• No results found

Gewoon goed schrijven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gewoon goed schrijven"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gewoon goed

schrijven

Martin Bril – werk en inspiratie

Masterscriptie Journalistiek Laure Anarchine Sauer (1561952)

Juli 2011

(2)

1 Martin Brils passie voor schrijven:

‘Omdat ik het kan, en omdat ik nooit iets anders heb gewild en eigenlijk ook nooit iets anders heb gedaan. Het is mijn leven.’1

(3)

2 Voorwoord

Gedurende vele uren in de bibliotheek, thuis aan de keukentafel en op de

afdeling Journalistiek van de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) is deze scriptie de afgelopen zeven maanden geworden tot wat het nu is: een uiteenzetting van Martin Brils werk, zijn stijl en zijn inspiratie.

Vanaf maart 2011 liep ik drie maanden stage bij Dagblad van het Noorden. Ik werkte nauwelijks tot niet aan deze scriptie, maar kwam wel in aanraking met onderwerpen die Martin Bril versloeg. Ik moest vaak aan hem denken als ik in een klein dorpje op het Groningse Hoge Land verdrietige kindertjes interviewde over hun kapotte glijbaan of collectanten aan het woord liet die jarenlang voor een goed doel hadden gewerkt, maar geen opvolger konden vinden. Kon ik het maar zo opschrijven als hij, dacht ik dan. Na de stage pakte ik de draad weer op. Zie hier, in juli 2011, het resultaat.

Voor dit eindresultaat en de weg ernaar toe wil ik een aantal mensen hartelijk bedanken. Ten eerste drs. R. van der Hoeven, mijn begeleidster. Naast zeer bruikbare kritiek en feedback, enthousiasmeerde ze mij. Het onderwerp was uiterst interessant maar soms ook ongrijpbaar en er leek geen eind te komen aan de vele artikelen, boeken en columns. Niet alleen de inhoud, maar ook het schrijven an sich – dus ook bij mijzelf van groot belang: gewoon goed schrijven – werd uitgebreid besproken. Mijn dank hiervoor.

Ook wil ik Coen van Uhm, werkzaam bij café de Beurs in Groningen, bedanken. Tijdens de vele kopjes koffie die ik in de pauze bij hem nuttigde, informeerde hij naar de vorderingen van mijn scriptie en leverde nieuw materiaal aan. Hij

verzamelde alles wat met Bril te maken had en mailde zelfs Franse kranten uit de regio waar Bril zijn vakantiehuis had om te vragen of er rond zijn dood ook daar een postuum was verschenen. Dit laatste helaas zonder resultaat. Maar, ook zijn enthousiasme hebben een positieve uitwerking op dit werk gehad. Dirk van Weelden, (studie)vriend van Bril, wil ik bedanken. Op mijn vragen via de mail reageerde hij uitgebreid. Hij bevestigde de link met de vier schrijvers, maar hield me ook scherp en hielp me mijn zoektocht af te bakenen.

De bibliotheek van de Rijksuniversiteit Groningen heeft deze scriptie mede mogelijk gemaakt. Bibliothecaris Michiel Thomas van de bibliotheek Letteren heeft speciaal voor deze scriptie een drietal boeken aangeschaft. Hierdoor was ik in staat meer te weten te komen over de achtergrond en de werken van de Amerikaanse schrijvers die in hoofdstuk vier aan bod komen. Dank!

Tot slot ben ik ook mijn tweede lezer, prof. dr. J.W. Renders, dank verschuldigd. Zijn colleges in 2010 deden mij aanzetten tot het nadenken over een

(4)

3 om de scriptie over literaire non-fictie van een van zijn studenten erbij te

pakken, was waardevol.

‘Geen voorwerp, decor of gebeurtenis zo futiel en schijnbaar onooglijk of er viel in taal een monumentje voor op te richten,’ schreef Joost Zwagerman over Brils werk.2 Ik hoop met deze scriptie, al is het maar klein en weliswaar met een kritische blik, toch ook een beetje een monumentje voor Bril te hebben geschreven.

Laure Sauer

2

(5)

4 Inhoudsopgave

Voorwoord 2

Inhoudsopgave 4

Inleiding 5

Hoofdstuk 1 – Martin Bril – een schets 9

Hoofdstuk 2 – Martin Bril – omgeving en stijl 17 Hoofdstuk 3 – Het snijvlak van de literatuur en journalistiek 25 Hoofdstuk 4 – Vier inspiratoren: Breslin, White, Mitchell en Liebling 34

Conclusie 45

Tot slot 48

(6)

5 Inleiding

‘We hielden van dezelfde kale Amerikaanse literatuur. De ideale beginzin: de zon scheen. Of: de zon scheen niet.’3

Een dag na Martin Brils overlijden, sprak Bart Chabot bovenstaande woorden. Hij herdacht zijn vriend en collega niet zozeer aan de hand van gedeelde ervaringen en werkzaamheden, maar juist aan de hand van een gedeelde voorliefde voor bepaalde Amerikaanse literatuur.

Het is typerend voor Bril dat het vaker over werk en schrijven ging, dan over iets anders, ook na zijn dood. Schrijven was zijn leven, zo zei hij menigmaal. Naar aanleiding van het door haar postuum samengestelde boek Het evenwicht vertelt Martin Brils vrouw Anneke Stehouwer in een interview met de Volkskrant over de rol die schrijven in haar mans leven speelde: ‘Schrijven was voor Martin de modus om te leven…Als niet-schrijver was Martin eenzaam. Hij wilde niet als niet-schrijver sterven.’4

Vanaf zijn vijfendertigste beheerste zijn dagelijkse column zijn leven en hij werkte er hard voor. Zijn populariteit had hij te danken aan de toegankelijkheid en herkenbaarheid van zijn stukken. Mensen herkenden wat hij zei, en

herkenning bracht de schrijver en lezer op deze manier dichter tot elkaar. Ook het feit dat hij, al was het wat later, vaak te zien was in bijvoorbeeld het tv-programma De Wereld Draait Door maakte hem een publiek persoon. Toch is het, mijns inziens, vooral zijn werk geweest dat hem groot heeft

gemaakt. Zijn boeken gingen, en gaan nog steeds, als warme broodjes over de toonbank. Na zijn overlijden nam de verkoop ervan explosief toe, en nog steeds kijken zijn liefhebbers met smart uit naar wat er nog komen gaat. Centraal binnen deze scriptie staat dan ook het journalistieke werk van Bril. Hoe kan dat werk worden omschreven, wat maakt het zo uniek, welke plaats neemt het in binnen de journalistiek (binnen het new journalism) en hoe hebben vier van zijn inspiratiebronnen daar invloed op gehad?

Om een helder beeld te krijgen van wie hij was, als schrijver, en wat hij allemaal heeft gedaan in de aanloop naar het schrijverschap toe, schets ik zijn levensloop in hoofdstuk 1. In het tweede deel van deze masterscriptie neem ik zijn

schrijverschap onder de loep en poog ik zijn stijl onder woorden te brengen. Dit laatstgenoemde gebeurt niet alleen als onderwerp an sich, maar ook het plaatsen van zijn stijl en columnistenschap in een breder kader, is hierbij relevant. In hoeverre valt hij binnen een bepaalde traditie en in welke opzichten verschilt hij bijvoorbeeld van de schrijver en columnist Simon Carmiggelt?

3 Bart Chabot, ‘Kijken naar de dingen die niemand ziet’, in: de Volkskrant, 24 april 2009.

4

(7)

6 Na deze meer individuele typering, zoom ik uit: literaire non-fictie en new

journalism komen aan bod. Vaak sprak Bril over deze ‘nieuwe’, of beter gezegd vernieuwende, (Amerikaanse) journalistieke stroming uit de jaren zestig waarbij literaire technieken centraal stonden. Bril kon new journalism op sommige vlakken waarderen. Maar nog vaker plaatste hij zijn vraagtekens bij de uitvoering ervan en met name op de manier van schrijven leverde hij veel kritiek. Hij was dan ook geen new journalist, vond hij. Aan de hand van de definitie van de Amerikaanse journalist en hoogleraar Mark Kramer kijk ik of Bril wellicht toch tot deze stroming kan worden gerekend en probeer ik te bepalen waar voor hem het zwaartepunt lag, bij de literatuur of de journalistiek. De invloed van de Amerikaanse schrijvers Jimmy Breslin, Elwyn Brooks White, Joseph Mitchell en Abbott Joseph Liebling, waar Bril in menig interview veel respect voor toonde, en waar hij naar eigen zeggen ook het meest van leerde, wordt in hoofdstuk vier beschreven.5 Uitgangspunt is dat Bril dat wat hij van hen heeft geleerd in zijn eigen werk heeft verwerkt, en dat ook terug te zien is in zijn visie op stukken en de stukken zelf. De parallellen die worden gelegd zijn niet alleen overeenkomsten in schrijven en stijl maar ook in visie en zo nu en dan in levensstijl en opvattingen in het algemeen.

De keuze voor de vier Amerikanen komt voort uit een gedegen afweging. Na het lezen van tientallen artikelen en interviews kwamen deze namen telkens weer naar voren. Hij sprak vol passie over hen en de anekdote over Jimmy Breslin, die Bril deed inzien wat hij met zijn leven wilde, heeft hij in bijna elk interview – dat zich focuste op zijn schrijven en werk – verteld:

‘Mijn voorbeeld was Jimmy Breslin, een New Yorkse journalist, die een heel rechtbankverslag ophing aan de ring die de verdachte droeg. De hele wereld van die man werd weerspiegeld in die ring. Dat soort stukken wilde ik maken.’6

‘Mijn helden komen bijna allemaal uit Amerika’, zei hij dan. ‘E.B. White, Joseph Mitchell, A.L. Liebling, schrijvers die opereerden op het snijvlak van literatuur en journalistiek.’7 Wat had Bril met deze mannen vroeg ik me af en waarom worden zij in een adem genoemd?

