• No results found

Textielindustrie inEnschede

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Textielindustrie inEnschede"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

Textielindustrie in Enschede

De gevolgen van de Enschedese stadsbrand op Blijdenstein & Co., Jannink & Zonen en Van Heek & Co.

Anne Riemersma S1902962

Opleiding Geschiedenis

(2)

Begeleider: M.G.J. Duijvendak

Inhoudsopgave

Inleiding...3

Ontwikkeling van de Twentse textielindustrie tot 1862...9

Blijdenstein & Co...16

Gerh. Jannink & Zonen...21

Van Heek & Co...23

Wat waren de economische gevolgen voor de fabrieken na de stadsbrand?...27

Blijdenstein & Co...27

Gerh. Jannink & Zonen...31

Van Heek & Co...34

Welke groei maakten de fabriekscomplexen door na de stadsbrand?...38

Blijdenstein & Co...38

Gerh. Jannink & Zonen...40

Van Heek & Co...43

Kan men de theorie van Schumpeter over productieve vernietiging toepassen op de situatie met de textielfabrieken in Enschede na de stadsbrand?...46

Conclusie...50

Literatuurlijst...52

(3)

Inleiding

Op 7 mei 1862 werd Enschede geteisterd door een grote stadsbrand. Een lange voorafgaande periode van droogte zorgde ervoor dat het vuur zich snel kon verspreiden. De ontwikkeling van de brand werd nog eens bevorderd door de aanwezigheid van vele brandbare materialen in de stad. Koning Willem III had Enschede op 1 mei bezocht, de aangebrachte versieringen waren grotendeels blijven hangen. Deze omstandigheden zorgden ervoor dat blussen een onbegonnen zaak werd. De gevolgen van de stadsbrand waren catastrofaal: 633 woningen, alle publieke gebouwen en acht fabrieken gingen verloren. Van de 4.400 inwoners raakten er 3.675 dakloos.1 J.R. Thorbecke, toenmalig minister van binnenlandse zaken verklaarde dat

‘alles voor overdrijving vatbaar is behalve dit’.2 De grote vuurzee had een ontzagwekkende verwoesting achtergelaten waarvan de vaderlandse, maar ook de internationale pers dagenlang verslag deed.

Terwijl de ruïnes van Enschede nog rookten en hier en daar de brand nasmeulde, werden de straten vrij gemaakt van puin. Bij de gemeente kwamen al snel verschillende aanvragen binnen van burgers die hun pand wilden herbouwen. De gemeenteraad kwam op 14 mei bij elkaar en zag in dat de overweldigende ravage onverwachte nieuwe perspectieven met zich meebracht. Burgemeester Lambertus ten Cate nam tijdens de vergadering het initiatief.

Hij lanceerde een plan om ‘alle particuliere percelen te onteigenen om de straten en pleinen volgens geheel nieuwe richtingen aan te leggen’.3 Zijn plan werd echter bestreden door met name door de heren Stroink, Jannink en Blijdenstein. Zij vonden het plan veel te omslachtig en zeker veel te tijdrovend in verband met de te verwachten procedures. Omdat men het niet eens kon worden werd een verordening verspreid die alle timmer- en metselwerk dat in het teken van de wederopbouw stond, ten strengste verbood.4

Het college van B en W besloot om externe deskundigheid in te huren, deze moesten een plan ontwerpen voor de herbouw van de stad. Stadsarchitecten Heuvelink uit Arnhem en Reijnders uit Zwolle werden benaderd en namen de opdracht aan. Op 3 juni werden de plannen aan het college voorgelegd, een dag later werden ze door de gemeenteraad goedgekeurd.5 Beide architecten hadden zoveel mogelijk rekening willen houden met

historisch gegroeide patronen, zodat de hoofdindeling van de stad grotendeels hetzelfde bleef.

Wel werden er voorstellen verwezenlijkt die zorgden voor een modernere en efficiëntere

1 A. Benthem, Geschiedenis van Enschede en zijn naaste omgeving (Enschede 1920) 262.

2 Stadsarchief Enschede (SAE), Enschede in 1862 en 1863: uit het verslag betreffende de toestand der gemeente door Burgemeester en Wethouders (Enschede 1864).

3 SAE, Notulen Burgemeester en Wethouders gemeente Enschede, 1862.

4 Benthem, Geschiedenis van Enschede, 266.

5 A.M. Roding ‘Geen Amerikaans stratenpatroon in nieuw Enschede’ n Sliepsteen, jg. 28 (2012) nr. 109, 15-16.

(4)

indeling van de stad. Straten werden verbreed, waterputten werden aangelegd, de stadsgracht werd gedempt en het marktplein werd vergroot.

De landmeter Wilhelm Loos, die als douanier en landmeter in Twente had gewerkt, was verbaasd toen hij enkele jaren na de brand de stad terugzag: ‘De brand van 1862 heeft de stad geheel vernield, doch is ontzettend verfraait weder te voorschijn gekomen. De Twentsche millioenen hebben zich verbazend laten zien. De huizen der fabriekanten zijn alle villa’s, de sociëteit is bepaald de prachtigste van geheel Nederland, de Roomsche kerk is buitengewoon prachtig en kolossaal, alles toont aan dat het fabriekswezen ontzettende schatten heeft afgeworpen. […] De geest van het volk is er vrolijk, ondernemend, liberaal en zeer vriendschappelijk. Ik mogt ze tenminste wel lijden en was er gaarne’.6

Enschede was in de negentiende eeuw uitgegroeid tot het belangrijkste textielcentrum in Twente. De stadsbrand van 7 mei 1862 trof verschillende van de aldaar gevestigde

fabrieken. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de Enschedese

fabrieken, hun vermogen en eventuele brandschade. De nummers 1 t/m. 17 van de fabrieken corresponderen met de plattegrond van Enschede op blz. 7.

Naam van de fabriek Type fabriek Vermogen Geheel

Verbrand

1. Gebr. Van Heek Stoomweverij en ververij 5 pk. Nee.

2. E.K.S. Katoenspinnerij Groote Stoom 45 en 12 pk. Nee.

3. E.K.S. Katoenspinnerij Kleine Stoom 30 pk Nee.

4. J. Stroink & Zonen Weverij 20 pk. Ja.

5. L. ten Cate Spinnerij 16 pk. Ja.

6. Van Heek & Co. Weverij Noorderhagen 35 pk. Nee.

7. Getkate & ter Weele Katoenspinnerij 10 pk. Ja.

8. Blijdenstein & Co. Weverij 30 pk. Ja.

9. H. Römer Spinnerij 4 pk. Ja.

10. Van Heek & Co. Spinnerij Zuiderhagen 4 pk. Ja.

11. Jannink & ter Kuile Weverij 24 pk. Nee.

12. Gasfabriek Gasfabriek Nee.

13. A. Jannink & Co. Spinnerij / Weverij 25 pk. Nee.

14. J. en H. Elderink Weverij 16 pk. Nee.

15. Gerhard Jannink & Zonen Spinnerij 16 pk. Ja.

16. L. Lasonder Korenmolen 10 pk. Ja.

17. M. Udink ten Cate Kettingsterkerij en molen 16 pk. Nee.

Overzicht aanwezige fabrieken in Enschede 1862. 7

Het verbranden van de textielfabrieken gebeurde op hetzelfde moment dat de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) de aanvoer van ruwe katoen verhinderde. Arbeiders werden ingezet voor de wederopbouw, de fabrieken werden herbouwd en voorzien van verbeterde

6 W.H. Nijhof, ‘Saksen, borgmannen en entrepreneurs’ Digital Academic Repository van de Universiteit van Amsterdam (UvA DARE) (2008) 13.

7 L.A. Stroink, Stad en land van Twente (Enschede 1962).

(5)

machines. Deze vernieuwing zorgde ervoor dat de Enschedese fabrikanten in staat waren om de concurrentie in zowel binnen- als buitenland met hun concurrenten succesvol aan te gaan.

De Twentse textielindustrie scheen volgens A. Benthem zelfs een nieuw tijdperk te zijn ingetreden.8

Ondanks dat het voorstel van burgemeester Lambertus ten Cate werd afgewezen, kreeg Enschede na de brand een modernere en efficiëntere indeling. Met de hulp van stadsarchitecten Heuvelink en Reijnders werd de stad herbouwd aan de hand van een

voorbedacht plan. De vernieling die de brand had veroorzaakt maakte ruimte voor innovatie en modernisatie, men kan dit beschouwen als een positief effect na een rampzalige

gebeurtenis. Een theorie die bij de positieve effecten van vernietiging stilstaat, is ontwikkeld door de Oostenrijkse econoom Joseph Alois Schumpeter (1883-1950). In 1942 publiceerde hij het werk ‘capitalism, socialism and democracy’ waarin de theorie van ‘creative destruction’

werd gepopulariseerd.9 De vertaling van ‘creative destruction’ naar ‘productieve vernietiging’

zal in de rest van dit werk worden aangehouden. Productieve vernietiging is een proces van voortdurende innovatie waarbij het succesvol toepassen van nieuwe technieken de oude vernietigen.10 De term is afkomstig van Werner Sombart en tegenwoordig vooral bekend door de betekenis die Schumpeter er aan heeft gegeven. Volgens Schumpeter was technische innovatie de enige bron van economische groei.11

In deze scriptie zal, met de theorie van Schumpeter in het achterhoofd, onderzocht worden welke gevolgen de Enschedese stadsbrand van 1862 had op de daar aanwezige textielindustrie. De vernieling zou een stimulans geweest kunnen zijn, of bood in ieder geval de mogelijkheden voor vernieuwing binnen bedrijven. Als casus voor het onderzoek zal er worden gekeken naar de verbrande weverij van Blijdenstein & Co., alsmede de verbrande spinnerij/weverij van Gerhard Jannink & Zonen. Om de gevolgen van de stadsbrand te meten zal tevens de gespaarde weverij van Van Heek & Co. aan de Noorderhagen worden

behandeld. Deze fabrieken zijn geselecteerd op basis van hun stoomvermogen en de aanwezigheid van bronmateriaal. Ik verwacht dat de vernietiging ten gevolge van de stadsbrand, een innovatie- en moderniseringsimpuls teweeg bracht in de herbouwde textielfabrieken.

