijke maatregel rechtvaardigt, is geen sprake. De klacht zal in al zijn onderdelen als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. M.W.

Koek, lid-jurist, dr. B. van Ek, dr. R.W. Koster en prof. dr. J.H. van Bockel, leden-artsen, bijgestaan door mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2015.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

(5)

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wel in geschil is of verweerster bij het be- spreken van de indicatie voor een operatie en in haar advies om tot een operatie over te gaan de risico’s met klaagster heeft besproken

Ook de omstandigheid dat klager, als vader van patiënt, de assistente van huisarts J had gebeld, hoefde voor beklaagde geen (doorslaggevende) reden te zijn verdere vragen te stellen

De onvolkomenheid in het handelen van beklaagde is echter niet zozeer dat hij op 13 september 2019 meer aandacht had moeten besteden aan het op die dag verhoogde natriumgehalte,

5.4 Zoals beklaagde heeft toegelicht, was zij niet op de hoogte van de door klaagster eerder ingediende klachtbrief bij de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis en was beklaagde

Verweerster heeft niet getoucheerd, naar het college begrijpt omdat zij op het (achteraf onjuiste) spoor van nierproblemen zat, ervan uitging dat in het ziekenhuis eventueel een

Voor zover hij heeft willen betogen dat zijn assistent voor alle onjuiste declaraties verantwoor- delijk is geweest en niet hij, geldt dat het voor verweerder zowel op grond van

5.7 Het College acht de maatregel van waarschuwing passend, omdat verweerster als arts een eigen verantwoordelijkheid heeft en zij na de verkregen opdracht en aan- komst op de

Anders dan door klaagster is gesteld heeft verweerster de nodige aanvullende onder- zoeken gedaan om andere oorzaken dan de reeds gestelde diagnose coeliakie voor haar vermoeidheid