O'S— ho'i Boekmanstichting-Bibliotheek
Herengracht 415 1017 BP Amsterdam Tel.: 6243739
Inhoudsopgave Samenvatting
Kwaliteit en diversiteit 2 Evaluatie 4 Conclusies 8 Aanbevelingen 9 Kleur Bekennen
1. Inleiding 11 2. Context evaluatie 12 3. Evaluatie kunstinstellingen 13 4. Evaluatie beleid Rotterdamse Kunststichting 23 5. De vijftien aanbevelingen voor multicultureel beleid uit 1997 opnieuw bekeken 28 6. Conclusie 36 Bijlagen
1. De 15 aanbevelingen uit 1997 38 2. De adviesaanvraag van de bestuursdienst (11 april 2002) 44 3. Lijst met afkortingen 48 4. Bronnen 49
Kwaliteit en diversiteit
Een nieuwe generatie aanspreken
"Verscheidenheid -pluriformiteit, multiculturaliteit, diversiteit- is een gegeven in de Rotterdamse samenleving. Door immigratie is Rotterdam niet alleen een aantal problemen rijker geworden, maar zeker ook een groot aantal mogelijkheden".
Coalitieakkoord 2002 gemeenteraad Rotterdam
Rotterdam verjongt zich. Meer dan de helft van de jongeren is van niet-westerse afkomst. Diversiteit is wat Rotterdam te bieden heeft.
Ook op het gebied van kunst en cultuur.
Kunstbeleid moet divers zijn en een nieuwe generatie aanspreken.
Maatschappelijke context bepaalt mede de kwaliteit van kunst. Niet alleen de waarde van kunst op zich is van belang, maar ook de waarde die kunst heeft voor het publiek. Dat betekent welhaast per definitie een breed spectrum van kunstuitingen, of het nu gaat om Kunst of om kunst, om kunst in de breedte of kunst in de diepte. Of, om een ander onderscheid te noemen, om kunst of om cultuur.
Van aanbod- naar vraaggericht beleid
Stedelijk multicultureel kunstbeleid
In 1998 koos Rotterdam voor een stedelijk multicultureel kunstbeleid.
Daarmee loopt Rotterdam voor op andere grote steden in
Nederland, zoals Amsterdam of Den Haag. Culturele instellingen in Rotterdam zijn druk bezig aandacht voor uiteenlopende doelgroepen te vertalen in hun programmering. Ook zien we een verschuiving van aanbod- naar vraaggericht beleid. Op deze manier komen nieuwe Rotterdammers geleidelijk meer in beeld. Andersom draagt het bij aan de sociale cohesie in de stad wanneer mensen zich herkennen in wat Rotterdam cultureel te bieden heeft. Niet alleen qua
bevolking, ook cultureel is Rotterdam een pluriforme stad aan het worden.
Tandje hoger
In deze evaluatie kijkt de Rotterdamse Kunststichting (RKS) of de kunstsector erin geslaagd is diversiteit op haar conto te schrijven.
Wat gaat er goed en wat kan er beter? Welke inspanningen zijn geslaagd te noemen en waar kan het een tandje hoger?
Nieuw élan In 1997 bracht de RKS de Nota Multicultureel Kunstbeleid u\\. De ontmoeting van verschillende culturen vormde de basis van deze nota. Dialoog en interactie leiden tot nieuw élan. Dat slaat op de kunstuitingen zelf, maar ook op de ontmoeting van kunstenaars, culturele makelaars of medewerkers van kunst- en
cultuurinstellingen. Nu, ruim 5 jaar later, evalueren we het multiculturele kunstbeleid en kijken we met de blik voor uit welke verbeteringen mogelijk zijn. De RKS verricht deze evaluatie, net als de Stedelijke Adviesraad Multiculturele Stad (SAMS), mede op verzoek van de gemeente Rotterdam.
Initiatieven
In de afgelopen 5 jaar heeft het Rotterdamse kunstbeleid kleur bekend. Het is onmiskenbaar diverser en multicultureler geworden.
Divers qua aanbod, maar ook qua publiek. Vele initiatieven dragen hieraan bij. We noemen er een aantal:
Kunst is diverser geworden Cultuurmakelaars en cultuurscouts zijn in verschillende wijken aan de slag gegaan om talent op te sporen en te begeleiden;
Theater Zuidplein zet zichzelf neer als vraagtheater met accent op multiculturele programmering;
Laat vele bloemen bloeien
• Actieplan Cultuurbereik bevordert sinds 2001 de belangstelling voor en deelname aan cultuuruitingen van jongeren, allochtonen en autochtone ouderen;
• Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001 is erin geslaagd alle burgers bij kunst en cultuur in al zijn facetten te betrekken;
• De landelijke Phenix Foundation, die allochtone culturele initiatieven versterkt en ondersteunt, heeft zich in Rotterdam gevestigd.
Van integratie naar pluralisme
Al in 1997 was pluralisme het uitgangspunt van de RKS. In onze samenleving is maatschappelijke integratie een uitgangspunt voor iedereen. Als het gaat om kunst, of breder, cultuur, is integratie echter de dood in de pot. Tenminste, als we daaronder verstaan dat kunstuitingen op een of andere manier allemaal hetzelfde culturele jasje moeten dragen. Kunst ontstaat en bloeit juist in een oneindige variëteit van artistieke houdingen en posities, zowel binnen als tussen groepen of gemeenschappen. Dat zou je pluralisme kunnen noemen. Anders gezegd, laat vele bloemen bloeien. Hoe meer kunstinstellingen aan de ene en nieuwe Nederlanders aan de andere kant zich in hun kunst- en cultuuruitingen openstellen voor elkaar, des te eerder zullen laatstgenoemden zich thuis voelen in wat nu eenmaal een pluriforme samenleving is.
Evaluatie
Hoe multicultureel is kunst? Het multiculturele kunstbeleid in Rotterdam is geëvalueerd.
Daarvoor is een aantal conferenties belegd en zijn de jaarplannen en jaarverslagen van instellingen bestudeerd. Ook de RKS zelf is aan een evaluatie onderworpen.^
De volgende thema's en vragen kwamen aan de orde bij de evaluatie van de kunstsector;
• Visie
Hoe kijkt een instelling aan tegen multicultureel beleid, wordt deze visie uitgedragen en heeft dit ook budgettaire consequenties?
• Publiek
Houdt een instelling rekening met het bereik en de
publiekssamenstelling qua achtergrond, leeftijd en sociaal- economische positie?
• Aanbod
Houden instellingen rekening met de diversiteit van de Rotterdamse bevolking? Wanneer is programmering succesvol te noemen m.b.t.
diversiteit en waar is in potentie succes te behalen?
• Personeel en bestuur
In hoeverre werkt de bevolkingssamenstelling in Rotterdam door in de personeels- en bestuurssamenstelling van instellingen?
Meer diversiteit
"Onder culturele diversiteit verstaan we het hele scala van high en low culture, van gesubsidieerd tot niet-gesubsidieerd, van westers en niet-westers, van jong en oud, professioneel en amateur, kortom van alle cultuuruitingen en alle publieken die Rotterdam rijk is".
missiestatement Rotterdamse Kunststichting
Visie
Welke visie kunstinstellingen hebben op multiculturaliteit is vaak moeilijk te achterhalen. Dat komt omdat deze visie niet verwoord is in de jaarplannen. De gemeente heeft zo'n multiculturele paragraaf vooralsnog niet verplicht willen stellen. Consequentie is dat instellingen moeilijker op hun prestaties op dit vlak te beoordelen zijn. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen aandacht voor is.
Multiculturaliteit, of beter culturele diversiteit, maakt deel uit van de programmering van de meeste instellingen. Soms komt het tot uiting in speciale evenementen, soms in de reguliere programmering. De aandacht voor diversiteit is in elk geval toegenomen in de
evaluatieperiode.
Geen culturele eenheidsworst Aandacht voor diversiteit wisselt al naar gelang de instelling. Ook de manier waarop activiteiten met een multiculturele inslag vorm krijgen varieert. Niemand zit te wachten op een culturele
eenheidsworst. Hoe meer smaken, hoe meer er te kiezen valt. De een geeft nieuwe publieksgroepen zelf de gelegenheid zich artistiek te ontplooien, de ander probeert met zijn aanbod juist een breed publiek te trekken. Niet van alle instellingen wordt dezelfde mate van inspanning en resultaat verwacht. De wijze waarop zij diversiteit invullen hangt immers samen met hun taakstelling. Waar het om gaat is of ze er alles aan doen het totale aanbod en bereik zo breed mogelijk te maken. Ook moeten ze verslag doen van hun
inspanningen.
' Zie hiervoor onder meer: Evaluatie multicultureel beleid 1997-2001, kwantitatieve gegevens, DSP-groep BV, Bureau voor onderzoek, management en advies, Amsterdam, 2002.
Publiek
De herkomst van het publiek valt moeilijk na te gaan. Dit komt omdat dergelijke gegevens nogal eens ais privacygevoelig worden
beschouwd. Bovendien is het de vraag wie zich wanneer autochtoon dan wei allochtoon noemt of voelt. Zo kunnen mensen zich bij de ene kunstuiting kosmopoliet of Rotterdammer voelen, bij de andere kan hun oorspronkelijke afkomst de overhand krijgen.
Profielmethode biedt perspectief ^en interessante handreiking om de diversiteit van culturele instellingen te vergroten kan de zogenaamde profielmethode zijn.
Volgens deze methode vindt selectie van publiek niet alleen plaats op grond van land van herkomst of leeftijd, maar ook op basis van een aantal leefstijl- en waardepatronen. Die laatste zouden bepalender zijn voor iemands culturele bagage dan land van herkomst of leeftijd. Met andere woorden, wat mensen in kunst interesseert zou niet alleen te maken hebben met waar je vandaan komt of hoe oud je bent, maar bijvoorbeeld ook met het onderwijs dat je genoten hebt, de baan die je hebt of de krant die je leest.
