Hoofdstuk 4: Licht
Paragraaf 1: Lichtstralen
1 Ster, kampvuur, computerscherm, laser
2 Lichtstralen reflecteren op deze voorwerp en schijnen dan in onze ogen.
3 De maan is geen lichtbron. We kunnen de maan zien doordat zonlicht op de maan reflecteert.
4 Een divergente lichtbundel. De lichtstralen gaan uit elkaar.
5 1 – divergent. 2 – evenwijdig. 3 – convergent.
6 De lichtstralen reflecteren tegen de stofdeeltje en komen dan in ons oog.
Paragraaf 2: Reflectie
1
2
3
a. Een divergente lichtbundel b.
c.
4 a.
b. In het linker geval komen de lichtstralen in beide gevallen terug bij de bestuurder. Het werkt dus. In het rechter geval komt het licht op de spiegel niet terug bij de bestuurder, maar het licht van de reflector wel. Dit is waarom we in het verkeer reflectoren en geen spiegels gebruiken.
5 Alle lichtstralen komen aan in hetzelfde punt (aangegeven als een rode punt in de tekening).
Op deze plaats wordt de antenne gezet die het licht moet opvangen. Op deze manier komen alle lichtstralen die worden opgevangen door de schotel bij de antenne terecht.
Paragraaf 3: Absorptie
1 Op de witte stroken reflecteert het rode licht. Op de zwarte strookjes wordt het licht geabsorbeerd.
2 De zwarte kamer is donkerder, omdat de zwarte muren het licht absorberen. Het licht in de witte kamer reflecteert nog een aantal keer door in de kamer.
3 Omdat het licht tegen het witte sneeuw reflecteert.
4 Het witte licht bestaat uit de kleuren van de regenboog. Het groene licht wordt gereflecteerd op het groene gras. Alle andere kleuren worden geabsorbeerd. Daarom ziet we het gras groen.
5 De vlag is rood, rood, zwart.
6 Het lijkt of de jas zwart is. Als de kleur van het licht anders is dan de kleur van het voorwerp, dan wordt het licht geabsorbeerd.
7 Auto’s die niet geel zijn, lijken allemaal zwart. Zo is het lastiger je eigen auto te vinden.
Paragraaf 4: Het brandpunt
1 Breking treedt op als licht van één stof in een andere stof schijnt. Bijvoorbeeld als licht van lucht naar water schijnt of van lucht naar plastic. Bij breking verandert het licht van richting.
2 De kleur paars breekt het sterkst, want deze kleur is het sterkst van richting veranderd.
3 Een microscoop, een telescoop, het oog.
4 Eerst teken je een horizontale lijn. Dit is de hoofdas. Het midden van de lens wordt op de hoofdas gelegd. Licht van de laser wordt op verschillende plekken evenwijdig aan de hoofdas op de lens geschenen. De plek waar al het licht samenkomt, noemen we het brandpunt.
5 De brandpuntsafstand is 0,05 m = 5 cm. De afstand van het midden van de lens tot het brandpunt is daarom 5 cm.
6 4 cm = 0,04 m S = 1/f
S= 1/0,04 = 25 dpt
7 f = 1/S
f = 1/4 = 0,25 m = 25 cm
8
a. De lenssterkte wordt gemeten in dpt. Lens 1 heeft de meeste dpt en dus ook de grootste lenssterkte.
b. f = 1/S
Lens 1: f = 1/3,5 = 0,29 m Lens 2: f = 1/1,5 = 0,67 m
Lens 2 heeft dus een grotere brandpuntsafstand.
Paragraaf 5: Het beeld
1
2
3
4 a.
b. Meet hoeveel het scherm is opgeschoven (zie de afbeelding rechtsonder). Ik vond 2,0 cm, maar dit is afhankelijk van hoe groot de afbeelding is (op verschillende computerschermen en in het boek kan dit verschillen).
c. Als het potlood ver weg staat, dan is het beeld van het potlood een verkleining. Als het potlood dicht bij staat, dan is het beeld van het potlood een vergroting.
5 a.
b. Het beeld wordt groter (zie figuur) en komt verder van de lens te staan (zie figuur).
6 Teken eerst de lijn vanuit L door het midden van de lens. Deze gaat rechtdoor. Teken dan een lijn vanuit L evenwijdig aan de hoofdas en dan richting het snijpunt van de twee andere lichtstralen. Teken dan het brandpunt op de plek waar deze lichtstraal de hoofdas snijdt.
