• No results found

HET NIEUWE WETTELIJK STATUUT VOOR DE KAMERS VAN KOOPHANDEL EN FABRIEKEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "HET NIEUWE WETTELIJK STATUUT VOOR DE KAMERS VAN KOOPHANDEL EN FABRIEKEN"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H E T N I E U W E W E T T E L IJ K S T A T U U T V O O R D E K A M E R S V A N K O O P H A N D E L E N F A B R IE K E N

door Prof. M r ]. Valkhoff

D e Kamers van K oophandel en F abrieken zijn reeds zeer oude instel­ lingen. N a de Colleges van Commercie te A m sterdam (1663— 1665) en te R otterdam (1677— 1683) als voorlopers, w erden in 1803 de R o tter­ dam se en in 1811 de A m sterdam se Kamer van K oophandel opgericht.

H un eerste w ettelijk statu u t kregen de Kam ers van K oophandel en F abrieken in N ed erlan d door de w et van 26 M a a rt 1920, S. 152. V o o r­ dien vonden zij hun grondslag en regeling in verschillende, elkaar opvol­ gende Koninklijke Besluiten: o.a. 1815, 1816, 1818, 1828, 1851 en 1896. N a de invoering van en mede dan k zij de w et van 1920 hebben de Kamers van K oophandel en F abrieken zich to t zeer belangrijke actieve „publiekrechtelijke instellingen” 1), openbare licham en met eigen be­ stuurstaak, ontw ikkeld, w aaru it m ede blijkt hoe belangrijk een goed w et­ telijk statu u t is. M en denke slechts aan hun vele en belangrijke taken bij de gedecentraliseerde uitvoering van diverse adm inistratieve w etten: H andelsregisterw et (1918), M akelaardij (1922), C risisuitvoerw et (1931), W e t evenredige vrachtverdeling (1933), U itverkopenw et (1935), W a re n w e t (1935/6), O ndernem ersovereenkom stenw et (1935/6), W e t op het A fbetalingsbedrijf 1936), V estigingsw et Kleinbedrijf (1937), K artelbesluit (1941), W o o n ru im tew et (1947) en W e t op de B edrijfs­ org an isatie (1950).

A an de w et van 26 M a a rt 1920 kwam een einde door het ingrijpen van de D uitse bezetter. Zij w erd vervangen door het Besluit van 25 N ovem ber 1941, V e ro rd en in g e n b la d N o. 223 (1941): elf provinciale Kam ers m et vijf en tw intig onzelfstandige bijkantoren, nationaal-socia- listisch F ührer-principe en koppeling van de K am ers van K oophandel en F abrieken als openbare licham en in de zin van artikel 152 G rondw et aan de W o ltersom se b e d rijfso rg a n isa tie 2).

V o lstaan w orde met deze zeer summiere en beknopte aanduiding en m em orisatie van bovenstaande historische gegevens en data, die veelal in de lezerskring van het M .A .B . bekend mogen w orden verondersteld en welke slechts als inleiding tot de hierna volgende uiteenzetting van en toelichting op de nieuw e W e t op de Kamers van K oophandel en F a ­ brieken van 21 A ugustus 1950 (St. N o. K 367) bedoeld zijn.

R echtsherstel m oest verleend w orden aan de Kam ers van Koophandel en Fabrieken. D it stond na de bevrijding van ons land vast. H e t is 't voornaam ste doel van de nu tot stan d gebrachte w et. Blijkens de con­ siderans w orden „nieuw e” regelen gesteld om trent de Kam ers van K oop­ handel en F abrieken. E en nieuw e w et derhalve ter m odernisering, doch voortbouw end op de nu ingetrokken w et van 1920, die in menig opzicht h a a r deugdelijkheid bewees.

A an de meest m arkante, principiële kwesties, w aarom het bij de hui­ !) Aldus indertijd de Minister in de Memorie van Antwoord (He Kamer) bij het Ontwerp LTitverkopenwet. Thans de Memorie van Antwoord (Iïe Kamer) § 1, blz. 1 (publiekrechtelijke lichamen) en de Memorie van Antwoord (Ie Kamer), blz. 2 en 3.

2) W . F. Lichtenauer: ,,De nieuwe regeling van de Kamers van Koophandel en Fabrieken” (1942) en W . J. van Eykern en G. J. Balkenstein: „De W et op de Bedrijfs­ organisatie”, blz. 26 en 28/29 (1950).