Kortom, welke waardepatronen je aanhangt en welke leefstijl je erop nahoudt.
Overigens heeft het COS (Centrum voor Onderzoek en Statistiek) op basis van publieksonderzoek geconstateerd dat kunstinstellingen in het algemeen een jong en divers publiek aantrekken. Uit een recent cultuurparticipatieonderzoek van het COS blijkt bijvoorbeeld dat jongeren en allochtonen niet minder aan cultuur doen dan ouderen en autochtonen. En in het voortgezet onderwijs nemen allochtone en autochtone leerlingen evenveel deel aan culturele activiteiten. Al is die deelname natuurlijk wel min of meer verplicht in het kader van Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV).
"Een spraakmakend project is Loket op Zuid geweest. Het Historisch Museum en het Wereldmuseum zijn de wijk ingetrokken en hebben samen een loket geopend in de Konmar op de Kop van Zuid. Kunstenaars hebben er een atelier ingericht".
Jaarverslag RKS 2002
Diversiteitwinst is mogelijk..
Aanbod
Als het gaat om multiculturele programmering in het reguliere kunstbeleid boeken het Onafhankelijk Toneel, Theater Zuidplein en de Doelen opmerkelijke resultaten. Ook het Historisch Museum en het Wereldmuseum trekken met hun exposities een zeer divers en breed publiek. Overigens is het zo dat theaters en musea makkelijker een breed aanbod voor een divers publiek kunnen bieden dan
bijvoorbeeld een toneelgezelschap of een orkest.
Drempelvrees wegnemen
Elke instelling probeert op eigen wijze tot een divers aanbod te komen en zoekt daarbij naar nieuwe wegen van programmering en doelgroepenbereik. Zo slaagt de Doelen erin drempelvrees van nieuwe doelgroepen weg te nemen door de locatie te verhuren aan Hindoestaanse, Turkse of Kaapverdiaanse organisaties. Dit blijkt een navolgenswaardige manier te zijn om diversiteitwinst te boeken en publieksgroei mogelijk te maken. Sommige programmeurs schakelen bijvoorbeeld Turkse of Surinaamse gastprogrammeurs in die bij kleinere instellingen actief zijn.
Wederzijds bevruchten
Van tweerichtingsverkeer is echter nog geen sprake. Dat zou het geval zijn wanneer grotere instellingen professionele diensten zouden verlenen aan kleinere kunstinstellingen. Dan zouden ze elkaar wederzijds kunnen bevruchten. Met name de kleintjes blijken
...door nieuwe doelgroepen aan te doorgaans beter in staat te zijn nieuwe doelgroepen te bedienen dan de grote instellingen. Dat is winst. Die winst kan nog groter worden wanneer grote, reguliere instellingen meer gaan samenwerken met de kleintjes, maar ook met zelforganisaties of bijvoorbeeld
deelgemeenten.
Stedelijke cultuur
Vooralsnog bereiken die grote instellingen met hun reguliere aanbod nauwelijks nieuwe doelgroepen. Hun mailings en hun marketingbeleid zijn daar ook niet op gericht. Wat hun
programmering betreft doen ze overigens niet alles zelf, maar zijn ze voor hun aanbod vaak mede afhankelijk van (inter)nationale
boekingskantoren. Nog te weinig is daarbij sprake van een programmering waarbij de stedelijke cultuur uitgangspunt is.
Extra aanbod is succesvol... Voor de diversiteit van het totale kunstenaanbod in Rotterdam blijkt nu, anno 2003, het extra aanbod en niet het structurele aanbod doorslaggevend te zijn. Dit extra aanbod, dat ongeveer tien procent van het jaarlijkse kunstbudget beslaat, richt zich via projecten op speciale publieksgroepen. Te denken valt aan M-plex, Off_Corso, Zomercarnaval of initiatieven als de Lokale Cultuur Centra of culturele zelforganisaties. Dergelijke projecten en initiatieven zijn zeer succesvol te noemen vooral omdat zij een gevarieerd publiek aanspreken. Ook de incidentele projectsubsidies die de RKS verstrekt bevestigen dit. Met het Actieplan Cultuurbereik geeft de gemeente samen met het rijk een financiële impuls aan dit extra aanbod. De activiteiten die grote instellingen in dit kader uitvoeren zijn eveneens veelal succesvol te noemen. Met hun structurele, oftewel reguliere aanbod daarentegen blijken ze vooralsnog niet in staat een divers publiek aan te spreken.
Twee succesfactoren
...door binding met nieuw publiek... Theater Zuidplein, wijkpodia en podia in het allochtone circuit fungeren als culturele concentratiepunten voor nieuw aanbod. De bedoeling is dat nieuwe publieksgroepen zich erin herkennen en erdoor aangetrokken worden. Niet alleen heeft dit nieuwe aanbod extra stimulans nodig, ook duurt het even voordat een theater als Zuidplein voldoende aantrekkingskracht heeft voor nieuwe doelgroepen. Binding krijgen met het publiek en kwaliteit van het aanbod zijn daarbij de twee succesfactoren.
SKVR
...en verbreding van cultuureducatie Cultuureducatie vindt plaats via het onderwijs en in de
vrijetijdssfeer. De Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam (SKVR) die een belangrijk deel van het aanbod verzorgt, doet haar uiterste best om nieuw educatief aanbod te bieden aan een steeds diverser en jonger publiek. Het educatieve aanbod aan scholen gaat min of meer gelijk op met het diverser worden van het
leerlingenbestand. In de vrijetijdssfeer daarentegen kost het meer tijd en moeite om het aanbod en daarmee ook het publiek diverser te
maken. Dat komt omdat een nieuwe manier van lesgeven nog in de kinderschoenen staat. Docenten zijn doorgaans opgeleid volgens traditionele kennis en educatieve inzichten. Ook bestaat er bij
nieuwe bevolkingsgroepen nog geen traditie om kinderen na school naar een muziek- of toneelcursus te sturen, laat staan om er zelf heen te gaan. Om haar vrijetijdsaanbod bij te stellen heeft de spreken
Band met de stad
SKVR een pilot opgezet in Delfshaven: Kunst Onder Andere. Is de pilot succesvol dan krijgt ze een vervolg in de rest van de stad.
Personeel en bestuur instellingen qua afkomst en leeftijd Weinig allochtonen De samenstelling van personeel en bestuur van instellingen is qua
afkomst slechts beperkt gemeten. Ook over leeftijd zijn weinig gegevens beschikbaar. Slechts een paar instellingen, bijvoorbeeld het Historisch Museum, het Wereldmuseum, de Schouwburg en het Luxortheater, vermelden het percentage allochtone medewerkers.
De meeste instellingen hebben nog altijd moeite om hun personeel divers samen te stellen. Bovendien blijven medewerkers van
allochtone afkomst vaak nog steken in de lagere functieniveaus.
Ook op bestuursniveau komen we weinig mensen tegen van allochtone herkomst of met allochtone affiniteit ook al is er de laatste jaren dikwijls voor gepleit de bestuurssamenstelling een afspiegeling te laten zijn van de Rotterdamse bevolking.
RKS-beleid
Extra subsidiecriteria... Bij deze evaluatie betrekken we, zoals gezegd, ook de RKS. Immers, sinds de Nota Multicultureel Kunstbeleidu\X 1997 heeft de RKS zich sterk gemaakt voor een verbreding van het Rotterdamse
cultuurbeleid m.b.t. aanbod én publiek. Daaraan vorm geven en dit uitstralen naar andere instellingen is één van de doelstellingen. En hoewel het budget van de RKS beperkt is -slechts 5,5 procent van het stedelijk kunstbudget- is het van belang na te gaan wat het effect is van de extra subsidiecriteria die de RKS naast de
gebruikelijke criteria hanteert. Dat zijn context, diversiteit, integriteit en traditie.
...zijn bruikbaar bij podiumkunsten, literatuur en film
"Enkele jaren geleden verruilde de Rotterdamse Kunststichting het perspectief van integratie voor dat van pluralisme. Daarbij werd opgemerkt dat er rekening mee gehouden moest worden dat kunst in niet-westerse culturen sterker met religieuze en maatschappelijke aangelegenheden verweven is.
(...)De Rotterdamse Kunststichting schrok er niet voor terug de subsidiecriteria te verbreden. Dat Rotterdam voor de landelijke muziek uitloopt, houdt stellig verband met de samenstelling van de Rotterdamse bevolking". Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal Cultureel Rapport 2002
Uit de evaluatie komt naar voren dat deze extra criteria goed bruikbaar zijn bij podiumkusten, literatuur en film, maar minder bij beeldende kunst. Ook blijkt dat de RKS met geoormerkte budgetten weliswaar jongeren, allochtonen en bewoners van oude wijken heeft bereikt, maar geen discussie heeft losgemaakt over de vraag of een project een artistiek of een sociaal-cultureel doel dient. Dat hoeft ook niet als je met geoormerkte budgetten werkt. De RKS zal haar subsidiebeleid nu, anno 2003, vooral moeten richten op de vraag of plannen genoeg wervingskracht en organisatorische haalbaarheid hebben om geformuleerde doelen te bereiken. Het lijkt erop of hiermee de traditionele tegenstelling tussen aanbod- en
vraaggericht beleid overstegen wordt. In de toekomst zal dit moeten blijken. Het percentage geslaagde subsidieverzoeken afkomstig van de 3 speerpuntgroepen van de RKS samen^ is in 2002 gestegen naar 40%. Het percentages geslaagde subsidieverzoeken met een
specifiek multicultureel karakter is van 1997 tot 2002 gestegen van 64% naar 69% van de aanvragen, met een absoluut hoogtepunt in 2001, namelijk 83%.