Om dit probleem op te lossen zijn de volgende deelvragen gesteld: Wat waren de economische gevolgen voor de fabrieken na de stadsbrand? Welke groei maakten de fabriekscomplexen door na de stadsbrand? Kan men de theorie van Schumpeter over productieve vernietiging toepassen op de situatie met de textielfabrieken in Enschede na de stadsbrand? De deelvragen worden ingeleid met een korte voorgeschiedenis van de Twentse-

8 Benthem, Geschiedenis van Enschede, 562.

9 J.A. Schumpeter, Capitalism, Socialism and Democracy (New York 1942). H. Daudt, politicoloog en

hoogleraar aan de subfaculteit sociale wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam vertaalde het werk van Schumpeter in het Nederlands. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van deze vertaling.

10 J.A. Schumpeter, Kapitalisme, Socialisme en Democratie (Haarlem 1979) 93.

11 Idem, 77

(6)

en Enschedese textielindustrie. Het spinnen en weven van verschillende soorten stoffen komt hierbij frequent aan bod. Er zal daarom worden stilgestaan bij de werkwijze, alsmede enkele belangrijke ontwikkelingen die het spin- en weefproces heeft doorgemaakt. De overgang van voornamelijk handarbeid naar machinale productie heeft een grote invloed gehad op de Enschedese ondernemingen in de negentiende eeuw.

Na de inleiding en introductie van de te bestuderen bedrijven zal het onderzoek zich richten op een periode van tien jaar voor- en na de stadsbrand. Specifiek genomen van 1850;

de afschaffing van het invoerrecht op ruwe katoen, tot 1874; opheffing van de Differentiële Rechten in de handel op Nederlands-Indië. De in- en uitvoerrechten voor Nederlands-Indië waren vanaf dat moment gelijk voor Nederlanders en buitenlanders. De Enschedese

textielindustrie had op dat moment voldoende bestaanskracht ontwikkeld om zonder steun de concurrentiestrijd in binnen- en buitenland vol te houden.12 De nadruk van dit onderzoek wordt gelegd in 1862-1875, deze periode verschaft duidelijkheid over de gevolgen van de stadsbrand voor de fabrieken van Blijdenstein & Co., Gerh. Jannink & Zonen en Van Heek &

Co.

Het bronmateriaal voor dit onderzoek bestaat uit zowel archivalia als literatuur. De bedrijfsarchieven van Blijdenstein & Co., en Van Heek & Co. bevinden zich in het Historisch Centrum Overijssel. Het archief van Gerh. Jannink & Zonen ligt in het stadsarchief Enschede.

Financiële gegevens als winst, eigen vermogen en productiecapaciteit over de periode 1850- 1862 en 1862-1875 zijn bij de onderneming van Blijdenstein en Van Heek bewaard gebleven.

Dezelfde gegevens over Gerh. Jannink & Zonen zijn niet compleet in het archief aanwezig.

Ondanks dit gegeven kan met een combinatie van de aanwezige balansen, verslagen over de toestand der gemeente en aanvullende literatuur een beeld geschetst worden over de financiële positie van Gerh. Jannink & Zonen.

Om de groei van de fabriekscomplexen na de stadsbrand aan te geven wordt gebruik gemaakt van afbeeldingen, plattegronden, bouwtekeningen en kadastrale kaarten. In dit hoofdstuk is het bronmateriaal over Van Heek & Co. het meest compleet. Bij Gerh. Jannink &

Zonen zal vooral gebruik gemaakt worden van een kadastrale kaart. Vanwege het ontbreken van bronmateriaal zijn de gegevens over Blijdenstein & Co. in dit hoofdstuk schaars. In zowel de archieven als in de literatuur zijn geen plattegronden te vinden, enkel de afmetingen van een verbouwing. Relevante informatie in de bestekken en voorwaarden voor het opbouwen van de stoomweverij is onleesbaar ten gevolge van een afgescheurde eerste bladzijde.

De te behandelen fabrieken staan alle drie onder leiding van een vennootschap onder firma (vof). Een vof is in Nederland een eenvoudige manier waarop twee of meer personen samen een onderneming kunnen oprichten. Het enige dat nodig was voor de oprichting is een inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Te Enschede werd de Kamer van Koophandel in 1842 opgericht.13 De oprichters van een vof treden onder een gezamenlijke naam of firma op.

In die regel nemen zij beslissingen voor elkaar, maar anderzijds zijn zij tevens aansprakelijk 12 Benthem, Geschiedenis van Enschede, 561.

(7)

voor elkaars bestuur. Er is dus geen beperkte aansprakelijkheid. Een eigenschap van een vof is dat de vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor gemaakte schulden. Dit vloeit voort uit het feit dat de vof in Nederland geen zelfstandig rechtssubject is, geen zogenaamde

rechtspersoon.14

13 Historisch Centrum Overijssel (HCO), Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Twente te

Hengelo/Enschede, inv.nr. 0433, Inleiding 1.2: De Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Twente en Salland.

14 http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/ondernemen/onder neming_starten/ondernemer_worden/rechtsvorm/vennootschap_onder_firma_vof geraadpleegd op 21-05-2012.

(8)

Enschede in 1862.15

Legenda:

Wit - Gebouwen die afgebrand zijn.

Zwart - Gebouwen die gespaard bleven.

A - Weverij Blijdenstein & Co.

B - Spinnerij Gerhard Jannink & Zonen.

C - Weverij Van Heek & Co.

15 L.A. Stroink, Stad en land van Twente (Enschede 1962).

(9)

Ontwikkeling van de Twentse textielindustrie tot 1862

De vroegste geschiedenis van de Twentse textielnijverheid is in duisternis gehuld. De

oorsprong van de textielnijverheid is wel bekend: het kleine, wat lager gelegen weefkamertje in de Twentse boerderij: ‘het lös hoes’.16 Vooral in de wintermaanden, als er weinig werk op de akkers kon worden verricht, waren boerengezinnen werkzaam in de textielnijverheid. Tot in de achttiende eeuw was vlas in Europa naast wol de belangrijkste grondstof voor textiel. In de negentiende eeuw werd katoen de voornaamste grondstof.17

Het vlas werd door de Twentse boeren eigenhandig verbouwd. De vlasplant werd met wortel en al uit de grond getrokken om een zo lang mogelijke vezel te behouden. In het gezin spon de boerin en haar dochters de vezels tot bruikbare draden. De boer of één van zijn zoons zat achter de weefstoel om de gesponnen draden te verweven. Vóór 1830 gebeurde zowel het spinnen als het weven voornamelijk in de huisnijverheid.18 De weefsels die men produceerde waren van linnen, halflinnen en katoen. Deze stoffen behoren tot de grovere soorten die weinig concurrentie vanuit het buienland ondervonden.

De geproduceerde stof was sterk en duurzaam, om deze reden werd slechts een klein gedeelte voor eigen gebruik aangewend. Het overige werd verruild of verkocht aan

rondreizende kooplieden. Deze kooplieden verkochten de goederen elders in de regio, slechts kleine partijen weefsel vonden hun weg naar het westen van Nederland of naar het

buitenland.19 In de loop van de achttiende eeuw breidde de rol van deze kooplieden zich verder uit. Ze begonnen steeds meer ongebleekte geweven goederen op te kopen om deze vervolgens zelf te laten bleken of verven. De kooplieden werden zo de ‘reider’ of ‘reeder’

(bereider, gereedmaker) van de stof.

De Industriële Revolutie begon eind achttiende eeuw in Engeland en vervolgde begin negentiende eeuw in de rest van Europa. Onder de Industriële Revolutie wordt volgens R.R.

Palmer verstaan: ‘the process of shifting from hand tools to power machinery’.20 Het spinnen in Europa werd sinds de middeleeuwen voornamelijk op een spinnewiel gedaan. Een

belangrijk nadeel van dit hulpmiddel was dat het spinnewiel slechts één spindel had, er kon dus maar één draad tegelijk gesponnen worden.21 De belangrijkste uitvindingen die zorgden voor het mechaniseren van spinnen en weven werden in Engeland gedaan.

