• No results found

Van jager tot boer in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van jager tot boer in Nederland"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van jager tot boer in Nederland

Louwe Kooijmans, L.P.

Citation

Louwe Kooijmans, L. P. (2009). Van jager tot boer in Nederland. Argos, 41, 8-14. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/83028

Version: Publisher's Version

License: Leiden University Non-exclusive license Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/83028

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

ulletin van het Veterinair Historisch Genootschap

(3)

LEENDERT P. LOUWE KOOIJMANsa

Van jager tot boer in Nederland b

Zo'n 11.000 jaar geleden stapten de jager-verzamelaars uit het einde van de

Natuf-cultuur in de Levant als eersten over op landbouw als grondslag van hun voedselvoorziening. Daarvóór hadden ze reeds hun mobiliteit opgegeven en waren ze in vaste woonplaatsen gaan wonen, op strategische plaatsen. van waaruit zij de natuurlijke voedselbron- nen van de omringende landschappen exploiteerden .

.•

Eenprominente rolspeelden daarbij de natuurlijke velden van wilde granen opde berghellingen, waarvan de opbrengst in silo's werd opgeslagen, die inde ondergrond werden'uitqe- hakt. Verder werd er gejaagd op gazellen, schapen engeiten enook gevist. Op deze wijze was de voedselvoorziening het gehele jaar verzekerd zonder dat men het nodig was om rond tetrekken. Ook was het debasis voor een bescheiden bevolkingsgroei. Deze ontwikkeling was begunstigd door de klimaatsverbetering, met name detoegenomen neerslag in die periode, die samenvalt met hetaflopen vande laatste ijstijd in onze streken. Die klimaatsverandering ging echter gepaard reet sterke fluctuaties. Tot tweemaal toe vielna periode van opwarming de koude weer in. De succesvolle Natuf-gemeenschappen nuwerden getroffen door de laatste koude-teruqslaq. in het noorden bekend alsdeJonge Drya- stijd en hetlijkt erop dat deontwikkeling van graanverbouw en dedomesticatie vanschaap engeit daarop hun antwoord is geweest. Inelk gevalkonden ze op die basishun sedentaire bestaan voortzetten.'

Door het proces van uitzaaien enoogsten werden variëteiten van diverse graansoorten met vergroeide aarspil geselecteerd, eeneigenschap die in het wild ongunstig is,maar bij deakker- bouw juist voordelig. Wij laten hier de gewassen verder rusten en concentreren ons op het vee.Ook daarbij gaat het om het ingrijpen inhet reproductieproces enindit geval zeker om het actief selecteren vandieren opeigenschappen alsmakheid en kleiner formaat, die hen beter beheersbaar maakten. Na de ovicapriden in deLevant weren inhetzuidoosten van het huidige Turkije ook het zwijn en het rund gedomesticeerd, tezamen de vierbelangrijkste westerse landbouwhuisdieren.

Aan de gewassen worden diverse peulvruchten en oliehou- dende zaden toegevoegd, waardoor eralbetrekkelijk snel een compleet 'agrarisch pakket' ontstaat ineen gebied dat zich naarhet oosten uitstrekte tot aandeIndusen naar het noorden tot aan de Kaukasus.

8 ARGOS

nr

41 / 2009

Abstract

Q-Earmer in the.l::letb.erlaru

Afb. 1. De verbreiding van de neolithische levenswijze vanuit het Nabije Oosten over Europa tussen circa 6500 en 5200 v. Chr.Het was een cultureel gedifferentieerd proces (de diverse grijstinten) met belangrijke perio- den vanstilstand, waarbij grote culturele veranderin- gen optraden (de vette lijnstukken). De lijn langs de noordrand van de centraal-Europese bandkeramiek mag doorgetrokken worden tot aan het nauw van Ca la is.Uit J.Guilaine, 'Préiece', in:J.Tarrête & Ch.-T.

le Roux (eds.), Archéologie de la France, Le Néolithi- que (Parijs 2008) 11.

'Prof.dr. L.P.L.Kooijmans, HetJachthuis, Imbosch 5, 6961 LJ Erbeek, louwe- kooijmans@planet.nl, emeritus hoogleraar prehistorie, Universiteit Leiden.

bBewerking van eenvoordracht gehouden tijdens de Voorjaarsbijeenkomst vanhet Veterinair Historisch Genootschap op1april 2009 in hetNationaal Veeteelt Museum te Beers.

(4)

Verbreiding over Europa

Pasna eenaantal millennia, rond 6200 v.Chr.verbreid deze nieuwe, agrarische levenswijze zich naar het westen enwel via twee routes: de ene via de Balkanen het stroomgebied van deDonau tot in ons land, de andere langsdekusten van de Middellandse Zee tot in Portugal (afb. 1).Wij spreken van 'neo- lithisatie' omdat in het algemeen de voedselproductie wordt gezien alshét bepalende kenmerk vanhet 'Neolithicum', d.w.z. de nieuwe steentijd, incontrast met het voorafgaande Mesolithicum van dejager-verzamelaars. Lange tijd iseen belanqrijk punt van discussie de aardvandit verspreidingspro-

,,--,,~esgeweest: gaat het om het binnentrekken vanboeren uit

het oosten, een immigratie, of hebben deinheemse jagers de nieuwe levenswijze overqenornen? Is het demic diffusion of cultural ditiusion] We kwamen er met detraditionele archeo- logie en fysische antropologie feitelijk niet uit