5 O.a.: Kees van der Zwan, ‘Ik verlang van mijn stijl dat die iets ontsluiert’, www.onzetaal.nl, 7/8 jaargang 2000 (27 september 2010); Jeroen van Bergeijk en Han Ceelen, Meer dan de feiten.

Gesprekken met auteurs van literaire non-fictie, Uitgeverij Atlas, p. 139-151 en Misha Cohen,

‘Onderweg met Bril’, in: Vrij Nederland, 4 maart 2006.

6Anekdote te vinden in o.a.: Mark Moorman, ‘We waren natuurlijk titaantjes’, in: Het Parool

(rubriek PS), 28 maart 2009.

7

(8)

7 Dirk van Weelden stelt – en terecht denk ik – dat deze vier niet de enige

inspiratoren zijn waar Bril veel bewondering voor had.8 Er zijn nog vele andere namen te noemen van schrijvers en journalisten die Bril hebben doen worden tot wat hij was. Dan denk ik aan bijvoorbeeld Louis Paul Boon en Joan Didion.

Desalniettemin zijn dit niet de namen die Bril zelf het meest in verband bracht met zijn werk als columnist en gaat zijn passie voor hen ook verder terug in de tijd, met name zijn studietijd.

De scriptie heeft een biografisch karakter, maar het doel ervan is niet Martin Brils volledige leven en werk te behandelen. Ik heb met nadruk zijn leven als schrijver en columnist willen belichten vanaf het moment dat hij zijn leven weer op de rails heeft. Vanaf halverwege de jaren negentig neemt het schrijven zijn leven over en is hij de columnist zoals we hem ook in zijn laatste jaren kenden.

Het meeste materiaal over Brils leven is afkomstig uit de vele, vele interviews die hij in zijn laatste tien jaar gaf en de artikelen die in die periode over hem zijn geschreven. In de meeste gevallen zijn dit vrij positieve stukken. Het is niet mijn bedoeling geweest een beeld te schetsen van wat mensen van zijn werk, of van hemzelf, vonden. De focus ligt ergens anders, namelijk op de positie van zijn werk en de context waarin hij dat werk maakte.

Ook heb ik veel informatie aangetroffen in de artikelen die na zijn dood zijn verschenen, voornamelijk necrologieën. De meeste literatuur aangaande new journalism komt uit een boek van de journalisten Han Ceelen en Jeroen van Bergeijk, Meer dan de feiten, waarin een interessante discussie wordt beschreven over schrijven en de grens tussen (literaire) fictie en non-fictie. Ook Martin Bril werd hieromtrent geïnterviewd, daaruit is het interview ‘Stijl is diepgang’ voortgekomen, dat ik veelvuldig gelezen en geciteerd heb. Daarnaast maak ik gebruik van Tom Wolfe’s boek The New Journalism uit 1973, de scriptie ‘Op de grens van literatuur en journalistiek’ van Maurice Hoogendoorn, een andere voormalig student journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) en een artikel van Ilja van den Broek uit ‘Journalistiek en Literaire Cultuur’, een door haar samengestelde bundel voor de theoretische specialisatie van het

gelijknamige vak binnen de Master Journalistiek aan de RuG.

Het schemergebied tussen de literatuur en de journalistiek vormt onderdeel van deze scriptie. De bedoeling is niet geweest dit gebied te analyseren, maar meer om Bril daarin te plaatsen. Zijn rol binnen de stroming new journalism, zoals hij die zelf zag en zoals anderen die zagen. De parallellen tussen hem en de vier Amerikaanse journalisten en schrijvers zijn bij het positioneren interessant gebleken.

Naast de vele artikelen over Bril, heb ik ook erg veel van Bril gelezen. Alhoewel deze scriptie niet zozeer zijn werk an sich behandeld, wilde ik wel genoeg van en

8

(9)

8 over zijn (journalistieke) stukken weten, om er iets over te kunnen zeggen. Het merendeel van zijn journalitieke oeuvre, bestaande uit een aantal langere verhalen maar vooral veel columns, heeft de revue gepasseerd. Van zijn

begintijd – voor wat betreft de columnistiek dan – bij Het Parool, tot zijn laatste column in de Volkskrant. Zijn werk daarnaast, zoals bij Noorderbreedte en Vrij Nederland, heb ik sporadisch bekeken. Zijn feuilleton ‘Evelien’ in Vrij Nederland was fictief en daardoor voor deze scriptie minder relevant.

Over Martin Bril is na zijn dood nog niet veel verschenen, mede vanwege het feit dat Brils familie hier (nog) geen behoefte aan heeft. Alleen de postuum

(10)

9 Hoofdstuk 1: Martin Bril – een schets

Buitenbeentje en toeschouwer

Met een vader als vertegenwoordiger in waspoeder bij Unilever, door hemzelf ook wel ‘handelsreiziger’ genoemd, groeide Martin Bril op in het Gelderse ’t Harde in een christelijk typisch jaren vijftig-middenklasse gezin. ‘Onderweg naar boven’, zei Bril menigmaal, om aan te geven dat het gezin de sociale ladder aan het beklimmen was.9 Hij was de oudste van vier kinderen en werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959 en verhuisde later met het hele gezin naar de Veluwe en naar Friesland.

Marten Bril – hij noemde zich eigenlijk pas vanaf 1979 Martin10 – was de enige

die las thuis. ‘Krankzinnig veel’, zo zei hij zelf. Hij was lid van drie bibliotheken in drie verschillende plaatsen. Als hij terugkwam van school, fietste hij langs

alledrie en haalde tientallen boeken in huis voor het weekeinde. Een echte familyman was hij niet, graag onttrok hij zich aan het gezin:

‘Ik wilde er niet bijhoren, me aan het gezinsleven onttrekken. Lezen was voor mij de enige manier om dat te doen. Je kunt ook letterlijk vluchten, door weg te lopen of almaar met vrienden op stap te zijn, maar ik vluchtte uit het gezin terwijl ik erin bleef. Typisch iets voor mij: erbij zijn er er niet bij zijn. Erbij horen en er niet bij horen. Wel tussen de verslaggever aan de dranghekken staan, maar er geen zijn.’ 11

In zijn bundel Het Tekort (1989) schetste Bril zijn rol als kleine jongen die er niet echt bijhoorde en de andere rol die hij daardoor op zich nam: die van

toeschouwer. Op zijn elfde ging hij op voetballen, en werd benoemd tot keeper. Al snel bleek dat hij het niet in zich had de ballen buiten de goal te houden en werd zijn plek ingenomen door een ander. Martin werd reserve, ‘vaste reserve’:

‘Het was even wennen, maar al snel zag ik de voordelen van mijn nieuwe rol. Bijvoorbeeld had ik nu alle tijd om in de kantine te zitten, ballen op te pompen in het materiaalhok, rond te lummelen bij andere wedstrijden… Ik was de zwerver van het sportpark. Als ergens een bal uit ging, trapte ik hem terug. Dat was mijn bijdrage… Ik hoorde er niet bij, en ook weer wel.

9 Misha Cohen, ‘Onderweg met Bril’, in: Vrij Nederland, 4 maart 2006.

10Dirk van Weelden, ‘Kort begin van een lang afscheid’, www.dirkvanweelden.net (6 oktober

2010).

(11)

10 Ik hoefde nooit in te vallen. Ze hadden me trouwens niet eens kunnen vinden. Ik droomde mijn eigen dromen.’12

Naast het lezen bezocht hij regelmatig Youth for Christ-koffieshops, plekken waar jongeren bijeenkwamen en waar hen werd verteld wat het christelijke geloof voor hen kon betekenen. Daar werd gediscussieerd over het einde der tijden. ‘Dat deden we aan de hand van de auteur Hal Lindsey.’ De boeken van deze Amerikaanse evangelist en christelijk schrijver waren elk een andere versie van de Openbaring van Johannes. Het was een soort apocalyptische literatuur, of zoals Bril zelf zei ‘een christelijke versie van no future’. No future refereert aan een grote groep jongeren in de jaren tachtig in Nederland, die een weinig positief beeld hadden van hun leven en waarin doendenken hoogtij vierde. Maar Bril genoot van deze literatuur.13

De band met zijn moeder was hecht, met zijn vader getroebleerd. Toen zijn twee broers en zijn zus nog niet waren geboren, was hij meestal alleen thuis met zijn moeder. Dat vond hij de mooiste tijd van zijn jeugd. Martins vader was door zijn werk vaak afwezig en als hij er was moe en chagrijnig. In een interview met Arjen Visser, journalist en bedenker van de Tien Geboden, een rubriek in Trouw, vertelde Bril over zijn positie als oudste zoon binnen het gezin en over zijn relatie met zijn ouders. Hij moest zich, als oudste kind, uit het milieu losmaken en koos voor een studie filosofie. Het lukte hem om de instemming van zijn ouders te krijgen, maar voelde zich lange tijd niet gesteund en niet geaccepteerd. ‘Het is eigenlijk pas goed gekomen toen ik voor Het Parool begon te werken. Toen pas, ja.'14

Studeren en ballorige jaren

Zijn ouders lazen Trouw, maar vanaf zijn studietijd was de Volkskrant zijn krant. Zijn hart lag bij een linkse krant. NRC Handelsblad was corduroy broeken en blazers, vond hij.15 Eind jaren zeventig ging hij filosofie studeren in Groningen. Daar ontmoette hij Dirk van Weelden. Van Weelden herinnert zich de eerste ontmoeting met Martin Bril nog goed:

‘Het was eind van de zomer van 1978 en we bevonden ons op Ameland. Ik was er als student-assistent van de lector van de Rijksuniversiteit

Groningen, die verantwoordelijk was voor de introductie van de nieuwe filosofiestudenten, een stuk of veertig… Ik ging bij de lezende jongen

12

Martin Bril, ‘Een harde, maar het stonk niet.’, in: Het Tekort, Ooievaar, Amsterdam 1999, p. 182.