Ten slotte is de RKS succesvol in het coachen van kleine
instellingen. In het kader van het Actieplan Cultuurbereik worden vijftien kleine culturele organisaties, waarvan dertien met allochtone signatuur, inhoudelijk en zakelijk naar een professione er niveau gecoached.
'Jongeren, allochtonen en wijken
Conclusies
Meer diversiteit is winst... We kunnen concluderen dat de aandacht voor diversiteit op
cultureel gebied in Rotterdam de afgelopen vijf jaar is toegenomen.
De Rotterdamse kunstsector heeft zich veel moeite getroost om een multicultureel kunstbeleid gestalte te geven. Maar ook al loopt Rotterdam in Nederland relatief gezien voorop als het gaat om een divers en vraaggericht grootstedelijk kunstbeleid, dat wil nog niet zeggen dat de resultaten groots en meeslepend zijn. Er is dan ook geen enkele reden om tevreden achterover te leunen. Diversiteit is en blijft een continu proces. Net als kunst is het een kwestie van voortdurend bevragen of en waar aanbod én bereik een nog pluriformer resultaat kunnen laten zien.
Naarmate de inwoners van een stad als Rotterdam zich meer betrokken voelen bij cultuur, mag je verwachten dat zij zich ook beter thuis voelen in hun directe omgeving. Het aanbod zal op den duur diverser worden en wellicht meer in overeenstemming komen met de wensen van het publiek. Overigens kunnen cultuur of kunst meer in het algemeen voor het publiek vergezichten openen die anders onzichtbaar zouden blijven.
Cultuureducatie is diversiteit Als het gaat om diversiteit blijkt het terrein van de cultuureducatie uitgesproken succesvol te zijn. Aanbod en bereik sluiten goed op elkaar aan. Cultuureducatiebeleid lijkt de diversiteit te vergroten.
Dat is hoopvol. Voor een nieuwe generatie zal diversiteit in de hedendaagse kunst op den duur min of meer vanzelfsprekend zijn.
Extra aanbod zorgt voor diversiteit Uit de evaluatie blijkt dat vooral kleinere kunstinstellingen en extra aanbod ervoor gezorgd hebben dat het totale publieksbereik van de kunstsector verbreed is. Veelal richten ze zich expliciet op
specifieke doelgroepen als jongeren, studenten of Turkse,
Marokkaanse dan wel Surinaamse publieksgroepen. Al met al is het aanbod zeer gevarieerd en bestemd voor een divers publiek.
Daarnaast is bij kleinere instellingen maatschappelijke
betrokkenheid pregnant aanwezig. Vooralsnog is het dan ook vooral aan de grotere kunstinstellingen om kleur te bekennen. Zij zullen zich de komende tijd in moeten spannen om een gevarieerder en diverser publiek aan te trekken.
...en bevordert de sociale cohesie
Aanbevelingen
1. In aanvulling op bestaande doelstellingen moeten
kunstinstellingen hun visie op multicultureel beleid of beter, culturele diversiteit, expliciet verwoorden. De gemeente
Rotterdam stelt dit verplicht. Ook geven instellingen aan wat zij concreet doen om hun beleid cultureel zo divers mogelijk te maken en de resultaten die zij daarbij beogen én behalen.
2. Kunstinstellingen moeten meer personeel en bestuursleden van allochtone afkomst en met allochtone affiniteit aantrekken. De personeelssamenstelling dient overeen te komen met de herkomst van Rotterdammers. Hun wervings- en selectiebeleid stemmen instellingen hierop af onder meer door gebruikte maken van in diversiteit gespecialiseerde wervings- en
selectiebureaus. Jaarlijks geven zij in concrete percentages hun doelstellingen op dit gebied aan.
3. Vandaag de dag vormen mensen hun identiteit in internationale en heterogene nationale culturen. Traditionele, eenvoudige indelingen van groepen op basis van sociaal-economische kenmerken zoals leeftijd, inkomen en geslacht verliezen steeds meer aan kracht in een complexe samenleving. Steeds meer spelen uiteenlopende factoren een rol: geslacht, ras, klasse, generatie, seksuele voorkeur, gewoonten en gebruiken uit het land van herkomst èn het gastland, gezin, vrienden, werkrelaties, opleidingsniveau, traditionele en moderne waarden,
technologie, media, internationale relaties, machtsverschillen, verschillen in economisch en 'cultureel kapitaal'. De
zogenaamde Mentality-profielmethode, gebaseerd op voornoemde 'bagage' en niet alleen op herkomst van het beoogde publiek, die weliswaar voorhanden is maar nauwelijks wordt gebruikt, biedt perspectief als het gaat om het vergroten van diversiteit in het aanbod van kunstinstellingen. . De verantwoordelijke organisaties dienen deze methode zo snel mogelijk te beproeven op diversiteitverruimende mogelijkheden.
4. Als het gaat om cultuureducatie is diversiteit in Rotterdam eerder regel dan uitzondering. Landelijk krijgt cultuureducatie veel aandacht in het recente en wellicht ook het toekomstige Cultuurplan van de rijksoverheid. Het verdient aanbeveling dat de Rotterdamse kunstsector het succes van het educatiebeleid aanwendt voor het vergroten van diversiteit in de gehele sector.
Dus ook op ouder allochtoon en autochtoon publiek. Wellicht kan Rotterdam op dit punt als voorbeeld gelden voor andere grote steden.
5. Het contact tussen de kunstsector en nieuwe doelgroepen speelt zich voor een belangrijk deel af via projecten als M-plex,
Zomercarnaval, Off_Corso of de Lokale Cultuur Centra (LCC's).
Dergelijke projecten en initiatieven zouden een kans moeten krijgen zich op artistiek niveau verder te bekwamen. De
programmering is vernieuwend en uitdagend genoeg om nieuwe
publieksgroepen aan te spreken en als cultureel fenomeen te boek te staan. Extra aandacht is nodig voor die projecten en initiatieven die in staat zijn gebleken de diversiteit te vergroten.
Op stedelijk niveau zouden mogelijkheden gecreëerd moeten worden om van 'goede voorbeelden' te leren, bijvoorbeeld door instellingen bij elkaar in de keuken te laten kijken.
6. Sommige grote instellingen schakelen gastprogrammeurs in die afkomstig zijn van kleinere instellingen. Zij doen dit om een diverser aanbod te creëren en zo een breder publiek aan te spreken. Waarom zouden programmeurs van grote instellingen op hun beurt geen ervaring opdoen met een specifieker publiek door bij kleinere instellingen als gastprogrammeur of
professionele coach op te treden?
7. De extra subsidiecriteria die de RKS hanteert -context,
diversiteit, integriteit en traditie- blijken goed te werken voor de podiumkunsten, literatuur en film. Voor de beeldende kunst is dit niet het geval en daarom is nader onderzoek aan te bevelen evenals onderzoek naar de criteria die andere instellingen bij de verdeling van subsidie hanteren, zoals CBK en Rotterdam Festivals. Voor wat betreft podiumkunsten, literatuur en film vragen deze criteria om een stevige verankering, zowel als het gaat om de RKS-adviescommissies, als wanneer het de kunstsector als geheel betreft.
8. Kunstinstellingen moeten een optimaal bereik hebben. Om dit voor elkaar te krijgen kunnen begeleidingstrajecten en
stappenplannen goede diensten bewijzen. De gemeente kan speciale trajecten en stappenplannen aanbevelen aan
instellingen.^ Het coachingsproject dat de RKS zelf in het kader van het Actieplan Cultuurbereik uitvoert is veelbelovend en vraagt in elk geval om continuering.
9. Het landelijk kunstbeleid is te grofmazig om toe te passen op de bevolkingssamenstelling in de grote steden zowel als op de meer landelijke gebieden. Wat de diversiteit van het kunst- en cultuurbeleid betreft loopt Rotterdam landelijk voorop. Aan te bevelen valt dan ook om in elk geval op dit terrein een apart grote steden kunstbeleid te formuleren.
■' Te denken valt aan het Stappenplan van Netwerk CS, een landelijke cultuurplanorganisatie die sinds 2001 bestaat.
1. Inleiding
Rotterdam voert sinds enkele jaren een multicultureel kunstbeleid. De Beleidswijzer Sociale en Culturele Zaken 2002/2003 van de gemeente zegt daarover het volgende: De sectorale aandacht voor multicultureel kunstbeleid heeft een meervoudige doelstelling: verbreding en integratie in relatie tot kunstproductie en deelname aan kunst. Het gaat hierbij om zaken als het bevorderen van de productie en de presentatie van migrantenkunstenaars, het ondersteunen van culturele
activiteiten van migrantengroeperingen, het vergroten van de interculturele cross-overs met betrekking tot kunstproductie en de deelname aan kunstuitingen. Na een intensief proces van beleidsvoorbereidende activiteiten in 1997 en 1998, waarin diverse nota's, onderzoeken en discussies een rol speelden, is de kunstsector gevraagd de aanbevelingen uit de Nota Multicultureel
Kunstbeleid van de RKS te operationaliseren. Nu vijf jaar later, zijn de RKS en de Stedelijke
Adviesraad Multiculturele Stad, SAMS, gevraagd de resultaten van 5 jaar multicultureel kunstbeleid te evalueren en te herijken, aldus de beleidswijzer.
