• No results found

De plaats van /o:/ en /ɔ/ in het Nederlandse klinkersysteem

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De plaats van /o:/ en /ɔ/ in het Nederlandse klinkersysteem"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De plaats van /o:/ en /ɔ/ in het Nederlandse klinkersysteem

Masterscriptie Inge Regelink, S2340976

30 januari 2018

Begeleider: dr. D.G. Gilbers

Tweede beoordelaar: prof. dr. J. Hoeksema Rijksuniversiteit Groningen

(2)
(3)

Abstract

In this paper, we discuss the position of the Dutch vowels /ɔ/ as in hok ‘kennel’, /o/ as in bok ‘goat’ and /o:/ as in poot ‘paw’, in the Dutch vowel system. It is a follow-up study of the research of Koster and Gilbers (2016). The vowels of 56 Dutch participants (26 of them in their twenties, 30 in their sixties) coming from the north, east and west of the Netherlands, were recorded, and their first two formants were measured in order to construct individual vowel spaces. The results show that the younger people from the west of the country have a more open realization of /o:/ than of /ɔ/. The other people have a more open realization of /ɔ/ than of /o:/ or don’t show differences. There may be several explanations for this phenomenon. Koster and Gilbers (2016) concluded that crowdiness would be the cause, which triggered a push shift. Another cause could be the lowering of the diphtongs /εi/, /œy/ and /ɑu/, whichs pulls along the long vowels /e:/, /ø:/ and /o:/. Stroop (1998) calls this phenomenon Polder Dutch. So this change may be an example of a socalled push shift or a pull shift.

(4)

1. Inleiding

In 2016 is door Koster en Gilbers de positie van /o:/ en /ɔ/ in het Nederlandse klinkersysteem onderzocht. Aanleiding voor dat onderzoek waren de klinkerdriehoeken van studenten Taalwetenschap van de Rijksuniversiteit Groningen. Ieder jaar maakten de studenten voor het vak Klankleer 2 zelf een klinkerdriehoek door de formanten te meten van hun eigen klinkers in woorden als piet en pet. Formanten zijn resonanties op een bepaalde frequentie, die kunnen verschuiven naar andere frequenties als de stand van de mond en de tong verandert (de eerste en de tweede formant). De klankkleur (en dus ook de klinker) verandert dan. Door de jaren heen leek de positie van /o:/ en /ɔ/ te wisselen: /ɔ/ in pot kreeg bij steeds meer studenten een lagere F1-waarde dan /o:/ in poot. In het onderzoek van Koster en Gilbers is gezocht naar een verklaring voor dit fenomeen. Uit hun resultaten bleek namelijk dat een oudere generatie Groningers /ɔ/ meer open realiseerden dan /o:/ (de oorspronkelijke positie), terwijl een jongere generatie juist /o:/ meer open realiseerden dan /ɔ/ (de nieuwe positie). Van oudsher kent de Nederlandse taal een onderscheid tussen de korte <o>-klanken in hok en bok (respectievelijk: /ɔ/ en /o/). Tegenwoordig wordt dit onderscheid nauwelijks meer gemaakt. Koster en Gilbers opperden dat de samenval van die korte <o>-klanken invloed zou kunnen hebben op de omwisseling van /o:/ en /ɔ/, omdat de samenval ervoor zou zorgen dat het erg ‘druk’ wordt in de buurt van /o:/. /o:/ zou dan naar beneden schuiven, naar de oorspronkelijke positie van /ɔ/. Dit zou, volgens Koster en Gilbers, een verklaring kunnen zijn voor de omwisseling van /o:/ en /ɔ/.

Uit de kritiek die op het onderzoek van Koster en Gilbers (2016) gegeven is, bleek dat men moeite had met deze verklaring voor de omwisseling. De verlaagde positie van /o:/ zou volgens hen komen door diftongering van /o:/. Een diftong is een klank waarin de tongpositie sterk verandert tijdens de productie van de klank (Jurafski & Martin, 2009). Door de verandering in tongpositie klinkt het als een tweeklank. /o:/ wordt, als er sprake is van diftongering van /o:/, lager in de mond ingezet en eindigt hoger. Dit zou dan in de klinkerruimte terug te zien zijn als een schijnomkering. Die diftongering van /o:/ zou, volgens de kritiek die op het onderzoek van Koster en Gilbers gegeven is, ontstaan zijn door een reeks klankverschuivingen die samen een uitspraakvariant vormen: het Poldernederlands (Stroop, 1998).

(5)

In het onderhavige onderzoek worden de posities van /o:/ en /ɔ/ en de mogelijke diftongering van /o:/ onderzocht, waarmee wordt getracht de studie van Koster en Gilbers (2016) uit te breiden en te verbeteren, met als doel een verklaring te vinden voor het fenomeen dat wij denken gesignaleerd te hebben, namelijk de omwisseling van /o:/ en /ɔ/.

Ten eerste wordt er in het onderhavige onderzoek gebruik gemaakt van zoveel mogelijk homogene participantengroepen. De onderzoeksgroepen zullen uit een oudere en jongere generatie bestaan, net zoals in het onderzoek van Koster en Gilbers (2016), en afkomstig zijn uit het noorden (Groningen), oosten (Twente) en westen (Noord-Holland) van Nederland. Dit laatste is anders dan in het onderzoek van Koster en Gilbers, die gebruik maakten van een groep ouderen uit Groningen en een groep jongeren, waarvan de herkomst verspreid was over het hele land. Deze drie verschillende gebieden zijn gekozen om beter te kunnen onderzoeken of de verschillen tussen de jongere en oudere generatie afhankelijk is van de plaats van herkomst. De regio Twente en de provincie Groningen zijn gekozen, omdat de verwachting is dat er in deze provincies (nog) geen sprake is van diftongering van /o:/. De provincie Noord-Holland is gekozen, omdat de diftongering van /o:/ hier waarschijnlijk wel al voorkomt (Van der Harst, 2011; Jacobi, 2009; Stroop, 1998).

Ten tweede zal in het onderhavige onderzoek onderzocht worden of de verschillende participanten diftongering van /o:/ laten zien en of dit een verklaring is voor de schijnbare omwisseling van /o:/ en /ɔ/. Deze mogelijke verklaring is niet onderzocht door Koster en Gilbers (2016). Hiervoor worden de formantwaarden van /o:/ ook op ¼ en ¾ deel gemeten, in plaats van alleen, zoals gebruikelijk, op het punt van de hoogste intensiteit. Door op verschillende punten van de klank de formantwaarden te meten, wordt onderzocht of de klank verglijdt gedurende de productie en of er dus sprake is van een tweeklank.

Ten derde zal onderzocht worden of er, met name in Groningen en Twente, nog een onderscheid wordt gemaakt tussen de korte <o>-klanken. Volgens Van Loey (1970) wordt dit onderscheid namelijk nog gemaakt in bepaalde delen van het land, maar over welke gebieden hij het heeft, is onduidelijk. Volgens Grune (2014) maken Twentenaren dit onderscheid nog wel. Misschien maken de Groningers ook nog het onderscheid tussen de twee korte <o>-klanken. De verwachting is dat Noord-Hollanders hiertussen geen verschil meer maken.

(6)

Deze punten leiden tot de volgende onderzoeksvragen:

I. Is er sprake van diftongering van /o:/ in Groningen, Twente en Noord-Holland?

II. Wordt het onderscheid tussen /o:/ en /ɔ/ nog gemaakt in Groningen, Twente en Noord-Holland?

III. Op welke manier verschuiven /o:/ en /ɔ/ in de klinkerruimte van een jongere en oudere generatie uit Groningen, Twente en Noord-Holland?

Omdat het om een vervolgonderzoek gaat, waarbij de theorie niet zozeer uitgebreid zal worden, maar vooral het onderzoek opnieuw gedaan wordt, is het theoretisch kader uit Koster en Gilbers (2016) met hier en daar wat aanpassingen overgenomen.

De inhoud van het onderzoek ziet er als volgt uit: eerst zal het systeem van de kardinale klinkers uitgelegd worden, waarna er wordt besproken hoe de realisatie van klinkers weergegeven kunnen worden.

In het theoretische kader zullen een aantal onderwerpen besproken worden: de korte <o>-klanken in het Nederlands en de samenval daarvan, klankverschuivingen in het algemeen en het Poldernederlands. In die sectie zullen een aantal mogelijke verklaringen voor de eventuele omwisseling van /o:/ en /ɔ/ gegeven worden.

Vervolgens wordt de gebruikte onderzoeksmethode verantwoord. Hierna volgen de resultaten op verschillende deelonderzoeken. Uiteindelijk worden deze resultaten besproken in de conclusie en zullen er nog suggesties voor vervolgonderzoek en opmerkzaamheden in de discussie besproken worden.

Afsluitend is er in de bijlagen een weergave van de kritiek opgenomen, die gegeven is op het onderzoek van Koster en Gilbers (2016) en wat daarmee in het onderhavige onderzoek gebeurd is, alsook de dataset die gebruikt is voor de analyses.

(7)

Het systeem van de kardinale klinkers

De acht primaire kardinale klinkers /i, e, ε, a, ɑ, ɔ, o, u/ (Jones, 1972: 28) moeten gezien worden als richtpunten aan de hand waarvan de klinkers uit talen articulatorisch beschreven kunnen worden. Jones geeft de klinkers nummers. Kardinale voorklinkers één tot en met vier zijn respectievelijk: /i/, /e/, /ε/ en /a/, zie ook Figuur 1. Ze vormen een reeks waarbij de onderkaak steeds een stukje meer geopend wordt. De ruimte tussen de klanken is op het gehoor precies gelijk. Kardinale achterklinkers vijf tot en met acht zijn respectievelijk: /ɑ/, /ɔ/, /o/ en /u/. Zo wordt in het Nederlandse klinkersysteem /ɔ/ in pot (benadert kardinale klinker 6) beschreven als een half open achterklinker en /o:/ in poot (dicht bij kardinale klinker 7) als een half gesloten achterklinker (Booij, 1999). Dit klinkersysteem van Jones is slechts een abstractie van de werkelijkheid. Het systeem wordt alleen gebruikt om vergelijkbare klanken in werkelijke talen te kunnen beschrijven. Het kan voorkomen dat een taal klinkers heeft die zeer dicht in de buurt van een primaire kardinale klinker komen, maar dat is slechts toeval (Ashby, 2011: 85). Iedere realisatie van een kardinale klinker is per spreker en binnen een spreker uniek.