Deoplossinq wordt nuaangereikt door het onderzoek van het mitochondriaal DNA vanhet menselijk skeletmateriaal uit de grafvelden van de vroegste boeren.' Bijeenanalyse van57 skeletten uit grafvelden in Duitsland, Oostenrijk en Hongarije bleken er 24 nog reproduceerbaar mtDNA tebevatten. Daar- van toonden er 18 verschillende sequenties die heden nog algemeen voorkomen, maar zesindividuen van vijf ver uiteen gelegen locaties (25% dus)bezaten in hetonderzochte traject eenbijzondere entegenwoordig zeldzame /ineage, die maar bij0,2 %vande huidige bevolking vangeheel Eurazië wordt.

aangetroffen. Op basis van een reeks simulatiemodellen voor verschillende verklaring komen deauteurs tot deconclusie dat deinvloed van.eventueel binnenkomende boeren heel beperkt is geweest, tenminste in devrouwelijke afstammingslijnen (mtDNA wordt alleen via de vrouwelijke lijn overgeërfd) en dat jeze discrepantie alleen goed verklaarbaar isdoor verliesten gevolge van genetic drift. De eerste boeren in Centraal-Europa stammen dusoverwegend afvande inheemse jagers, die de neolithische levenswijze hebben overgenomen.

Ook naardeherkomst vanhet rund isDNA-onderzoek ge- daan' De mitochondriale lineagesvan Europesewilde oerrun- deren bezitten eenzgn. P-haplogroep (P staat voor primigeni- us), allehuisrunderen enhet West-Aziatische oerrund bezitten daarentegen een T-haplogroep (T =taurus) (afb. 2).Omdat mitochondriaal DNA alleen viadevrouwelijke lijnwordt door- gegeven, betekent dit dat vrouwelijke oerrunderen in Europa geen rol hebben gespeeld in het domesticatieproces. Mochten koeien van het wilde oerrund in Europadoor gedomesticeerde stieren gedekt zijn, dan zalzichdat aan onze waarneming onttrekt, omdat het hybride kalf in het wild zalzijn geboren en opgegroeid. Erisaangevoerd dat het omgekeerde mogelijk het geval isgeweest, hetgeen alleen via analyse van het manne- lijkeY-chromosoom zouzijnte achterhalen. De claims dat dit inderdaad het gevalzouzijn, blijken niet houdbaar. Daarmee is de import vanhet huisrund. zonder hybridisatie met de lokale Europese oerrunderen nog steeds het voorkeursmodel voor de oorsprong van het Europeserundvee. Dergelijke testszijnvoor schaap engeit onnodig, omdat dewilde voorouders daarvan

inCentraal- enWest-Europa niet voorkwamen. Alleen voor het varkenwordt veelvuldige kruising tussen wilde en tamme dieren verondersteld.

De eerste boeren in Nederland"

Zo arriveren boeren met inheemse, Europeseroots, maar met exotische gewassen envee,rond 5300 v.Chr. in onze con- treien, om meer preciestezijn: op devruchtbare lössgronden van Zuid-Limburg. Hun 'cultuur', dat wil zeggen hun materiële uitrusting engewoonten, hadenkele eeuwen eerder gestalte gekregen inhetwestelijke deel vande Hongaarse Laagvlakte ende daaraan grenzende streken. Naarhet karakteristieke aardewerk spreken we van 'de band keramische cultuur'. Zij leefden in zwaar gebouwde, houten huizen, grote van meer dan 30 m lengte tot kleine van niet meer dan8 rn.gegroe- peerd inkleine, open dorpjes. Hetomringende loofbos werd gekapt voor de aanleg van akkers, waar emmer- eneenkoorn- tarwe werden verbouwd, erwten, linzen, lijnzaad en maan- zaad, zoalsdat is aangetoond op basis van verkoolde resten uit de afvalkuilen in denederzettingen. Bot is op de Neder- landse woonplaatsen niet geconserveerd, maar gegevens uit Frankrijk en Duitsland wijzen erop dat inde veeteelt het rund domineerde en datjacht vanonderqeschikt belang was.

T3 p

, .

I

Afb. 2. De genetische relaties tussen 40prehistorische huisrunderen en 17oerrunderen uit het tijdvak mesolithicum-Bronstijd in Europa. Elke cirkel verte- genwoordigt één haplotype (dat is een specifieke genensequentie). De diameter daarvan staat in verhouding tot de frequentie van voorkomen. Dwars- streepjes geven mutaties aan en dus de genetische afstand. Haplotypen die kunnen worden afgeleid van een gemeenschappelijke voorouderlijke sequentie zijn gegroepeerd in 'haplogroepen', hier aangege- ven in donkergrijs (TJ),lichtgrijs (T) en wit (P).Er is duidelijk geen genetische relatie tussen het Europese oerrund (Bosprimigenius, P-groep) en de gedo- mesticeerde runderen, die overeenkomen met de wilde runderen in het Nabije en Midden-Oosten (Bos taurus, T-groep). Uit Bol/ongino &Burger, 'Neolithic cattle domestication' (n. 3) 180.