In het RKS-jaarplan 2002 staat deze evaluatie aangekondigd als een thematisch project met als toelichting: 'een evaluatie van de toepassing van het kwaliteitsbegrip bij de beoordeling van kunst en cultuuruitingen, vijf jaar na vaststelling van deNota Multicultureel Kunstbeleid. Deze nota kreeg bij verschijning veel aandacht. Na vijf jaar is het nuttig om de uitgangspunten zoals ze sedertdien binnen de RKS worden gehanteerd op hun effect te toetsen en te onderzoeken of er inmiddels in Rotterdam sprake is van multicultureel kunstbeleid zoals in de aanbevelingen werd verwoord'.
In de adviesaanvraag" van april 2002 stelt hoofd culturele zaken dat hij er bij de evaluatie en herijking van het multiculturele kunst- en cultuurbeleid al van uit gaat dat de sector zich in de afgelopen jaren vele inspanningen heeft getroost. De evaluatie heeft daarom tot doel te
onderzoeken welke die inspanningen zijn geweest en of die inspanningen geleid hebben tot het beoogde resultaat. Dit beoogde resultaat werd overigens - ook na schriftelijk verzoek daartoe door de RKS - niet nader gespecificeerd. Vervolgens zouden aanpassingen, verbeteringen en versterkingen die wenselijk en noodzakelijk worden geacht, beschreven moeten worden.
Een vijftal belangwekkende initiatieven die bijdragen aan de ontwikkeling van een grotere diversiteit in het kunstaanbod in Rotterdam werd in de brief al genoemd:
• aanstellen cultuurmakelaars en -scouts
• omvormen Theater Zuidplein tot vraagtheater
• ontwikkelen Actieprogramma Cultuurbereik
• Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001
• vestiging van de Phenix Foundation in Rotterdam.
Hoofd culturele zaken stelt ten slotte voor de evaluatie uit te voeren aan de hand van de vijftien aanbevelingen uit de RKS-nota uit 1997.
In het plan van aanpak voor de evaluatie van het gemeentelijk multicultureel kunstbeleid is gekozen voor het begrip 'verandering' als focus en voor zowel een kwalitatieve als een kwantitatieve benadering. Zoals in het jaarplan was aangekondigd is er voor gekozen om de evaluatie uit te voeren in de stedelijke kunstsector en bij de RKS zelf. Dat resulteert in vier onderdelen:
• een kwantitatieve evaluatie van de kunstsector door de RKS
• een kwalitatieve evaluatie van de kunstsector door de RKS met behulp van een extern onderzoeker
• een kwantitatieve evaluatie van de RKS door een extern onderzoeker
• een kwalitatieve evaluatie van de RKS door een extern onderzoeker
De kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie van de kunstsector worden in dit stuk in elkaar geschoven, omdat tijdens het onderzoek bleek dat cijfers nauwelijks voorhanden zijn en beide onderzoeken tot ongeveer dezelfde conclusies leiden.
' Zie bijlage 2
Voor de drie laatste onderdelen heeft de RKS beroep gedaan op deskundigheid van buitenaf.
Een vijfde, later toegevoegd onderdeel van de evaluatie, de beoordeling van het gemeentelijk beleid door allochtone kunstenaars en -organisatoren die een beroep doen op subsidies van bijvoorbeeld de RKS, CBK en SRF, werd uitgevoerd door Veelkleurige Stad. De uitkomst hiervan is nog niet bekend gemaakt.
SAMS organiseerde enkele expertmeetings met vertegenwoordigers van culturele organisaties.
Tevens is SAMS betrokken bij de conferentie, die de RKS in het kader van dit advies i.s.m.
Phenix Foundation heeft georganiseerd in december 2002.
Het Rotterdamse Actieprogramma Cultuurbereik is niet in deze evaluatie te betrokken, omdat het Actieplan al twee maal wordt geëvalueerd, namelijk door de Erasmus Universiteit en door OCenW.
2. Context EVALUATIE
In de brochure Dynamische bevolking van Rotterdam geeft het Centrum voor Onderzoek en Statistiek in Rotterdam een prognose van de demografische ontwikkeling van de bevolking tot 2014. In die periode groeit de bevolking met 20.000 mensen. De stad wordt steeds veelkleuriger.
Allochtonen krijgen meer kinderen, het aantal ouderen neemt af, Rotterdam wordt een jonge stad. De vestiging van buitenlanders blijft hoog evenals de trek van autochtonen naar
randgemeenten. In 2006/2007 passeren de allochtonen de 50%-grens. Vanaf dat moment wonen er meer allochtonen dan autochtonen in Rotterdam en is de helft van de bevolking jonger dan 26 jaar. In 2014 heeft de bevolking een typische samenstelling: onder autochtonen zijn vooral veel studenten en ouderen. De allochtonen zijn voor het grootste deel tussen 20 en 50 jaar en zij vormen grotendeels de beroepsbevolking.
In het Coalitieakkoord van Leefbaar Rotterdam, CDA en VVD® wordt gesteld dat 'de
verkiezingsuitslag van maart 2002 laat zien dat de sociale verbanden tussen de bewoners van Rotterdam zijn aangetast. Dit vergt een debat over gemeenschappelijke waarden en normen en impliceert de wil om kennis te nemen van andere opvattingen en culturen. Verscheidenheid (pluriformiteit, multiculturaliteit, diversiteit etc.) is een gegeven in de Rotterdamse
samenleving. Door immigratie is Rotterdam niet alleen een aantal problemen rijker geworden, maar zeker ook een groot aantal mogelijkheden', aldus de coalitie.
Over kunst en cultuur wordt gezegd dat 'dynamiseren van kunst- en cultuuruitingen een diverser aanbod voor een breed publiek dient te bewerkstelligen, waarin onder meer ruimte is voor broedplaatsen a la de Witte de Withstraat en voor uitingen van volkscultuur'.
In het Collegeprogramma 2002-2006® stellen Burgemeester en Wethouders dat 'kunst- en cultuuruitingen een belangrijk aspect van de grootstedelijke samenleving vormen. Daar waar verschillende bevolkingsgroepen kennis nemen van eikaars cultuur bevorderen ze de sociale integratie. Het College vraagt de Rotterdamse kunst- en cultuurinstellingen een aanbod te ontwikkelen dat meer Rotterdammers kan aanspreken.'
De RKS meent dat (de evaluatie van) het gemeentelijk multicultureel beleid kan bijdragen aan deze wens, omdat hiermee richting gegeven kan worden aan het ontwikkelen van dit aanbod.
In recente discussies over de samenleving wordt veelvuldig gesteld dat allochtonen zich moeten aanpassen aan - of integreren in de Nederlandse cultuur. In de Van Dale staat bij integreren: 'tot een geheel maken'. Hoe moeten we dit 'aanpassen' plaatsen in het perspectief van de Nederlandse cultuur van verzuiling, waarin altijd sociale en economische verschillen aanwezig zijn geweest? De multiculturele samenleving is een feit, maar de vraag is of cultureel pluralisme mogelijk is terwijl het streven gericht is op maatschappelijke integratie.
In het geval van maatschappelijke integratie spreken we over het handhaven van de grenzen van de Nederlandse wetgeving voor en door iedereen. Met cultureel pluralisme doelt de RKS op verbreding van het westers kunstbegrip in de richting van de culturen van alle inwoners van de stad. Daar waar cultuur de maatschappelijke integratie raakt, bijvoorbeeld bij de positie van de
® Het nieuw elan voor Rotterdam, coalitieakkoord van Leefbaar Rotterdam, CDA en VVD voor de Collegeperiode 2002-2006, april 2002
^Beperken en versterken. CollegeprogrammaB&W2002-2006, september 2002
vrouw in de samenleving, is het goed om verworven rechten te verdedigen. Ook moet de cultuur waarin integratie moet plaatsvinden wel duidelijk herkenbaar zijn, zodat nieuwelingen er kennis mee kunnen maken.
Vandaag de dag vormen mensen hun identiteit in internationale en heterogene nationale culturen. Traditionele, eenvoudige indelingen van groepen op basis van sociaal-economische kenmerken zoals leeftijd, inkomen en geslacht verliezen steeds meer aan kracht in een
complexe samenleving. Steeds meer spelen uiteenlopende factoren een rol: geslacht, ras, klasse, generatie, seksuele voorkeur, gewoonten en gebruiken uit het land van herkomst èn het gastland, gezin, vrienden, werkrelaties, opleidingsniveau, traditionele en moderne waarden, technologie, media, internationale relaties, machtsverschillen, verschillen in economisch en 'cultureel kapitaal'. We leven in een zich transformerende cultuur waarin een absoluut
onderscheid tussen een 'wij' en 'zij' op basis van etniciteit, herkomst en religie onhoudbaar is.
Er is een oneindige variëteit aan politieke, religieuze, sociale, economische, culturele en artistieke posities en meningen binnen gemeenschappen en tussen groepen onderling. De vraag is nu, welke implicatie heeft deze sociale en culturele differentiatie voor het kunst- en cultuurbeleid?
In de hedendaagse nationale en internationale kunst zijn er processen van creolisering (vermenging) aan de gang die laten zien dat kunstenaars uit uiteenlopende windstreken zich laten inspireren door invloeden uit diverse culturen. Spannende hedendaagse kunst is in toenemende mate multidisciplinair en intercultureel. Deze continue uitwisseling tussen het
scheppingsproces en zijn omgeving noemen we in het recente discours contextualiteii. Deze term kan dienen als vervanging van de in 1997 geformuleerde aanvullende criteria'.
3. Evaluatie KUNSTINSTELLINGEN
In 1997 is aan de grote kunstinstellingen (leden van het directeurenoverleg) uitvoerig gevraagd naar hun visie en ervaring inzake de invoering van het multicultureel kunstbeleid. In 2002is de vraag actueel of, en zo ja hoe er na vijf jaar feitelijke veranderingsprocessen op gang zijn gebracht bij de instellingen en welke resultaten die hebben opgeleverd. Om die vraag te kunnen beantwoorden liet de RKS de instellingen aan het woord over het eigen functioneren, en over de verschillen die zij zelf signaleren in vergelijking met 5 jaar geleden. De instellingen kregen vragen voorgeschoteld over de eigen visie en missie, publiek, inhoud van aanbod en
programma, samenstelling van personeel en bestuur en visie op gemeentelijk beleid.