(8)

De akoestische realisatie van de klinkers in een taal kan weergegeven worden door de eerste twee formanten van de klinkers te plotten, zoals in Figuur 2 voor de Nederlandse klinkers is gedaan (Rietveld & Van Heuven, 2009: 152) op basis van metingen in Pols (1977: 14).

In Rietveld en Van Heuven (2009: 342) worden de gemiddelde formantwaarden van mannen en vrouwen weergegeven zoals gemeten in 1977 door Pols en in 2004 door Adank, Van Hout en Smits. In die weergave valt iets opmerkelijks op, namelijk dat de F1-waarden voor /o:/ in 1977 nog lager waren dan die van de realisatie van /ɔ/. In 2004 waren de F1-waarden voor /ɔ/ juist lager dan die van /o:/. Dit is niet weergegeven in Figuur 2.

Figuur 2 Formanten van de volle klinkers van mannen in het Nederlands (alle monoftongen behalve sjwa). De formantwaarden zijn afkomstig uit Pols (1977: 14) en geplot door Rietveld & Van Heuven, (2009: 152).

(9)

2. Theoretisch kader

2.1 De korte <o>-klank in het Nederlands

Vroeger werden er in het Nederlands twee korte <o>-klanken onderscheiden, zoals toen ook te zien was op het leesplankje van Hoogeveen, waar de woorden hok en bok als voorbeelden van het contrast werden gebruikt. De twee klanken werden als volgt onderscheiden:

In het midden van […] de aa-oe reeks (ɑ-u), bevinden de twee korte o-klanken zich naast elkaar; zij behooren dus niet tot de hoofdklinkers. […] De korte o, die het dichtst aan de aa-klank grenst, wordt de scherp-korte o genoemd (ò), en komt onder andere voor in òf, slòt, lòs, tròg en vòrst. De zacht-korte o (ó), die bij de oo- en oe-klanken aansluit, hoort men onder andere in móm, zónd, jóngen, bóf, bók. (Van Dantzig, 1940: 3)1.

In de tijd van het onderzoek van Van Dantzig (1940) was er nog geen programma zoals Praat waarmee formantwaarden gemeten konden worden (Boersma & Weenink, 2015). Van Dantzig baseerde het onderscheid op röntgenfoto’s, waarop de afstand tussen bijvoorbeeld de lippen, de kaken, en tussen tong en gehemelte gemeten is. Bepaalde klanken in de omgeving bevorderen het gebruik van de scherp- dan wel zachtkorte <o>. Zo is een <o> die wordt gevolgd door een nasaal vrijwel altijd zachtkort. Dit komt doordat de zachtkorte <o> een nauwere mondopening en daardoor een zwakkere mondluchtstroom heeft. Door de nauwere opening is er meer intra-orale impedantie en dat dwingt de luchtstroom vooral via de (ruimere) neusdoorgang te gaan. De neusluchtstroom wordt dus sterker en de combinatie met een nasaal is een logisch gevolg (Van Loey, 1970: 94). Omgeving is echter geen bindende factor (Van Dantzig, 1940).

Ook de historie heeft invloed. /u/, die tot en met de twaalfde eeuw in veel gesloten lettergrepen voorkwam, is veranderd in een (korte) /o/ (Van Loey, 1970: 93). Dit is bijvoorbeeld te zien aan woordparen die in het Duits met <u> en in het Nederlands met <o> gespeld worden, zoals: Hund-hond, krumm-krom en gebunden-gebonden. Dit komt waarschijnlijk doordat de West-Germaanse korte klinkers /u/ en /o/ in het Nederlands in een (korte) /o/ zijn samengevallen, maar in het Duits gescheiden zijn gebleven. Opvallend is wel dat [o] als nieuwe articulatiewijze van /u/ de oorspronkelijke /o/ niet verdrongen heeft (Van Loon, 1986: 87). De

(10)

nieuwe korte /o/ (half-gesloten) interfereerde niet met de al bestaande korte middenklinker, omdat die laatste al half-open was. Er was nog een vrije plek in het systeem, waar de verlaagde korte /u/ kon inschuiven. Dit lijkt op een streven naar een meer evenwichtige spreiding van klinkers in de klinkerruimte – en dat kan in dit geval zonder dat er bestaande contrasten in het gedrang komen. /o/ die in het Nederlands ontstond uit /u/ werd vaak de zachtkorte /o/. /ɔ/ die al bestond was meestal de scherpkorte /ɔ/ (Goossens, 2010: 249).

Van Dantzig merkte rond 1940 op dat veel docenten met wie hij samenwerkte – vooral uit de regio Rotterdam – het verschil niet herkenden tussen de scherpkorte en de zachtkorte <o>. Ze zeiden het onderscheid niet te maken en ook niet of nauwelijks te horen bij anderen. Dit was voor Van Dantzig reden voor nader onderzoek naar beide klanken. In zijn onderzoek heeft hij mensen gevraagd in een enquête aan te geven welk type <o> ze in bepaalde woorden gebruikten. Uit de resultaten concludeerde Van Dantzig dat het onderscheid nog gewoon bestond. Verreweg de meeste woorden werden namelijk door alle respondenten (95-100%) op dezelfde manier uitgesproken (1940: 147). Toch bleek er ook een aanzienlijk aantal woorden te zijn waarvan <o> door sommige respondenten scherpkort en door anderen zachtkort werd uitgesproken. Dit zou kunnen duiden op de start van het proces waarin het onderscheid tussen beide klanken vervalt. ‘Wij kunnen nu niet weten en zelfs niet voorspellen òf en wanneer daarin (= in het bestaan van het onderscheid tussen scherpkorte en zachtkorte <o>) verandering zal komen, en waartoe een eventueele verandering zal leiden’ (Van Dantzig, 1940: 162).

Slechts dertig jaar na Van Dantzigs onderzoek concludeert Van Loey (1970) dat de neiging steeds groter wordt om beide klanken te laten samenvallen. Hij geeft aan dat het per streek verschilt of de scherpkorte of de zachtkorte <o> wordt aangenomen. Volgens Van Loey is in het noorden van het land de neiging om /ɔ/ te gebruiken en in het zuiden /o/. Toch wordt ook volgens Van Loey het onderscheid tussen beide typen <o> nog wel gemaakt, in een uitgestrekt taalgebied. Maar welk taalgebied hij hier bedoelt, is niet duidelijk. Volgens Grune (2014) wordt het verschil tussen /ɔ/ en /o/ alleen nog in het oosten van het land gemaakt. Maar uit onderzoek van De Graaf (1985) blijkt dat ook Friezen het onderscheid nog maken.

(11)

2.2 Klankverschuivingen

Combinaties van klankverschuivingen zijn op zich niet uniek en komen voor bij zowel klinkers als medeklinkers (Lubowicz, 2011: 1719). In de literatuur worden ze wel chain shifts (ketenverschuivingen) genoemd. Ze worden gedefinieerd als ‘[…] a type of sound change where the change of one sound triggers the change of another’ (Ettlinger, 2007: 177). Chain shifts bestaan in verschillende vormen. Lubowicz (2011) onderscheidt onder andere push shifts, pull shifts en circular shifts.

Push shifts hebben de vorm A  B  C, waarbij de eerste stap leidt tot de tweede stap (Lubowicz, 2011: 1719). Met andere woorden, als A verandert in de richting van B, moet B ook veranderen, omdat de klanken anders samenvallen (Labov, 1994: 119). Een bekend voorbeeld is een onderdeel van de Amerikaanse Northern Cities Shift. /ε/ werd eerst gerealiseerd als [ʌ], steady gerealiseerd als ‘study’, waarna /ʌ/ in woorden study en busses zelf gerealiseerd werd als [ɔ]: busses klinkt dan als bosses. Dit werd geïllustreerd aan de hand van een perceptie-experiment, waarbij proefpersonen enkele woorden te horen kregen en moesten opschrijven wat ze hoorden. 83% verstond study voor steady en bosses voor busses (Labov, 1994: 194-195).

Een tweede type verschuiving is de pull shift (ook wel drag shift genoemd). Ook deze verschuiving heeft de vorm A  B  C, maar de oorzaak is tegengesteld aan die van de push shift. Bij pull shift is de stap A  B juist een gevolg van de stap B  C (Lubowicz, 2011: 120). Met andere woorden: als B verschuift richting C, laat deze een lege plek achter, die A aantrekt. Vandaar pull shift. Ook dit type verschuiving is terug te zien in de Northern Cities shift. Eén ervan wordt door Labov (1994: 195) beschreven aan de hand van het woord can, door een mannelijke spreker uit Buffalo uitgesproken, met een F1-waarde van ongeveer 350 Hz en een F2-waarde van zo’n 2600 Hz (Labov, 1994: 182). /æ/ klinkt dan als [ɪ]. De vrijgekomen plaats na de verschuiving van /æ/ trekt /ɔ/ aan, die daardoor meer naar voren wordt gerealiseerd. Hij verplaatst zich richting de oorspronkelijke positie van /æ/. Deze verschuiving kan worden geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld van miscommunicatie. Toen iemand werd voorgesteld aan een persoon die John heette, verstond hij in plaats daarvan Jan (Labov, 1994: 186).