13 Misha Cohen, ‘Onderweg met Bril’, in: Vrij Nederland, 4 maart 2006.

14 Arjan Visser, ‘De Tien Geboden’, in: Trouw, 28 juni 2005.

(12)

11 zitten. Hij stelde zich voor als Marten en hij ging met graagte in op mijn vragen naar het boek dat hij las. Al snel was duidelijk dat ik een

geestverwant had gevonden. Het mag gek klinken, maar dat gebeurde niet zo vaak… Marten had Peter Handkes Der kurze Brief zum langen Abschied op zak. En nog wel in het Duits. Alles wat hij erover vertelde, klonk beter dan wat ik van Handke gelezen had…’16

Dirk van Weelden en Martin Bril droomden er toen al beiden van schrijver te worden, maar ze worstelden met het probleem van het schrijven van fictie. ‘Wat precies verbeeldde die kunstmatige vorm? Wijzelf vonden dat in de Nederlandse literatuur veel te veel de persoon van de schrijver en zijn privémythe de maat van alles was. Dat zagen we als een wereldvreemd en 19e eeuws overblijfsel. Maar hoe dan?’17

Studeren stond in die tijd niet voorop. Voor Bril niet, maar voor velen niet. Hij schreef zo nu en dan voor het blad Nait Soez'n van de Groninger Studentenbond en las nog steeds veel. Maar het was vooral een ‘destructieve periode’, zo zei hij zelf: ‘In die jaren heb ik veel tijd verdaan, en ik was niet de enige. Het waren cocaïnejaren…’18 Zijn studie filosofie maakte hij niet af en in 1982, Bril is

inmiddels 23 jaar, verruilde hij Groningen voor Amsterdam, om aldaar lessen te volgen aan de Filmacademie. Hij studeerde er af maar keerde zelden naar deze wereld terug. In 1999 was hij scenarist van Retour Den Haag, een dramaserie naar het gelijknamige dagboek van Ed van Thijn, maar veel meer deed hij er niet mee. Na zijn afstuderen aan de academie begon hij te schrijven voor de Held, Vinyl en Skoop, drie bladen over drie verschillende disciplines die Bril zijn gehele leven fascineerde: literatuur, muziek en film. Al snel werd hij freelance publicist en schreef voor nog veel meer uiteenlopende tijdschriften.

In 1987 debuteerden van Weelden en Bril met het boek Arbeidsvitaminen, een verzameling humoristische maar ook serieuze verhalen en essays over filosofie en media, uitgegeven door de Bezige Bij. Opnieuw werd de worsteling met de tegenstelling fictie en non-fictie duidelijk: ‘Hoe aangrijpend ook, het is geen waar gebeurd verhaal. Iedere gelijkenis met de feiten en auteurs berust op fictie,’19 zo stond te lezen op het titelblad van hun debuut. Jaap Goedegebuure schreef over het boek in de Haagse Post: ‘...zij hebben ontdekt dat er in de realiteit van alledag, de straat, de krant of het café op de hoek, net zoveel poëzie schuilt als

16 Dirk van Weelden, ‘Kort begin van een lang afscheid’, www.dirkvanweelden.net, 23 april 2009.

17

Mail van Dirk van Weelden d.d. 14 februari 2011. (In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op deze vragen en de eventuele antwoorden daarop)

18 Misha Cohen, ‘Onderweg met Bril’, in: Vrij Nederland, 4 maart 2006.

(13)

12 in de onderbroek van Harry Mulisch.’20 Deze kritiek op het kleine alledaagse, of misschien beter gezegd de lof, kreeg Bril veel later, aan het eind van zijn leven, nog vele malen te horen.

Eind jaren tachtig had het stel Bril en van Weelden nog een ander project,

namelijk een column in het Parool op de mediapagina’s, genaamd Piano & Gitaar. Van deze columns is een bundel uitgekomen met de gelijknamige titel Piano & Gitaar. De vooruitgang volgens Bril & Van Weelden, waarvan de inleidende tekst luidt: ‘Dit boek is een ode aan de kunst van het uitstel, en het relaas van twee jonge Nederlanders die daaraan hun hele hebben en houden hebben verpand en pal en eendrachtig de toekomst tegemoet willen.’21

In dezelfde periode kwam Martin Bril ook bij Uitgeverij de Bezige Bij – dezelfde uitgeverij als waar zijn boeken met Van Weelden werden gepubliceerd – terecht, waar hij twee dagen per week de post, en met name de manuscripten,

behandelde en verwerkte. Hans Sleutelaar, de Nederlandse dichter, was daar bezig met een groot project, een boek over de grote dichters- en

kunstenaarsgroep van de Nieuwe Stijl. Dit tijdschrift kwam na 1964 uit als verzet tegen de poëtica van de Vijftigers. ‘Literatuur moest voortaan nuchtere

registratie zijn, en de gedichten van de mannen van de Nieuwe Stijl waren kort en objectief, soms rechtstreeks aan de werkelijkheid ontleend. De groep vormde een tijdlang het middelpunt van de literaire scene in de Maasstad.’22

Sleutelaar vroeg Bril om de vier dichters Armando, Hans Verhagen, Cornelis Bastiaan Vaandrager en hemzelf, te interviewen voor het project. Bril begon met Vaandrager en aan het einde van het gesprek kreeg hij een plastic zak met manuscripten mee, met de vraag of er misschien een bundel gemaakt kon worden. Dit werd Brils eigen grote project. Hij was geroerd door de man en schrijver, die ooit al zijn jeugdheld was, en nu op straat leefde en rondzwierf. Hij bewonderde hem en sprak menigmaal over de ‘radar voor de taal van straat en stad die zich in zijn hoofd moet hebben bevonden.’23 De bundel, Sampleton geheten, verscheen in 1990, twee jaar voor het overlijden van de zwervende dichter.

Bril schreef midden jaren negentig ook recensies en artikelen op de

literatuurpagina van Het Parool, meestal over Amerikaanse literatuur, omdat hij die het meeste las en dat ook het interessantste vond. Het waren niet zelden

20 Martin Bril, Dirk van Weelden, Arbeidsvitaminen: het ABC van Bril & Van Weelden, De Bezige Bij, Amsterdam 1991 (tweede druk), titelomslag.

21 Martin Bril, Dirk van Weelden, Piano & Gitaar, De Bezige Bij, Amsterdam 1990, inleiding.

22 http://boeken.vpro.nl/personen/22552351/ (24 januari 2011)

(14)

13 grote spreadartikelen, over twee pagina’s verdeeld, met grote auteurs als

bijvoorbeeld Scott Fitzgerald.24 Naast de recensies en de columns voor de Amsterdamse krant schreef hij in die tijd ook zo nu en dan voor NRC

Handelsblad, Carp en de Belgische krant de Morgen. Niet alleen belichtte hij vele boeken maar ook aan zijn andere grote passie muziek wijdde hij vele artikelen. Hij schreef graag en veel over onder andere Bob Dylan en JJ Cale. Voor Het Parool en verschillende muziekbladen, waaronder Vinyl en Oor, recenseerde hij, en later in 1997, ontving hij zelfs de Pop Pers Prijs voor een reeks artikelen over popmuziek in Vrij Nederland.

De jaren tachtig waren voor Bril desastreus. Met zijn freelance werk verdiende hij niet slecht en hij vond dat geld moest rollen. Hij ging uit eten, maakte reisjes, kocht dure kleren en veel drank en drugs. Hij was verslaafd aan alles waar je maar verslaafd aan kon zijn of raken: kopen, vrouwen, drank, drugs en wat dies meer zij. ‘Je bent jong, en je wilt wat’, zei hij. ‘Het was bingo van alle kanten, van de jaren tachtig tot halverwege de jaren negentig.’ 25 Tot zijn vijfendertigste deed hij niet veel. Hij werkte wel, stond elke dag vroeg op en schreef tot een uur of twaalf in de middag. Daarna ging hij drinken, elke dag weer.

Jarenlang was hij aan de drank en de coke. Hij bleef altijd werken maar echt functioneren deed hij niet. Zijn vrouw had aangegeven dat het zo niet verder kon, maar ze had hem niet kunnen aanzetten tot verandering. Bril werkte inmiddels ook voor Esquire waar zij hem de mogelijkheid boden er even tussenuit te gaan, als ‘artist in residence’, een schrijver die voor een bepaalde periode naar een andere omgeving verhuist, om aldaar zijn vak in alle rust uit te kunnen oefenen. Tussen 1991 en 1992 verbleef hij dan ook, samen met zijn vrouw – of eigenlijk vriendin, ze trouwden pas later – en oudste dochter, in Ann Arbour Michigan – Amerika. Daar las hij the New Yorker en ontdekte, wat hij noemt, ‘het verband tussen echt schrijven en echte journalistiek... In de traditie van the New Yorker draaide het allemaal om helderheid, om eenvoud, humor, understatement en compassie. Dat kleine schrijven, het schijnbaar simplisme, dat trok me aan.’26 Vanaf dat moment las hij het Amerikaanse magazine

regelmatig en begon hij ook het werk van Breslin, White, Mitchell en Liebling te bestuderen.

De ommekeer

Na vele jaren van verslaving was Bril uitgeput. Het was inmiddels midden jaren negentig en hij dacht erover om een sabbatical te nemen, hij was ‘aan lager wal

24 Martin Bril, ‘De jonge Scott Fitzgerald’, in: Het Parool, 7 februari 1997.

25 Robert Vuijstje, ‘Ik ben niet ontevreden’, in: Nieuwe Revu, 28 maart 2006.

(15)

14 geraakt.’ Vaak kwam hij bij Matthijs van Nieuwkerk, sinds 1996 hoofdredacteur van het Parool, op kantoor, omdat hij dat gezellig vond. ‘Er was een

family-gevoel,’ aldus Matthijs. ‘We hadden het idee dat we die krant uit de slop moesten trekken.’27 Brils plan was om een halfjaar weg te gaan, met behoud van

inkomen, om daarna weer vol aan de slag te kunnen.