Wat direct opviel was dat er in vier jaar tijd relatief veel (ongeveer 50%) nieuwe directeuren zijn aangetreden waardoor er feitelijk geen sprake kon zijn van een voortzetting van het gesprek van 1998. Bovendien was de animo voor deelname aan de discussie een stuk kleiner: ditmaal deden 15 van de 30 genodigde instellingen mee. De RKS hoopte in deze evaluatie tevens kwantitatieve veranderingen in beeld te kunnen brengen, zo mogelijk met behulp van gegevens uit de P&C- cyclus. In 1997 heeft de RKS de gemeente aanbevolen in het kader van de P&C-cyclus een set vragen te formuleren met betrekking tot multicultureel beleid®, zoals dat ook gebeurt in het kader van de motie Kuijper, waarop de diensten en instellingen antwoord zouden kunnen geven in hun jaarverslagen. Het eerste jaar van die meting zou als O-meting opgevat kunnen worden waarna jaarlijks de veranderingen in beeld gebracht kunnen worden. De vragen zouden betrekking moeten hebben op activiteiten, publiek, personeel en bestuurssamenstelling. Maar bij aanvang van deze evaluatie bleek de 'multiculturele paragraaf' als beleidsinstrument helaas niet te bestaan hetgeen de evaluatie aanzienlijk compliceerde. Wel beschikbaar waren de toetsrapporten van de afdeling culturele zaken waarin aandacht werd besteed aan
multicultureel beleid. De bestuursdienst heeft voor de jaarverslagen bewust niet voor een uniforme multiculturele paragraaf gekozen omdat, volgens de medewerkers van de afdeling culturele zaken, instellingen het als een inbreuk op de privacy ervaren om bezoekers of
' 'Termen als context, diversiteit, oorspronkelijkheid, integriteit, traditie en communicatieve waarde kunnen evenzeer dienen als instrumenten om mee te experimenteren.' (Nota Multicultureel Kunstbeleid, RKS, 1997)
' Nota Multicultureel Kunstbeleid, pag. 85, RKS, 1997: 'Van deze diversiteit kan een beeld worden geschapen met behulp van een door de gemeente verplicht te stellen multiculturele paragraaf in jaarplannen en jaarverslagen'.
deelnemers te vragen naar hun nationaliteit of herkomst en omdat kunstinstellingen hun activiteiten niet beschrijven als doelgroepactiviteit, maar als kunstvorm. Iedere instelling doet op dit punt naar eigen inzicht verslag, de één zeer uitgebreid en de ander uiterst summier. Een uitzondering geldt voor de educatieve activiteiten, waarvoor wel een aparte paragraaf gevraagd wordt. De vraag rijst waarom diezelfde opzet niet eveneens gehanteerd kan worden voor jongerenbeleid en multicultureel beleid.
De RKS restte de mogelijkheid om kwantitatieve gegevens te verzamelen op basis van
programma overzichten en jaarverslagen van instellingen. De RKS heeft aanvullend onderzoek gedaan naar het multicultureel beleid van instellingen die in 2001-2004 in het Cultuurplan van de gemeente Rotterdam zijn opgenomen en niet ondervraagd waren. Ook daarbij is gekeken naar verandering in programmering en samenstelling van het personeel en publiek.
De gemeente is -met de RKS- van mening dat niet alle instellingen in even grote mate tegemoet moeten komen aan de uitgangspunten van multicultureel beleid, maar bij elkaar opgeteld dienen de gegevens een verandering zichtbaar te maken in de sector. Met het samenvoegen van gegevens wil de RKS dit uitgangspunt ook in deze evaluatie hanteren.
A. Visie op multiculturaliteit / missie Bevindingen:
De meeste instellingen zeggen weinig in beleids- of jaarplannen vast te leggen over de visie op en de doelstellingen van multicultureel beleid. Dat komt overeen met de bevindingen in de jaarverslagen. Het multicultureel beleid komt veelal tot uiting in extra activiteiten die naast eigen productie en reguliere programmering bestaan. Met name festivals, educatieve en jongerenactiviteiten worden ingezet om grote groepen allochtone Rotterdammers (via het onderwijs) te benaderen. Niet vreemd, aangezien het merendeel van de Rotterdamse jeugd van allochtone afkomst is en dat scholieren, met name nu ook het VMBO het vak CKV kent, in groten getale culturele instellingen bezoeken. Zo blijkt dat stijgende bezoekersaantallen bij instellingen negen van de tien keer toe te schrijven zijn aan uitbreiding van educatieve
activiteiten of aan verbeterde implementatie daarvan. Zo is bij de Kunsthal een stijgend aantal bezoeken waarneembaar van CKV-leerlingen en komt jaarlijks 40% van de betreffende
bezoekers voor het eerst in de Kunsthal. Ook bij het Historisch Museum zijn opmerkelijke cijfers te zien; tweederde van de bezoekers op jaarbasis komt binnen middels educatieve activiteiten. Via educatie zijn grote groepen jonge Rotterdammers te bereiken die buiten schooltijd niet of nauwelijks te bereiken zijn. Het bereik van de SKVR binnen de scholen is enorm. Educatie- en jeugdbeleid betekent daarmee impliciet multicultureel kunstbeleid. Ook de onderzochte instellingen lijken die mening te zijn toegedaan.
Een praktische uitwerking, zoals bijvoorbeeld de link tussen visie en educatie of een meer multicultureel getinte productie en -programmering ontbreekt meestal in de verslagen. Bij het inwerken van nieuwe medewerkers dreigt zo ervaring en visie verloren te gaan. Wat gebeurt er bijvoorbeeld bij Museum Boijmans Van Beuningen nu Dercon weggaat? Wordt zijn ervaring overgedragen of moet het bewustwordingsproces weer van voor af aan beginnen?
Commentaar:
Het probleem dat de RKS hier signaleert is dat de visie van instellingen niet overdraagbaar is via beleids- of jaarplannen of -verslagen.
Uit de geringe aandacht voor het formuleren van visie en missie kan worden afgeleid dat op dit punt een gebrek aan bewustzijn bestaat. De RKS acht overdracht van gegevens op deze manier evenwel van groot belang, omdat instellingen zonder een schriftelijke getuigenis niet
beoordeeld kunnen worden op het nakomen van voornemens en beloftes. De RKS constateert dat betrokken instellingen feitelijk wel allerlei activiteiten in het kader van diversiteitvergroting ontwikkelen, maar aanzienlijk minder opschrijven dan er wordt bedacht en in praktijk gebracht.
B. Publiek Bevindingen:
Wat betreft het onderzoek naar publiek kan geconcludeerd worden dat instellingen niet of nauwelijks melding maken van de herkomst van publiek. Men heeft duidelijk moeite met het idee om 'poppetjes te moeten tellen op basis van huidskleur'. Maar het COS is in staat gebleken om
op basis van publieksonderzoek te analyseren dat de kunstinstellingen een veel jonger en diverser publiek genereren dan veel mensen denken. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het onderzoek dat in opdracht van de RKS is uitgevoerd naar uitgaansgedrag van Rotterdamse jongeren®, en uit algemeen cultuurparticipatieonderzoek. Uit het laatste onderzoek blijkt dat 'groepen die in het kader van het Actieplan Cultuurbereik in het middelpunt van de belangstelling staan
(jongeren/allochtonen) zeker niet minder deelnemen aan cultuur dan ouderen en autochtonen.' En uit de tussentijdse rapportage van het CKV Volgproject - Momentopname 2000 (Ganzeboom e.a. 2001) - blijkt dat allochtone leerlingen in het voortgezet onderwijs niet minder aan culturele activiteiten deelnemen dan hun autochtone leeftijdsgenoten.
In het kader van de motie Kuijper dient ten minste 1% van het bedrag dat de instelling aan subsidies ontvangt te worden besteed aan educatieve activiteiten in of ten behoeve van het onderwijs. Wegens het belang voor en de relatie met het multiculturele beleid zijn ook de educatieve activiteiten van instellingen meegenomen in het onderzoek, evenals opmerkingen over jongerenbeleid.
De samenwerking bij het aantrekken van nieuwe publieksgroepen zoals uitwisseling van
adresbestanden, het delen van nieuwe inzichten in marketing en doelgroepbeleid, is nauwelijks tot stand gekomen. De discussie over publiek werd tot op heden voornamelijk gevoed door sociaal-economische gegevens enerzijds en etnische verschillen als oorzaak van geringere participatie anderzijds. Beide invalshoeken brachten geen bevredigende oplossing voor het probleem.
Commentaar:
Er is weinig inzicht in welke bevolkingsgroepen nieuwe doeigroepen kunnen zijn. Tellingen laten nu al minder duidelijk zien wie allochtoon is en wie autochtoon en vormen dus geen bruikbaar instrument voor diversiteitbeleid De COS-methode voor het onderzoek naar tijdsbesteding en uitgaansgedrag van jongeren lijkt geschikt om meer inzicht te krijgen in
participatie, maar de vraag is of die meer algemeen kan worden toegepast dan alleen op jongeren. Oudere allochtonen maken namelijk minder gebruik van cuiturele voorzieningen dan jongeren, zij zijn meer gericht op de privé-sfeer of het verenigingsleven.