Een derde type verschuiving dat Lubowicz (2011) onderscheidt, is de circular shift (ook wel exchange rule genoemd). De verschuiving vindt plaats in een cirkel (Lubowicz, 2011: 1720). Een voorbeeld is volgens Zonneveld (1976) Back Vowel Shift in het Brussels-Vlaams:

(12)

ziet er als volgt uit: /u:/ wordt gerealiseerd als [o] (mu:kə ‘maken’  gəmokt ‘gemaakt’) en /o:/ wordt gerealiseerd als [u] (vo:t ‘voet’  vutšə ‘voetje’. We zien hier de uitwisseling van /u/ en /o/ plaatsvinden. Na de verkorting blijven dezelfde klanken bestaan, maar de onderliggende klanken zijn anders. Deze regel heeft volgens Zonneveld o.a. een fonologische oorzaak: klinkerverkorting voor een medeklinkercluster. Dat zou pleiten voor de stelling dat circulaire verschuivingen hun oorsprong kunnen hebben in de fonologie en niet uitsluitend in de morfologie (cf. Anderson & Browne, 1973).

Anderson en Browne (1973) concluderen daarentegen dat de uitwisselingsregels niet door fonologische regels geconditioneerd worden, maar tot stand komen door hun morfolexicale omgeving. Dat wil zeggen dat klanken veranderen onder invloed van de morfologie van de woorden waarin ze staan, in plaats van onder invloed van de klanken in de omgeving.

Moreton (2004) komt tot de conclusie dat het proces dat Zonneveld (1976) beschrijft helemaal geen uitwisseling is. Volgens Moreton is de output van (1) niet gelijk aan de input van proces (2). Moreton (2004: 157) stelt dat de data die Zonneveld heeft gebruikt zijn verzameld en al eerder beschreven door Mazereel (1931). Waar Zonneveld spreekt van de [o], heeft Mazereel het over [ɔ]. Volgens Moreton moet regel (1) daarom worden vervangen door: u:  ɔ. In dat geval zou /u:/ geen /o/ maar /ɔ/ worden en is er geen sprake van een circulaire verschuiving.

Moreton (2004) stelt het bestaan van circulaire verschuivingen in het algemeen ter discussie. Ook Anderson en Browne (1973) veronderstellen dat veel processen die in de literatuur als circulaire verschuiving worden aangemerkt, dat in werkelijkheid helemaal niet zijn. Hierbij moet worden opgemerkt dat Anderson en Browne, in tegenstelling tot Moreton, niet het bestaan van alle uitwisselingsregels in twijfel trekken. Ze erkennen wel degelijk het bestaan ervan.

Moreton (2004) en ook Bennis en Van Oostendorp (2013) stellen dat circulaire verschuivingen niet kunnen bestaan. Die stellingname wordt onderbouwd vanuit Optimality Theory (Prince & Smolensky, 1993, verder: OT). In OT verkiezen gemarkeerdheidsconstraints bepaalde kandidaten voor de output boven de andere. Zo worden ongeronde klinkers verkozen boven geronde, open lettergrepen boven gesloten lettergrepen, korte klinkers boven lange, etc. Ongemarkeerde waarden worden universeel geprefereerd en staan dan ook aan de basis van alle grammatica’s (Kager, 1992: 2). Een tweede groep constraints bestaat uit correspondentie- of

(13)

leidt tot een verbetering in de gemarkeerdheid: ‘[…] if the output is not identical to the input, it must be less marked than the input’ (Moreton, 2004: 148). Oftewel: taal kan alleen veranderen als die verandering een verbetering is. Dit heeft gevolgen voor circulaire verschuivingen. In die processen is immers sprake van een verandering, terwijl de taal na die verandering nog steeds uit dezelfde klanken bestaat. De OT sluit circulaire verschuivingen dus in principe uit. Er vindt immers geen optimalisatie plaats. Dat zou volgens Moreton (2004) pleiten voor het standpunt van Anderson en Browne (1973) dat uitwisselingsregels een morfolexicale en geen fonologische oorzaak hebben. De vraag kan uiteraard ook gesteld worden of gegevens die niet in een theorie passen (zoals uitwisselingsregels) juist de theorie weerleggen?

2.3 Poldernederlands

Het Poldernederlands is een uitspraakvariant van de Nederlandse taal die van het Algemeen Beschaafd Nederlands verschilt doordat de tweeklanken /εi/, /œy/ en /ɑu/ met een wijdere mond gearticuleerd worden en daardoor in meer of mindere mate klinken als [ai], [ʌy] en [au] (Stroop, 1998). De middellage diftongen worden dus verlaagd. Volgens Stroop is die verlaging een universeel verschijnsel (vgl. het Duits (Wein) en het Engels (wine)). Het ABN kent die verlaging niet en is daarmee uniek.

Stroop is de naamgever van het Poldernederlands en wilde met deze naam refereren naar een Nederlandse politieke term, namelijk het poldermodel. Een model van politieke overeenstemming in de jaren ’70, welke zorgde voor economische groei. Volgens Stroop zou de economische groei voor veranderingen in de maatschappij hebben gezorgd, zoals meer individualisme en informaliteit. Daarnaast werd er minder waarde gehecht aan autoriteit, waardoor men ook minder het belang van het ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands) inzag (Jacobi, 2009). Het Poldernederlands is volgens Stroop gestart in de jaren ’70, omdat de emancipatie van jonge vrouwen een lossere houding tegenover taalnormen met zich meebracht. Daarnaast is de trend om diftongen te verlagen een redelijk natuurlijke taalverandering, sinds het aanzien van een nauwe articulatie in de zestiende eeuw is verdwenen (Labov, 1994).

De verlaging van de diftongen / εi/, /œy/ en /ɑu/ in het Poldernederlands zorgt ervoor dat er een vacuüm ontstaat op hun oorspronkelijke positie. De lange middenvocalen zouden als gevolg hiervan een gediftongeerde vorm aannemen en deze plek opvullen, zoals te zien is in Figuur 3.

(14)

Figuur 3 Verschuiving van de lange middenvocalen en diftongen volgens Stroop (Jacobi 2009:2).

3. Methode

3.1 Data

Voor dit onderzoek hebben 56 proefpersonen twaalf woorden en twee zinnen ingesproken. 26 proefpersonen vallen in de leeftijdscategorie 17 tot 29 jaar (M = 23) en worden ‘jong’ genoemd. Dertig proefpersonen zijn 54 tot 78 jaar (M = 65). Zij worden ‘oud’ genoemd. De eerste leeftijdscategorie bestaat uit tien mannen en zestien vrouwen, de tweede uit zestien mannen en veertien vrouwen (zie Tabel 1).

Tabel 1 Herkomst proefpersonen.

De proefpersonen namen op vrijwillige basis deel aan het onderzoek. Anders dan bij het onderzoek van Koster en Gilbers (2016) komen de proefpersonen die meegedaan hebben aan het onderhavige onderzoek uit drie gebieden, zie Tabel 1. Zij zijn in die gebieden geboren, getogen en wonen er nog steeds. Hiervoor is gekozen om beter te kunnen onderzoeken of de verschillen tussen de jongere en de oudere generatie afhankelijk is van de plaats van herkomst. De regio Twente en provincie Groningen zijn gekozen, omdat de verwachting is dat er in deze regio en provincie (nog) geen sprake is van diftongering van /o:/. De provincie Noord-Holland is gekozen, omdat de diftongering van /o:/ hier waarschijnlijk wel al voorkomt (Van der Harst, 2011; Jacobi, 2009; Stroop, 1998). Ongeveer de helft van de opnames zijn door de onderzoeker

e: ø: o:

εi œy ɔu

ai ay au

Herkomst Jongeren (17-29) Ouderen (54-78)

Mannen Vrouw Mannen Vrouwen

Groningen 4 5 5 5

Twente 3 6 5 5

(15)

De woorden die de proefpersonen moesten inspreken zijn: peet, hok, stoof, poet, bof, pet, bok, kook, paat, of, poot en piet. Een tweetal zinnen moest ook worden uitgesproken: ik schrok van de knal en ik schrok het eten naar binnen. In beide zinnen is het doelwoord schrok. Deze woorden en zinnen bevatten de doelklinkers /o:/, de scherpkorte /ɔ/ en de zachtkorte /o/, de extreme klinkers /a:/, /i/ en /u/ om de individuele klinkerruimtes te bepalen en de met /ɔ/ en /o:/ corresponderende voorklinkers /ε/ en /e:/. De meeste klinkers worden voorafgegaan en gevolgd door een plofklank, om zo de klinker zo goed mogelijk te kunnen onderscheiden. Maar om te onderzoeken of er nog een verschil gemaakt wordt tussen /ɔ/ en /o/, is het van belang dat er bestaande woorden worden gebruikt. Hierdoor is het niet altijd mogelijk om woorden te selecteren die voorafgegaan en gevolgd worden door een plofklank. De woorden met /ɔ/ (scherpkort) zijn de volgende: hok, schrok (uit de zin Ik schrok het eten naar binnen) en of. De woorden met /o/ (zachtkort) zijn de volgende: schrok (uit de zin Ik schrok van de knal), bof en bok.

3.2 Werkwijze

In Praat (Boersema & Weenink, 2015, versie 6.0.21) werden de eerste en tweede formantwaarde van de klinkers gemeten. De meting vond bij alle klinkers plaats op het punt van de hoogste intensiteit binnen die klinkers. Bij /o:/ vond de meting ook plaats op ¼ en ¾ deel van de klinker. Hiermee is geprobeerd de eventuele verglijding, en dus de diftongering, van de klank te meten. Om te abstraheren van verschillen tussen de individuele sprekers (mede afhankelijk van geslacht) zijn de formantwaarden binnen de sprekers – zoals gebruikelijk – genormeerd met behulp van z-transformatie (Adank, Van Hout & Smits, 2004). De z-waarden zijn dus afgeleid van de formantwaarden en worden gebruikt in de analyses, omdat het genormaliseerde waarden zijn. Ze zullen wel formantwaarden (F1, F2) genoemd worden. 3.3 Diftongering van /o:/

Om te onderzoeken of er sprake is van diftongering van /o:/ in Groningen, Twente en Noord-Holland is de verglijding van de eerste (F1) en tweede formantwaarde (F2) op ¼ deel van de klank naar ¾ deel gemeten. De F1 op ¼ deel is vergeleken met de F1 op ¾ deel. Dit is ook gedaan met de F2. Omdat de metingen van dezelfde klank komen (¼ deel en ¾ deel van /o:/) is er gebruik gemaakt van een gepaarde t-toets.