ARGOS

nr

41 / 2009 9

(5)

Deveronderstelde belangrijke plaatsvan het oerrund inhet meest nabije faunaspectrum (Müddersheim in het Rijnland) . is gebaseerd op het gebruik van onjuiste scheidingscriteria tussen huis- en oerrund. Wij nemen aan dat het vee werd geweid in de dalvlakten, bij onsmet name van de Maas ende Geleenbeek. Hoewel die vooral begroeid zullen zijn geweest met broekbossen, lijkt dat toch het enige voor beweiding geschikte biotoop te zijn geweest Naar mate debevolking groeide - inenkele eeuwen naarschatting tot globaal 2000 zielen - trok men met het vee ook verder noordelijk, tot aan het dalvan deRoer.Varkens zullen in debossen zijn gehoed, het beperkte open terrein verklaart waarschijnlijk het geringe belang van schaap en geit

Ditwas een geheel ander boerenbedrijf danwe dat uit histo- rischetijd kennen. De ploeg was nog onbekend; akkers zullen met de hak zijn bewerkt, zodat er misschien beter van een grootschalige tuinbouw gesproken kanworden. Verder isuit waarnemingsreeksen van proefstations gebleken dat de löss ook zonder bemesting over lange tijden goede opbrengsten levert, hetgeen de voorkeur.van deze boeren juist voor de lössgronden verklaart Het formaat van de kleine woonhuizen sluit veestalling uit, maar ook voor de grootste huizen wordt die niet aangenomen. Veestalling iseen hoogwaardige verzor- ging, dievoedering vereist en uitmesten. Technisch waren de bandkeramiekers daarvoor niet geëquipeerd. De 'uitvinding' van hetwiel en dewagen zou namelijk pas 1500jaar later plaatsvinden. In het alqerneen worden degrote huizen gezien als demanifestatie van deleidende huishoudens van de ge- meenschap, diein staat waren meer arbeid te mobiliseren dan de bewoners van dekleine huizen. Geen functionele maar eensociale verklaring, dus.

overig oerrund

schaapIgeit

\Mldzwijn (\MldZWIjn)

Afb. 3. Hardinxveld-De Bruin, circa 4600 v.Chr.Samenstelling van het oudste faunaspectrum met huisdieren, ten noorden vande löss, uitgedrukt in het botgewicht.

Degewichtsverdeling geeft een beter beeld van het economisch belang dan de aantallen determinaties.

De niet nader dan als 'zwijn' determineerbare resten zijn proportioneel ingedeeld op basis van het geringe aantal op soort gedetermineerde kiezen. Op basis van gegevens in J.F.S.Oversteegen e.a., 'Zoogdieren, vogels en vissen', in: L.P.Louwe Kooijmans (ed.), Har- dinxveld-Giessendam, DeBruin. Eenjachtkamp uit het Laat-Mesolithicum en het begin van deSwifterbant- cultuur, 5500-4450 v.Chr.(Amersfoort 2001) 209-297, aldaar 225, tabeIB.9.

10 ARGOS nr 41 / 2009

\

Neolithisering van het noorden"

Terwijl de neolithisering van Centraal- en West-Europa zich voltrok binnen een tijdspanne van vijf àzes eeuwen, tussen 5.500en 4900 v.Chr., zou het meer dan 1500jaar duren voor ook de gemeenschappen in de grote vlakte ten noorden van de löss, vanaf het Nauw van Calais tot in Polen, zouden over- schakelen op het boerenbedrijf. Datgeldt dus ook voor ons land. Eris al dietijd sprake vaneen markante scheiding langs de noordrand van.delösszone, met aan de ene zijde boeren, met opeenvolgende culturele bagage, en aan de andere zijde jagers, vissers en verzamelaars. Erwaren wel contacten over enweer, dievooral blijken uit bepaalde typen geslepen bijlen die overal in de noordelijke laagvlakte zijngevonden en die de jagers kennelijk wisten teverwerven van de boeren.

Dat betekent dat men kennis had van elkaar, maar dat de jagers er bewust voor kozen hun traditionele levenswijze voort te zetten. Het neolithisatieproces stokte. Welke zouden daar- van deoorzaken zijn?We kunnen een paar factoren noemen diewaarschijnlijk een rolhebben gespeeld. Ten eerste het ontbreken van grondsoorten alsde löss, met een hoge na- tuurlijke vruchtbaarheid. Tentweede het feit dat degewassen vanmediterrane origine mogelijk nog niet met succes zo ver noordelijk wilden groeien, en ten derde dat deze noordelijke streken met hun brede rivier- en beekdalen juist een prima basisboden voor het alternatief. Kennelijk was het 'agrarische pakket', zoalsde bandkeramiekers en hun opvolgers dat aan- boden, onaantrekkelijk enmoeilijk inpasbaar.

Neolithicum in de wetlands van West-Nederland

Het is een onderzoekshandicap dat wij dejager-verzamelaars in ons land slecht kennen van'de zandgronden, waar alles behalve steen, iszijnvergaan. De uitgestrekte natte gebieden langsde benedenlopen van de grote rivieren tot aan dekust, hebben echter eenschat van informatie opqelèverd door de zeer goede conserveringscondities voor organisch materiaal.