Er bestaat een onderzoeksmethode om personen in te delen in 'mentality-profielen',
gegroepeerd naar levensstijl. De profielen lopen door verschillende etnische groepen heen en overstijgen de tegenstelling allochtoon-autochtoon, die in de praktijk steeds moeilijker te hanteren wordt. Immers, statistici telien de culturele achtergronden na de T generatie die geboren is in Nederland niet meer als zodanig, vanaf dat moment wordt iedereen als Nederlander aangemerkt. Recent onderzoek wijst echter uit dat ook personen van de 3®
generatie nog zeer specifiek cultuurgebonden eigenschappen hebben en dat zelfs de
Nederlandse taal nog niet voor iedereen van die generatie de eerste taal is. Er is zelfs al sprake van een 'anderhalfde' generatie: kinderen die geboren worden in gezinnen waarvan één ouder in Nederland is opgegroeid, maar waarvan de ander rechtstreeks uit het herkomstland gehaald is. De profielmethode blijft overeind omdat die voorbij gaat aan dit type gegevens. Maar helaas wordt de methode nog nauwelijks gebruikt.
De Mentality-profielmethode kan een interessante handreiking zijn voor culturele instellingen, omdat de selectie van publiek daarbij plaats vindt op basis van culturele bagage en
belangstelling en niet op basis van land van herkomst. Evenals de statistische telling zal deze methode wel het zicht op participatie van groepen allochtone Nederlanders vertroebelen, omdat juist de culturele achtergrond van personen in de verschillende profielen er niet zozeer toe doet.
De RKS betwijfelt of het uitwisselen van adresbestanden structureel iets kan opleveren, zeker nu de bescherming van de privacy steeds stringenter door de wet wordt geregeld. De RKS meent dat onderzocht zou kunnen worden of er met de 'profielmethode' voor de kunstsector
' 'Tijdsbesteding en uitgaansgedrag van Rotterdamse jongeren - uitkomsten gebaseerd op twee onderzoeken naar vrijetijdsgedrag.' COS Rotterdam, april 2002, in opdracht van de RKS, en 'Cultuurparticipatie van Rotterdammers 2001', COS Rotterdam, december 2002, in opdracht van bestuursdienst Rotterdam.
voordelen te behalen zijn in het kader van vergroting van diversiteit en of dit type
bedrijfsinformatie efficiënt kan worden ingezet in de culturele sector. Onderzoeksbureau Motivaction in Amsterdam heeft hierin specifieke ervaring. Maar ook de Centrale Discotheek Rotterdam werkt met een vorm van klantprofielen die als instrument voor diversiteitbeleid benut kan worden. In deze gevallen gaat met name om maximalisatie van het bestaande nieuwe
publiek. De RKS constateert ten slotte op basis van deze evaluatie dat de groep oudere allochtonen in de culturele sector niet bediend wordt en (dus) niet bereikt wordt. Dat blijkt uit het feit dat de culturele instellingen geheel niet over deze groep spreken. Het is mogelijk dat deze groep met gebruikmaking van nieuwe methodieken wel te bereiken is. Het bereiken van nieuwe doelgroepen (publieksverbreding) is echter iets anders dan maximalisatie van groepen waarvan een deel al bereikt wordt (publieksvergroting).
C. Inhoud (aanbod en programmering) Bevindingen:
De kwaliteitstoets bij het samenstellen van programma's geschiedt door de programmeurs en artistiek leiders van gezelschappen en podia. Die zijn daar ook voor aangetrokken. Vaak is hun inspanning gericht op handhaving c.q. versterking van reeds aanwezige kwaliteit (op
internationaal niveau). Maar een uitstekende vakkennis en (internationale) contacten alleen maken een programmeur nog niet competent in de specifieke context van de Rotterdamse kunstsector. Zeker niet wanneer de belangstelling voor die zeer specifieke samenleving ontbreekt. Dit kan leiden tot een vorm van 'smaakelitarisme', waarbij uitsluitend de smaak van de programmeur en zijn 'peer group' aan bod komt. Inspanning om te komen tot optimale kwaliteit hoeft echter helemaal niet tegengesteld te zijn aan een open houding naar de stad en de samenstelling van de bevolking. Een flink aantal programmeurs slaagt daar redelijk in door daadwerkelijk contacten te leggen met andere 'peer groups'.
Bij sommige instellingen bepalen echter ook externe, al dan niet commerciële partijen de keus van de programmeur. Literaire uitgeverijen of theaterboekingskantoren bepalen immers mede de beschikbaarheid van kunstenaars en artiesten.
Een structurele verandering naar een meer diverse programmering is in jaarverslagen
nauwelijks zichtbaar. Een en ander gebeurt ook niet van de ene op de andere dag. Bovendien is er een duidelijk onderscheid tussen zelfproducerende instellingen (gezelschappen) en podia.
Het OT heeft bijvoorbeeld studies en reizen gemaakt om zich in de denkwereld van het Noord- Afrikaanse deel van de bevolking te verdiepen. Interesse en openheid voor andere culturen en de opvatting dat nieuwe inzichten een verrijking voor ons gedachtegoed kunnen betekenen blijken voorwaarden voor succesvolle multiculturele programmering. Het OT ervaart het spelen voor de verschillende publieksgroepen als inspirerend, verfrissend en vernieuwend. Onder de kop 'Allochtoon publiek' is in de aanvraag van het OT voor opname in het Kunstenplan 1997- 2000 te lezen: 'Wij zijn van mening dat onze samenleving steeds meer openingen gaat krijgen op de wereld en dat de invloed van andere culturen steeds groter wordt. Het heeft geen zin daartegenover een defensieve houding aan te nemen; het is juist nodig de goede dingen te omhelzen. We zien dit als een verrijking van de Nederlandse taal en cultuur, die wat ons betreft krachtig genoeg leeft om in stand te houden en zich tegelijkertijd te kunnen aanpassen. Wij werken in een structuur waarbij gasten kleur geven aan onze producties. Onze voorstelling De Beschaving, mijn moeder is een poging over de grenzen van de taal heen een productie te maken die rijk is aan taal. Een productie door Marokkaanse acteurs in het Arabisch voor een Arabisch sprekend publiek in Nederland kan eveneens herkenbaar zijn voor ons eigen publiek, want we gebruiken boventitels en wat belangrijker is, we spelen in onze eigen stijl.'
Ook de Schouwburg doet in de periode waarop de evaluatie betrekking heeft pogingen om tot een divers samengestelde programmering te komen. Daarvoor is in 1998 het Dunya On Stage Festival geïnitieerd, in samenwerking met de Doelen en Stichting Dunya. Maar dat festival bestaat niet meer en heeft bij de instellingen nauwelijks vervolg gekregen. Het Historisch Museum heeft met de tentoonstellingen 'Feest!' en 'Allemaal Rotterdammers' pogingen gedaan om jong en allochtoon publiek binnen te halen. Maar verder blijft ruimte voor nieuwe
initiatieven van verschillende groepen (jonge) Rotterdammers in de stad schaars en van incidentele aard en blijken ze - mede daardoor - vaak niet het gewenste resultaat te behalen.
De instellingen weten doorgaans niet waar de (allochtone) initiators, makers en producenten zich bevinden. De Schouwburg zegt daarover in haar beleidsplan 1997-2000: 'Ondanks de beperkte mogelijkheden vanwege het geringe aanbod van niet-westers theater heeft de
Schouwburg door de jaren heen steeds meer geprobeerd het programma een cultureel diverse dimensie te geven. Door het opzetten van speciale projecten met vertegenwoordigers van de Turkse en Surinaamse gemeenschappen zijn duurzame relaties ontstaan die verder dienen te worden uitgebouwd. Verheugend is om te zien dat binnen het reguliere aanbod het aspect culturele diversiteit almaar zichtbaarder wordt'. Enkele instellingen (zoals het RPhO en de Gemeentebibliotheek Rotterdam) concluderen dat wanneer de doelgroep niet naar de voorzieningen in de stad komt, de instelling maar naar hen toe moet gaan. Zo wordt in de verslagen het programmeren van voorstellingen en tentoonstellingen in de wijken en het doorvoeren van een meer 'vraaggerichte programmering' zoals die op dit moment te zien is, zichtbaar.
Opvallend maar geenszins opmerkelijk is de overlap tussen internationaal beleid en
multicultureel beleid. Het OT verwoordt dat in haar aanvraag voor het Kunstenplan 2001-2004 als volgt: 'Onze voorstellingen worden bezet door gastdansers, -acteurs en -operazangers. De wereld van de dans en opera is internationaal. We werken met mensen uit Amerika, Canada, Zuid-Amerika en Europa. Tot nu toe stonden we er niet bewust bij stil dat zich daar ook zwarte mensen uit Amerika onder bevonden of Nederlanders met een allochtone achtergrond. In deze wereld telt alleen kwaliteit en gelukkig is die onder alle bevolkingsgroepen en nationaliteiten te vinden'. Daar waar de internationale programmering tevens bestaat uit voorstellingen die gemaakt zijn in, of in samenwerking met kunstenaars afkomstig uit herkomstlanden, kan gesproken worden van een multiculturele productie en/of -programmering. Dit is binnen de theatersector steeds vaker het geval.
Commentaar:
Voor instellingen waar externe partijen, zoals internationale boekingskantoren en uitgeverijen, de hoofdmoot van de programmering bepalen, zou de gemeente een aparte, aanvullende
opdracht kunnen formuleren om het contact met 'de stad' te garanderen. Dit kan de gerichtheid van de programmeur op de stad vergroten. De stad moet immers de aanwezigheid van iedere instelling voelen. Het tijdelijke Actieplan Cultuurbereik levert daaraan (naar verwachting) een toenemende bijdrage.