Tijdens zijn jaar in Amerika was hij geïnspireerd geraakt door het new journalism maar zijn eigen weg had hij daar nog niet in gevonden. Hij liep met zijn ziel onder zijn arm en dacht dat een sabbatical hem er wel bovenop zou helpen. Nadat hij het plan bij van Nieuwkerk had neergelegd, liep hij richting de uitgang. Daar kwam hij misdaadverslaggever van Het Parool Bart van Middelburg tegen. Die vertelde hem dat de komende maandag het Hakkelaarproces zou beginnen, volgens de misdaadexpert een unicum in de Nederlandse rechtsgang. De

Hakkelaar was een alias voor Johan Verhoek, een Nederlandse crimineel en drugshandelaar. Hij werd ervan verdacht de opdrachtgever te zijn voor de moord op Klaas Bruinsma, dé Nederlandse drugsbaron, ook wel de Lange of de Dominee genoemd. In 1998 werd de Hakkelaar veroordeeld tot 5,5 jaar cel voor

drugshandel en moest hij een miljoen gulden aan boete betalen.28

Een kwartier nadat hij Van Nieuwkerks kantoor had verlaten, was Bril weer terug. Bril wilde gaan doen wat Jimmy Breslin in de jaren zestig deed in the New Yorker met zijn verslag over misdadiger Tony Provenzano.29 Hij wilde

verslaggeven aan de hand van het kleine, het menselijke, het detail. Geen

opeenstapeling van feiten, maar schrijven over de ring van de verdachte, zoals in het proces dat Breslin in de jaren zestig had gedaan.

Vanaf dat moment schreef Bril, nog meer dan daarvoor, over het menselijke en het detail. Op 7 december 1996 schreef hij over de Officier van Justitie in het Hakkelaarproces: ‘Teeven heeft een reusachtig rood gezicht dat problemen in de stoelgang doet vermoeden. Hij kan elk moment ontploffen. Hij doet denken aan een douanier met een passie voor verdacht uitziende kevers en lelijke eenden. Tot de bodem worden ze uitgepakt terwijl verderop vrachtwagens vol

contrabande het land binnen denderen.’30

Van Nieuwkerk was blij met het resultaat. Voor hem bevestigde dit wat hij al langer in zijn achterhoofd had gehad: Martin was de nieuwe man voor Het Parool. Hij kende zijn ambities en kwaliteit maar voorheen had Bril de

verwachtingen nog niet genoeg kunnen waarmaken. Volgens de hoofdredacteur

27 Mark Moormans, ‘We waren natuurlijk titaantjes’, in: Het Parool (rubriek PS), 28 maart 2009.

28 Idem.

29 Henk Blanken, ‘Schrijver in de Journalistiek’, in: de Volkskrant, 20 maart 1999.

(16)

15 was Brils leven te ongedisciplineerd en té merkwaardig. Na het succes van de stukken over het Hakkelaarproves, ook wel het Octopusproces genoemd, gaf hij Bril zijn eigen plek en zijn eigen column, op de zelfde plek als en in navolging van de grote Simon Carmiggelt en Ischa Meijer. ‘Het eerste stukje was meteen een succes. De ring van Breslin werd hier de zoom in een jas, en je kende meteen die man. En dat was zo nieuw. Martin was the one and only,’ aldus van Nieuwkerk.31

Het succes van de column over het Hakkelaarproces werd Brils redding en vol enthousiasme en discipline ontpopte hij zich als een waar columnist. Hij stopte met drinken en richtte zijn leven volledig in naar zijn dagelijkse column. De column bracht meer rust in zijn leven en ook het gezinsleven profiteerde hiervan. Toch was Bril ontevreden over zijn rol als man en vader. Hij vond het zwaar om die rol op zich te nemen, ook al deed hij zijn best. Zijn bioritme was anders en het gezin – door hem ook wel de unit genoemd – leed daaronder. Tegen Arjan Visser in De Tien Geboden in Trouw zei hij de indruk te hebben dat hij zijn vrouw ongelukkig maakte en vond zichzelf een moeilijk persoon om mee te leven.32

Schrijven over Amsterdam en Nederland

‘Ik beschouw het geheel van wat ik doe, al die dagelijkse columns, uiteindelijk als een boek, een kroniek van Nederland.’33

Wonende in de hoofdstad, schreef hij de dagelijkse taferelen die zich daar afspeelden op. De slager, de kroeg om de hoek en de prostituee werden onderdeel van zijn wereld en onderwerp van zijn column. Zijn verslavingen waren inmiddels beperkt tot het verslaafd zijn aan het schrijven – zo vertelde hij vaak in interviews, wanneer men vroeg naar zijn cocaïnejaren –, maar zijn vroegere ervaringen deden hem wel aanzetten tot het schrijven over

‘randfiguren’ van de maatschappij, het leven op de straat en de gewone man. Vanaf eind 2001 schreef Bril voor de Volkskrant. De overstap was voor hem een logische. Het was de krant waar hij al vanaf zijn studietijd het meeste

waardering voor had en waarbij hij zijn wens om een kroniek van Nederland te schrijven ook goed kon uitvoeren. Zes keer per week stond zijn column op de voorpagina van het tweede katern. Dat wat hij eerst in de hoofdstad deed, deed hij nu in het hele land. Miniaturen schrijven over dorpen, bruggen, rotondes en mensen. Hij scheurde met zijn Volvo 850 T5R door het Nederlandse landschap en schreef op wat hij zag en meemaakte. In Vrij Nederland had hij vanaf 2001 de wekelijkse fictiecolumn Evelien, over een jonge moeder, echtgenote, huisvrouw

31 Mark Moormans, ‘We waren natuurlijk titaantjes’, in: Het Parool (rubriek PS), 28 maart 2009.

32 Arjan Visser, ‘De Tien Geboden’, in: Trouw, 28 juni 2005.

(17)

16 en minnares in Amsterdam-Zuid. Hij bleef schrijven voor andere bladen, maar sinds zijn grote overstap naar de Volkskrant ging zijn hart, meer dan ooit, uit naar de column. In een necrologie in de Volkskrant schrijft Jean-Pierre Geelen dat Bril na zijn vijfendertigste werd gedreven door een werklust die de ‘verloren jaren’ leken te moeten compenseren. Zijn productie was enorm.34

Hij was nog maar net werkzaam bij zijn favoriete krant, of darmkanker sloeg toe. Bril was bang, bang te worden ontslagen of te dalen in aanzien: ‘als ik er nu uitstap, nemen ze iemand anders, blijkt Giphart het ineens óók te kunnen. Angst, onzekerheid. Dus doorwerken: boek schrijven, en nog een boek’, zo bekende hij.35 Hij ging onverslagen door en was maar zeer korte tijd uit de running. Eenmaal terug leek hij weer de oude en sprak onverschillig over zijn ziekte: ‘Het is een van die dingen die gebeuren. Shit happens, zeg ik altijd.’36

Van 2005 tot en met 2008 tourde hij met vrienden en collega’s Ronald Giphart en Bart Chabot door Nederland en in 2006 schreef hij het Groot Dictee der Nederlandse Taal, dat in het teken stond van het koppelteken. Vanaf 2006 was Bril te zien als tafelheer van Matthijs van Nieuwkerk in het televisieprogramma van de VARA de Wereld Draait Door. Zijn jaarlijks terugkerende term rokjesdag werd steeds bekender. De term, die staat voor ‘de dag waarop een groot deel van de Nederlandse vrouwen voor het eerst in het jaar zomerse kleding zoals een korte rok zou dragen, doorgaans midden april’ werd door Bril al in 1996 geïntroduceerd in een van zijn columns en is inmiddels opgenomen in het van Dale groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Van Bril verschenen eerder een aantal romans, waaronder Voordewind (1990) en Altijd zomer, altijd zondag (1994) waarin door de ogen van een mannelijke hoofdpersoon allerlei dagelijkse onderwerpen aan bod komen. Ook dichtte hij zo nu en dan. Zijn gedichten zijn gebundeld in een tweedelige serie genaamd Verzameld werk (2002 en 2004). Eind 2008 was de ziekte terug, dit keer in de vorm van slokdarmkanker. Hij werd ongeneeslijk ziek verklaard en sprak er deze keer met meer openheid over. In april 2009 bereikte Martin Bril zijn hoogtepunt: de voorpagina van de door hem geliefde Volkskrant. Slechts zes keer kon hij deze plek vullen, op 17 april werd zijn laatste column Boosheid gepubliceerd. De dagen die erop volgden,

verscheen de tekst ‘Vandaag geen Martin Bril’. In 2009 ontving Bril de Max Pam Oeuvre Prijs, toegekend en uitgereikt door schrijver en vriend Max Pam. Later dat jaar kreeg hij voor zijn boek De kleine keizer de Bob den Uyl-prijs. De uitreiking op 21 april kon hij niet meer bijwonen. Op 22 april 2009 overleed hij op 49-jarige leeftijd in Amsterdam.

34 Jean-Pierre Geelen, ‘De oppervlakte was diep genoeg’, in: de Volkskrant, 22 april 2009.

35 Arjan Visser, ‘De Tien Geboden’, in: Trouw, 28 juni 2005.

(18)

17 Hoofdstuk 2: Martin Bril – omgeving en stijl

Omgeving

Ondanks het feit dat Bril als een van de grotere onder de moderne Nederlandse of Nederlandstalige columnisten kan worden geschaard, lag zijn eigen interesse daar nauwelijks. In een aantal interviews noemde hij Remco Campert een groots dichter, en vertelde hij ook bewonderaar te zijn van Gerard Reve en Louis Paul Boon, de Vlaamse schrijver en dichter. Ook het werk van Eelke de Jong, de in 1987 overleden Nederlandse journalist die onder andere schreef voor de

Telegraaf en de Haagse Post, kon hij uitermate waarderen. Veel verder dan het sporadisch noemen van deze Nederlandstalige auteurs komt het niet.