(2)

dige correctie en vernieuwing van het w ettelijk statu u t van de Kamers van K oophandel en Fabrieken ging, zijn reeds door M r Lichtenauer be­ langrijke algem ene beschouw ingen gewijd. 3) Zij betroffen de gebieds­ indeling, het w erkterrein, de sam enw erking en de sam enstelling (u it­ sluitend econom isch-geografische eenheden of meer provinciale indeling, w ijze van verkiezing enz.). O ok in de M . v. T ., het V .V ., de M . v. A. en de H andelingen der beide Kamers vindt men 't nodige over deze meest saillante, cardinale vraagstukken. L aatstgenoem de stukken be­ helzen tevens veel lezensw aards over het bij de behandeling van het w etsontw erp sterk n aa r voren gekomen vraagstuk van de verhouding tussen de reeds lang bestaande Kamers van K oophandel en F abrieken en de nieuw e P.B .O . ( W e t op de B edrijfsorganisatie 14 F ebru ari 1950, H . St. no. K 2 2 ), de kw estie van de p ariteit van m iddenstands- en andere ondernem ingen en de opneming van het w erknem erselem ent. N a a r deze uitgebreide literatuur zij de lezer verwezen. H erhaling is hier overbodig. Doel van dit tijdschriftartikel blijve: een overzicht van de nieuw e w ette­ lijke regeling tegen de achtergrond van de w et van 26 M a a rt 1920.

V olgens artikel 2 van het T w eede H oofdstuk („ O rg a n isa tie ” ) van de nieuw e w et zijn er Kamers van K oophandel en Fabrieken, die ieder de belangen van handel en nijverheid in h a a r gebied bevorderen. D e­ zelfde taakom schrijving vindt men in de aan h ef van het eerste artikel van het D erd e H oofdstuk ( „ T a a k ” ), n.1. artikel 13.

In het O orspronkelijk O ntw erp luidde de taakom schrijving anders: d aa r w erden de Kamers van K oophandel beschouw d als vertegenw oor­ diging van het bedrijfsleven in het gehele Rijk (m et uitzondering van de agrarische bedrijven). D e ontw ikkeling van het begrip „handel en nijverheid” , d at ook gebruikt w erd in artikel 1 van de kort na de H a n ­ delsregisterw et 1918 (a rt. 2, lid 1 oud) tot stan d gekomen W e t van 1920, n aa r het begrip „bedrijf” w as wel verklaarbaar en logisch. In het handelsrecht •—> en de w ettelijke regeling van de Kam ers van Koop­ handel en Fabrieken behoort tot het handelsrecht: „publiek handels­ re ch t” 4) — had men, eigenlijk reeds van af 1893/6, de ontw ikkeling beleefd van „daden van koophandel” (zaken van koophandel en koop­ m an) via „handel en nijverheid” (1918, 1921, 1925, 1928) n a a r overal „bedrijf” (1 9 3 4 /5 ) 5).

E r rezen niettem in bij de behandeling van het w etsontw erp in de T w eede Kamer bezw aren tegen de omschrijving: „ter vertegenw oordi­ ging van het bedrijfsleven in het gehele Rijk” , om dat men hierin een te sterke identificatie van de (regionale, tevens functionele) K am ers van K oophandel m et de (functionele) licham en van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie zag, w elke men verm eden w ilde zien. 6 ) Bij alle w a a r­ dering voor de opvatting, d at er overeenstem m ing en harm onie tussen 3) W . F. Lichtenauer in „Economisch-Statistische Berichten”, 27 Juli 1949, en in ,,De Naamloze Vennootschap”, 27ste Jaargang, No. 6 (September 1949).

4) „Het publiekrecht, inzonderheid het administratiefrecht, in de privaatrechtelijke studierichting”, door J. W iarda in „Publiekrechtelijke opstellen aangeboden aan Prof. Mr Dr C. W . van der Pot", blz. 357 (1950).

5) Men vergelijke ook artikel 1 van de Ondernemersovereenkomstenwet 1935 (handel of nijverheid in den ruimsten zin) met het Kartelbesluit 1941 (bedrijfsregelingen).