In 1764 ontwierp James Hargreaves de ‘Spinning Jenny’. Deze door handkracht aangedreven machine kon aanvankelijk acht spillen bevatten. Aan het eind van de achttiende

16 B.H. Slicher van Bath, ‘Historische ontwikkeling van de textielnijverheid in Twente’ Textielhistorische Bijdragen, jg. 2, (1961) 21.

17 Idem., 38.

18 J.A.P.G. Boot en A. Blonk, Van smiet- tot snelspoel (Enschede 1956) 37.

19 E.J. Fischer, Fabriqueurs en fabrikanten. De Twentse katoennijverheid en de onderneming S.J. Spanjaard te Borne tussen circa 1800 en 1930 (Utrecht 1983) 62.

20 R.R. Palmer, A history of the modern world (New York 2002) 429.

21 http://nl.wikipedia.org/wiki/Spinnewiel geraadpleegd op 12-05-2012.

(10)

eeuw bestonden er al machines met 120 spillen.22 Deze schaalvergroting leidde tot de behoefte aan een centrale krachtbron zoals een watermolen of een stoommachine.

Spinnewiel.23 Spinning Jenny.24 Waterframe.25 Spinning mule.26

Het spinnen is een van de eerste textielbewerkingen die werd gemechaniseerd. In de jaren 1760 bouwde Richard Arkwright een spinmachine die door ongeschoolde kracht bediend kon worden. Hij kon zelfs worden aangedreven door een paard of waterkracht. Technisch gezien was dit niet noodzakelijk maar in de praktijk werden Arkwright’s machines vrijwel altijd aangedreven door waterkracht. Hierdoor werden ze bekend onder de naam ‘waterframes’.27

De Spinning Jenny en het waterframe vulden elkaar aan. Op het waterframe kon men, vanwege de grote spanning die op het garen stond enkel harde kettinggaren spinnen. Door de handmatige bediening was de Spinning Jenny meer geschikt voor het zachte inslaggaren. In 1779 voltooide Samuel Crompton de ‘spinning mule’, een combinatie van de machines van Hargreaves en Arkwright. De spinning mule kon alle soorten garen spinnen, dik en dun, hard en zacht. De draden waren tevens van een hogere kwaliteit dan ooit met de hand was

gemaakt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de spinning mule de twee eerdere machines snel verdrong.28

Na het spinnen van de vezels werden de draden in verticale- en horizontale groepen met elkaar verweven tot textiel. Hoewel de techniek en de gebruikte instrumenten bij het weven in de loop der eeuwen zijn verfijnd en gespecialiseerd, is het principe van het weven niet noemenswaardig veranderd. Vanaf de 13e eeuw werd de weefstoel in gebruik genomen.

Het weefraam lag in dit getouw horizontaal en de kettingdraden werden gescheiden door verticaal geplaatste hangende houten raampjes. Deze waren verbonden aan pedalen, zodat men ze met de voeten om de beurt kon optillen en laten zakken. In de ruimte die tussen de beide groepen kettinggaren ontstond, kon men de inslagdraad inweven. Deze draad was op een handspoel gedraaid, die men door de ketting heen wierp (de smiet- of smijtspoel) en aan de andere kant opving.

22 Idem.

23 http://timerime.com/nl/gebeurtenis/72241/Spinnewiel/ geraadpleegd op 12-05-2012.

24 http://etc.usf.edu/clipart/79800/79828/79828_jenny.htm geraadpleegd op 12-05-2012.

25 D. van Lente, ‘Spinners en geleerden. Innovatie in Lancashire in de negentiende eeuw’ Kleio, nr. 8 (2003) 17.

26 http://www.boltonmuseums.org.uk/collections/local-history/slavery-and-bolton/spinning-mule/ geraadpleegd op 17-05-2012.

27 Van Lente, Spinners en geleerden, 16.

Idem., 17.

28 Idem., 18.

(11)

Een belangrijke ontwikkeling in de weefindustrie is de uitvinding van de snelspoel door de Engelsman John Kay in 1738. Het werken met de snelspoel had vele voordelen ten opzichte van zijn voorvanger: de smietspoel. Zo werd de inslagdraad gelijkmatiger ingebracht wat zorgde voor een betere kwaliteit van het doek. De productiviteit werd verhoogd doordat de breedte van het te weven doek niet langer beperkt werd door de armlengte van de wever.29 De komst van de snelspoel zorgde tevens voor een versnelling van het weven. De spoel werd sneller door de sprong gebracht, er kwam hierdoor minder druk op de draad waardoor hij minder gemakkelijk brak. Met de snelspoel had de wever nog slechts één hand nodig om de spoel door de sprong te voeren. De andere hand was vrij om alleen de lade aan te trekken.

Hierdoor werd meer dan een verdriedubbeling van de weefsnelheid mogelijk.30

Weefstoel.31 Smietspoel.32 Snelspoel.33

Aan het begin van de negentiende eeuw ging men in Twente gebruik maken van de Spinning Jenny, een machine die in Engeland reeds als verouderd werd beschouwd.34 De invoering van dit werktuig bracht echter met zich mee dat het spinnen, dat tot dan toe slechts in huisarbeid verricht werd, voortaan in spinlokalen werd geconcentreerd. Een fabrikeur stelde machines beschikbaar aan hen die zelf geen gelegenheid, of financiële middelen had om ze zelf te plaatsen.35 Arbeiders kwamen in loondienst en zodoende ontstond er een nieuwe bedrijfsvorm die men als voorloper van het fabriekssysteem kan beschouwen. De organisatie was kapitalistisch en geschiedde geheel voor rekening van kapitaalbezittende fabrikeurs.36

Naast de toenemende mechanisering waren veranderingen op de internationale textielmarkt een belangrijke aanleiding voor het centraliseren van de spinproductie.

Omstreeks 1750 raakte de Twentse linnennijverheid in verval, dit had meerdere oorzaken. In Ierland was de linnennijverheid, gestimuleerd door Koning-Stadhouder Willem III, onder leiding van de hugenoot Louis Crommelin in opkomst. Groot-Brittannië verhoogde zijn invoerrechten terwijl de invoer van linnen uit Duitsland en het toenmalige Oostenrijkse Silezië toenam. Ten gevolge van deze concurrentie werd het zuivere linnen voor Twente steeds minder aantrekkelijk.37 Men stapte over op de fabricage van bombazijn. Bombazijn is een sterke geweven textielstof. Oorspronkelijk had de stof een schering van zijde en een

29 F. van Waarden, ‘Het werk van de wever’ Textiel Historische Bijdragen, jg. 44, (2004) 77-78.

30 Idem.

31 http://www.dbnl.org/tekst/lint011gesc03_01/lint011gesc03_01_0003.php geraadpleegd op 17-05-2012.

32 http://nl.wikipedia.org/wiki/Werpspoel geraadpleegd op 06-05-2012.

33 http://nl.wikipedia.org/wiki/Schietspoel geraadpleegd op 06-05-2012.

34 J.A.P.G. Boot, De Twentsche Katoennijverheid 1830-1873 (Amsterdam 1935) 16.

35 Benthem, Geschiedenis van Enschede, 524.

36 Boot, De Twentsche Katoennijverheid, 10-11.

(12)

inslag van kamgaren, die gesponnen werd uit lange wol (bombasijde). Later werd bombazijn vervaardigd met een katoenen schering en linnen inslag.38 Bombazijn was vrij grof van samenstelling en werd grotendeels gebruikt voor werkkleding.

In de Twentse linnennijverheid was voornamelijk sprake geweest van huisnijverheid.

Bij de bombazijnnijverheid was dit niet mogelijk omdat de helft van de garens uit katoen bestond. Dit product moest uit Oost- en West Indië, Macedonië, Egypte en de Levant worden aangevoerd.39 De fabriqueurs kochten de katoenen garens op de Amsterdamse markt en lieten ze verwerken door arbeiders in loondienst. Over het aantal mensen dat werkzaam was in de Twentse textielindustrie kan het onderstaande overzicht worden samengesteld. Hierbij moet worden opgemerkt dat nagenoeg alle hier vermelde wevers thuiswevers waren.

Het weven werd als nevenbedrijf uitgeoefend naast allerlei andere beroepen. Wel valt uit het aantal wevers vrij nauwkeurig het aantal weefgetouwen af te leiden, één wever kon immers maximaal één weefgetouw bedienen. Wat de arbeidsduur betreft kan weinig met zekerheid worden gezegd. Hierover zijn slechts sporadisch gegevens te vinden, het is

onduidelijk hoe representatief die zijn voor geheel Twente. Stork meende dat in de ‘fabrieken’

14 tot 15 uur daags katoen werd gesponnen.40 Eenzelfde aantal uren mag ook worden aangenomen voor de arbeiders in de weeflokalen.41

Jaar Aantal

weefgetouwen

Aantal spindels (hand)

Aantal wevers (hand)

Aantal spinners in spinlokalen

1801 7.300 5.500 7.300 275

1806 5.400 13.000 5.400 650

1811 6.000 15.000 6.000 750

1816 7.000 18.500 7.000 925

1821 7.000 22.000 7.000 1.100

1826 7.000 25.000 7.000 1.250

1831 8.000 28.000 8.000 1.400

Aantallen weefgetouwen, spindels, wevers en spinners in Twente (1801-1831).42

Op initiatief van koning Willem I werd op 29 maart 1824 de Nederlandsche

Handelmaatschappij (NHM) opgericht. Deze organisatie had als doelstelling de vaderlandse handel, scheepvaart, scheepsbouw, visserij, landbouw en het fabriekswezen te bevorderen.43

37 A.L. van Schelven, ‘15 maart 1728: het verzoek der tien Enschedese reiders ingewilligd’ Textielhistorische Bijdragen, jg. 19, (1978) 6.