Ook over Nederlandse en Europese literatuur was hij over het algemeen niet te spreken. Vaak liet hij terloops weten alleen maar Amerikaanse literatuur te lezen, en niet meer aan Nederlandse romans of andere Nederlandstalige

literatuur te willen beginnen.37 In heel veel literatuur, zo zei hij in een interview over zijn Nederlandse lievelingsboek De Harm en Miepje Kurk Story van Remco Campert, staat te veel. Volgens Bril werd er in de Nederlandse literatuur te weinig geschrapt. Het is te wollig en zwaar. Er is veel vlak proza, maar ‘het echte proza, het flonkerende precieze, trefzekere, minimale proza, dat is er maar heel weinig.’38

Vergelijkingen met zijn voorganger columnist Simon Carmiggelt, die van 1967 tot aan zijn overlijden in 1987 voor het Parool cursiefjes schreef, wees hij vaak van de hand. ‘Het is zeker een compliment, maar het is ook een hond in de pot’, zei hij dan. ‘Ik ben een heel andere schrijver dan Carmiggelt. Ik vind mezelf als schrijver veel luchtiger, veel journalistieker en veel vrijer. Mijn palet is veel groter en mijn blikveld veel ruimer.’39 Volgens Bril was Carmiggelt vooral een

chroniquer van zijn eigen leven, en van zijn eigen gangen door de stad. Hijzelf wilde meer een chroniqueur van de stad zelf zijn, en van de verschillende dingen die zich daar voordeden.40 Carmiggelts kronkels vond hij te te melancholiek, te

veel ellende in cafés en mannen met rode neuzen. Jenevertragiek, zei hij ook wel.41

37 Joost Niemöller, ‘Leegte Scheppen. De nieuwe verveling’, in: De Groene Amsterdammer, 5 april 1995.

38 Margot Dijkgraaf en Martijn Meijer, Het beslissende boek, Prometheus, Amsterdam 2002, p. 37.

39 Kees van der Zwan, ‘Ik verlang van mijn stijl dat die iets ontsluiert’ www.onzetaal.nl , 27 september 2010.

40 Idem.

(19)

18 Overeenkomsten tussen de twee columnisten zijn daarentegen ook niet ver te zoeken. Carmiggelt werd veel geprezen om zijn schrijven over het informele, persoonlijke, onbelangrijke, marginale, humoristische, het onheroische.42 Ook van Bril werd niet zelden gezegd dat hij ‘het gewone’ beschreef, dat hij het

normale bijzonder kon maken juist door erover te schrijven. De thematiek van de columns, zo kan worden gesteld, is vergelijkbaar en komt soms zelf overeen. Ook de toon van beide schrijvers wordt vaak gezien als dezelfde: melancholiek en licht ironies. Waarmee Carmiggelt dus ooit begon, het beschrijven niet zozeer van de actuele feiten, maar van de dingen om hem heen, mensen en situaties, in deze traditie is Bril verder gegaan.

Maar verdergaan betekent in deze zin niet precies hetzelfde doen. Over de vergelijking tussen Bril en Carmiggelt werd gezegd dat de laatste meer van anekdotes hield, terwijl Bril meer was van de schetsen van mensen en

voorwerpen.43 Naast het feit dat Carmiggelt vaak langere stukken schreef, zijn cursiefjes waren vaak 1000 woorden lang, tegenover 600 van die van Bril (en later nog minder), ziet de lezer inderdaad een verschil in beschrijvingen tussen de twee columnisten. Waar Carmiggelt graag een gesprek of situatie navertelde, schetste Bril een persoon, voorwerp of situatie, gedetailleerder en meer

ingezoomd. Carmiggelts Kronkels, zoals de cursiefjes van hem ook wel genoemd werden, doen meer aan als verhaal dan als column, wellicht ook vanwege de lengte. Brils columns zijn korter, niet alleen in het geheel, maar ook de zinnen en soms zelfs de woorden zijn minder lang. Zijn manier van alinea’s indelen is

opvallend, de lay-out oogt bij Bril altijd een beetje schetsmatig, alsof hij echt zijn gedachtes op papier heeft gezegd. Met name de veelvoorkomende woorden, of eigenlijk zijn het alinea’s op zich, ‘enfin’ en ‘tsja’ spelen hierbij een belangrijke rol.

Volgens de Groene Amsterdammer was Carmiggelt als observator ‘de mensenvriend’, hij had het vermogen om, zoals hij het zelf noemde ‘mee te trillen’ met mensen van alle maten en soorten. Bril zag vooral wat iedereen kon zien en toch niet zag: de rotonde, het weggetrapte bierblikje, het verlaten bankje in het plantsoen.44

Over zijn andere voorganger columnist Ischa Meijer, die vanaf 1991 tot aan zijn plotselinge overlijden in 1995 in het Parool een column had, zei Bril dat hij hem geen goed schrijver vond. Dat Meijer meer een con-man was, een oplichter, een goochelaar en een artiest. Dat was volgens Bril ook wat Ischa Meijer wilde zijn.

42 http://www.let.uu.nl/~wilbert.smulders/personal/cursieve%20levensgevoel/eerste_column.htm (1 februari 2011) 43 http://www.uitgeverijcontact.nl/a-123-martin_bril.html (14 februari 2011) 44

(20)

19 Geen schrijver en stilist, zoals hij zelf.45 ‘Die man leunt teveel op ideetjes, en niet op emotie’, zo zei hij, wanneer hem werd gevraagd of hij vond dat hij in dezelfde traditie stond als de schrijver van de Dikke Man.46

Matthijs van Nieuwkerk, jarenlang Brils baas en goede vriend, beaamde dit, alhoewel de waardering voor Meijer hierdoor niet minder was. Hij zei in Ischa, verhalen van verwanten, vrienden en vrouwen, dat hij Bril, en ook Carmiggelt, beter vond in wat hij deed dan Ischa Meijer: ‘De Dikke Man stond op de krant nooit ter discussie en terecht. Het was een bijzondere column, alhoewel ik zijn voorganger Carmiggelt en opvolger Bril persoonlijk beter, dat wil zeggen,

geschikter vond. Ischa had nog een heleboel andere talenten, die zij niet hebben. Maar hij heeft zich begeven in de arena waarvoor zij nou eenmaal geboren zijn. Hij is er heel dichtbij gekomen, maar heeft hun niveau niet gehaald.’47

Stijl

Schrijven was voor Bril zijn leven. In interviews en met name in necrologieën wordt Bril geprezen. Geprezen om zijn persoon, maar vooral om zijn schrijven en stijl. Joost Zwagerman verwoordde het op de dag van Brils dood als volgt: ‘Met zijn alziende blik wist Bril niet alleen zijn alledaagse medemens te doorvorsen, maar dankzij diezelfde blik speelde hij het ook klaar om de dingen waarover hij schreef te bezielen. Bril kon, letterlijk, over alles schrijven. Geen voorwerp, decor of gebeurtenis zo futiel en schijnbaar onooglijk of er viel in taal wel een

monumentje voor op te richten.’48 Een fragment uit Gloriedagen (2001) laat zien

dat Bril zelfs over een blikje een mooi verhaal kon schrijven:

Ineens had ik de behoefte tegen een leeg blikje te schoppen. Het moest een mooi, vers blikje zijn. Niet in drie slokken leeggedronken en door een sterke hand verfrommeld. Ook geen oud blikje dat al eerder als bal had gediend. Bovendien moest hij goed liggen, mooi op een stoep. Ik wilde het van verre al zien, zodat ik me goed op de trap en het bijbehorende

rinkelen kon verheugen. …

Toen zag ik mijn blikje liggen. Het lag midden op straat, een tegenslag. Het goede nieuws was, ik zag het al van verre, dat het een maagdelijk leeg blikje was, een klassiek colablikje.

45 http://www.uitgeverijcontact.nl/a-123-martin_bril.html (1 februari 2011)

46 Jean-Pierre Geelen, ‘De oppervlakte was diep genoeg’, in: de Volkskrant, 22 april 2009.

47 Gijs Groenteman, Ischa, verhalen van verwanten, vrienden en vrouwen, Uitgeverij Prometheus, Amsterdam 2005, p. 175.

(21)

20 Wat zal ik zeggen?

Het hart sloeg niet over.

Maar ook dat hoorde erbij. Ik ging midden op de straat lopen. Er was geen mens in beeld die hiervan op kon kijken. Ik stapte ontspannen op het blikje af, onbewust die passen metend, zodat ik met mijn linkervoet goed uit zou komen.

Ging allemaal goed.

Toen ik er was gaf ik mijn trap. Het blikje stuiterde op, maakte een slome boog, viel weer nee, rolde rinkelend uit. Er zat een mooie deuk in. Ik wist mij onbegrijpelijk gelukkig.49

Joost Zwagermans typering van Bril is maar één voorbeeld uit velen, maar

opvallend aan deze schetsen is dat een uitleg of typering van dat ‘ware schrijven’ bijna altijd ontbreekt. In recensies werd het unieke van Bril vaak wel geprobeerd in woorden te vangen, maar de populariteit van zijn stukken konden niet altijd goed worden verklaard. De meest typerende recensie is misschien wel die van Hans Goedkoop die hij schreef naar aanleiding van het boek Het Tekort uit 1998: ‘Het is die ontdekking [de ontdekking dat Martin Bril onderdeel uitmaakt van de alledaagse wereld, en dat dat ook klopt], of misschien wel herontdekking, die in dit boek wordt gedaan, en met zijn stijl bewijst Bril dat het hem ernst is. Schrijft hij in de regel toch al mooi, een beetje bluesy, soepel, lui, maar heel

geraffineerd, zodra hij in dat laatste deel het dagelijkse leven op de huid komt krijgt hij vleugels. De blues wordt freejazz, hij danst over de regels, elke draai vraagt om een volgende, hij schiet een associatie in en neemt nog eens een solo en is voorje opgekeken hebt vier bladzijden verder, enkel en alleen met de beschrijving van een vrouw die warm en zoemend in de zon ligt.’50

De term freejazz zou hierna nog vele malen worden aangehaald, waarschijnlijk omdat het een poging is iets unieks en ongrijpbaars grijpbaar te maken.