(16)

De diftongering is inzichtelijk gemaakt in de klinkerdriehoek die voor iedere onderzoeksgroep gemaakt is (Figuren 4 tot en met 9). De pijl geeft aan hoe /o:/ op ¼ deel van de klank verglijdt naar ¾ deel van de klank.

3.4 Verschil tussen /ɔ/ en /o/

In het onderzoek is onderzocht of er nog een verschil wordt gemaakt tussen /ɔ/ en /o/ door de proefpersonen. Als zou blijken dat er geen verschil meer wordt gemaakt tussen de beide <o>-klanken, dan worden ze in de verdere analyses als één klank beschouwd. Als zou blijken dat er nog wel een verschil wordt gemaakt, worden ze in de verdere analyses als aparte klanken beschouwd.

3.5 Positie van /ɔ/, /o/ en /o:/

Om de posities van de doelklinkers te bepalen is eerst de afstand gemeten tussen /ɔ/ en /o:/ door de F1 van /o:/ af te trekken van de F1 van /ɔ/. Ditzelfde is gedaan voor de afstand tussen /o/ en /o:/ en vervolgens zijn de verschillen in F2-waarden van beide klanken gemeten. De relatieve posities in de klinkerdriehoek zijn vervolgens met behulp van ongepaarde t-toetsen met de posities van de verschillende onderzoeksgroepen vergeleken.

Vervolgens is er met de z-waarden van de klanken voor iedere onderzoeksgroep een klinkerdriehoek geplot, waarin de posities van /ɔ/, /o/ en /o:/ te zien zijn.

(17)

4. Resultaten

4.1 Diftongering van /o:/

De resultaten van de analyse zijn in Tabel 2 weergegeven. Uit de resultaten blijkt dat /o:/ diftongeert in Groningen, Twente en Noord-Holland, maar ook blijkt dat dit niet geldt voor de oudere Twentenaren. Hoe de /o:/ precies verglijdt is inzichtelijk gemaakt in de klinkerdriehoek die voor iedere onderzoeksgroep gemaakt is, zie Figuren 4 tot en met 9. De pijl wijst van de positie van /o:/ op ¼ deel van de klank naar de positie van /o:/ op ¾ deel.

Leeftijd Plaats Formant ¼ ¾ t (dF) p

M SD M SD F1 0,15 0,48 -0,61 0,45 7,48 (26) <0,001* Jong Groningen F2 -0,34 0,19 -0,62 0,26 5,32 (26) <0,001* F1 0,21 0,61 -0,73 0,47 9,00 (29) <0,001* Oud Groningen F2 -0,34 0,23 -0,78 0,34 7,01 (29) <0,001* F1 -0,07 0,50 -0,65 0,46 4,40 (26) <0,001* Jong Twente F2 -0,50 0,31 -0,64 0,31 1,71 (26) 0,100 F1 -0,60 0,49 -0,46 0,35 1,54 (28) 0,136 Oud Twente F2 -0,68 0,21 -0,72 0,18 1,12 (28) 0,274 F1 0,49 0,45 -0,39 0,31 8,62 (23) <0,001* Jong Noord-Holland F2 -0,31 0,20 -0,49 0,14 4,73 (23) <0,001* F1 0,11 0,53 -0,47 0,34 6,28 (29) <0,001* Oud Noord-Holland F2 -0,32 0,24 -0,59 0,21 7,16 (29) <0,001*

Tabel 2 Gemiddelde formantwaarden en standaarddeviaties op ¼ en ¾ deel van de klank /o:/. De formantwaarden zijn met elkaar vergeleken. De t- en p-waarden van de uitgevoerde t-toetsen staan in de tabel. * geeft significantie aan, met α = 0,05.

(18)

4.2 Verschil tussen /ɔ/ en /o/

Met behulp van een t-toets is gekeken hoe de F1 van /ɔ/ zich verhoudt tot de F1 van /o/. Tussen de formantwaarden blijkt een significant verschil te zitten, waarbij de F1 van /ɔ/ (M = 0,25; SD = 0,63) gemiddeld groter is dan /o/ (M = 0,06; SD = 0,58), t (330) = -2,82, p = 0,01.

Tussen de F2 van /ɔ/ en /o/ van alle groepen blijkt geen significant verschil te zijn (/ɔ/ (M = -0,53; SD = 0,29) en /o/ (M = -0,52; SD = 0,27), t (330) = -0,39, p = 0,70).

Uit deze resultaten blijkt dat er een significant verschil zit tussen de formantwaarden van /ɔ/ en /o/, waardoor de klanken bij de verdere analyses niet samengevoegd kunnen worden, maar als verschillende klanken moeten worden beschouwd.

4.3 Positie van /ɔ/, /o/ en /o:/

Om de relatieve positie van de doelklinkers te bepalen is de afstand tussen /ɔ/ en /o:/, en /o/ en /o:/ gemeten. De descriptieve waarden van de afstanden van F1 en F2 zijn weergegeven in Tabel 3.

Leeftijd Plaats Afstand F1 /ɔ/ - /o:/ AfstandF1 /o/ - /o:/ Afstand F2 /ɔ/ - /o:/ Afstand F2 /o/ - /o:/

M SD n M SD n M SD n M SD n Jong Groningen 0,28 0,54 27 0,19 0,74 27 -0,22 0,29 27 -0,12 0,41 27 Oud Groningen 0,23 0,53 29 0,14 0,59 27 -0,06 0,42 29 -0,14 0,33 27 Jong Twente 0,61 0,83 27 0,36 0,70 27 0,13 0,48 27 0,09 0,50 27 Oud Twente 1,20 0,81 29 0,71 0,69 29 0,24 0,28 29 0,16 0,24 29 Jong Noord-Holland -0,41 0,61 24 -0,46 0,67 24 -0,26 0,40 24 -0,22 0,35 24 Oud Noord-Holland 0,03 0,53 30 -0,11 0,51 30 -0,15 0,30 30 -0,17 0,30 30

(19)

De resultaten van de t-toetsen (zie Bijlage 2) worden ondersteund door de Figuren 4 tot en met 9, waarin de gemiddelde F1- en F2-waarde per klank per groep zijn uitgezet in klinkerdriehoeken. In deze figuren is ook de diftongering van /o:/ te zien. De pijl geeft de verglijding van /o:/ op ¼ deel van de klank naar ¾ deel aan. In deze figuren valt een aantal zaken op.

De jonge Noord-Hollanders spreken /o:/, gemeten op het punt van de hoogste intensiteit, significant lager uit dan /ɔ/ en /o/. Dit wordt aangetoond door een negatief verschil tussen de F1-waarde van /ɔ/ en /o:/, /o/ en /o:/ (M = -0,41; SD = 0,61), dat significant is bij alle vergelijkingen van de F1-waarde met de andere groepen (jonge Groningers t (49) = 4,29, p = <0,001 en t (49) = 3,27, p = 0,002, oude Groningers t (51) = 4,09, p = <0,001 en t (49) = 3,40, p = 0,001, jonge Twentenaren t (49) = 4,95, p = <0,001 en t (49) = 4,26, p = <0,001, oude Twentenaren t (51) = 8,03, p < 0,001 en t (51) = 6,23, p < 0,001, oude Noord-Hollanders t (52) = 2,83, p = 0,007 en t (52) = 2,18, p = 0,034).

/o:/, uitgesproken door jonge Noord-Hollanders, gemeten op ¾ deel van de klank wordt iets, maar niet significant hoger uitgesproken dan /ɔ/ en /o/.

/ɔ/, /o/ en /o:/ liggen voor de jonge en oude Groningers en de oude Noord-Hollanders dicht bij elkaar. Zij laten onderling geen significante verschillen zien in deze klankposities.

De groep oude Twentenaren is de enige groep die nog een significant onderscheid maakt tussen /ɔ/ ((afstand met /o:/) M = 1,20; SD = 0,81) en /o/ ((afstand met /o:/) M = 0,71; SD = 0,69), t (56) = 2,48, p = 0,016.

(20)

Figuur 4 Klinkerdriehoek van jonge Groningers (met z-waarden). De zwarte pijl geeft de verglijding aan van /o:/ op ¼ deel van de klank naar ¾ deel.

Figuur 5 Klinkerdriehoek van oude Groningers (met z-waarden). De zwarte pijl geeft de verglijding aan van /o:/ op ¼ deel van de klank naar ¾ deel.

-3 -2,5 -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 -2,5 -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1

JONGE GRONINGERS

/i/ /a/ /u/ /e/ /ɛ/ /o:/ /ɔ/ /o/ /o:/ 1/4 /o:/ 3/4

-2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 -2,5 -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1

OUDE GRONINGERS

(21)

Figuur 6 Klinkerdriehoek van jonge Twentenaren (met z-waarden). De zwarte pijl geeft de verglijding aan van /o:/ op ¼ deel van de klank naar ¾ deel.

Figuur 7 Klinkerdriehoek van oude Twentenaren (met z-waarden). De zwarte pijl geeft de verglijding aan van /o:/ op ¼ deel van de klank naar ¾ deel.

-3 -2,5 -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 -2,5 -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1

JONGE TWENTENAREN

/i/ /a/ /u/ /e/ /ɛ/ /o:/ /ɔ/ /o/ /o:/ 1/4 /o:/ 3/4

-2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 -2,5 -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1

OUDE TWENTENAREN

(22)

Figuur 8 Klinkerdriehoek van jonge Noord-Hollanders (met z-waarden). De zwarte pijl geeft de verglijding aan van /o:/ op ¼ deel van de klank naar ¾ deel.

Figuur 9 Klinkerdriehoek van oude Noord-Hollanders (met z-waarden). De zwarte pijl geeft de verglijding aan van /o:/ op ¼ deel van de klank naar ¾ deel.