Bevindingen vraaggestuurde programmering
In sommige gevallen ervoeren programmamedewerkers de (toen) nieuwe multiculturele visie van de gemeente in 1997 als het ware als het 'terugzetten van de klok'. Experimenten met vraaggestuurde programmering (hiphop en raïmuziek bijvoorbeeld) genereerden namelijk al jaren een jong en gemengd publiek bij instellingen die het bedienen van een jong en gemengd publiek als core business hebben. In tegenstelling tot 1997 wordt nu steeds meer zichtbaar dat andere kunstinstellingen daar bruikbare elementen van overnemen.
Commentaar:
De RKS constateert dat steeds meer programmeurs die voor jongeren werken hun werk per definitie als multicultureel beschouwen en dat andere programmeurs daar van leren.
Bevindingen multicultureel theater:
De aanwijzing van één theater in de stad als multicultureel theater (Theater Zuidplein) heeft geleid tot de bevestiging van het idee van de RKS'° dat cultureel divers programmeren aanvankelijk duurder is dan het continueren van het 'oude' programma. Dit is als volgt te verklaren. Het nieuwe aanbod trekt minder bezoekers dan het theater gewend is en genereert dus minder inkomsten. De nieuwe doelgroep bestaat uit relatief onervaren
cultuurconsumenten, die de drempel van het theater aanvankelijk nogal hoog vinden. Als men uiteindelijk binnenkomt, moet het theater alles op alles zetten om het publiek te verleiden terug
"Nota Multicultureel Kunstbeleid 1997, aanbeveling 11
te komen. Alleen op die manier kan een nieuw publiek ontstaan waarmee het podium een relatie kan opbouwen en kan overleven. Dat lukt niet van de ene op de andere dag. Aan de andere kant is de oude doelgroep minder geïnteresseerd in het nieuwe aanbod en blijft (deels) weg. Soms omdat het nieuwe aanbod niet aanspreekt, soms omdat het kwalitatief niet bevredigt.
Programma's die nu te zien zijn worden, gemiddeld, gemaakt door jongere en minder ervaren makers dan de producties die vroeger in hetzelfde theater te zien waren. De inzet van het theater is gericht op lange termijnbinding met het nieuwe publiek, dus moet de kwaliteit eigenlijk optimaal zijn. Anders komen nieuwe bezoekers helemaal niet terug. Dit leidt tot dilemma's, aangezien de gewenste kwaliteit in Nederland ofwel onvoldoende voorhanden is, ofwel niet te traceren is, terwijl het importeren van kwaliteit uit het buitenland te duur is.
Commentaar:
De RKS meent dat de inzet van de gemeente niet alleen gericht moet zijn op aanbieden van accommodatie aan nieuwe publieksgroepen, maar in zekere mate ook op de ontwikkeling van aanbod daarvoor, zeker wanneer dat aanbod landelijk achterblijft. Rotterdam loopt voorop in deze ontwikkelingen en zal dus zelf het nieuwe aanbod moeten stimuleren. Wat betreft de accommodaties is het van groot belang dat kleinschaligheid een kans krijgt. In de kleinschalige setting van LCC's bijvoorbeeld (accommodaties) kan nieuw aanbod ontwikkeld worden en groeien. Hiermee slaat de gemeente in feite twee vliegen in één klap: de LCC's in de wijken kunnen eindelijk met een passend budget aan de slag, zodat op korte termijn nieuw publiek bereikt kan worden, terwijl en passant, voor de langere termijn, het talent voor de grote stedelijke podia wordt ontwikkeld. Die methode zal ook voor de Schouwburg een betere oplossing bieden dan de toch tamelijk langzame opbouw van de beschreven 'duurzame relaties' met vertegenwoordigers van de verschillende gemeenschappen.
Bevindingen eigen programmering versus verhuren:
Soms blijkt een stedelijke instelling een behoorlijk divers publiek te trekken, maar vooral voor activiteiten die men niet zelf organiseert: de verhuuractiviteiten. Het gemengde publiek weet het gebouw steeds beter te vinden en de drempel wordt lager. Onduidelijk is nog wat deze
verandering kan betekenen voor de eigen programmering, maar de wil om daar over na te denken wordt groter.
Commentaar:
Dit is positief, omdat deze inspanning ook nieuw aanbod oplevert dat ten goede komt aan meer Rotterdammers. Bovendien blijkt dat de drempelvrees van nieuwe publieksgroepen langzaam kan verdwijnen wanneer instellingen zich openstellen. Denk hierbij aan De Doelen met verhuur aan Hindoestaanse, Turkse of Kaapverdiaanse organisaties. Met recht kan gesteld worden dat een zorgvuldig personeelsbeleid en andere aanpassingen in de bedrijfsvoering bij verhuur, op den duur kunnen leiden tot een divers samengesteld publiek dat zich thuis gaat voelen in het gebouw. En dat is van belang omdat alle Rotterdammers voor de instellingen betalen en zij dus ook de kans moeten krijgen gebruik te maken van gesubsidieerde voorzieningen. Ook andere instellingen zouden meer bruggen kunnen slaan tussen verhuur en reguliere programmering en daarmee een aanzienlijke 'diversiteitwinst' kunnen boeken.
Bevindingen educatie- en jongerenbeleid:
Cultuureducatie werkt via twee kanalen: het onderwijs en de vrijetijdssfeer. Veel aandacht gaat momenteel uit naar ontwikkeling van nieuw educatief aanbod in de vrijetijdssfeer dat aansluit bij de vraag van jong, divers samengesteld publiek.
Het traditionele vrijetijdsaanbod sluit niet meer aan bij de behoefte van de jonge Rotterdammers. Het blijkt lastig om dit aanbod aan te passen aan de nieuwe vraag. De
doorstroming van docenten met een cultureel diverse visie op vrijetijdsaanbod stokt omdat het bestaande docentencorps veelal vaste contracten heeft. Bovendien zijn zij opgeleid voor één bepaalde methode van lesgeven. In de muziek bijvoorbeeld is dat het opleiden van jonge kinderen tot technisch vaardige, klassiek geschoolde instrumentalisten. Iets anders hebben deze docenten niet geleerd en kunnen ze ook niet. Het gevolg is dat het vrijetijdsaanbod slechts
langzaam verandert en hiermee ook het leerlingenbestand. Hierdoor vervreemden de traditionele instellingen voor kunstzinnige vorming zich van de nieuwe stadsbewoners, die veelal niet de gewoonte hebben om hun kinderen na school naar een 'traditionele' muziek- of balletschool met uitsluitend westers aanbod te sturen. In de cultuureducatie wordt nu alles op alles gezet om juist het jonge publiek in de stad op een adequate, nieuwe manier te bereiken. In Delfshaven voert de SKVR momenteel een pilot project uit om nieuw aanbod te creëren dat wél aansluit bij de vraag. De bedoeling is dat dit nieuwe type aanbod vervolgens centraal wordt ingevoerd in de cultuureducatie in de vrijetijdssfeer.
Cultuureducatie in het voortgezet onderwijs
Wijs geworden door de problematiek met de vaste aanstellingen van docenten in het vrijetijdsaanbod is er een trend ontstaan om kunstdocenten die de binnenschoolse
cultuureducatie verzorgen vanuit de SKVR een kortlopende aanstelling te geven. Daarnaast brengt de SKVR aanbod dat Rotterdamse kunstinstellingen (bijv. Het Waterhuis) bieden het regulier onderwijs in. Dit leidt tot snelle vernieuwing van het aanbod, het docentenbestand en de inzichten inzake het educatieve aanbod op de scholen. De SKVR speelt hier verder op in door ontwikkeling van nieuw lesmateriaal.
De scheidslijn tussen educatief beleid en beleid gericht op het vergroten van het cultuurbereik is niet scherp te trekken. Zo legt het CBK in haar nieuwste bedrijfsplan uit: 'Het is de vraag of het verbreden van het publieksbereik in principe nieta/t/ydeen vorm van educatie is; het gaat immers om het bevorderen van de culturele competentie van mensen die niet gewoon zijn met kunst om te gaan'. Meerdere instellingen ondervinden dat educatie de beste manier is om nieuwe publieksgroepen aan te trekken. Uit tellingen bij activiteiten die de Kunsthal voor middelbare scholen organiseert blijkt dat 4/5 van de scholieren voor het eerst kennis maakt met (het bestaan van) de Kunsthal middels het vak CKV. Ook het Maritiem Museum bereikt het grootste deel van haar multiculturele publiek via de scholen en spreekt in het bedrijfsplan 2001 over 'multicultureel beleid inzake educatie'.
De Schouwburg verwoordt in haar beleidsplan 1997-2000 niet alleen een doordachte visie op educatie, maar spreekt tevens de wens uit educatie in te zetten als middel om nieuwe
publieksgroepen kennis te laten maken met haar aanbod en ze daarmee blijvend aan zich te binden. Door een projectmatige aanpak, het hanteren van festivalformules en betere informatie over inhoud, achtergronden en samenhang wil de Schouwburg een situatie creëren van
'éducation permanente'. Niet alleen projecten en festivals voor 'zware gebruikers', geen hoogdravende verhalen en dikke programmaboeken, maar een praktische aanpak die ook jongeren en allochtone Rotterdammers aanspreekt. Maar deze taak heeft de Schouwburg inmiddels weer deels gedelegeerd aan het festival ACT.
In het kader van de motie Kuijper kan geconcludeerd worden dat alle onderzochte instellingen méér aan educatie besteden dan de gevraagde 1%. Besteding van 3% tot 8% van het totale subsidie is eerder regel dan uitzondering. Niet opmerkelijk, gezien de resultaten die met educatie behaald worden. Uitschieter is het Wereldmuseum, dat in sommigen jaren maar liefst 20% van de subsidie aan educatie besteedde. Het Rotterdams Philharmonisch Orkest besteedt het minste aan educatie: een kleine 2% van de subsidie-inkomsten gaat naar activiteiten ten behoeve van het onderwijs. Maar cijfers zeggen niet alles over inspanningen: het RPhO en de SKVR organiseren gezamenlijk de zeer succesvolle, kwalitatief uitstekende RPhO-show voor basisscholen.