Getracht wordt te beschrijven wat Bril deed en wat zijn stijl zo uniek maakte. Maar deze stijl hangt niet alleen af van stilistische middelen. Martin Bril ging elke dag op pad, en had nooit een column op voorraad. Hij wilde een gewoon man zijn, en schreef waarschijnlijk ook daarom het liefst over het alledaagse. Zijn bekendheid bestond met name uit het feit dat iedereen over hem zei dat hij zo goed kon observeren, dat hij zag wat anderen niet zagen. Of beter gezegd, dat hij de dingen, die eigenlijk iedereen zag, kon beschrijven en die dingen daardoor ook speciaal werden. De herkenbaarheid van die dingen en tegelijkertijd het speciale dat hij van die normale dingen maakte, maakten hem tot een uniek schrijver. Zelf wist hij goed wat hiermee werd bedoeld: ‘Ik zie niet meer dan

49

Martin Bril, ‘Triomf’, in: Gloriedagen, Prometheus, Amsterdam 2001, p. 250-251.

(22)

21 iemand anders. De kunst is alleen om zo’n observatie ook goed op te schrijven. Ik kan met een houding of een oogopslag iets doen wat anderen niet kunnen.’51 Stilistisch gezien oogden zijn columns simpel. Zijn taalgebruik was eenvoudig, hij hield niet van veel poespas. Schrappen was wat hem betreft belangrijker dan toevoegen. Je kon als journalist en schrijver eerder te veel zeggen dan te weinig, en daar moest je voor oppassen. Zijn motto, ontleend aan E.B. White, was dan ook: ‘omit useless words.’

Volgens de columnist lette hij, tijdens het schrijven, met name op ritme, klank, kleur en geluid. Hij las regelmatig hardop, vooral toen hij begon met het

schrijven van columns. Ook streefde hij naar ‘een JJ Cale-achtige toon. Klein en precies, maar wel swingend. Een zekere mildheid hoort daar ook bij’, zei hij.52 Het geheim van zijn stijl bestond volgens hem uit verschillende dingen: ‘Om te beginnen wissel ik heel lange zinnen af met heel korte. Verder schrijf ik vrij kortademige dialogen; mijn mensen zeggen niet zoveel – wat mooi overeenkomt met de werkelijkheid: men lult veel, maar zegt weinig. En ik heb een nogal in het oog springende manier van alinieëren; mijn alinea’s bestaan soms uit maar één woord, zoals enfin, of tja, of precies.’53

De column als vorm waarin hij zijn schrijven het beste kon uitvoeren en

structuren, was een vorm die hem lag als genre, qua formaat en ook de lengte was voor hem ideaal. Zelf zei hij niet veel geduld te hebben en niet goed te kunnen stilzitten. Dit terwijl zijn stijl wel beweging en haast uitstraalde. Juist omdat dit op gespannen voet met elkaar stond, was de column de ideale oplossing om beide zaken met elkaar te kunnen combineren.54

In de loop der jaren werd zijn schrijfstijl soberder. Minder is meer: bijvoeglijke naamwoorden werden steeds meer vermeden; korte, simpele zinnetjes moesten het werk doen. Hij wilde een vakman zijn, zei hij. ‘Je moet je overgeven aan het lot, aan de cijfers, de statistiek, de kaarten, de nummertjes en hoe ze vallen – daar heb je het gokken weer.’55 De laatste jaren bij de Volkskrant had hij zijn weg en zijn stijl gevonden en bleef zijn schrijfstijl zoals die was, niet nog

simpeler of weer anders. Hij wist nu dat hij het kon, en hoe hij het moest doen. Toch ging het hem niet altijd gemakkelijk af. Bril citeerde graag Hemmingway: ‘Easy reading is hard writing.’ Hij vertelde dat schrijven voor hem niet

51 Jeroen van Bergeijk en Han Ceelen, Meer dan de feiten. Gesprekken met auteurs van literaire

non-fictie, Uitgeverij Atlas, p. 146.

52 Van Bergeijk en Ceelen, Meer dan de feiten, p. 147.

53 Kees van der Zwan, ‘Ik verlang van mijn stijl dat die iets ontsluiert’, www.onzetaal.nl, 27 september 2010.

54 Cor Vos, Ijsberen en zitvlees, Amsterdam, L.J. Veen 2004, p. 83.

(23)

22 gemakkelijk was. De door hem bewonderde E.B. White zei dat een eerlijke, oprechte keus van woorden noodzakelijk tot inzichten leidt. Niet alleen bij de schrijver, maar ook bij de lezer.56 Bril stond hier geheel achter en zei zich altijd erg bewust te zijn van de woorden die hij koos, en waarom hij die koos. Ook betekende dit voor hem dat zogenaamde, vaak door anderen zo benoemde, oppervlakkigheden helemaal niet oppervlakkig waren. Stijl is diepgang, zo zei hij herhaaldelijk.

Hoe hij aankeek tegenover de waarheid, een toch essentieel onderwerp binnen het schrijver- en journalistenschap, was voor hem duidelijk. Research deed hij altijd, over elk feitje, iets verzinnen was uit den boze. Tenminste, als het ging om zijn meest journalistieke werk, zoals de columns. Zijn feuilleton in Vrij Nederland, Evelien, was daarentegen pure fictie.

Ook als hij over een rotonde of over een spoorwegovergang schreef, zorgde hij ervoor dat hij wist hoe het zat. Vaak vroeg hij een documentatiemap op, of ging ergens zelf achteraan. Op de kritiek die hij zo nu en dan kreeg, dat hij dingen zelf zou bedenken, zei hij niet veel. ‘Het enige wat je kunt doen, is dingen aan mensen waarnemen die zijzelf en anderen nog niet hebben waargenomen.’ 57 Daar lag volgens hem zijn kracht. Deze kritiek komt later, in hoofdstuk drie, nog aan bod.

Een goede interviewer was hij niet. In zijn begintijd vond hij het zelfs moeilijk en vaak ook bezwaarlijk op mensen af te stappen.58 Dan verzon hij andere dingen die hij met de geïnterviewde kon doen, om zijn angst te maskeren en zodoende het standaardinterview te vermijden. Zo ging hij snookeren met Martin Amis, wat uiteindelijk een vrij bekende, vaak aangehaalde column van hem opleverde waarin nóg een speciaal facet van zijn schrijven naar voren komt: de

opsommingen. Hieronder een aantal losse zinnen uit het verhaal over de Engelse schrijver, op zichzelfstaande zinnen die geen verdere uitleggen behoeven of krijgen.

‘De schrijver had iets schuchters. Heel beweeglijk op zijn versleten sportschoenen, maar zeer op zijn qui-vive…

Een komisch talent.

En daarna was alles een kwestie van hard werken. Midlifecrisis.

56 Jeroen van Bergeijk en Han Ceelen, Meer dan de feiten. Gesprekken met auteurs van literaire

non-fictie, Uitgeverij Atlas, p. 147.

57 Van Bergeijk en Ceelen, Meer dan de feiten. p. 144.

(24)

23 Amerikaans parlando uit de amateurpsychologie.’59

Nog belangrijker dan de koele blik en de spaarzame taal was voor hem de aandacht voor het gewone, dagelijkse leven van doorsnee mensen. Mensen die niet bijzonder begaafd of interessant waren.60 Dit schrijven over het gewone betekende voor Martin Bril zelf ook gewoon zijn, of dat proberen te zijn. Tijdens persbijeenkomsten wilde hij niet opgemerkt worden. Wanneer mensen hem zagen, en herkenden, kreeg hij voor zijn gevoel gelijk een andere rol dan dat van gewone toeschouwer en werd het moeilijker daarover te schrijven.61

Regelmatig citeerde hij de uitspraak ‘style, after all, is revelation’, van Norman Mailer, de Amerikaanse journalist en schrijver alsmede ook een van de

voormannen van new journalism samen met Truman Capote en Tom Wolfe. Volgens Bril bedoelde Mailer hiermee ‘dat stijl altijd meer aan het licht brengt dan je denkt.’ Goede schrijvers, zo zei hij, weten vaak niet wat er komen gaat als ze beginnen te schrijven. Die zinnen, waarvan je niet wist dat je ze in je had, dat was de kern van schrijven.62

Emotie binnen het schrijven was van groot belang maar moest niet doorslaan in sentiment. Niet voor niets stond in de necrologie van zijn ‘eerste krant’ het Parool in de lead dat Bril ‘recht voor zijn raap was en het sentiment

verafschuwde.’63 Aleid Truijens, de Nederlandse auteur en publiciste, noemde

Brils non-fictiestukken ‘verschrikkelijk goed, zeer ontroerend en met precies gedoseerde emotie.’64 Dat laatste was ook wat Bril voor ogen had: emotie door laten klinken in stijl, maar daar niet het hoofddoel van maken. De Nieuwe Stijl, de stroming en het tijdschrift waar o.a. Cor Vandraager deel van uitmaakte, interesseerde hem, maar vond hij te emotieloos. De literaire stroming uit de jaren zestig en zeventig was interessant vanwege het kale, weinig opsmuk. Maar het moest niet veel hebben van emotie, terwijl Bril daar wel – al was het

gematigd – op uit was.65

59 Martin Bril, ‘Snookeren met Martin Amis’, in: Het Tekort, Ooievaar, Amsterdam 1999, p. 39-45.

60

Mail Dirk van Weelden d.d. 14 februari 2011.

61

Jeroen van Bergeijk en Han Ceelen, Meer dan de feiten. Gesprekken met auteurs van literaire

non-fictie, Uitgeverij Atlas, p. 144.