Daarzijn woonplaatsen ontdekt, gedetailleerd opgegraven en geanalyseerd, die het hele traject vanaf 5500 v.Chr.afdekken, met slechts een enkel relatief kort hiaat Deoudste niveaus, in het traject van deBetuweroute bijHardinxveld, liggen tot -10 m NAP.Jongere bewoningssporen bevinden zichop steeds geringere diepte als gevolg van destijging van de zeespie- gel en het grondwater, envande sedimentatie diedaarmee gelijke tred hield. Dezegegevens laten zien dat de'neolithisa- tie van het noorden' een geheel ander verloop heeft gehad, geen package deal, maareen heelgefaseerde overname van verschillende aspecten van deneolithische levenswijze. Het begint met technische verworvenheden: geslepen bijlen en aardwerk reeds vanaf 5000 v.Chr.Offerpraktijken wijzen er op dat ervanaf circa4700 sprakeismet veranderingen in de rela- tiestussen mensen en de natuur, een nieuwe kosmologie, die we ook inverband brengen met de zuidelijke contacten. Het isfrappant dat de oudste aanwijzingen voor de introductie van huisdieren uit dezelfde tijd stammen. Het gaat om resten van alle vier huisdieren, die in de jongste laagvan Hardinxveld ongeveer 25% van de aantallen gedetermineerde botten uitmaken (afb. 3).Van rund enschaap/geit zijnalleen lange beenderen aanwezig, hetgeen er op duidt dat zijalsbout zijn aangevoerd en de dieren - begrijpelijk - niet in de moerassen werden gehouden, maar elders, waarschijnlijk op deBra- bantse zandgronden. We kennen daar echter geen sitesdie uit dezetijd dateren, maar dat is zeker(mede) een gevolg van deslechte herkenbaarheid daarvan. In dezelfde laag ontbreekt

~

(6)

iederspoor van graan, ondanks een speciaal bemonsterings- programma. Kennelijk zijn de huisdieren het begin van de 'economische neolithisatie' en volgt de akkerbouw later. Dat isna eenaantal eeuwen, rond 4000 v.Chr. opverschillende plaatsen duidelijk het geval, zoals in eenwoonplaats aan een oude zoetwaterkreek bij Swifterbant, waar ook sporen vangrond bewerking zijn gevonden endehuisdieren 40%

scoorden. Deze opeenvolging is wel begrijpelijk. Teneerste zal het houden vanveein het mannelijke domein thuis hebben gehoord en waren het primair de mannen die de contacten met de boeren zullen hebben onderhouden. Verder zalhet veebeter inpasbaar zijn geweest in het dagelijks leven dande veelarbeids- enkennis-intensievere teelt vangewassen.

1299 6441

Afb. 4. Schip luiden, c. 3600 v.Chr.Phalanx van oerrund (links) en huisrund (rechtst die fraai de reductie in- afmetingen bij het domesticatieproces illustreren en tevens het naast elkaar bestaan vanveeteelt en jacht (alwashet oerrund daarin vanondergeschikt

belang). Uit Zeiler, 'Mammais' (n. 15)398.

De gemeenschappen in de

wetlands

vanwestelijk Neder- land combineerden zo in hun bestaan het beste van twee werelden, detraditionele exploitatie vaneen breed spec- trum aannatuurlijke bronnen, met denieuwe vormen van voedselproductie (afb. 4) Het ismoeilijk om het belang van

,"'--""aI dieverschillende bronnen te meten, omdat onze ken-

nis op zoongelijksoortige bronnen berust als graankorrels, visresten en beenderen van grote zoogdieren. Eennieuwe techniek geeft daarbij nuuitsluitsel." De samenstelling van de stabiele isotopen van koolstof (13(:12C,aangegeven als 813C)enstikstof (lsN:14N;81SN)van menselijk botmateriaal houdt namelijk verband met de proteïnecomponent van het dieet. Hoge waarden voor 813Cwijzen op eenmarien dieet, hoge waarden voor 81sNbetekenen een hoge positie inde voedselketen, bijvoorbeeld de consumptie vanveelvis.Het is dan interessant te ziendat het consumptiepatroon van twee halfagrarische gemeenschappen uitde periode 4000-3500 nog nauwelijks verschilde van dat vande mensen in Hardinx- veld, meer dan 1500jaareerder: in alle gevallen isde bijdrage vanvisprominent en significant verschillend vanvolledig neolithische gemeenschappen elders, zoalsdieinDenemarken en Portugal. Nederland loopt in de overstap naar het boe- renleven heel duidelijk vérachter, ten minste voor zover het debewoners van de

wetlands

betreft, want daartoe is onze informatie beperkt.

3500 v.Chr.

Een belangrijke omslag vindt vervolgens plaats in het midden van het 4" millennium. Wij kunnen die in verband brengen

met veelintensievere contacten met de agrarische gemeen- schappen vande Michelsberg-cultuur in delöss-zone. Die contacten blijken uit de herkomst van het gebruikte vuursteen enuit overeenkomsten inde daarvan gemaakte werktuigen.

Erisdan voor het eerst sprake vannederzettingen, waar jacht envisserij geen rol van betekenis meer speelden, maar de bewoners zichvolledig wijdden aan hunvee engewassen.

De een is opgegraven in het oosten inhet rivierengebied bij Oosterhout, tegenover Nijmegen, de ander aan de kust bij Rijswijk (Z-H),maar niet iedereen was zo voortvarend. Insom- mige gebieden, zoals West-Friesland, zouden visvangst ende eendenjacht 1000 jaar later nog vanaanzienlijk belang zijn.