Commentaar:
De motie Kuijper is - mogelijk meer dan aanvankelijk bedoeld - een uitstekende aanjager gebleken voor het stimuleren van cultuurbereik en diversiteit in het kunstbeleid middels cultuureducatie.
D. Personeel en bestuur Bevindingen:
Instellingen maken niet of nauwelijks melding van de herkomst van het personeel. Een uitzondering op de regel vormen het Historisch Museum en het Wereldmuseum en de podia Schouwburg en Luxor, die het percentage allochtone medewerkers vermelden. De Schouwburg maakt onderscheid tussen functies op staf-, directie-, beleids- en uitvoerend niveau en
vermeldt tevens als enige de cijfers omtrent herkomst van personeel. In het jaarplan 2000 van de Schouwburg is een aparte paragraaf 'Arbeidsdeelname allochtonen' (wet SAMEN)
opgenomen. Daarin staat te lezen: 'Door de Schouwburg wordt het belang onderkend van een pluriform personeelsbestand met een evenredige vertegenwoordiging van allochtone
werknemers. Uit de hieronder gepresenteerde cijfers blijkt dat de Schouwburg met name in de categorie laaggeschoold werk allochtone medewerkers heeft. Dit betreft met name uitbestede werkzaamheden als schoonmaak van het complex.'
Af en toe komen we allochtone medewerkers op stafniveau tegen. Dat was 5 jaar geleden veel minder het geval. Toen concentreerden allochtone medewerkers zich voornamelijk op lagere niveaus, zoals bij de huishoudelijke dienst. Tellingen van deze gegevens in jaarverslagen, waarmee de RKS gehoopt had een overzicht te kunnen maken van de gehele sector, leveren helaas weinig op. De vraag of het personeelsbeleid in dit opzicht een bewust beleid is kan dus niet anders dan op basis van incidentele gegevens worden beantwoord. Regelmatig horen we dat instellingen de wens om een divers samengesteld personeelsbestand te hebben
onvoldoende (kunnen) vertalen in de praktijk.
Commentaar:
De RKS constateert dat, in tegenstelling tot in 1997, de personeelssamenstelling bij de grote instellingen een serieus punt van aandacht is. Wat betreft de samenstelling van besturen van stichtingen constateert de RKS dat er weliswaar hier en daar nieuwe bestuursleden van allochtone afkomst bijkomen, maar dat besturen toch wel erg langzaam veranderen. Uiteraard kan niet ieder nieuw bestuurslid allochtoon en/of jong zijn, maar de verandering in de
afgelopen 5 jaar is minimaal. Met de methoden van personeelswerving zoals de instellingen die op dit moment voorstaan, wordt niet het gewenste resultaat behaald. De vacatures leveren nauwelijks of geen respons op van allochtone Rotterdammers en als dat wel het geval is voldoen kandidaten vaak niet aan de vereiste vaardigheden.
De RKS meent dat gerichte acties als het consulteren van een gespecialiseerd bureau, zoals Atana in Amsterdam, voor Rotterdamse instellingen eigenlijk een normale zaak zou moeten worden om de voeling met de bewoners van de stad niet te verliezen. De RKS speelt zelf op dit punt meer dan voorheen een pro-actieve, bemiddelende rol.
£. Relatie tussen grote instellingen en gemeentelijk (multicultureel) beleid enerzijds, en met de RKS anderzijds
Bevindingen:
De instellingen nemen een tamelijk laconieke houding aan ten opzichte van de gemeentein relatie tot het multicultureel kunstbeleid. Er vallen termen als 'ongerichte' en 'onduidelijke' aansturing. De concrete inzet door de RKS op dit punt wordt wel herkend. Genoemd wordt het aanzwengelen van debat, het gezamenlijk met anderen zoeken naar nieuwe wegen en het ondersteunen van cultureel diverse nieuwe initiatieven. De instellingen menen weinig invloed te hebben op de beleidsvorming bij de gemeente. Over het idee om de deelgemeenten meer in het kunstbeleid te betrekken wordt door instellingen en stichtingen nauwelijks gesproken.
Nieuwe spelers in het veld
De RKS heeft in het plan van aanpak van deze evaluatie aangegeven dat er redenen zijn om ook nieuwere en kleinere kunstinstellingen in deze evaluatie te betrekken:
• omdat het van belang is om nieuwe instellingen die toetreden tot de reguliere kunstsector te informeren over het gemeentelijk beleid en hen bij dit beleid te betrekken,
• om te onderzoeken wat voor beeld er bij deze instellingen leeft over dit beleid,
• om te onderzoeken of het waar is dat juist kleinere instellingen een bijdrage leveren aan het opsporen van nieuw talent en nieuw publiek.
• om te achterhalen of er meer contact tot stand is gekomen tussen de grote Instellingen en culturele 'zelforganisaties' van minderheidsgroepen.
Kortom, om te onderzoeken of de veel gehoorde opvatting dat een aantal jonge/kleine
instellingen bij uitstek als de kiem van nieuwe ontwikkelingen in de culturele diversiteit kunnen worden beschouwd, op zijn plaats is. De onderzochte instellingen zijn sinds 2001 opgenomen in het Cultuurplan, maar maken geen deel uit van het Directeurenoverleg (grote instellingen).
Aan hen heeft de onderzoeker dezelfde vragen voorgelegd als aan de grote instellingen, maar het gesprek concentreerde zich meer op het hier en nu dan op de terugblik naar het verleden.
Uit het gesprek komt naar voren dat de aanwezige instellingen zich in hun doelstellingen ten aanzien van publieksbereik minder 'algemeen' opstellen dan de grote instellingen. Veelal bedienen zij specifieke doelgroepen (niches): (alternatieve) jongeren, studenten, Turkse kunstliefhebbers, kinderen. In dit opzicht zouden de kleinere instellingen beschouwd kunnen worden als additioneel ten opzichte van de grote. Die opvatting zou voorheen, toen Rotterdam nog minder divers was samengesteld, wellicht vrij gemakkelijk geaccepteerd worden. Nu niet meer. De grote instellingen krijgen steeds vaker het verwijt te horen dat zij evenzeer een bepaalde doelgroep bedienen: de autochtone bevolking boven de 40 jaar. Het gaat er vanzelfsprekend bij die constatering niet om betreffende doelgroep het recht op kunst en cultuur te ontzeggen. Het gaat erom bewustzijn te ontwikkelen dat de samenstelling van de bevolking veranderd is en dat die verandering bij de grote instellingen achterblijft ten opzichte van de vraag vanuit andere groepen dan de traditionele kunstconsumenten.
Anderzijds valt op dat kleinere instellingen meer irritatie tonen over het thema culturele diversiteit dan grotere. Irritatie over, zoals dat wordt ervaren, overheidsbetutteling en politiek correct gedrag. Soms zelfs een licht beschuldigende opstelling over de vermeende
generalistische benadering: in hun ogen vraagt de overheid namelijk van alle instellingen in de stad om in even grote mate aandacht te besteden aan nieuwe groepen (jonge) Rotterdammers met een allochtone achtergrond. Deze opvatting strookt niet met de realiteit van het
Rotterdamse beleid, omdat het uitgangspunt juist is dat de sector gezamenlijk een
multicultureel beleid zou moeten voeren en dat iedere instelling daarin een bepaalde mate, de een meer en de ander minder, aan zou moeten bijdragen.
Ook bestaat er irritatie over het idee dat kunstinstellingen de problemen van de multiculturele samenleving zouden moeten oplossen: 'Kunst is geen voertuig voor het uitvoeren van politieke prioriteiten'. Meer dan in de grote instellingen is in de groep kleinere instellingen feitelijk sprake van een zeer gevarieerd aanbod van activiteiten voor een zeer divers publiek. Maar inzake de politieke vraag stellen zij vast dat 'het er in de kunst juist om gaat problemenaan de orde te stellen, niet om ze op te lossen.' Uit de discussie blijkt een grote maatschappelijke betrokkenheid, die pregnanter aanwezig is dan bij de grote instellingen. De inspiratie die de samenleving biedt wordt als vanzelfsprekend en integraal onderdeel gezien van het artistieke product. Tevens wordt in de kleinere instellingen meer gebruik gemaakt van
gastprogrammeurs. Deze methode levert - wanneer de programmeurs goed worden gekozen - vanzelf een diverser aanbod op dan wanneer er steeds met dezelfde programmeur wordt gewerkt. Dit bevordert de doorstroming van nieuw talent. Ook wordt benadrukt dat
kunstinstellingen zich vooral moeten laten leiden door een eigen 'drive' en dynamiek, die de instelling geloofwaardig maakt bij de doelgroep. Een instelling die gericht is op
jongerenculturen moet bijvoorbeeld andere openings- en aanvangstijden hanteren dan een instelling met ouder publiek.
Extra aandacht wordt gevraagd voor experimenten. Kleine instellingen experimenteren graag en veel, maar de bestaande subsidieregels maken dat moeilijk. Van ieder nieuw project verwacht de subsidiegever veelal direct maximaal resultaat in termen van artistieke ontwikkeling en publieksbereik. Bovendien zijn projecten meestal als eenmalige gebeurtenis gedefinieerd. Dit maakt het moeilijk om met de resultaten van experimenten verder te werken en dat is uiteindelijk noch voor de subsidieverstrekker, noch voor de instelling efficiënt. Ook wordt weinig gedaan met de gegevens die uit de experimenten naar boven komen: distributie van kennis ontbreekt.