38 http://www.encyclo.nl/begrip/bombazijn geraadpleegd op 11-04-2012.

39 R.W. Jansen, Blijdenstein & Co. 1801-1953 (Enschede 2006) 39. De Levant is een historisch-geografische term voor een gedeelte van West-Azië. Tegenwoordig beslaat het geheel of gedeeltelijk Isräel, Jordanië, Libanon, de Palestijnse Gebieden, Irak en Syrië.

40 Geciteerd in I.J. Brugmans, De arbeidende klasse in de negentiende eeuw 1813-1870 (Den Haag 1929) 55.

41 Fischer, Fabriqueurs en fabrikanten, 65.

42 Idem.

43 C.A.M.Wijtvliet, ‘De Nederlandse Handel-Maatschappij; van handelsonderneming naar bankbedrijf’, Jaarboek voor de geschiedenis van bedrijf en techniek 6 (1989) 96.

(13)

In de praktijk kwam het neer op de expansie van de bestaande handel door het inwinnen van gegevens en het zoeken naar nieuwe afzetgebieden. De NHM was een import- en

exportbedrijf dat, na het lijden van zware financiële verliezen in Zuid-Amerika, Mexico en de Levant, zich bijna uitsluitend richtte op Nederlands-Indië. Een belangrijk exportproduct naar deze kolonie waren katoenen stoffen, vooral calicots. Calico is een eenvoudig geweven textiel, vervaardigd uit ongebleekte en vaak niet volledig verwerkte katoen. De stof is minder grof en dik dan canvas of denim (spijkerstof).

De textielproducten die bestemd waren voor de export naar Nederlands-Indië kwamen voor het grootste deel uit de Zuidelijke Nederlanden. De Vlaamse textielindustrie had zich in de Franse tijd voorspoedig ontwikkeld. Aangezien België en Nederland sinds 1814 verenigd waren, kon de NHM deze Vlaamse producten naar Nederlands-Indië uitvoeren. Na de opstand in Brussel en de daaropvolgende afscheiding van België in 1830, verviel deze exportbron en stagneerde de levering van katoen aan de koloniën. In tegenstelling tot de Vlaamse industrie was de Noord-Nederlandse textielindustrie achtergebleven bij de rest van Europa en kon zij niet aan de vraag naar katoenen stoffen voldoen.44

De Belgische afscheiding in 1830 is een belangrijke oorzaak voor de opkomst van de Twentse textielindustrie. Na de opstand zocht de NHM naar middelen om de katoenen stoffen voortaan in Noord-Nederland te produceren. Een gesprek tussen Willem de Clercq, directeur- secretaris van de NHM en Thomas Ainsworth, erfgenaam van één der grootste

katoenfabrikanten uit Lancashire, leidde tot de keuze voor Twente. Hier waren de

arbeidslonen laag en de inwoners reeds vertrouwd met het weven van verschillende stoffen als linnen en bombazijn.45 Tot 1870 verdienden de Twentse textielarbeiders weinig, zes tot tien gulden in de week.46 Fabrikeurs konden de lonen laag houden omdat het spinnen en weven lang een huisindustrie was gebleven, de Twentse boeren/arbeiders waren niet gewend hun arbeidsuren in geld om te rekenen.47

Op 1 juni 1833 werd een weefschool geopend te Goor, deze kreeg al snel

nevenvestigingen in Holten, Enter en Diepenheim. In snel tempo werden de Twentse wevers geïnstrueerd om te werken op Calicot-getouwen met een verbeterde snelspoel. Naast de snelspoel was de komst van de stoommachine een zeer belangrijke ontwikkeling in de textielindustrie. In enkele decennia maakte de handmatige productie plaats voor het spinnen, spoelen en weven met behulp van stoommachines in een fabriek. De eerste stoomspinnerij van Twente werd opgericht in 1830, de eerste stoomweverij in 1852. De stad Enschede bleef in deze ontwikkelingen niet achter. In 1833 voerden de fabrikanten Stevens, Rabbers, Römer, Reygers e.a. de snelspoelen in.48

44 Boot, De Twentsche Katoennijverheid, 23-30.

45 Benthem, Geschiedenis van Enschede, 547.

46 Boot, De Twentsche Katoennijverheid, 291.

47 Idem.

48 Benthem, Geschiedenis van Enschede, 549.

(14)

De ontwikkeling van de Twentse textielindustrie zorgde tevens voor een verbetering van de infrastructuur. Er ontstonden nieuwe verkeerswegen voor de handel. Zo werd er in 1855 een kanaal gegraven tussen Zwolle en Almelo. De in Enschede gewenste aansluiting aan de Rijnspoorweg die in 1845 van Amsterdam tot Arnhem, en in 1855 van Utrecht naar Rotterdam was opengesteld, werd echter door de regering tegengewerkt. De regering had het plan opgevat om zelf de spoorwegen te exploiteren.49 Deze beslissing zorgde ervoor dat Enschede niet aan de hoofdroute van Holland naar Noord-Duitsland lag. Men koos ervoor om de route langs Hengelo en Oldenzaal te laten lopen. Het zou nog negen jaar duren voordat Enschede kon profiteren van een spoorwegverbinding.50

De Enschedese textielindustrie had in de jaren 1840 enkele moeilijke jaren. De export naar Nederlands-Indië leed onder een overproductie van goederen. De industrie voor het binnenland kreeg het zwaar te verduren doordat de mislukking van de oogsten in 1845-1846 de koopkracht had verlamd.51 Daarop volgde de algemene crisis van 1847-1848 die geheel Europa teisterde, de prijs van katoenen goederen daalde met 30 tot 40 procent. Aan het begin van de jaren 1850 keerde het tij. Een belangrijke oorzaak van deze voorspoed was de

afschaffing van het invoerrecht op ruwe katoen.52

De tabel op de volgende pagina geeft de ontwikkeling van de productiecapaciteit in de Twentse katoenindustrie 1801-1876 weer. Het is goed te zien dat het aantal spillen voor de spinindustrie, en het aantal getouwen voor de weefindustrie, vanaf het jaar 1800 oplopen. De komst van stoomspinnerijen en stoomweverijen zorgt ervoor dat het produceren van textiel met de hand steeds verder afneemt. Voor dit onderzoek is de periode 1861-1876 in de tabel van groot belang. Vooral het aantal spillen in de Twentse stoomspinnerijen neemt sterk toe na de Enschedese stadsbrand. Het zal interessant zijn om te kijken of deze toenemende

productiecapaciteit tevens van toepassing is op de firma’s Blijdenstein & Co., Gerh. Jannink

& Zonen en Van Heek & Co. Enschede telde in 1861 (één jaar voor de brand) zes stoomweverijen en acht stoomspinnerijen.53

Spillen Getouwen

Jaar In de spinlokalen In de stoomspinnerijen Hand Stoom

1801 5.500 - 7.300 -

49 Idem, 558.

50 Idem.

51 Benthem, Geschiedenis van Enschede, 556.

52 Idem., 556-557.

53 SAE, Enschede in 1862 en 1863: overgenomen uit het Verslag betreffende de toestand der gemeente door Burgemeester en Wethouders (Enschede 1864) 8. Zie ook de tabel op blz. 4.

(15)

1806 13.000 - 5.400 -

1811 15.000 - 6.000 -

1816 18.500 - 7.000 -

1821 22.000 - 7.000 -

1826 25.000 - 7.000 -

1831 28.000 3.000 8.000 -

1836 31.000 20.000 8.600 -

1841 6.400 30.000 9.100 -

1846 600 30.000 9.000 -

1851 4.500 34.000 8.500 -

1856 3.500 41.000 8.500 500

1861 500 42.500 8.500 2.000

1866 - 148.850 4.050 7.094

1871 - 165.860 2.800 8.338

1876 - 165.860 2.100 9.805

Productiecapaciteit in de Twentse katoenindustrie 1801-1876.54

54 Fischer, Fabriqueurs en fabrikanten, 84.

(16)

Blijdenstein & Co.