-3 -2,5 -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 -2,5 -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1

JONGE NOORD-HOLLANDERS

/i/ /a/ /u/ /e/ /ɛ/ /o:/ /ɔ/ /o/ /o:/ 1/4 /o:/ 3/4

-3 -2,5 -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1 1,5 -2,5 -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1

OUDE NOORD-HOLLANDERS

(23)

5. Discussie & conclusie

Om te onderzoeken hoe /o:/ en /ɔ/ zich bewegen in de klinkerruimtes van een jongere en oudere generatie Groningers, Twentenaren en Noord-Hollanders, zijn de klanken van 56 proefpersonen gemeten. Er werd onderzocht of deze groepen van /o:/ een tweeklank maken (diftongeren), of zij nog een onderscheid maken tussen de twee korte <o>-klanken, /ɔ/ en /o/, en er werd naar een verklaring gezocht voor het al dan niet verschuiven van /o:/, /ɔ/ en /o/ in de klinkerruimte. Voor dit onderzoek zijn van 56 proefpersonen de doelklinkers /o:/, de scherpkorte /ɔ/ en de zachtkorte /o/, de extreme klinkers /a/, /i/ en /u/ om de individuele klinkerruimtes te bepalen, en de met /ɔ/ en /o:/ corresponderende voorklinkers /ε/ en /e/ gemeten. De proefpersonen lazen woorden voor, die de te onderzoeken klanken bevatten, vanaf een beeldscherm. In Praat (Boersema & Weenink, 2015, versie 6.0.21) zijn de klanken geïsoleerd en zijn de eerste twee formanten per klank handmatig gemeten. De formantwaarden zijn genormaliseerd naar z-waarden. Deze z-waarden zijn vervolgens gebruikt voor de analyses.

In het systeem van de kardinale klinkers staat /o:/ hoger dan /ɔ/ in de klinkerruimte (Jones, 1972). Dat wil zeggen dat voor /ɔ/ de mond meer open (de tong en kaak lager) zou moeten zijn dan voor /o:/. De jonge Noord-Hollanders echter, spreken /o:/, gemeten op het punt van de hoogste intensiteit, significant lager uit dan /ɔ/. Voor dit verschijnsel zijn verschillende verklaringen mogelijk, maar voordat die besproken worden, zullen eerst de onderzoeksvragen beantwoord worden.

Uit de resultaten is gebleken dat bijna alle onderzoeksgroepen /o:/ diftongeren. De uitzondering hierop zijn de oudere Twentenaren. Zij spreken /o:/ nog uit als een monoftong. De verwachting was dat ook de jongere Twentenaren en jongere en oudere Groningers geen diftongering van /o:/ zouden laten zien, maar dit blijkt niet uit de resultaten. In vervolgonderzoek zou er gekeken kunnen worden naar jongeren met een sterker Twents accent. De verwachting is dat /o:/ in het Twents accent nog als een monoftong wordt uitgesproken, kijkend naar hoe de oudere Twentenaren in het onderhavige onderzoek /o:/ hebben uitgesproken.

Er is ook gebleken dat alleen de oudere Twentenaren nog een onderscheid maken tussen de twee korte <o>-klanken, namelijk de scherpkorte en zachtkorte. De andere onderzoeksgroepen maakten dit onderscheid niet meer. Hiermee wordt Grune (2014) bevestigd.

(24)

In Figuren 4 tot en met 9 is duidelijk te zien dat de positie van /o:/, /ɔ/ en /o/ verandert tussen de verschillende onderzoeksgroepen. Maar wat gebeurt er precies?

Koster en Gilbers (2016) vonden in hun onderzoek een omkering van /o:/ en /ɔ/ bij een jonge generatie ten opzichte van een oudere generatie Groningers. Deze omkering lijken we weer te zien in het onderhavige onderzoek bij de jonge Noord-Hollanders. Gemeten op het punt van de hoogste intensiteit spreken zij /o:/ significant lager uit dan /ɔ/. Kritiek op het onderzoek van Koster en Gilbers was er onder andere op de verklaring die zij gaven voor de omkering. Volgens Koster en Gilbers zou de reeks veranderingen namelijk begonnen zijn bij de samenval van /ɔ/ en /o/. Na die samenval zouden de drie klanken /o:/, /ɔ/ en /o/ zich in de klinkerruimte op een ongeveer gelijke positie bevinden. Door drukte wordt /o:/ naar beneden geduwd, op de oorspronkelijke positie van /ɔ/. Critici echter, gaven aan dat niet de samenval van /ɔ/ en /o/, waardoor /o:/ naar beneden geduwd wordt, de oorzaak was voor de verschuiving, maar juist dat /o:/ naar beneden getrokken wordt door de verlaging van de middellage diftongen. Doordat /o:/ naar beneden getrokken wordt, wordt /o:/ een diftong. Deze verandering van klanken wordt het Poldernederlands genoemd.

Zoals eerder genoemd, lijkt het erop alsof de omkering van /o:/ en /ɔ/ in het onderhavige onderzoek weer gesignaleerd wordt. Maar als we ook naar de diftongering van /o:/ kijken, dus naar hoe /o:/ verglijdt vanaf de onset van de klank naar de offset, dan zien we dat /o:/ laag in de klinkerruimte begint en iets hoger, maar niet significant, eindigt dan /ɔ/ en /o/. /o:/ wordt dus niet in zijn geheel lager dan /ɔ/ en /o/ uitgesproken, maar voor een gedeelte. Hierdoor lijkt er dus sprake te zijn van een omkering, gemeten op het punt van de hoogste intensiteit, maar is dit in werkelijkheid niet het geval. Stroop (1998) noemt de diftongering van /o:/ een gevolg van de verlaging van de middellage diftongen /εi/, /œy/ en /ɑu/. Door die verlaging ontstaat er een vacuüm op hun oorspronkelijke positie. De lange middenvocalen (/e:/, /ø:/ en /o:/) zouden als gevolg hiervan een gediftongeerde vorm aannemen en deze plekken opvullen.

(25)

De jonge Noord-Hollanders laten als enige groep dit verschijnsel zien. De andere onderzoeksgroepen laten dus wel diftongering van /o:/ zien, maar niet dat het beginpunt van /o:/ zo laag in de klinkerruimte is. Volgens Stroop (1998) komt het Poldernederlands vooral voor bij jonge hoogopgeleide vrouwen. Die jonge hoogopgeleide vrouwen wonen vaak in de Randstad. Jacobi (2009) vindt geen verschil in diftongering van /o:/ tussen mannen en vrouwen, maar vindt wel een verschil tussen een oudere en jongere generatie en een laagopgeleide en hoogopgeleide groep, waarbij de jonge, hoogopgeleide generatie een grotere mate van diftongering en lagere inzet van /o:/ laat zien dan de oudere generatie. Dit zou kunnen verklaren waarom alleen de jonge Noord-Hollanders in het onderhavige onderzoek een lage inzet van /o:/ laten zien. Zij lijken voorop te lopen in het gebruik van het Poldernederlands. Helaas heeft bij de selectie van de proefpersonen de factor ‘educatie’ niet meegewogen. Of de proefpersonen hoog of laag opgeleid zijn, is vaak niet bekend.

De door Koster en Gilbers (2016) gesignaleerde omkering van /o:/ en /ɔ/ lijkt niet het gevolg te zijn, zoals zij opperen, van een samenval van /ɔ/ en /o/. Als we in Figuren 4 tot en met 9 kijken naar de positie van /ɔ/, /o/ en /o:/ (op het punt van de hoogste intensiteit, op ¼ deel en op ¾ deel) dan zien we dat het achterste deel van /o:/ bijna niet verschilt tussen de onderzoeksgroepen. Het voorste deel echter wel. Het lijkt erop dat de oudere Twentenaren de ‘oorspronkelijke’ positie van /o:/, /ɔ/ en /o/ laten zien: /ɔ/ ligt laag in de klinkerruimte, /o/ wat hoger en /o:/ het hoogst. Bij de andere klinkerdriehoeken is te zien dat /ɔ/ en /o/ op gelijke hoogte komen te liggen; men maakt geen significant onderscheid meer tussen deze twee klanken. Daarnaast is te zien dat /o:/ is gaan diftongeren: de onset van /o:/ verlaagt. Het achterste deel van /o:/ ligt namelijk nog op dezelfde positie als de gehele /o:/ van de oudere Twentenaren. Nu de onset van /o:/ verlaagt is, is het pas zo dat de klanken (het eerste deel van) /o:/, /ɔ/ en /o/ op gelijke hoogte komen (zie klinkerdriehoeken van de jonge en oude Groningers, jonge Twentenaren en de oudere Noord-Hollanders). Bij de jonge Noord-Hollanders zien we dat de gehele /o:/ nog meer naar beneden schuift.

(26)

Als we de onderzoeksgroepen als verschillende fases zouden zien van het proces waarin de posities van /o:/, /ɔ/ en /o/ verschuiven, dan kan de conclusie getrokken worden dat de verschuiving van /o:/ geen push shift is, maar een pull shift. Om deze conclusie echter hard te maken, is het nodig om onderzoek te doen naar de verschuiving van de middellage diftongen bij deze onderzoeksgroepen. Als het zo is, dat die middellage diftongen verlagen bij de jonge Noord-Hollanders, dan kan de conclusie getrokken worden dat de pull shift een onderdeel is van het Poldernederlands. Ook is de verwachting dat de verlaging van de middellage diftongen al te zien is bij de jonge en oude Groningers, de jonge Twentenaren en de oude Noord-Hollanders, omdat zij /o:/ al diftongeren.

De conclusie van het onderhavige onderzoek is dat Koster en Gilbers (2016) een omkering leken te hebben gezien van /o:/ en /ɔ/ bij een groep studenten, maar dat deze omkering niet meer te zien is als er gekeken wordt naar de volledige <o:>-klank. /o:/ diftongeert: het eerste deel van /o:/ is in de klinkerruimte verlaagd, maar het laatste deel van /o:/ niet.

(27)

Referenties

Adank, P., R. van Hout & R. Smits (2004). An acoustic description of the vowels in Northern and Southern Standard Dutch. Journal of the Acoustical Society of America, 116, 1729-1738.