In detijd omstreeks 3500 v.Chr.tekent zich inons land nog eentweede, nieuwe ontwikkeling af, die we de 'sociale neo- lithisatie' kunnen noemen: het langdurig samenwerken van verschillende huishoudens op een permanente woonplaats.

De nederzetting bij Schipluiden ishet eerste voorbeeld van zo'n collectief, waarbij men het gemeenschappelijke erf met een hek omringde endat enkele malen vernieuwde.' Ook was er een gemeenschappelijk terreingedeelte waar kuilen werden gegraven ten behoeve van de zoetwatervoorziening in tijden van overstroming. Inlatere tijden, met name in debrons- en ijzertijd, zullen hele zo helelandschappen gezamenJijk met erven en hekken of sloten worden ingericht. Zo rond 3500 v.Chr. isSchipluiden nog een unicum.

De secondary produets revolution

De laatste eeuwen van het 4"millennium zijn een periode van innovatie, die wordt aangeduid als de

secondary produets re- volution.

Daarmee wordt het gebruik bedoeld van'producten' van het vee, waarvoor dit niet behoeft te worden geslacht:

melk, trekkracht, mest, wol. Debedenker van determ, An- drew Sherratt" veronderstelde dat dit allesineen betrekkelijk korte periode plaatsvond, in de eeuwen vóór 3000, en min of meer synchroon zowel in het Nabije Oosten alsin EUfopa, alsgevolg vanwederzijdse kennisuitwisseling. Eengroot probleem hierbij is, dat deze producten archeologisch niet zo gemakkelijk zijnaan te tonen, het belang ervan nog lastiger en dat het systematisch gebruik waarschijnlijk voorafgegaan is door een (lange) periode vanontwikkeling enexperimenten.

Trekdieren worden indirect aangetoond door het gebruik van ploegen en waqens.? Ploegen leiden we vooral afuit krassen inde bodem, inhet opgravingvlak zichtbaar aan debasis van oud akkerland (afb. 5). De oudste stammen uit 3500 v.Chr., de oudste in Nederland zijn maarweinig jonger. Zijhoren bij de trechterbekercultuur, dehunebedbouwers. Het wiel is

ARGOS nr 41 / 2009 11

(7)

in dezelfde tijd uitgevonden: er is in Polen een schematische afbeelding van eenwagen opaardewerk ener zijn aardewerk wagenmodellen uit Hongarije. Houten schijfwielen, vervaar- digd uit éénstuk zijn inde Drentse venen gevonden, maar die zijnzo'n duizend jaar jonger. Wagens en ploegen betekenden een revolutie in het boerenbedrijf. Met deeenvoudige prehis- torische ploeg of 'eergetouw' werd dezode nog niet gekeerd, maaralleen gescheurd. Wel konden daarmee natuurlijk gro- tere stukken land incultuur worden gebracht.

De mogelijkheid vanzwaar transport vergrootte de actieradius van de boer.Voor akkerbouw op schrale zandgronden lijkt bemesting een absolute voorwaarde. Die is echter lastig direct aantetonen. Inhetalgemeen gaanwe ervoor het Neolithi- cum vanuit dat het vee op braakliggende akkers werd geweid envan eenshifting cultivation met lange braakperioden.

Deontwikkeling van melkvee islastiger te traceren. Afbeel- dingen in Mesopotamië en Egypte laten melken alzien inhet eerste deel van het3"millennium, maar dergelijke informatie ontbreekt in prehistorisch Europa.Aardewerk vergietvor'men uit deperiode 5000-4500 v.Chr.-zijn wel met zuivelbereiding inverband gebracht. Eendominantie van oude runderen in deopgegraven beenderen zou kunnen wijzen op melkvee in plaats vanslachtvee, maar dat is in het algemeen niet het ge- val. Delaatstejaren isgeprobeerd melk aan te tonen door de toepassing vangeavanceerde fysisch-chemische analyses op prehistorisch aardewerk, dat namelijk vrijporeus is,waardoor de oorspronkelijke inhoud in depotwand kan zijngetrokken.

Het gaat om gaschromatografie en idem incombinatie met massaspectroscopie. Daarmee zouden (restenvan) melkvet- ten te onderscheiden zijn van andere dierlijke vetten: In het vroege Neolithicum (5900-5300 v.Chr.)vanZuidoost-Europa worden deverkregen analyseresultaten (49 samples) verklaard door onder meer de aanwezigheid van melkresiduen. Erwordt gedacht aan het op kleine schaal melken van de schapen en geiten, die daar overwegend werden gehouden, zo'n 2000 jaar voor de 'revolutie'." Eenanalyse van maar liefst 900 scherven uit Zuid-Engeland (437 Neolithisch, 256 Bronstijd en 237 IJzertijd), met dezelfde technieken leidde tot deconclusie dat 'dairying was a major component of farming practices in British prehistory from the mid-fifth millennium onwards'."

Een dergelijke uitspraak staat op gespannen voet met het beeld dat archeologen zich van deneolithische veeteelt hadden gevormd, namelijk dat van hoeden inhet vrije veld of inhet bos,soms ineen transhumance-systeem en zonder veestalling. Een geheel andere uitkomst wordt gegeven door eenandere high tech analyse: namelijk het (ancient) DNA- onderzoek naar het gen dat delactase-persistentie bepaalt.