62 Van Bergeijk en Ceelen, Meer dan de feiten. p. 146.

63

Maarten Moll, ‘Zo groot kan het kleine zijn’, in: Het Parool, 22 april 2009. 64 Van Bergeijk en Ceelen, Meer dan de feiten, p. 141.

(25)

24 Brils stijl werd vaak omschreven als mild, vol weemoed en melancholie. Zijn columns waren aandoenlijk en nooit bekritiserend. Hij vond het niet nodig zijn mening te ventileren of mensen belachelijk te maken. Zijn sterkte was juist het zware werk van de slager om de hoek te beschrijven, en mensen te laten voelen wat die man voelt: ‘Als je een slager een klootzak vindt en je kijkt twee dagen intensief naar zijn werk, dan krijg je begrip.’66 Na het lezen van een column van

Bril kon de lezer begrip en zo nu en dan zelfs sympathie opbrengen voor een boze slager, een saaie kantoorman of een nare politicus.

66

(26)

25 Hoofdstuk 3: Het snijvlak van de literatuur en journalistiek

Literaire non-fictie

Neerlandicus Bertram Mourits begint zijn essay in het literaire tijdschrift de Revisor over ‘de grenzen van literaire non-fictie’ met een citaat uit de satirische roman Bouvard en Pécuchet van Gustave Flaubert:

‘De geschiedenis is met zoveel feitenmateriaal overladen dat je er alleen de mooie momenten uit moet kiezen.’67

Een citaat waar Bril waarschijnlijk van had gesmuld. Misschien had hij er nog wel aan toegevoegd, dat niet alleen de geschiedenis zoveel materiaal bevat, maar eigenlijk de hele wereld, alles om je heen. Ook in het nu.

Reportage, verslag en column lopen bij Bril door elkaar onder de noemer van literaire non-fictie. Volgens Mourits is deze noemer niet nieuw, maar heeft die een rijke geschiedenis die teruggaat op de vroegste vormen van journalistiek.68 Een erkenning die ook Bril graag zou hebben gehoord. Het is een vorm van zowel journalistiek als literatuur, een tussenin, een opereren op het snijvlak, zoals hij zelf zei.69

Bril wordt in de traditie van literaire non-fictie erkend, bijvoorbeeld wanneer Ceelen en van Bergeijk hem opnemen in hun interviewgalerij. Mourits probeert in zijn essay de term literaire non-fictie te omschrijven en de grenzen ervan aan te geven. Hij beweert dat ‘meer dan de feiten’, waarmee wordt bedoeld dat literaire non-fictie meer is dan een uiting van feiten, tot uitdrukking komt in stijl en vertelwijze:

‘De literaire middelen en verteltechnieken worden uit de kast gehaald om de geschiedenis op een meeslepende manier over het voetlicht te brengen. Gevonden en gereconstrueerde feiten worden gepresenteerd op een

manier die in geschiedschrijving niet is toegestaan: alsof de lezer erbij is, compleet met beschrijvingen van uiterlijkheden en dialogen. Een beetje uit de bronnen, een beetje van de auteur. Dat is literaire non-fictie.’70

Literaire non-fictie is volgens dit citaat precies wat Martin Bril deed. Hij

observeerde, selecteerde uit die observatie wat hem opviel, wat hij mooi vond en waar hij iets mee kon. Het schrijfproces was voor hem het belangrijkste, dat wat

67 Bertram Mourits, ‘Waar gebeurd is wel degelijk een excuus. De grenzen van literaire non-fictie’, in: De Revisor (2008) 2-3, p. 7.

68 Mourits, ‘Waar gebeurd is wel degelijk een excuus. De grenzen van literaire non-fictie’, p. 17.

69

Het domme interview: www.martinbril.nl, 22 januari 2006 (17 september 2010) 70

(27)

26 hij zo mooi of intigrerend vond moest ook op papier zo overkomen. Hij werkte hard, puzzelde, schoof en schrapte en kwam uiteindelijk tot een paar honderd woorden tellende column. Alles wat hij deed, deed hij op gevoel en intuïtie, de keuzes die hij maakte en ook het schrijven zelf. Hij ervaarde dat wat hij deed als waar en niet zozeer als van zichzelf.71

Op de vraag of wat hij als waar beschouwde, ook echt voor iedereen waar, of beter gezegd een algemene waarheid was, antwoordde Bril bevestigend:

‘Ik doe een observatie, maar door hem op te schrijven maak ik hem waar en algemeen geldig. Over Wouter Bos heb ik bijvoorbeeld eens geschreven dat hij zo graag onder de mensen is dat hij eigenlijk het liefst de hele dag met een tank vol warme chocolademelk door de binnenstad van Tilburg loopt. Een goede schrijver kan zo’n observatie zo verwoorden dat die waar wordt. Maar alleen als de observatie juist is, en zijn intenties positief zijn. Het klinkt wollig, maar goed schrijven is op de een of andere manier altijd positief. Schrijvers als E.B. White en Joseph Mitchell gingen in de kern altijd uit van het goede. Wie met een negatieve instelling schrijft, plaatst zichzelf tussen het stuk en de lezer. Goed schrijven is als glas: je zit er zelf niet in, je intuïtie klopt en het schrijven bewijst dat het klopt.’72

Een belangrijke vraag die hierbij kan worden opgeworpen, en die door een aantal critici ook daadwerkelijk is opgeworpen, is of Bril in dezen dan wel een journalist was. Dat deed ook Joost Zwagerman, die Bril zo’n twintig jaar van zijn leven kende. In zijn in 2011 verschenen boek ‘Alles is gekleurd’, een bundeling essays over kunst, wijdt hij twee hoofdstukken aan de ‘verslaggever en chroniqueur’:

‘…Precies zo is in de columns van Bril nooit helemaal duidelijk waar de reportage eindigt en waar de fictie begint. Soms bestaat een Bril-column uit een dialoog of samenspraak die onmogelijk zo tot in detail kan zijn opgevangen of ‘afgeluisterd’, en het vermoeden bestaat dan ook dat voor de goede verstaander Bril een flard van zo’n dialoog het uitgangspunt vormt voor een column die een minireportage fier bij staat, maar die voor een deel is opgetrokken uit fabel en fictie.’73

Fabel, of fictie, en realiteit lijken dus door elkaar te lopen. Want wanneer bij selectie van een (nieuws)onderwerp de keus wordt gemaakt voor het mooie, staat dat niet gelijk aan de realiteit en is deze vorm van verslaggeving alles behalve objectief. Nu is objectiviteit binnen de journalistiek allang discutabel,

71Robert Vuijstje, ‘Ik ben niet ontevreden’, in: Nieuwe Revu, 28 maart 2006.

72 Jeroen van Bergeijk en Han Ceelen, Meer dan de feiten. Gesprekken met auteurs van literaire

non-fictie, Uitgeverij Atlas, p. 148.

(28)

27 maar het streven ernaar staat nog steeds hoog in het vaandel binnen de

traditionele journalistiek. Bril kreeg vaak te horen dat zijn werk geen objectieve journalistiek zou zijn. Hijzelf zei daarop dat wat hij deed wel degelijk objectief was: ‘Het is voor mij van essentieel belang dat de observaties die ik doe waar zijn. Als ik aan iemand een eigenaardigheid ontdek en ik schrijf daarover, dan moet de observatie kloppen. Die moet in essentie waar zijn.’74

In essentie waar dus, dat klinkt vaag en is verre van meetbaar. Volgens de schrijver zelf klopten zijn waarnemingen altijd en checkte hij zijn feiten. Of wat hij schreef ook daadwerkelijk allemaal klopte, is niet goed na te gaan en ook niet het doel van deze scriptie. De term literaire non-fictie was voor Bril een goede duiding van deze observatie en hoe hij deze beschreef. Het was de

gemakkelijkste stempel om op zijn werk te drukken. ‘Maar’, zei hij, ‘het liefst noem ik het gewoon goed schrijven.’75

Bril en new journalism

Wanneer wordt gesproken over de manier waarop Martin Bril schreef, komt al snel de term new journalism voorbij. Artikelen over en interviews met hem behandelen deze vorm van journalistiek.76 Volgens Bril zelf was dit niet de stroming waar hij in kon worden geplaatst. Ook Van Weelden betwijfelt of Bril past in dit genre:

‘…wat hij vooral inspirerend vond aan het New Journalism was de vrijheid die men er nam ten opzichte van de traditionele rol van de reporter, die zich bescheiden opstelt achter de feiten. Het was alsof de vrijbuiters-positie, de stem van degene die ‘his own man’ was, nu een natuurlijke positie kreeg. Niet apart, in de marge van de kunst, maar in het midden van de publieke opinie, het openbare debat, de mainstream bladen. Die rol, van min of meer artistieke vrijbuiter, losgelaten in de mainstream media; die trok hem aan en dat is de motor van zijn journalistieke verschijning. Maar het expressionistische schrijven, het cabareteske doorzagen a la Wolfe of de exiberante pose/methode van Gonzo Thompson, die waren geen voorbeeld. Wel leerzaam, soms leuk om te lezen, maar geen stilistisch model. Dat vond hij bij Mitchell, White, Liebling.’77

74 Jeroen van Bergeijk en Han Ceelen, Meer dan de feiten. Gesprekken met auteurs van literaire

non-fictie, Uitgeverij Atlas, p. 148.

75

Van Bergeijk en Ceelen, Meer dan de feiten, p. 145.

76

O.a.: Kees van der Zwan, ‘Ik verlang van mijn stijl dat die iets ontsluiert’, www.onzetaal.nl , 27september 2010, Jeroen van Bergeijk en Han Ceelen, Meer dan de feiten. Gesprekken met

auteurs van literaire non-fictie, Uitgeverij Atlas, p. 139-151 en Misha Cohen, ‘Onderweg met Bril’,

in: Vrij Nederland, 4 maart 2006.