Anderson, S.R. & W. Browne (1973). On keeping exchange rules in Czech. Papers in Linguistics, 6, 445-482.

Ashby, P. (2011). Understanding Phonetics. London: Hodder Education.

Bennis, H.J. & M. van Oostendorp (2013). Grammar & Geography or vice versa. Language and space: an international handbook of linguistic variation, 3, 664-679.

Boersma, P. & D. Weenink. (2015). Praat: doing phonetics by computer (Versie 6.0.21) [Computerprogramma]. Gedownload op 1 maart 2017, van

http://www.fon.hum.uva.nl/praat/

Booij, G. (1999). The phonology of Dutch. Oxford: Oxford University Press.

Dantzig, B. van (1940). De korte O-klanken in het Nederlandsch. Groningen-Batavia: Noordhoff.

Ettlinger, M. (2007). Shifting: categories: An exemplar-based computational model of chain shifts. UC Berkeley phonology lab annual report, 177-182.

Goossens, J. (2010). Over korte o-klanken. In: J. de Caluwe & J. van Keymeulen (red.) Voor Magda. Artikelen voor Magda Devos bij haar afscheid van de universiteit Gent. Gent: Academia Press, 249-254.

Graaf, T. de (1985). Phonetic aspects of the frisian vowel system. North-Western European Language Evolution, 5, 23-40.

Grune, D. (2014). Open en gesloten korte o in een klein deel van Oost-Nederland.

Beschikbaar op: https://dickgrune.com/NatLang/Dutch/O_of_O/. (Gedownload 01-11-2017).

(28)

Jones, D. (1972). An outline of English phonetics. Cambridge: Heffer & Sons.

Jurafsky, D. & J.H. Martin (2009). Speech and language processing. An introduction to natural language processing, computational linguistics, and speech recognition. New Jersey: Pearson Education.

Kager, R. (1999). Optimality Theory. Cambridge: Cambridge University Press.

Koster, L. & D. Gilbers (2016). De plaats van /o:/ en /ɔ/ in het Nederlandse klinkersysteem. Masterscriptie.

Labov, W. (1994). Principles of linguistic change. Volume 1: Internal factors. Oxford & Cambridge: Blackwell Publishers.

Loey, A. van (1970). Schönfelds historische grammatica van het Nederlands. Zutphen: Thieme & Cie.

Loon, J. van (1986). Historische fonologie van het Nederlands. Leuven/Amersfoort: Acco. Lubowicz, A. (2011). Chain shifts. In: M. van Oostendorp, C. Ewen, B. Hume & K. Rice

(red.) Companion to phonology. Oxford: Wiley-Blackwell, 1717-1735.

Mazereel, G. (1931). Klank en vormleer van het Brusselsch dialect. Leuven: De Vlaamsche Drukkerij.

Moreton, E. (2004). Non-computable Functions in Optimality Theory. In: J.J. McCarthy (red.), Optimality Theory in Phonology: a reader, 141-163.

Pols, L.C.W. (1977). Spectral analysis and identification of Dutch vowels in monosyllabic words. Dissertatie, VU Amsterdam.

Prince, A. & P. Smolensky (1993). Optimality Theory: constraint interaction in generative grammar. New Brunswick: Center for cognitive science.

Rietveld, A.C.M. & V.J. van Heuven (2009). Algemene Fonetiek. Bussum: Coutinho. Zonneveld, W. (1976). A phonological exchange rule in Flemish Brussels. Linguistic

(29)

Bijlage 1: Weergave en reactie op kritiek onderzoek Koster en Gilbers (2016)

Het onderzoek van Koster en Gilbers (2016) is opgestuurd voor publicatie in het tijdschrift Nederlandse Taalkunde. Na het opsturen is het teruggekomen en zou het onderzoek alleen na grondige aanpassing publicabel zijn. In dit overzicht worden de punten van kritiek genoemd, gegeven door twee externe beoordelaars en de redactie van Nederlandse Taalkunde, en er wordt uitgelegd wat er met deze punten in het onderhavige onderzoek is gebeurd. Interpunctie- en zinsbouwfouten zullen niet genoemd worden.

Methodologische kritiek

Als methodologisch probleem wordt genoemd dat er te weinig bekend is over de talige (en eventueel sociale) achtergrond van de twee populaties die vergeleken worden. Dit is relevant omdat één van de groepen veel diverser is qua afkomst (de 20-30’ers) en de andere juist niet (de 60+’ers). De 60+’ers komen bijna allemaal uit Groningen en wonen daar ook nog; de 20-30’ers wonen allemaal in Groningen, maar hun herkomst ligt verspreid over het hele land. In het onderhavige onderzoek is ervoor gekozen om een oudere en jongere generatie uit drie provincies te onderzoeken. Deze mensen zijn geboren, getogen en wonen nog steeds in die provincies. Hiermee is geprobeerd om de talige achtergrond in een groep gelijk te laten zijn. Er is bij de onderzoekspopulatie niet gekeken naar opleiding, alleen naar geslacht, leeftijd en herkomst.

Poldernederlands

In de kritiek wordt genoemd dat de waargenomen klinkerverschuiving in verband kan worden gebracht met het Poldernederlands, als een uitvloeisel hiervan, en met het steeds sterker diftongisch wordende karakter van /o:/ in het Standaardnederlands. De karakterisering van /o:/ als een monoftong die verlaagt en van plaats wisselt met /ɔ/ is, volgens de kritiek, zelfs een onjuiste karakterisering van de veranderingen die deze klinker heeft ondergaan.

In het onderhavige onderzoek is onderzocht of de onderzoeksgroepen /o:/ diftongeren door de klank niet alleen, zoals gebruikelijk op het punt van de hoogste intensiteit te meten, maar ook op ¼ en ¾ deel van de klank te meten. Zo kan de verglijding tussen het begin en het einde van de klank onderzocht worden en dus of er sprake is van diftongering. Uit de resultaten blijkt dat alle groepen, behalve de oudere Twentenaren /o:/ diftongeren. Vervolgens is bekeken of de waargenomen klinkerverschuiving, de omwisseling van /o:/ en /ɔ/ ook bij de participanten

(30)

omwisseling. De omwisseling komt voor, met name bij de jongere Noord-Hollanders, maar als we kijken naar de diftongerende /o:/, moet er geconcludeerd worden dat alleen het eerste deel van /o:/ een omwisseling laat zien met /ɔ/ en niet de gehele /o:/. Het lijkt erop alsof /o:/ naar beneden wordt getrokken door het verlagen van de middellage diftongen (het kenmerk van het Poldernederlands). Het lijkt er niet op, zoals Koster en Gilbers (2016) concludeerden, dat /o:/ geduwd wordt. In het onderhavige onderzoek moet de kritiek beaamd worden en wordt de waargenomen klinkerverschuiving dus in verband gebracht met het Poldernederlands.

Statistische analyse

De statistische analyse vereist volgens de critici grondige herziening.

De gevonden formantwaarden zijn, om te abstraheren van verschillen tussen individuele sprekers (mede afhankelijk van hun geslacht), genormeerd met behulp van z-transformatie. De z-waarden die hieruit zijn gekomen, zijn gebruikt voor de analyse. Koster en Gilbers (2016) deden dit ook, maar gebruikten niet altijd de genormeerde waarden in de analyse. Dit leidde tot verwarrende uitkomsten. Voor de duidelijkheid: in het onderhavige onderzoek zijn dus niet de formantwaarden geanalyseerd, maar de z-waarden, die van de formantwaarden zijn afgeleid. Dit maakt voor de resultaten niet uit, maar als men gewend is om de ‘herkenbare’ formantwaarden te zien in een onderzoek, kan het verwarrend zijn.

De statistische analyse is anders opgezet dan in het onderzoek van Koster en Gilbers, maar ook anders dan de critici hebben geopperd. Dit komt doordat in het onderhavige onderzoek zes verschillende groepen met elkaar vergeleken worden, in plaats van twee. De diftongering van /o:/ is geanalyseerd door een gepaarde t-toets te doen, omdat de metingen van dezelfde klank komen (¼ en ¾ deel van /o:/). Het verschil tussen /ɔ/ en /o/ is geanalyseerd door een ongepaarde t-toets te doen, omdat er twee gemiddelden, die onafhankelijk van elkaar zijn, met elkaar vergeleken worden. Ook de relatieve posities van de doelklinkers /o:/, /ɔ/ en /o/ zijn geanalyseerd door ongepaarde t-toetsen te doen. Per groep zijn namelijk twee onafhankelijke gemiddelden met elkaar vergeleken, namelijk de gemiddelde afstand tussen /o:/ en /ɔ/ en /o:/ en /o/.

(31)

Verschil tussen /ɔ/ en /o/

In de kritiek is ook genoemd dat het interessant is om te onderzoeken of de Noordelingen misschien nog het onderscheid tussen /ɔ/ en /o/ maken. Dat is gedaan door de participanten een aantal items te laten uitspreken met daarin scherpkorte en de zachtkorte <o>-klanken. Uit de resultaten blijkt dat alleen de oudere Twentenaren nog het verschil maken tussen de /ɔ/ en /o/. Dus zelfs de Noorderlingen maken het onderscheid niet meer.