Dat isde voortzetting van de eigenschap die kleine kinderen bezitten om lactose te verteren door de aanmaak van het enzym lactase. Bijvolwassenen wordt die aanmaak irreversibel onderdrukt, maar dat isbijde huidige Europeanen niet (meer) het geval. Bij geen van deonderzochte menselijke skelet- ten (één Mesolithisch en acht vroeg-Neolithische) werd het allele dat algemeen bij Europeanen met lactase-persistentie wordt geassocieerd vastgesteld nLactase-persistentie zou zijn ontwikkeld als een selectie op basisvan debeschikbaar- heid van melk, waarmee perioden vanslechte oogst konden worden opgevangen (de 'cultuurhistorische hypothese') en niet vanouds genetisch zijn bepaald. De discussielijkt daarmee weer helemaal te zijn opengegooid, óver de hoofden van de archeologen heen.

Latenwe terugkeren naar Nederland en bezien hoe het boe- renbedrijf zich in delate prehistorie ontwikkelt.

'2 ARGOS nr 41 / 2009

Bekertijd, Bronstijd en Ijzertijd

In deloop vanhet derde millennium, ruwweg deperiode van de 'bekerculturen', zienwe betrekkelijk weinig verandering in het boerenbedrijf. Belangrijkste iswel dat er geen sprake meer isvan gescheiden akkerbouw en veeteelt maarvan de integratie vanbeide tot eeneenvoudige vorm van gemengd bedrijf, waarbij hetvee werd ingezet ten dienste van de ak- kerbouw ende man met zijn dieren dustaken opzichnam die traditioneel tot het domein van devrouw behoorden.

Vanaf dezetijd richt men zich volledig op het boerenbedrijf en spelen jacht envisserij nauwelijks meereenrol. Dat is enerzijds wel begrijpelijk, omdat debevolking was toegeno- men en het wild teruggedrongen, maarvoor devisvangst kan dat argument toch niet gelden. Het isduidelijk een bewuste keuze geweest om de natuur te laten voor wat diewas en een domestic life te gaan leven, waarin het agrarisch ingerichte landschap met akkers, huisen haard centraal stonden.

De kleine, neolithische huizen - feitelijk een soort eenge- zinswoningen en zeker geen boerderijen inde huidige zin- ~ werden indezetijd wel tot langere constructies uitçebouwd, mogelijk voor het onderbrengen vanvee,maar dat ispas in de loop van deBronstijd, in elk gevalvanaf 1500 v.Chr. met zekerheid vastgesteld door desporen vanveeboxen (afb. 6).

Diehuizen waren tot 30 m lang en het stalgedeelte kon plaats bieden aanwel 40 stuks veen We spreken dan van 'woonstal- huizen', echte boerderijen dus, maar nogmaals, dezetraditie heeft waarschijnlijk veeloudere wortels, tot inde bekerperi- ode. Dit is eentypisch continentale, Noord-Europese traditie, van onsland tot in het zuiden van Zweden en het is daarbij eenkernvraag, waarom men overging tot het stallen vanvee.

Ineerste instantie benje geneigd te denken aanwinterstal- ling vanhet vee enaan de oorsprong van het veebedrijf zoals we dat heden nog kennen. We moeten daar evenwel enkele vraagtekens zetten. Winterstalling isniet nodig, ook niet in het noorden. Al 2000 jaar lang bleef het veehet hele'jaar rond buiten enwas het kennelijk winterhard. Deveeboxen kunnen een maatregel zijn geweest voor de opvang van mest, ter beschutting vanjonge en drachtige dieren of tegen veeroof. Winterstalling zou, ten tweede, de verzorging van

wintervoer betekenen en dat lijkt toch een te grote opgave in ---.

een maatschappij die slechts de sikkel kende en niet de zeis.

Die zou pas aan het einde van deijzertijd zijn intrede doen.

Dat het rundvee een bijzondere plaats innam bij debronstijd- mensen iswel duidelijk. Ten eerste weten we uit eengroot aantal faunacomplexen, met name uit West-Friesland en het rivierengebied, dat het rund in deze tijd absoluut centraal stond, met globaal 80% van de gedetermineerde botten.

~,

.p...

. .. .

• •

· "'.

• • •• • •

• • • • •

0 0

• • • • • • •••••••••••• ,

• •

-t

Afb.6.

Emmerhout, plattegrond van een woonstalhuis met veeboxen uit de Midden-Bronstijd. Uit Waterbolk, 'Evidenceof cattIe stalling' (n.13) 387.

(8)

Die runderen waren daarbij opvallend klein, met eenschoft- hoogte van niet meer dan 1,05 m(afb. 7).Kennelijk was het aantal stuks vee belangrijker dan het formaat, iets waarvoor we goede etnografische voorbeelden kennen uit vergelijkbare, tribale samenlevingen: rijkdom en prestige dieworden uitge- drukt in deomvang van deveestapel. Gewelddadige veeroof door middel van raidshoren daarbij en dat dit ook inonze bronstijd het geval kan zijn geweest laat een bijzonder graf zien, uit circa 1500 v.Chr., opgegraven in Wassenaar, waarin twaalf mensen, mannen, vrouwen en kinderen tezamen waren begraven. Enkele skeletdelen toonden slagsporen en tussen de ribben van één dode bevond zich een vuurstenen pijlspits." Martialiteit, en impliciet het bestaan van gewapen- de conflicten, blijkt inhet algemeen uit debronzen wapens die eenbelangrijke rolspeelden inofferrituelen en die soms in graven werden meegegeven.