Familiewapen.55 B.W. Blijdenstein.56 J.B. Blijdenstein jr.57 J. Stroink.58 A.J. Blijdenstein.59 (1780-1857) (1805-1852) (1814-1895) (1829-1896)

Aan het eind van de achttiende eeuw hadden de Blijdensteins zich opgewerkt tot één van de welvarendste doopsgezinde families in Twente. Jan Bernard Blijdenstein sr. leidde in 1780 samen met Otmar ten Cate de patriottenbeweging in Enschede. Zij wisten op deze manier hun economische- en politieke belangen te verdedigen tegen het ‘Ancien Régime’. Ondanks democratische verlichtingsidealen, streefden zij in feite naar politieke macht, welke

beantwoordde aan hun economische positie. Het was mede aan de invloed van Jan Bernard Blijdenstein te danken dat vele handelsbelemmeringen werden opgeheven. Een voorbeeld is de gehate drostendiensten en de aankoop van dure paspoorten bij elke textieltransactie binnen de republiek.60

In 1790 werd de firma Blijdenstein & Ten Cate opgericht. Met de invoering van de Spinning Jenny trad deze nieuwe onderneming meteen op de voorgrond. De machine was niet afkomstig uit Engeland, hier gold op dat moment een uitvoerverbod. Blijdenstein & Ten Cate schaften de machines, die een namaak waren van de inmiddels verouderde Engelse modellen, aan in het naburige Duitsland.61 De familie Blijdenstein wist in de periode tot 1801 dankzij kien ondernemerschap en inzicht in de economische en politieke situatie in de tijd zich op te werken tot de belangrijkste textielfabrikeur in Twente.

Op 20 september 1801 werd de firma Blijdenstein & Ten Cate met wederzijds genoegen geresolveerd.62 De onderneming had het voornemen om zo snel mogelijk twee nieuwe firma’s op te richten. Met de bedrijfssplitsing kwam een einde aan de nauwe samenwerking tussen beide families. Zij werden vanaf 1801 elkaars concurrenten op de textielmarkt. De Blijdensteins gingen hun eigen weg en nog in datzelfde jaar werd de firma

55 Jansen, Blijdenstein & Co., 13.

56 C. Elderink, Het geslacht Blijdenstein (Gouda 1926).

57 C. Elderink, Een Twentsch fabriqueur van de achttiende eeuw (Enschede 1923).

58 Idem.

59 Jansen, Blijdenstein & Co., 70.

60 Idem., 33-34.

61 Boot, De Twentsche Katoennijverheid, 17.

62 Elderink, Een Twentsch fabriqueur, 275.

(17)

Blijdenstein & Co. opgericht. De oprichters waren Jan Bernard sr., zijn zoon Benjamin Willem en de broer van Jan Bernard, Benjamin.63

Opleiding ontvingen de Blijdensteins zowel in formele- als in praktische zin. Jan Bernard Blijdenstein sr. was een man met een grote belangstelling voor ontwikkeling, onderwijs en politiek. Hij had de Latijnse school doorlopen waar hij Latijn, Grieks,

Hebreeuws, Frans, Duits, Engels en Algebra studeerde.64 Zoon Jan Bernard Blijdenstein jr.

werd in het bedrijf opgeleid en maakte op 16-jarige leeftijd zijn eerste handelsreis naar het buitenland. De leden van de familie Blijdenstein groeiden op in een intellectueel en politiek geïnteresseerd milieu, van jongs af aan werd praktijkervaring opgedaan in de eigen zaak.65

Reeds in 1728 hadden Barend Blijdenstein (1695-1755) en Benjamin Blijdenstein (1701-1774) met acht collega-fabriceurs het initiatief genomen om het bombazijnweven in Twente in te voeren.66 Met een vooruitziende blik hadden zij ingezien dat de linnennijverheid na 1750 in verval zou raken. Omstreeks 1800 had de bombazijnfabricage de linnenfabricage definitief verdreven. De economische betekenis van Blijdenstein & Co. blijkt uit hun omzet.

Deze bedroeg in de periode augustus 1805 tot juli 1806 ƒ 90.700,- d.w.z. 10% van de totale productie in en rond Enschede.67 Het benodigde katoen voor de bombazijnindustrie betrok de firma Blijdenstein & Co. voornamelijk van de Amsterdamse markt. Dit product werd

aangevoerd vanuit Oost- en West-Azië, Macedonië en het Midden-Oosten. Vanaf 1812 werd Amerikaanse katoen rechtstreeks uit Engeland ingevoerd.68

Op 2 augustus 1815 droegen Jan Bernard sr. en Benjamin Blijdenstein de firma over aan Benjamin Willem Blijdenstein, hij werd hiermee de enige firmant. Door ziekte en

ouderdom waren zijn vader en oom niet langer in staat zich fulltime voor de zaak in te zetten.

De uittredende vennoten kregen hun aandeel volledig uitbetaald. Voor Jan Bernard sr.

bedroeg dit ƒ 51.649, en 6 1/3e stuiver en voor Benjamin ƒ 37.496, en 3 1/3e stuiver.69

Ondanks de officiële uittreding uit de firma, bleven beide heren zich achter de schermen met de gang van zaken bemoeien.70

Blijdenstein & Co. bezat een eigen kantoor, ververij, kalanderij, apprêteerderij en blekerij. In 1829 werd op landgoed ’t Amelink een stoomketel in gebruik genomen, de eerste in Twente.71 De stoomketel werd gebruikt voor het verwarmen van de bleekkuipen. Geweven lappen stof werden in de kalanderij voorzien van een plat, glanzend of gegaufreerd oppervlak.

Dit gebeurde door de stof onder hoge druk tussen rollers te halen. Op deze manier werd het 63 Idem.

64 J.H. Mathlener, ‘De firma Blijdenstein & Co. te Enschede 1801-1858; enkele gegevens over de ondernemers en het bedrijfsresultaat’ Textiel Historische Bijdragen, jg. 27 (1987) 12.

65 Idem.

66 Idem., 38.

67 Jansen, Blijdenstein & Co., 40.

68 Idem., 39.

69 HCO, Firma Blijdenstein en Co., later Blijdenstein-Willink N.V. te Enschede,toegangsnr. 0164, inv.nr. 329, Staat, houdende de balansen van de firma Blijdenstein & Co. 1815.

70 Benthem, Geschiedenis van Enschede, 219.

71 Elderink, Een Twentsch fabriqueur, 298.

(18)

product soepel en minder ruw gemaakt. Stoffen werden van kleur voorzien in de ververij, of lichter gemaakt met een bleekmiddel in de blekerij. In de apprêteerderij kregen de doeken de gewenste glans en stijfheid. Na de Franse Tijd maakte Blijdenstein & Co. een sterke groei door. In de periode 1806-1831 groeide de firma, gemeten naar het aantal handweefgetouwen ruim tweemaal sneller dan het gemiddelde in de regio.

Jaar Handweefgetouwen Twente

Index Handweefgetouwen Blijdenstein & Co.

Index

1806 5.400 100 127 100

1811 6.000 111 89 70

1816 7.000 130 166 131

1821 7.000 130 218 171

1826 7.000 130 311 245

1831 8.000 148 387 304

Aantal handweefgetouwen in Twente en de firma Blijdenstein & Co. 1806-1831.72

Blijdenstein & Co. zag als een van de weinige firma’s dat in de nabije toekomst, het zuiver katoenen weefsel het bombazijn zou verdringen. Benjamin Willem Blijdenstein sr.

kwam tijdens zijn zakenreizen in Engeland en de Zuidelijke Nederlanden in aanraking met het calicotweven. Blijdenstein & Co. begon reeds in 1815 te experimenteren met het fabriceren van calicots.73 Dit economische inzicht betaalde zich terug op het moment dat in 1830 de Belgische Revolutie uitbrak. De vraag naar calicots op de Nederlands-Indische markt werd hierdoor niet meer bevredigd. Om aan deze vraag te kunnen voldoen richtte de firma

Blijdenstein & Co. zich op het fabriceren van calicots. In 1832 kregen ze samen met de firma Hofkes een opdracht van de NHM voor elk 1000 stuks calicots. Deze hadden een

gezamenlijke verkoopsom van ƒ 12.000,-.74 Met deze order behoorde de firma Blijdenstein, samen met de firma’s Hofkes en Salomonson tot de eersten die opdrachten van de NHM wisten te veroveren.

De oprichting van de Twentse weefscholen in de jaren 1830 was voor Blijdenstein &

Co. aanleiding om het bedrijf verder te optimaliseren. De firma besteedde veel aandacht aan het onderwijzen van het groeiend aantal wevers dat voor hen werkte.75 Garens werden in de eigen handspinnerij vervaardigd of van huisspinners betrokken. Blijdenstein & Co. wist deze groep arbeiders aan zich te binden door het verschaffen van kapitaal en loon. In technisch opzicht boekte het weven met de snelspoel vooruitgang. In 1835 opende Blijdenstein & Co.

een calicotweverij op hun landgoed ’t Amelink in de gemeente Lonneker. Er was hier geen sprake van fabrieken, doch van loodsen, waarin een gecentraliseerde productie plaatsvond.76

72 HCO, Firma Blijdenstein en Co., later Blijdenstein-Willink N.V. te Enschede,toegangsnr. 0164, inv.nr. 48g, productie van de weverij (1805-1947).