(32)

Bijlage 2: Resultaten analyse (t-toetsen) van positie /o:/, /ɔ/ en /o/ Afstand F1 /ɔ/ en /o:/ Afstand F1 /o/ en /o:/ Afstand F2 /ɔ/ en /o:/ Afstand F2 /o/ en /o:/ Groningen jong – Groningen oud t (54) = 0,35, p = 0,731 t (52) = 0,27, p = 0,785 t (54) = 1,65, p = 0,105 t (52) = 0,20, p = 0,844 Groningen jong – Twente jong t (52) = 1,73, p = 0,089 t (52) = 0,87, p = 0,390 t (52) = 3,24, p = 0,002* t (52) = 1,69, p = 0,098 Groningen jong – Twente oud t (54) = 4,96, p = <0,001* t (54) = 2,72, p = 0,009* t (54) = 6,04, p = <0,001* t (54) = 3,15, p = 0,003* Groningen jong – Noord-Holland jong t (49) = 4,29, p = <0,001* t (49) = 3,27, p = 0,002* t (49) = 0,41, p = 0,682 t (49) = 0,93, p = 0,357 Groningen jong – Noord-Holland oud t (55) = 1,76, p = 0,084 t (55) = 1,80, p = 0,078 t (55) = 0,89, p = 0,376 t (55) = 0,53, p = 0,599 Groningen oud – Twente jong t (54) = 2,06, p = 0,045* t (52) = 1,25, p = 0,217 t (54) = 1,58, p = 0,120 t (52) = 1,99, p = 0,051 Groningen oud – Twente oud t (56) = 5,40, p = <0,001* t (54) = 3,31, p = 0,002* t (56) = 3,20, p = 0,002* t (54) = 3,91, p = <0,001* Groningen oud – Noord-Holland jong t (51) = 4,09, p = <0,001* t (49) = 3,40, p = 0,001* t (51) = 1,76, p = 0,084 t (49) = 0,84, p = 0,405 Groningen oud – Noord-Holland oud t (57) = 1,45, p = 0,153 t (55) = 1,72, p = 0,092 t (57) = 0,95, p = 0,346 t (55) = 0,36, p = 0,721 Twente jong – Twente oud t (54) = 2,69, p = 0,010* t (54) = 1,88, p = 0,065 t (54) = 1,06, p = 0,296 t (54) = 0,68, p = 0,502 Twente jong – Noord-Holland jong t (49) = 4,95, p = <0,001* t (49) = 4,26, p = <0,001* t (49) = 3,13, p = 0,003* t (49) = 2,53, p = 0,015* Twente jong – Noord-Holland oud t (55) = 3,18, p = 0,002* t (55) = 2,92, p = 0,005* t (55) = 2,67, p = 0,010* t (55) = 3,12, p = 0,003* Twente oud – Noord-Holland jong t (51) = 8,03, p < 0,001* t (51) = 6,23, p < 0,001* t (51) = 5,34, p < 0,001* t (51) = 4,67, p < 0,001* Twente oud – Noord-Holland oud t (57) = 6,59, p < 0,001* t (57) = 5,20, p < 0,001* t (57) = 5,16, p < 0,001* t (57) = 4,66, p < 0,001* Noord-Holland jong t (52) = 2,83, t (52) = 2,18, t (52) = 1,15, t (52) = 0,57,

(33)

Bijlage 3: Datasets

ID Plaats Leeftijd Geslacht Onderzoeksgroep

1 Groningen jong vrouw 1

2 Groningen jong vrouw 1

3 Groningen jong man 1

4 Groningen jong man 1

5 Groningen jong man 1

6 Groningen jong vrouw 1

7 Groningen jong vrouw 1

8 Groningen jong vrouw 1

9 Groningen jong man 1

10 Groningen oud man 2

11 Groningen oud man 2

12 Groningen oud man 2

13 Groningen oud man 2

14 Groningen oud man 2

15 Groningen oud vrouw 2

16 Groningen oud vrouw 2

17 Groningen oud vrouw 2

18 Groningen oud vrouw 2

19 Groningen oud vrouw 2

20 Twente jong man 3

21 Twente jong vrouw 3

22 Twente jong vrouw 3

23 Twente jong vrouw 3

24 Twente jong man 3

25 Twente jong man 3

26 Twente jong vrouw 3

27 Twente jong vrouw 3

28 Twente jong vrouw 3

29 Twente oud man 4

30 Twente oud man 4

31 Twente oud man 4

32 Twente oud man 4

33 Twente oud man 4

34 Twente oud vrouw 4

35 Twente oud vrouw 4

36 Twente oud vrouw 4

37 Twente oud vrouw 4

38 Twente oud vrouw 4

39 Noord-Holland jong vrouw 5

40 Noord-Holland jong vrouw 5

41 Noord-Holland jong vrouw 5

(34)

44 Noord-Holland jong man 5

45 Noord-Holland jong vrouw 5

46 Noord-Holland jong man 5

47 Noord-Holland oud vrouw 6

48 Noord-Holland oud vrouw 6

49 Noord-Holland oud vrouw 6

50 Noord-Holland oud vrouw 6

51 Noord-Holland oud man 6

52 Noord-Holland oud man 6

53 Noord-Holland oud man 6

54 Noord-Holland oud man 6

55 Noord-Holland oud man 6

56 Noord-Holland oud man 6

(35)

ID Klank F1 F2 F1 (1/4 deel) F2 (1/4 deel) F1 (3/4 deel) F2 (3/4 deel) 1 /i/ 359 2504 1 /a/ 875 1484 1 /u/ 388 869 1 /e:/ 517 1897 1 /ε/ 612 1960 1 /o:/ 624 1037 630 1072 500 853 1 /o:/ 601 1006 628 1042 507 952 1 /o:/ 627 1014 645 1039 575 962 1 /ɔ/ 638 868 1 /ɔ/ 528 973 1 /ɔ/ 590 878 1 /o/ 666 949 1 /o/ 522 895 1 /o/ 628 862 2 /i/ 326 2300 2 /a/ 915 1486 2 /u/ 481 730 2 /e:/ 521 1988 2 /ε/ 695 1901 2 /o:/ 516 1123 607 966 421 792 2 /o:/ 655 1187 654 1143 508 918 2 /o:/ 538 1074 626 1083 443 925 2 /ɔ/ 627 914 2 /ɔ/ 610 1191 2 /ɔ/ 473 812 2 /o/ 702 1105 2 /o/ 474 854 2 /o/ 476 889 3 /i/ 305 2056 3 /a/ 665 1316 3 /u/ 378 939 3 /e:/ 446 2110 3 /ε/ 582 1681 3 /o:/ 462 1018 511 1073 454 1016 3 /o:/ 506 1165 506 1165 483 889 3 /o:/ 572 1031 495 1064 456 999 3 /ɔ/ 566 1071 3 /ɔ/ 557 1058 3 /ɔ/ 572 1031 3 /o/ 524 1023 3 /o/ 536 1114

(36)

4 /i/ 293 2078 4 /a/ 748 1397 4 /u/ 328 931 4 /e:/ 451 1995 4 /ε/ 601 1692 4 /o:/ 519 939 533 944 414 692 4 /o:/ 508 935 511 928 384 728 4 /o:/ 532 892 532 892 425 971 4 /ɔ/ 567 777 4 /ɔ/ 567 1007 4 /ɔ/ 604 783 4 /o/ 594 845 4 /o/ 599 1614 4 /o/ 542 753 5 /i/ 396 2168 5 /a/ 798 1338 5 /u/ 369 746 5 /e:/ 461 1914 5 /ε/ 674 1792 5 /o:/ 507 1096 501 870 395 683 5 /o:/ 513 943 612 1066 384 770 5 /o:/ 515 880 507 855 391 737 5 /ɔ/ 578 678 5 /ɔ/ 575 936 5 /ɔ/ 518 646 5 /o/ 616 929 5 /o/ 408 688 5 /o/ 549 776 6 /i/ 283 2447 6 /a/ 832 1439 6 /u/ 285 556 6 /e:/ 594 1886 6 /ε/ 518 1797 6 /o:/ 500 1028 527 1057 470 886 6 /o:/ 496 1069 498 1117 464 682 6 /o:/ 487 960 466 975 449 791 6 /ɔ/ 543 1029 6 /ɔ/ 573 1026 6 /ɔ/ 525 942 6 /o/ 578 1053

(37)

7 /a/ 721 1435 7 /u/ 342 640 7 /e:/ 507 2131 7 /ε/ 508 2023 7 /o:/ 528 776 526 909 524 964 7 /o:/ 547 981 530 857 399 834 7 /o:/ 529 1029 513 907 511 977 7 /ɔ/ 516 890 7 /ɔ/ 549 861 7 /ɔ/ 484 757 7 /o/ 585 1034 7 /o/ 446 937 7 /o/ 443 701 8 /i/ 348 2392 8 /a/ 860 1712 8 /u/ 414 688 8 /e:/ 510 2023 8 /ε/ 661 2051 8 /o:/ 483 869 474 970 416 616 8 /o:/ 397 1056 535 907 483 957 8 /o:/ 499 1122 534 1116 547 1162 8 /ɔ/ 634 1019 8 /ɔ/ 558 810 8 /ɔ/ 522 840 8 /o/ 597 1077 8 /o/ 468 974 8 /o/ 618 953 9 /i/ 398 2021 9 /a/ 745 1385 9 /u/ 393 869 9 /e:/ 468 1824 9 /ε/ 535 1616 9 /o:/ 492 1003 506 996 436 866 9 /o:/ 498 993 498 993 424 831 9 /o:/ 481 966 526 881 409 800 9 /ɔ/ 522 854 9 /ɔ/ 522 953 9 /ɔ/ 473 739 9 /o/ 500 901 9 /o/ 463 816 9 /o/ 493 853 10 /i/ 342 2351

(38)

10 /u/ 278 585 10 /e:/ 568 2166 10 /ε/ 653 2114 10 /o:/ 648 822 629 1010 478 886 10 /o:/ 524 945 569 924 476 889 10 /o:/ 582 837 589 878 464 871 10 /ɔ/ 675 984 10 /ɔ/ 576 975 10 /ɔ/ 559 860 10 /o/ 609 927 10 /o/ 526 834 10 /o/ 591 823 11 /i/ 357 1790 11 /a/ 525 1310 11 /u/ 377 894 11 /e:/ 490 1586 11 /ε/ 442 1688 11 /o:/ 370 764 448 1046 364 707 11 /o:/ 462 944 466 981 440 793 11 /o:/ 459 990 466 1020 449 1039 11 /ɔ/ 511 1023 11 /ɔ/ 448 910 11 /ɔ/ 462 879 11 /o/ 453 879 11 /o/ 456 980 11 /o/ 466 813 12 /i/ 349 2213 12 /a/ 606 1548 12 /u/ 421 709 12 /e:/ 413 1933 12 /ε/ 492 1881 12 /o:/ 519 933 521 1018 403 812 12 /o:/ 520 991 522 942 469 894 12 /o:/ - - 535 992 374 734 12 /ɔ/ 546 965 12 /ɔ/ 455 1045 12 /ɔ/ 566 988 12 /o/ 466 999 12 /o/ 523 954 12 /o/ - -