Terug naar het boerenbedrijf. In het fauna materiaal zijn nu inonsland ook voor het eerst ossen aangetoond en het .---Ieeftijdspectrum van het geslachte rundvee in West-Friesland

. ./ordt gezien als eenargument voor melkvee. Tussen de vele

duizenden zijnmaarweinig gevallen.van pathologie aange- troffen. Tussende 7750 runderbotten uit deMidden-Neolithi- schenederzetting van Schipluiden werden zevenafwijkingen gevonden. Het meest opmerkelijke iseen dijbeengewrichts- holte in een bekken met sterke slijtage en botwoekering, die erop wijzen dat het dier zijn linkerachterpoot had gebroken, maardesondanks door zijneiqenaars isverzorgd en in leven qehouden." Op ruim 11.000 beenderen uit de Midden-Brons- tijd in Bovenkarspel werden zes maalouderdomsverschijnse- lenvastgesteld, éénmaal een geheelde breuk, ééngevalvan ondervoeding enenkele tandanornaliën." Op grond hiervan concludeerden de betreffende zoölogen dat deveestapel buitengewoon gezond moet zijn geweest.

r'35

cm

~

<:::I

Afb. 7.

Het kleine rund uit de Midden-Bronstijd in West-Friesland, vergeleken met een modern rund. Uit IJzereef, Bronze Age animal bones (n. 16) 66.

Tenslotte doet ook het paard zijn intrede, zij het in zeerklein aantal, mogelijk in deeerste plaats alsprestigieus rijdier.

Hetoudste zijn mogelijk een paar botten uit het einde van debekerperiode, rond 2000 v.Chr. uiteen nederzetting bij Molenaarsgraaf. Dezeer schaarsevondsten inoudere context moeten afkomstig zijn van de laatste wilde paarden, waarvan zich- naar het schijnt - ondanks de dichte bebossing met name nog een populatie inde Noord-Duitse laagvlakte heeft kunnen handhaven. Het paard was in deloop van het 4e millennium gedomesticeerd indeZuid-Russische steppen en is vandaar geleidelijk aan naar het westen verspreid." Inde

stallen, hoe die ook gebruikt zijn, moeten we denken aanstro alsstalbeleg, waarmee een akkerbouwproduct voor het eerst een rol speelde bij de veeteelt.

In de Ijzertijd neemt de rolvan het rund afen die vanvarken, schaap/geit en rund toe. Dewoonstalhuizen worden korter, met minder veeboxen. Deonderbouw daarvan, met wanden van vlechtwerk enzoden isopnatte woonplaatsen, in veen- gebieden en in de terpen, vaak prachtig bewaard gebleven (afb. 8). Ook het spectrum aan gewassen wordt uitgebreid.

Met dit alles krijgt het boerenbedrijf dusdebredere basisen wordt daarmee voor onssteeds beter herkenbaar.

Conclusie

.>

Deovergang vanjagers naarboeren heeft inonzestreken een bijzonder verloop gehad door twee uitzonderlijk ontwikkelin- gen. Dat is allereerst het heel lange traject van de neolithisatie tussen 5000 en 3500 v.Chr.,waarbij aspecten van denieuwe levenswijze niet alspakket. maar eenvoor eenwerden over- genomen en geïntegreerd in het traditionele bestaan, zonder dat te ontwrichten. Hierin is Nederland betrekkelijk uniek en bestaan er duidelijke verschillen met het verloop inandere noordelijke delen van Europa, met name Zuid-Scandinavië. De tweede ontwikkeling isdie van het woonstalhuis ende daarbij behorende bedrijfsvoering, diewel kenmerkend isvoor het gehele westelijke deel van deNoord-Europese laagvlakte.

Noten

O. Bar-Yosef, O.& RH Meadow, 'Theorigins ofagriculture inthe Near East', in:T.D.Price& B. Gebauer (eds.), Lasthunters - first farmers, newper- speetiveson the prehistorie transition toagriculture (SantaFe 1995) 39-94.

2 w. Haak e.a., 'Ancient DNA from thefirst European farmers in7500-year- old Neolithic sites', Scienee 310(2005) 1016-1018. (www.sciencemag.org);

w.D. Burger e.a.,'Response to comment on "Ancient DNAfrom the first European farmers in 7500-year-old Neolithic sites:".Seienee312(2006) 1875b. (www.sciencemag.org).

3 R.Bollongino &J.Burger, 'Neolithic cattie domestication asseen from an- cient DNA', in: A.Whitle &V. Cummings (eds.). Going over: the Mesolithie- Neolithie transition in north-west Europe (Londen 2007) 165-187; R. Bollon- qino e.a ,'Y-SNPsdo not indicate hybridisation between European aurochs

ARGOS nr 41 /2009 13

(9)

and domestic cattle', PLoS ONE3.10 (2008) e3418. (www.plosone.org).

4 Zievoor meer gedetailleerde informatie en primaire bronnen over het nu volgende debetreffende hoofdstukken in Louwe Kooijmans e.a. (eds.), Nederland in deprehistorie (Amsterdam 2005) 842 pp.