77

(29)

28 Toen hij voor Onze Taal werd geïnterviewd door Kees van der Zwan, sprak Bril met name over stijl en taal. Maar ook new journalism kwam in het interview aan bod. Bril vertelde, zoals Van Weelden dat ook doet, dat een bepaalde mate van vrijheid, anarchie, of rock-‘n-roll hem wel aantrok in dit type journalistiek: dat je alles kunt schrijven wat je wilt. ‘Verder heb ik er niet veel mee’, zei hij daarna. ‘Meestal is new journalism slecht geschreven. De nadruk ligt op verslaggeving, terwijl mijn passie bij het schrijven ligt. Ik voel me wat dat betreft eigenlijk veel meer verwant met de goedgeschreven, tradionele vorm van journalistiek

waartegen new journalism zich afzet.’ Paradoxaal in dezen is dat Bril zich ook menigmaal anders uitliet over dit onderwerp. Hij beweerde namelijk regelmatig wel journalist te zijn, en te handelen als elk ander die dit vak uitoefent.78 Ook new journalism werd in deze context meer dan eens genoemd en de vraag die rijst is dan ook of zijn werk wel of niet tot deze stroming kan worden gerekend. Een toegankelijke en duidelijke definitie van new journalism, dat eigenlijk toch een vrij ingewikkelde en moeilijk grijpbare materie is, wordt gegeven in het boek Meer dan de feiten. Gesprekken met auteurs van literaire non-fictie van Ceelen en van Bergeijk. Oospronkelijk komt deze definitie van de Amerikaanse journalist en hoogleraar Mark Kramer. Hij komt in zijn bundel Literary Journalism met de volgende kenmerken:

Literair journalisten bedienen zich van stilistische middelen en

verteltechnieken die eerder worden geassocieerd met de romankunst dan met journalistiek.

Ze leven zich uitgebreid in. Ze dompelen zich maanden, en soms zelfs jaren, onder in de leefwereld van hun onderwerpen.

Ze zijn niet op zoek naar hard nieuws, maar schrijven over alledaagse en daarmee ook tijdloze onderwerpen.

Ze proberen meer dan traditionele verslaggevers hun lezers emotioneel bij hun verhaal te betrekken.

Ze streven naar een duidelijke eigen stem en toon.79

Een groot aantal van deze basiskenmerken van new journalism geldt ook voor Brils werk. De stilistische middelen en verteltechnieken, zoals beschreven in hoofdstuk twee, kenmerken Brils columns. Meestal zijn die columns kleine verhalen op zich waarbij hij gebruik heeft gemaakt van onder meer

vergelijkingen en kortademige dialogen. Ook levendige beschrijvingen, hier in de column ‘Vonnis’, zijn kenmerkend:

78 Jeroen van Bergeijk en Han Ceelen, Meer dan de feiten. Gesprekken met auteurs van literaire

non-fictie, Uitgeverij Atlas,p. 142.

(30)

29 ‘Pim Fortuyn moet een grote aantrekkingskracht op vrouwen hebben gehad. De zingende tribune zat er vol mee. Twee jonge vrouwen in splinternieuwe camouflagebroeken, allebei met een T-shirt waarop Pims Italiaanse tombe stond afgebeeld, twee oudere dames die elkaar

vasthielden, de ene timide en stil, de ander groot en met uitgezakte vlechtjes in het haar. Een oudere dame met bortstelig, kort rood haar en een grote button op. Ik heb lef. Een vlijtig alles noterende blondine geheel uitgedost in de LPF-kleuren, een rol Pim-koekjes van Lu in haar windjack. Een oud vrouwtje met haar oude echtgenoot, allebei met een baseballpet op waarop Pims sterfdatum stond, 6-5-2002…’80

Ook Bril dompelde zich het liefst onder in de wereld van een persoon of een situatie. Hij observeerde, zat vaak urenlang op terrasjes of reed in zijn Volvo kleine dorpen en verlaten wegen door. Hij presenteerde zich liever niet als

journalist maar probeerde onzichtbaar te zijn om op die manier zo goed mogelijk te kunnen zien wat er gebeurt, hoe mensen zich gedragen en wat voor

eigenaardigheden iemand heeft.81

Bril heeft zichzelf altijd meer een schrijver gevonden dan een journalist, al is de grens voor hem hierin niet heel duidelijk. Hij opereerde het liefst op het snijvlak ervan, zei hij.82 Hij schreef daarom niet zozeer over hard nieuws, maar meer

over alledaagse taferelen en zaken. De bakker op de hoek, de krantenjongen en de rotonde bij Groningen waren onderwerpen die hij aansneed en die hem ook het meeste boeide. Volgens hem was het niet nodig om nog een roman of verhaal over een advocaat in gewetensnood te lezen maar een goed boek over een loodgieter was hij nog nooit tegengekomen.83 De meeste van zijn columns

zijn daardoor ook tijdloos, niet gebonden aan een bepaalde gebeurtenis of persoon.

Doordat Bril veelal het mooie van de dingen en de mensen probeerde te schetsen kennen zijn columns een zekere emotionele toon. Brils stukken zijn niet zozeer dramatisch, maar er klinkt wel een zekere melancholie doorheen. De lezer herkent hetgeen Bril beschrijft en blijft vaak met een positief gevoel achter, voldaan omdat hij of zij nu ook de schoonheid van datgene inziet. Margot van der Straeten, de Belgische schrijfster wiens debuutroman door Bril in 2002 werd ingeleid, verwoordde deze emotie als volgt: ‘Niemand kon de ogenschijnlijke oppervlakkigheid zo diepgravend en ook zo warmhartig observeren en

80 Martin Bril, Het ronde land, Prometheus, Amsterdam 2004, p. 159.

81 Hetty van Rooij, ‘Ik heb geen zin om publiekelijk dood te gaan’, in: BN/DeStem, 14 maart 2009.

82

(31)

30 beschrijven als hij. Hij was een grootmeester van het detail. Hij kleedde het detail uit. Hij tilde het kleine op en maakte er iets groots van.’84

In 2006 hield de Volkskrant een wedstrijd: ‘schrijf uw eigen imitatie-Martin Bril- column.’85 Al snel bleek hoe moeilijk het was Brils stijl en toon te evenaren. Er kwamen meer dan vijftienhonderd reacties binnen. ‘Het tekende niet alleen zijn populariteit, het legde ook haarfijn bloot dat zijn ogenschijnlijk simpele stijl onnavolgbaar is en vol zit met valkuilen, zodra de pen niet in handen is van de vakman,’ schreef Jean-Pierre Geelen.86

Gekeken naar de vijf criteria van Kramer, voldoet Bril op alle vlakken. Ondanks het feit dat hij zichzelf niet onder de noemer new journalist wilde scharen, past hij dus wel degelijk in dit straatje. Vooral zijn focus op het kleine, alledaagse, zijn vaak melancholische toon en de nadruk die hij legt op het belang van het schrijven zijn overtuigende karakteristieken van zowel zijn werk als dat van een new journalist als Tom Wolfe of Brils grote voorbeeld Jimmy Breslin.

Dat Bril zichzelf niet tot de stroming rekende, is duidelijk. Hij vond new

journalism, Hunter Thompson, Tom Wolfe te breedsprakig, te slecht geschreven en de auteur vaak te prominent aanwezig.87 Een van de verschillen met wat Bril

deed en wat bijvoorbeeld Tom Wolfe voor ogen had was dat het new journalism van laatstgenoemde grotendeels gebaseerd was op het sociale en politieke klimaat van die tijd. Vele artikelen behandelden maatschappelijk relevante onderwerpen, zoals de Vietnamoorlog, rassenverschillen en de maffia. Bedoeling van de stukken was het menselijk verhaal achter dit soort onderwerpen weer te geven.88 Bril, daarentegen, behandelde zelden dit soort thema’s. Het was hem juist te doen om de kleine, veelal oppervlakkige situaties en dingen waarvan niemand wist dat het interessant was erover te lezen. De menselijke kant van zaken werd zeker belicht, maar niet in de context van een oorlog of bepaalde maatschappelijke problematiek.

De link tussen Brils werk en deze vernieuwende vorm van journalistiek is desalniettemin niet onlogisch wanneer men de bijbel der new journalism van Tom Wolfe, er nog eens op naslaat. De belangrijkste link die Wolfe hierin legt is die tussen journalistiek en de novel. Volgens hem is een journalist vooral een schrijver, misschien nog wel meer dan dat en misschien nog wel beter dan dat: 84 http://www.margotvanderstraeten.com/node/126 (14 februari 2011) 85 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/773386/2006/06/24/Zelf-Martin-Bril-worden.dhtml (14 februari 2011)

86Jean- Pierre Geelen, ‘De oppervlakte was diep genoeg’, in: de Volkskrant, 22 april 2009.

87 Misha Cohen, ‘Onderweg met Bril’, in: Vrij Nederland, 4 maart 2006.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

heeft er, na onze zo bizonder geslaagde, jaarlijkse vergadering, de gehele vaderlandse pers eens op nageslagen, om te zien wat die ervan gemaakt heeft. Nu,

~eelen staat geen daad verrichten zonder Haren verantwoordelijken Minister, en zal nu die Minister, juist wegens die verantwoorde- lijkheid, wel altijd het objectieve

[r]

De sterke wind heeft ze op doen waaien en nu vliegen ze wild in

Hier kan de overheid binnen de agribusiness stimulerend optreden, zoals ook voor andere sectoren plaatsvindt: onder meer door stimulering van clustervorming,

Moge het zijn uit liefde tot het gebod van de God van hemel en aarde dat wij u willen wijzen op het heilzame dat voor ons allen is gelegen in een Bijbelse invulling van de zondag,

De wethouder heeft deze week (38) nog aan de heer van Kesteren medegedeeld dat de gemeente Greveling wil aankopen en dat hij geen

Het plan is geënt op voorkoming van verpaupering en leegstand, het plan doet recht aan uw centrumplan, het plan is ontwikkeld met de meeste zorg voor het straatbeeld (het straat-