(39)

13 /e:/ 394 1760 13 /ε/ 448 1458 13 /o:/ 411 898 477 1149 406 917 13 /o:/ 468 1107 426 1169 428 1018 13 /o:/ 438 1039 522 1004 452 1029 13 /ɔ/ 479 912 13 /ɔ/ 463 1145 13 /ɔ/ 504 974 13 /o/ 478 776 13 /o/ - - 13 /o/ - - 14 /i/ 306 1795 14 /a/ 613 1202 14 /u/ 371 950 14 /e:/ 449 1744 14 /ε/ 496 1625 14 /o:/ 484 1072 484 1072 396 655 14 /o:/ 469 971 469 971 454 675 14 /o:/ 475 893 493 860 429 841 14 /ɔ/ 494 950 14 /ɔ/ 465 1227 14 /ɔ/ 480 944 14 /o/ 481 1114 14 /o/ 544 904 14 /o/ 467 954 15 /i/ 337 2158 15 /a/ 794 1587 15 /u/ 346 766 15 /e:/ 508 1964 15 /ε/ 586 1925 15 /o:/ 594 1028 610 1096 467 867 15 /o:/ 640 1157 640 1157 449 922 15 /o:/ 572 1041 572 1041 380 945 15 /ɔ/ 597 1142 15 /ɔ/ 634 1161 15 /ɔ/ 571 925 15 /o/ 645 1155 15 /o/ 601 971 15 /o/ 628 1004 16 /i/ 396 2248 16 /a/ 769 1633 16 /u/ 472 991

(40)

16 /ε/ 550 1850 16 /o:/ 446 1418 513 1145 448 945 16 /o:/ 568 1176 574 1138 466 919 16 /o:/ 555 1142 556 1108 477 1038 16 /ɔ/ 554 949 16 /ɔ/ 554 1245 16 /ɔ/ 523 895 16 /o/ 576 1151 16 /o/ 495 918 16 /o/ 494 873 17 /i/ 377 2625 17 /a/ 629 1557 17 /u/ 413 903 17 /e:/ 558 1869 17 /ε/ 601 1669 17 /o:/ 573 1365 593 1204 459 975 17 /o:/ 579 1041 551 1066 446 383 17 /o:/ 592 1165 617 1121 500 1017 17 /ɔ/ 616 1047 17 /ɔ/ 588 1178 17 /ɔ/ 620 1178 17 /o/ 663 1138 17 /o/ 626 1128 17 /o/ 579 989 18 /i/ 384 2497 18 /a/ 741 1748 18 /u/ 378 906 18 /e:/ 491 2191 18 /ε/ 627 1873 18 /o:/ 519 1330 516 1238 501 965 18 /o:/ 534 1117 532 1133 522 1017 18 /o:/ 542 1000 547 1030 464 780 18 /ɔ/ 626 959 18 /ɔ/ 481 937 18 /ɔ/ 554 968 18 /o/ 567 1004 18 /o/ 513 942 18 /o/ 592 994 19 /i/ 333 2088 19 /a/ 822 1516

(41)

19 /o:/ 600 1108 599 1094 381 681 19 /o:/ 440 811 474 929 366 760 19 /o:/ 415 793 416 905 327 752 19 /ɔ/ 566 857 19 /ɔ/ 499 991 19 /ɔ/ 542 917 19 /o/ 505 1049 19 /o/ 408 916 19 /o/ 521 944 20 /i/ 328 2002 20 /a/ 743 1391 20 /u/ 254 673 20 /e:/ 516 1712 20 /ε/ 574 1616 20 /o:/ 444 1246 444 1246 383 708 20 /o:/ 482 846 499 998 360 716 20 /o:/ 539 1181 535 1008 368 992 20 /ɔ/ 573 985 20 /ɔ/ 512 875 20 /ɔ/ 549 876 20 /o/ 488 940 20 /o/ 452 920 20 /o/ 540 875 21 /i/ 345 1732 21 /a/ 803 1268 21 /u/ 350 948 21 /e:/ 553 1650 21 /ε/ 593 2007 21 /o:/ 590 819 567 901 476 803 21 /o:/ 585 1135 605 1174 491 923 21 /o:/ 554 964 586 1078 496 1171 21 /ɔ/ 643 887 21 /ɔ/ 565 906 21 /ɔ/ 567 911 21 /o/ 545 869 21 /o/ 544 1087 21 /o/ 584 978 22 /i/ 466 2450 22 /a/ 793 1548 22 /u/ 423 924 22 /e:/ 556 1892 22 /ε/ 600 1679

(42)

22 /o:/ 466 879 512 934 515 850 22 /o:/ 579 927 612 817 395 1072 22 /ɔ/ 633 938 22 /ɔ/ 719 885 22 /ɔ/ 603 1034 22 /o/ 492 903 22 /o/ 611 956 22 /o/ 618 1194 23 /i/ 359 2689 23 /a/ 786 1676 23 /u/ 550 831 23 /e:/ 494 2181 23 /ε/ 579 2050 23 /o:/ 530 876 501 756 450 988 23 /o:/ 535 1005 522 1000 556 1075 23 /o:/ 451 1047 473 1036 452 947 23 /ɔ/ 551 1017 23 /ɔ/ 541 1105 23 /ɔ/ 505 922 23 /o/ 565 1136 23 /o/ 458 980 23 /o/ 476 882 24 /i/ 327 2035 24 /a/ 727 1372 24 /u/ 357 751 24 /e:/ 467 1935 24 /ε/ 569 1625 24 /o:/ 493 891 520 1031 403 709 24 /o:/ 496 850 504 898 464 790 24 /o:/ 530 889 529 887 432 977 24 /ɔ/ 552 867 24 /ɔ/ 571 967 24 /ɔ/ 558 816 24 /o/ 587 937 24 /o/ 560 796 24 /o/ 547 887 25 /i/ 329 2215 25 /a/ 808 1474 25 /u/ 440 968 25 /e:/ 589 1821

(43)

25 /o:/ 569 1095 562 1111 387 1052 25 /ɔ/ 609 1109 25 /ɔ/ 552 1121 25 /ɔ/ 566 1001 25 /o/ 555 974 25 /o/ 538 864 25 /o/ 490 882 26 /i/ 285 2326 26 /a/ 979 1563 26 /u/ 339 720 26 /e:/ 448 2442 26 /ε/ 677 1980 26 /o:/ 428 555 499 1002 440 623 26 /o:/ 436 834 439 836 432 700 26 /o:/ 438 711 443 721 425 702 26 /ɔ/ 744 1211 26 /ɔ/ 552 1032 26 /ɔ/ 612 1028 26 /o/ 579 1154 26 /o/ 633 1075 26 /o/ 596 1062 27 /i/ 367 2458 27 /a/ 883 1629 27 /u/ 311 872 27 /e:/ 459 2048 27 /ε/ 678 1948 27 /o:/ 524 915 527 884 497 988 27 /o:/ 603 969 610 952 509 835 27 /o:/ 593 954 599 955 489 903 27 /ɔ/ 455 789 27 /ɔ/ 568 1044 27 /ɔ/ 663 979 27 /o/ 547 882 27 /o/ 624 942 27 /o/ 643 905 28 /i/ 399 2347 28 /a/ 752 1427 28 /u/ 268 488 28 /e:/ 429 2136 28 /ε/ 637 1771 28 /o:/ 452 731 432 710 469 708 28 /o:/ 446 840 444 823 485 848

(44)

28 /ɔ/ 606 1125 28 /ɔ/ 658 1311 28 /ɔ/ 664 1080 28 /o/ 612 1228 28 /o/ 587 1003 28 /o/ 611 1008 29 /i/ 306 1936 29 /a/ 623 1441 29 /u/ 306 1936 29 /e:/ 322 1956 29 /ε/ 511 1642 29 /o:/ 474 875 466 931 493 856 29 /o:/ 474 833 428 842 488 844 29 /o:/ 470 856 310 730 473 752 29 /ɔ/ 649 978 29 /ɔ/ 525 1100 29 /ɔ/ 594 913 29 /o/ 487 1226 29 /o/ 493 883 29 /o/ 474 828 30 /i/ 248 2011 30 /a/ 685 1266 30 /u/ 276 690 30 /e:/ 346 2019 30 /ε/ 474 1573 30 /o:/ 437 930 454 1005 386 869 30 /o:/ 389 739 392 792 398 756 30 /o:/ 426 888 245 659 424 736 30 /ɔ/ 563 999 30 /ɔ/ 582 1027 30 /ɔ/ 594 1042 30 /o/ 337 955 30 /o/ 494 920 30 /o/ 549 917 31 /i/ 287 2081 31 /a/ 797 1515 31 /u/ 347 811 31 /e:/ 319 1982 31 /ε/ 552 1779 31 /o:/ 329 712 321 900 332 726

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de kop worden additionele prestaties, die niet al in de romp zijn afgedwongen, verkocht aan de overheid (via prestatiesubsidies) of aan private partijen via 'vermarkten'.. Levert

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

De bron van die redundantie is duidelijk de aanname van een abstract zms- schema met vaste plaatsen (naast die van de werkwoorden) Het werken met het abstracte zmsschema suggereert

Die organisasie moet by die eksteme omgewing binne die tripartistiese verhouding aanpas sodat aandag aan die interne omgewing van die organisasie deur middel van

Presence of CTC in breast cancer patients before undergoing surgery with curative intend is associated with an increased risk for breast cancer related death and distant

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

Vul de tabel verder aan door de voor die aandoening best passende antwoordopties aan te geven in de kolommen voor anamnese, lichamelijk onderzoek, aanvullend