73 Jansen, Blijdenstein & Co., 51.

74 Boot en Blonk, Van smiet- tot snelspoel, 111.

75 Jansen, Blijdenstein & Co., 57.

76 Idem., 58.

(19)

Blijdenstein & Co. groeide in deze periode uit tot de één na grootste fabrikant van Twente. De firma H.J. van Heek had als enige een grotere omvang.77

In 1835 nam Benjamin Willem Blijdenstein zijn twee zoons, Jan Bernard jr. en Herman Gijsbert, die al langer bij de onderneming in dienst waren als medefirmant in de zaak.78 Dit zou echter van niet al te lange duur zijn: Herman Gijsbert stierf op 10 juli 184079, Jan Bernard overleed op 18 november 1852.80 Benjamin Willem Blijdenstein nam vervolgens zijn zoon Albert Jan als medefirmant in de zaak, terwijl Julia Stroink in de rechten van haar zojuist overleden echtgenoot trad.

De onderstaande grafiek geeft de productie van Blijdenstein & Co. in de periode 1805- 1858 weer. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen de productie van calicots en de

voortbrenging van overige weefsels in de periode 1805-1858.

Productie in de weverij 1805-1858.81

Er is een duidelijke trendmatige productiestijging te constateren aan het eind van de Franse Tijd tot het uitbreken van de Belgische Revolutie in 1830. Tijdens deze opstand is er sprake van een korte productiestagnatie. Het fabriceren van calicots in de jaren 1830 is tevens terug te zien in de grafiek. De curve die de productie van calicots weergeeft komt in grote lijnen overeen met de ontwikkeling van de totale voortbrenging. In het tijdvak 1849-1851 geeft de productie van overige weefsels duidelijke compensatie voor de geringe afzet van calicots. De binnenlandse productie van bombazijnen bleef op peil terwijl de calicotproductie scherp daalde. Het is mogelijk dat de ziekte van Jan Bernard Blijdenstein jr. hierbij een rol heeft

77 A.L, van Schelven, Onderneming en familisme: de opkomst, bloei en neergang van de textielonderneming Van Heek & Co. te Enschede (Leiden 1984) 207.

78 HCO, Firma Blijdenstein en Co., later Blijdenstein-Willink N.V. te Enschede,toegangsnr. 0164, inv.nr. 330, Register houdende balansen van de firma Blijdenstein & Co. 1822-1835.

79 HCO, Burgerlijke Stand, Register van overlijden, toegangsnr. 123, inv.nr. 4218, aktenr. 82.

80 HCO, Burgerlijke Stand, Register van overlijden, toegangsnr. 123, inv.nr. 4219, aktenr. 79.

81 Mathlener, De firma Blijdenstein & Co. te Enschede, 14.

(20)

gespeeld. De economische ontwikkelingen van die tijd hebben geen invloed gehad op de productiedaling. De ontwikkelingen op de Nederlands-Indische markt zijn in de periode 1852- 1856 gunstig te noemen.82 Na deze voorspoedige handelsjaren volgde een terugslag op die markt, de productie bij Blijdenstein kelderde in 1857 naar een dramatisch dieptepunt. Pas in 1858, toen de toestand op de Nederlands-Indische markt verbeterde, trad een sterk herstel in.

Voor het eerst werden stoffen gefabriceerd in de nieuwe stoomweverij.

Omstreeks 1850 werd de situatie in Twente om op stoomkracht over te schakelen begunstigd door de aanleg van diverse kanalen en spoorwegen. Door de aanleg van de spoorlijn Munster-Dortmund konden kolen uit het Roergebied in Duitsland goedkoper dan voorheen in het oosten van Twente worden aangevoerd. De eerste stoomweverij te Enschede werd in 1856 opgericht door de firma J. Stroink & Zonen. Niet zonder enige problemen werd een jaar later de stoomweverij van Blijdenstein & Co. in werking gesteld. In een brief van A.J. Blijdenstein aan L. Driessen wordt de aardt van het probleem toegelicht:

‘Ons plan om nog dit najaar de gebouwen gereed te hebben en de machines te stellen is geheel in duigen gevallen door oppositie van de Joden, omdat hunne Synagoge slechts 15 à 20 ellen van onze weverij zoude verwijderd zijn. Dit geeft ons een zeer onaangenaam

oponthoud (…) en zoude het ons een belangrijk nadeel zijn zoo wij op het terrein dat wij reeds voor eenige jaren aankochtten niet mochten bouwen daar wij de weverij die als dan ook door stoom zoude gedreven worden reeds klaar hebben’.83

Op 7 mei 1862 ontstaat er in Enschede een grote stadsbrand. Blijdenstein & Co.

beschikt op dat moment over een stoomweverij met 126 getouwen en een stoommachine van 30pk.84 De stoomweverij was gevestigd aan de Noorderhagen en ging in de brand verloren.

Naast dit pand bezat Blijdenstein & Co. een eigen ververij, kalanderij, apprêteerderij en blekerij. Op landgoed het Amelink in de gemeente Lonneker stond een handspinnerij en calicotweverij van de firma.

82 Benthem, Geschiedenis van Enschede, 557.

83 HCO, Firma Blijdenstein en Co., later Blijdenstein-Willink N.V. te Enschede, toegangsnr. 0164, inv.nr. 120, Brievenboek van Albert Blijdenstein 1856-1858. Brief aan L. Driessen 8 augustus 1856.

84 SAE, Enschede in 1862 en 1863: uit het verslag betreffende de toestand der gemeente door Burgemeester en Wethouders (Enschede 1864).

(21)

Gerh. Jannink & Zonen

Het fabrieksmerk.85 Gerhard Jannink.86 Engbert Jannink.87

(1811-1869) (1835-1911)

Uit het huwelijk tussen Engbert Jannink (1752-1829) en Hendrina Geertruida Averes (1774- 1855) werden zeven kinderen geboren.88 Op 10 september 1811 kwam Gerhard Jannink als vijfde kind ter wereld.89 Hij zou uiteindelijk de grondlegger worden van de firma Gerhard Jannink & Zonen. Aanvankelijk werkte Gerhard Jannink samen met zijn oudste broer Abraham en zijn jongste broer Benjamin onder de firmanaam van hun vader: E. Jannink &

Zonen. De broers hielden zich bezig met de zorg voor de afzet op de binnenlandse markten, vooral van de bombazijnen stoffen.90

In de jaren 1830-1840 verdrong het goedkopere en makkelijker te verwerken katoen, het linnen. Dit zorgde ervoor dat de Janninks tevens moesten zorgen voor de inkoop van katoenen garens uit Engeland, en in mindere mate van ruwe katoen die van verre moest komen.91 Voor de spinners die werkzaam waren in de thuisnijverheid betekende dit een grotere afhankelijkheid van de fabriqueur-koopman Jannink. Daar kwam nog bij dat de vraag naar het goedkopere katoen enorm steeg. De NHM zorgde er sinds 1832 immers voor dat het in Twente geproduceerde katoen, in Nederlands-Indië kon worden afgezet.

Gerhard Jannink ontwikkelde zich zowel op economisch en maatschappelijk gebied tot een typische vertegenwoordiger van de Twentse textielfabrikanten. Behalve fabrikant was Gerhard Jannink van 1853 tot 1869 voorzitter van de kamer van Koophandel en Fabrieken. In de periode 1857-1865 was hij werkzaam als wethouder van de gemeente Enschede. Gerhard Jannink trouwde op 4 juli 1835 met Aleida Engelbartha van Heek. Zij was een afstammeling van het belangrijke Twentse fabrikantengeslacht van Heek. Uit het huwelijk werden 6

85 Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) Nederlands Patriciaat, jg. 14 (1924) 155.

86 B. Hesselink, Gerhard Jannink & Zonen te Enschede. 1853-1938. Jaren van rationalisatie en verzet (Hengelo 1983) 13.

87 Idem., 20.

88 http://www.genealogieonline.nl/genealogie-koek/I285.php geraadpleegd op 25-04-2012.

89 Idem.

90 Hesselink, Gerhard Jannink & Zonen, 14.

91 Boot, De Twentsche Katoennijverheid, 10-11. Tevens beschreven in het stuk van Blijdenstein & Co. De gebieden die bedoeld worden zijn: Oost- en West Indië, Macedonië, Egypte en de Levant.

(22)

kinderen geboren: Engbert, Gerrit Jan, Hendrina Geertruida, Margaretha Hermina, Wilhelmina Margaretha en Alidus Gerhard.92

In 1844 veranderde de samenstelling van de firma E. Jannink & Zonen. Oudste zoon Abraham Jannink stichtte met zijn drie zonen een nieuwe firma: A. Jannink & Co. In 1853 bouwden zij een spinnerij aan de Zuiderhagen te Enschede.93 De overgebleven broers Gerhard- en Benjamin Jannink zetten in de periode 1844-1853 de oude firma E. Jannink &

Zonen voort. In 1853 gingen ook Gerhard- en Benjamin Jannink uit elkaar. Drie jaar later zou Benjamin Jannink een samenwerking starten met Nicolaas Hermanus ter Kuile. De firma Jannink & ter Kuile ontstond hierdoor, zij bezaten een weverij aan de Zuiderhagen.94

Met zijn beide zonen Engbert en Gerrit-Jan, stichtte Gerhard Jannink in 1853 de firma Gerhard Jannink & Zonen (hierna: Gerh. Jannink & Zonen). Het familiewapen, ingebracht door zijn moeder Hendrina Geertruida Averes werd als fabrieksmerk aangenomen. Dit wapen werd bekend onder de merknaam ‘De Drie Boompjes’.95 Gerhard Jannink stond letterlijk nog met een been in de huisindustrie en met het andere been in het fabriekswezen. In 1853 beschikte de firma over een stoomspinnerij en een handweverij.