5 L.P.Louwe Kooijmans, 'Thegradual transition to farming inthe Lower RhineBasin',in:A.Whittle & V. Cummings (eds),Goingover:the Mesoli- tbk-Neolithk: transition innortb-west Europe(Londen 2007) 287-309. De afgelopen jaar zijn inhet kader van een NWO-project door een kleine onderzoeksgroep allenieuwe gegevens gebruikt voor eennieuwe visie op hetneolithisatieproces. Deuitgave isvoorzien voor 2010.

6 E. Smits& J. van der Plicht, 'Mesolithic and Neolithic human remains inthe Netherlands: physical anthropological and stabie isotope investigations', Joumal of Archaeology in the Low Countries1(2009) 55-85. (www.jalc.nl).

7 L.P.Louwe Kooijmans &P.Jongste (eds.),Schiptuiden-Hemeschpotcer. a Middle Neolithicsettiement sitein the Dutch coastal area,c.3500 calBC. (Leiden 2006) 375-420.

8 A. Sherratt, 'Plough and pastoralism: aspects ofthe secondary products revolution', in: I.Hodder, G.Isaac &N.Hammond (eds.),Pattemofthe past:studies inhonour of DavidClarke(Cambridge 1981) 261-305.

9 JA Bakker, 'Die neolithischen Wagén in Mitteleuropa', in: M. Fansa

&S. Burmeister (eds.),RadundWagen,derUrsprung einerInnovation, Wagen im VorderenOrient undEuropa(Mainz 2004) 283-294; L.P.Louwe Kooijmans, 'Lesdébuts de latractieri animale aux Pays-Bas et ses consé- quences', in: P.Pétrequin & A. Arbogast (eds.),Premiers Chariots, Premiers araires.La diffusion delatraction animaleen Europependant lesIVeetitle millénaires avantnotre ére(Parijs 2006) 191-206.

10 O.Craig e.a, 'Did thefirst farmers of central and eastern Europe produce dairy foods?', Antiquity 79(2005) 882-894.

11 M.S.Copley e.a., 'Processing ofmilk products in pottery vessels through British prehistory', Antiquity 79 (2005) 895-908. Bedoeld wordt: mid fourth millennium.

12 J.Burger e.a., 'Absence of the lactase-persistence-associated allele in Neolithic Europeans', Proceedings oftheNational Academy ofSciences of the United States ofAmerica 104(2007) 3736-3741. (www.pnas.org).

13 HT.Waterbolk, 'Evidence ofcattle stalling inexcavated pre-and protohis- torie houses', in: AT. Clason (ed.),Archaeozoological studies,(Amsterdam

& Oxford 1975) 383-394. Voor een nieuw overzicht vanalleplattegronden in Noord-Nederland zie: HT.Waterbolk, Getimmerd Verleden, sporen van voor- en vroeg-historische houtbouw op de zand- enkleigronden tussen Eems enIJssel,(Groningen 2009).

14 L.P. Louwe Kooijmans, 'An Early/Middle Bronze Age multiple burial at Was- senaar, the Netherlands', Analecta Praehistorica Leidensia26 (1993) 1-20.

15 J.Zeiler, 'Mammais', in:L.P. Louwe Kooijmans &P. Jongste (eds.),Schiplui- den-Hemezcnpokier, aMiddle Neolithic settiement sitein the Dutch coastal area,c.3500 cal BC(Leiden 2006) 375-420, aldaar 386-387.

16 G. F.IJzereef,Bronze Age animal bonesfromBovenkarspel, Proefschrift Amsterdam (Amsterdam 1981) 76-77.

17 N.Benecke,Archäologische StudienzurEntwicklung;der Haustierhaltung inMitteleuropa und Südskandinavien von Anfängen bis zum ausgehenden Mittelalter (Berlijn 1997).

..-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

gramma dat ervoor wil zorgen dat we beschermen wat we met elkaar hebben opgebouwd, dat ervoor zal zorgen dat mensen het stapje voor stapje steeds beter krijgen en dat we een

Maar we moeten er ook voor waken dat andere partijen ons harde werk de komende jaren niet onge- daan maken.. Samen met al die vrijwilligers van de VVD willen we een vernieuwende en

The study was also aimed at understanding the content and process of a community engagement programme, as part of an organisation’s corporate social responsibility (CSR),

En daarom zeg ik: wanneer het socialisme vandaag zijn taak aanvaardt in het verzet tegen de totalitaire agressie, met alle daaraan verbonden consequenties, met de wetenschap ook,

Sommige Bataven waren al soldaat in het Romeinse leger, maar toen de keizer besloot dat dit voortaan verplicht was, kwamen ze in opstand.. Julius Civilis, die had gevochten in

Soms is het dus toch wat zoeken, als je wilt dat je kind dat huiswerk maakt.&#34; 'Is mijn klas mee?' 'Waar moet ik extra op inzetten?' Net als hun toetsen kunnen leerkrachten

Net als bij muggen en vliegen worden teken en vlooien tussengastheer en worden ze zelf niet door de parasiet aangetast.. 2 Maretak (mistletoe) in

commissiewerkzaamheden voor de Provincie vragen een dusdanige inzet dat ik dit niet meer kan combineren met een politieke inzet voor GroenLinks Gemeente Bergen.. Feitelijk ben