Gerh. Jannink & Zonen behaalde in de periode 1856-1862 een totale winst van ƒ214.843,03.96 De afzet richtte zich voor 4/5e deel op de binnenlandse markt. De balans van 1853 vermeldt dat 1/5e deel van de goederen in consignatie is van de firma Ruys en Co. te Batavia.97 Naast Batavia werden tevens goederen afgezet in Soerabaya en Semarang. De handel op Nederlands-Indië bestond uit ruwe en witte calicots. Het volume naar het Oosten bleef min of meer gelijk tot aan de jaren 1870. Na 1874 noteren de balansen van de firma geen goederen meer voor Nederlands-Indië. Na de opheffing van de differentiële rechten werd de handel kennelijk afgesloten.

In 1858, vijf jaar na de oprichting van Gerh. Jannink & Zonen, werd de handweverij aan de Zuiderhagen hoek Pijpenstraat gemoderniseerd. Deze vernieuwing resulteerde in een stoomweverij met 100 weefgetouwen. In Enschede en Lonneker waren in 1861 pas 6

stoomweverijen met 868 getouwen.98 Tijdens de stadsbrand van 7 mei 1862 werd de weverij gespaard maar brandde de spinnerij af. De spinnerij van Gerh. Jannink & Zonen beschikte destijds over een stoomvermogen van 16pk.99

92 http://www.genealogieonline.nl/genealogie-koek/I285.php geraadpleegd op 25-04-2012.

93 Hesselink, Gerhard Jannink & Zonen, 15.

94 Idem.

95 CBG, Nederlands Patriciaat, jg. 14 (1924) 155.

96 Hesselink, Gerhard Jannink & Zonen, 261.

97 Idem., 16.

98 W. van der Sluis, ‘De katoennijverheid in Twente’ De Socialistische Gids, jg. 9 (1924) 21.

99 SAE, Enschede in 1862 en 1863: uit het verslag betreffende de toestand der gemeente door Burgemeester en Wethouders (Enschede 1864).

(23)

Van Heek & Co.

H.J. van Heek sr.100 Helmich van Heek.101 H.J. van Heek.102 Herman van Heek.103 G.J. van Heek.104 (1759-1809) (1785-1847) (1814-1872) (1816-1882) (1837-1915)

De familienaam Van Heek is afkomstig uit het Westfaalse Heek, een klein dorp aan de Dinkel in Duitsland. Aan het begin van de zeventiende eeuw is er een familie in Delden die zich eerst Laurens en later Van Heek noemt. Het is mogelijk dat zij in de tijd van de Dertigjarige Oorlog naar de Republiek zijn getrokken. In de zeventiende en achttiende eeuw bezaten de Van Heeks diverse herbergen in Delden. Ze behoorden tot de kring der notabelen en waren actief in de handel.105

Hendrik Jan van Heek (1759-1809 hierna H.J. van Heek sr.) kan gezien worden als de stamvader van de in Enschede beroemde textielfamilie Van Heek. Hij trouwde op 24 juli 1778 met Engelbertha Lasonder.106 Zij was de enige erfgename van het Lasonder-vermogen dat was opgebouwd door inkomsten uit de linnenindustrie. Het echtpaar kocht op 25 augustus 1781 een huis naast de villa van Engelbertha’s vader, nummer 17 aan de huidige Oude Markt te Enschede.107 In zijn nieuwe woonplaats ging het H.J. van Heek sr. voor de wind, twee jaar na zijn komst aldaar werd hij één van de zes burgemeesters van de stad.

H.J. van Heek sr. was tevens werkzaam als reider. Hij leverde grondstoffen bij boeren in de omgeving en bleekte, verfde en kalanderde hun gesponnen en geweven garens.108 Achter

’t Wageler aan de weg naar Hengelo, legde hij een eigen natuurbleek aan, de Van Heeksbleek.109 Op de namenlijst van fabriqueurs in Overijssel stond hij ingeschreven als Hendrik Jan van Heek ‘in alle soorten bombazijnen, marceilles en linnen’.110

100 Archief Stichting Edwina van Heek, fotocollectie, Hendrik Jan van Heek (1759-1809).

101 Archief Stichting Edwina van Heek, fotocollectie, Helmich van Heek (1785-1847).

102 Archief Stichting Edwina van Heek, fotocollectie, Hendrik Jan van Heek (1814-1872).

103 Archief Stichting Edwina van Heek, fotocollectie, Herman van Heek (1816-1882).

104 Archief Stichting Edwina van Heek, fotocollectie, Gerrit Jan van Heek (1837-1915).

105 Van Schelven, Onderneming en familisme, 9.

106 http://www.enschede-stad.nl/~Reportage/Van%20Heek/index.htm geraadpleegd op 26-04-2012.

107 C.J. Snuif, Het familieboek van Van Heek (Enschede 1915) 143.

108 Idem., 147.

109 L.A. Stroink, Stad en land van Twente (Enschede 1962) 349.

110 Uit: Naamlijst der Fabrieken te Enschede […] en der Goederen, die zij fabriceren, gepubliceerd in het vierde deel van Nieuwe Algemene Kunst- en Letterbode, voor meer- en mingeoeffenden van vrijdag 30 oktober 1795. Marseille is een lichtere stof voor onder meer ondergoed.

(24)

H.J. van Heek sr. overleed in 1809 tijdens een zakenreis in Amsterdam. Zijn zoons Gerrit Jan (1780-1851) en Helmich (1785-1847) zetten de zaken voort als de firma H.J. van Heek & Zonen. De onderneming bleef gevestigd in het huis aan de markt. Later werd het bedrijf overgebracht naar het Van Heekshuis, dat Helmich in 1818 had gekocht.111 Aan de voorkant van het huis waren de kantoren, het pakhuis stond in de tuin. Helmich van Heek was niet alleen firmant in het textielbedrijf, hij dreef ook met zijn zonen Hendrik Jan en Herman een vennootschap die handelde in lijnzaad en effecten. Helmich en Gerrit Jan van Heek waren bekwame ondernemers die, mede door de gunstige sociaaleconomische omstandigheden een bloeiend bedrijf opbouwden.112

1821 1823

1825 1827

1830 1832

1834 1837

1839 1842

1844 1846

1848 1850

1852 1854

1856 1858 0

10000 20000 30000 40000 50000 60000

Winst firma H.J. van Heek & Zonen 1821-1858.113

In de bovenstaande grafiek zijn de winstcijfers tussen 1821-1858 van de firma H.J. van Heek & Zonen aangegeven met een blauwe lijn. De cijfers lijken redelijk te fluctueren, als we echter een trendlijn toevoegen, de zwarte lijn in de grafiek dan is een grote mate van vastheid in de winst te constateren. Volgens van Schelven heeft deze vastheid te maken met de

bestaande betrekkingen op de binnenlandse markt.114 De technische verbeteringen in de jaren 1835-1860 zorgden voor een vervijfvoudiging van de Enschedese textielproductie. Zestig procent van deze totale productie was bestemd voor het binnenland.115 Een afnemer die eenmaal met een bepaalde fabrikeur in verbinding stond, veranderde niet zo spoedig van leverancier. De firma H.J. van Heek ging in 1821 als eerste tot een dergelijk novum over. In

111 W.H. Nijhof, Saksen, borgmannen en entrepreneurs, 17.

112 Idem.

113 Van Schelven, Onderneming en familisme, 207-208.

114 Idem., 14-15.

115 Idem.

(25)

1859 was er een netwerk opgebouwd van ongeveer 600 vaste afnemers.116 Dit werken voor de binnenlandse markt bracht minder risico met zich mee dan de exporthandel.

Volgens J.A.P.G. Boot kenmerkten de ondernemers van de firma H.J. van Heek zich door een grote spaarzaamheid, die hun bedrijven versterkten met de overgehouden

verdiensten.117 Tussen 1816 en 1857 bedroeg het rendement op eigen vermogen van H.J. van Heek & Zonen gemiddeld 9,5%. Het eigen vermogen van de firma bedroeg in 1817 ƒ

137.655,- en in 1856 ƒ 462.349,-.118 In 1832 geeft Van der Meersch, een Belgische

textieldeskundige in dienst van de NHM, een zeer positief oordeel over ‘J. van Heek et Zoon’

als hij de mogelijkheden tot oprichting van een spinnerij onderzoekt. Het steekt gunstig af tegen zijn mening over de andere fabrikanten in Enschede. Over H.J. van Heek en Zonen zegt hij: ‘deze fabrikanten zijn niet hetzelfde, zij lijken meer gericht en ondernemen meerdere reizen om de industriële vestingen in het buitenland te beoordelen. Op deze manier richten ze dergelijke instellingen op die wenselijk zijn voor de provincie’.119

Gerrit Jan van Heek had in het najaar van 1857 een studiereis naar Engeland gemaakt.

Hij zag dat de textielindustrie het daar moeilijk had, de handel liep slecht en overal was werktijdverkorting ingevoerd. Hij was echter positief over de technische innovaties in de fabrieken van Lancashire. ‘Wat machinerie betreft, zijn de Engelschen ons verreweg de baas.

Alles wat met machines en stoom gedreven kan worden, wordt ook gedaan, zoo wordt het ijzer geschaafd, geboord etc. met machines. De industrie der Engelschen is grootsch en men kan er de energie der Engelsche natie uit zien’.120

In 1859 zorgde de komst van de stoommachine voor onenigheid tussen de

leidinggevenden van de firma H.J. van Heek & Zonen. Niet iedereen was overtuigd van de noodzaak om op stoomkracht over te gaan. Hein, de zoon van Gerrit Jan, wilde ‘in ’t klein alleen doen’, de zoons van Helmich waren van plan een grote stoomweverij op te richten.121 Op Oudejaarsdag 1858 werd de firma H.J. van Heek & Zonen ontbonden. De drie zonen van Helmich: Hendrik Jan (1814-1872), Herman (1816-1882) en Gerrit Jan (1837-1915) richtten op 29 maart 1859 een nieuwe firma op onder de naam Van Heek & Co. Deze had tot doel het fabriceren van katoen of andere stoffen, het deelnemen in publieke of private

handelsondernemingen en het drijven van koophandel in het algemeen.122 De nieuwe

onderneming startte vanuit een gunstige positie. De positieve financiële resultaten, de ervaring

116 Idem.

117 Boot, De Twentsche Katoennijverheid, 276.

118 Van Schelven, Onderneming en familisme, 206-208.

119 R.T. Griffinths, Eyewitnesses at the birth of the Dutch cotton industry 1832-1850 (Den Haag 1979) 124. Vrij vertaald vanuit het Frans: Ils n'en est pas de même de ces fabricants. Ceux là me paraissent d'autant plus porté et entreprenant qu'un voyage fait antérieurement en Belgique, à mis le chef de cette maison, à même de parcourir les établissements Industriels, et de juger par là de l'avantage qu'il y aurait pour la province de la formation de pareils établissements.

120 Archief Dr. J.H. van Heek (AJH) Brief van G.J. van Heek aan A. Ledeboer, 25 november 1857. 86.

121 Van Schelven, Onderneming en familisme, 11.

122 http://www.enschede-stad.nl/~Reportage/Van%20Heek/index.htm geraadpleegd op 15-06-2012.

(26)

in het textielvak en het opgebouwde relatie- en klantennetwerk hielpen Van Heek & Co. door de altijd zware eerste jaren.123

De firma Van Heek & Co. verkreeg op 23 februari 1859 een vergunning van de Gedeputeerde Staten om een stoomweverij aan de Noorderhagen te bouwen.124 In maart begon het grondwerk, een half jaar later plaatsten de Engelse monteurs de eerste stoommachine. Dit was een zogenaamde balansmachine die geleverd werd door James Marsland & Son in Burnley. De balansmachine bestaat uit een houten balans en een planeetwiel-aandrijving op het vliegwiel. Rechts aan de balans is de zogenaamde ‘parallel motion’ te zien, een uitvinding van James Watt. De parallel motion verbond de zuigerstand aan de balans zodat deze niet de buiging belast.125

In de zomer van 1861 werd de weefzaal vergroot zodat er 200 weefgetouwen konden worden bijgeplaatst. Van Heek & Co. plaatste tevens een tweede stoomketel en er werd een spoelerij, sterkerij en eigen gasfabriek ingericht. Men gaf hieraan de voorkeur boven

afhankelijkheid van de gasfabriek die in 1859 te Enschede werd ingericht. De stoomweverij met een vermogen van 35pk. aan de Noorderhagen werd tijdens de Enschedese stadsbrand in 1862 door de brandweer gered. De kleine spinnerij aan de Zuiderhagen met een vermogen van 4pk. ging wel verloren.126

Balansmachine.127

123 Van Schelven, Onderneming en familisme, 206.

124 Idem., 27

125 http://www.de-tuut.nl/index.php/roterende-balansmachine geraadpleegd op 28-05-2012.

126 Van Schelven, Onderneming en familisme, 25. Zie tevens de tabel op blz. 4 van deze scriptie.

127 Het Scheepvaartmuseum, Werkend model van een balansmachine, inv.nr. A.1442, maker: J.H. Sprik, 1855.

(27)

Wat waren de economische gevolgen voor de fabrieken na de stadsbrand?

Blijdenstein & Co.

Tijdens de Enschedese stadsbrand van 7 mei 1862 werd de stoomweverij van Blijdenstein &

Co. volledig verwoest. De in 1857 gebouwde fabriek was gefinancierd door het eigen kapitaal van de fabrikanten. Men kan het feit dat dit gebouw goed verzekerd was, een geluk bij een ongeluk noemen. De ‘Belgische Maatschappij voor Algemeene Verzekering’ keerde in totaal een bedrag van ƒ 391.517,- schadegeld uit aan bedrijven en personen. Blijdenstein & Co.

ontving ƒ 77.916,09. Dit was het hoogste bedrag dat aan de gedupeerden werd uitgekeerd.128 Met het uitgekeerde geld herbouwde Blijdenstein & Co. de stoomweverij aan de

Noorderhagen.129

Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) behaalde Blijdenstein & Co. hoge winsten. Het eigen vermogen van de firmanten steeg hiermee tot 1863 aanzienlijk.130 In de jaren 1860 verliep de aanvoer van grondstoffen naar Twente moeizaam. Dit had te maken met de afgezonderde ligging en gebrekkige infrastructuur. Ondernemers zorgden er daarom voor dat ze altijd over voldoende grondstoffen beschikten. Omdat men in Twente een spoedig einde van de burgeroorlog niet verwachtte, werden nog grotere voorraden ingeslagen. Deze voorraden werden tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog met hoge winsten verkocht.131

Het uitgekeerde verzekeringsgeld en eigen vermogen van de firmanten stelde Blijdenstein & Co. in staat om de stoomweverij snel weder op te bouwen. Er waren zelfs voldoende liquide middelen om een eigen stoomspinnerij te bouwen, deze werd op 1 november 1864 opgeleverd.132 Blijdenstein & Co. werd hierdoor minder afhankelijk van de prijsbepaling door externe garenleveranciers. De stoomspinnerij werd toegevoegd aan de reeds vernieuwde stoomweverij en stoomkamer aan de Noorderhagen. Een hoog eigen vermogen van de firmanten was van belang omdat het bankwezen in deze periode nog geen rol speelt in de financiering van vaste activa. Banken hielden zich voornamelijk bezig met de valutahandel, wissels, de financiering van de vlottende activa en de effectenhandel op de Amsterdamse beurs.133

Vanaf 1830 werden er verschillende fabrieksscholen gestart in Twente. De arbeiders van Blijdenstein & Co. werden hierop geschoold en waren op een gegeven moment in staat om fijnere garens te produceren dan voorheen. Deze fijnere garens en de vernieuwing in de fabrieken stelde Blijdenstein & Co. in staat om nieuwe artikelen te introduceren.

128 Jansen, Blijdenstein & Co., 80.

129 HCO, Firma Blijdenstein en Co., later Blijdenstein-Willink N.V. te Enschede, toegangsnr. 0164, inv.nr. 38.

130 Zie tabel ‘Beginvermogen firmanten Blijdenstein & Co. per 01/01 van het nieuwe jaar’ op blz. 29.

131 Zie tabel ‘Winst van de firma Blijdenstein & Co. per 31/12 voorgaande jaar’ op blz. 28.

132Jansen, Blijdenstein & Co., 82.

133 Idem., 83.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Houdt moed want de Heer brengt verlossing voor jou. Want dit is de strijd van

Hoogste Koning, hier zijn wij om te gaan, U te volgen, want uw Geest vuurt ons aan.. Vol van passie, vol van kracht

Bijlagen 2.1 Ruimtelijke weergave basisgegevens metamodellen 2.2 Werkwijze correctie metamodel “nitraat in grondwater” 2.3 Resultaten nutriëntenuitspoeling per stroomgebied

Hierin is voor de huidige en autonome situatie nagegaan hoe het staat met de verschillende milieuthema’s in dit gebied: − nutriëntenuitspoeling naar grond- en oppervlaktewater,

• Binnen de Veluwe is bij een keuze tussen de verschillende wildviaducten een wildviaduct tussen Ede en Oosterbeek voor het wild zwijn en het edelhert ecologisch gunstiger dan

To be endorsed for adoption by IOSCO members, a standard has to be able to serve as a baseline for consistent and comparable approaches to mandatory

Belangrijk is dat in dit toonaangevende werk over de Russische nationale identiteit een gebrek aan historische continuïteit gestalte wordt gegeven als een gebrek aan

Indien er na intern Belgisch overleg tussen de federale over- heid en de gemeenschappen en/of gewesten geen overeenstemming wordt bereikt, dan zal België zich onthouden. Met