(3)

beider regeling moet b estaan en dat er verband tussen beide gelegd kan w orden, wilde men alles verm ijden om term inologisch — vgl. art. 2 en art. 71 van de W e t op de B edrijfsorganisatie 1950 ■—- de schijn van identificatie te w ekken. V a n d a a r d at aan de form ulering „de belangen van handel en nijverheid”, die impliceert d a t de landbouw , tuinbouw , veeteelt en visserij (niet de la n d b o u w in d u strie en de handel in la n d ­ b o u w p ro d u c te n ) er buiten vallen, de voorkeur gegeven is. O veral, w aar het O ntw erp van „bedrijfsleven” sprak, is dit vervangen door „handel en nijverheid”. V olgens uitdrukkelijke verklaring van de S taatssecre­ taris van Econom ische Z ak en , M r van der G rinten, heeft het begrip „ h a n d el” hier een ruim e betekenis in die zin, d at het verkeersw ezen, het bankw ezen, het verzekeringsbedrijf, het vervoersw ezen en de H oreca­ bedrijven er onder vallen. D e bedrijven van publiekrechtelijke lichamen zijn niet uitgesloten.

E venals in de w et van 26 M a a rt 1920 is het de Kroon, die de Kamers instelt en opheft. O ok bepaalt de Kroon het gebied van iedere Kamer en wijst deze de gem eente aan, w a ar zij h aar zetel heeft. N ieuw is in lid 3 van artikel 2 de bepaling, d at het gebied van een Kamer zich niet kan uitstrekken buiten de provincie, w aarin zij is gevestigd, behoudens over grondgebied van het Rijk, d at niet bij een provincie is ingedeeld (d e N o o rd -O o st-p o ld er bijvoorbeeld). H et b etreft hier een van de prin­ cipiële vraagstukken, w aarvoor men bij het m aken van de nieuwe w et stond: de gebiedsindeling. G ekozen w erd een stringent provinciale grondslag, doch met verw erp in g v an het stelsel van elf provinciale Kam ers met onzelfstandige, aan deze onderhorige plaatselijke bijkan­ toren. V olgens het enige artikel van H oofdstuk IV („S am enw erking” ) w erken, w anneer in een provincie meer dan één Kam er is ingesteld, deze Kamers sam en ter bevordering van de algem ene belangen van handel en n ijv e rh e id 7) in de provincie (art. 17). In het O orspronkelijk O n t­ w erp had hier nog bij gestaan, d a t deze verplichte sam enw erking door geregelde sam enkom sten van de voorzitters der betrokken Kamers, op de basis van een door de M inister goedgekeurd reglem ent, zou geschie­ den. Bij n ader inzien heeft de w etgever de vorm van de sam enw erking geheel aan de Kamers zelf willen overlaten. G ew estelijke verhoudingen kunnen hierbij een rol spelen.

V olgens artikel 3 zijn de K am ers v an K oophandel en F abrieken rechtspersoon. Zij zijn dit ook reeds volgens artikel 19, lid 7 van de H andelsregisterw et. R echtspersoonlijkheid op dubbele w ettelijke g ro n d ­ slag derhalve. D e voorzitter vertegenw oordigt de Kam er in en buiten rechte (artikel 7, lid 4) 8).

Terw ijl volgens de w et van 26 M a a rt 1920 de Kroon het aantal leden van iedere Kamer bepaalde, doet nu de M inister (van Econom ische Z ak e n ) dit, na overleg met de M inisters die het aa n g aat. N ieuw is, dat de M inister bepaalt —-, hoeveel leden voor de verschillende takken

7) Ook in artikel 13 sub d komt de uitdrukking „algemeen belang van handel en nijverheid” voor. Vgl. artikel 41 Pachtbesluit 1941: „algemene belangen van de land­ bouw” en artikelen 20 en 33 W e t Autovervoer Personen 1939: „algemeen vervoers- belang”. Zie overigens over het begrip „algemeen belang” in de verschillende onder­ delen van het administratieve recht: de Praeadviezen van S. O. van Poelje en C. H. F. Polak voor de „Vereniging voor Administratief Recht”, 19 Mei 1950 (XIX).

8) Artikel 16, lid 3 van de wet van 1920 sprak alleen van: „in rechten”. Bij de naam­ loze vennootschap vertegenwoordigt „het bestuur” de vennootschap in en buiten rechte

(4)

van handel en nijverheid in de Kamer zitting zullen hebben, waarbij hij zoveel mogelijk rekening houdt met de betekenis, w elke ieder dier takken in het gebied van de Kamer heeft. A lvorens een beslissing hier­ over te nem en hoort de M inister de Kamer, behoudens w anneer de be­ slissing een nieuw ingestelde Kamer betreft. V oor de m iddenstands- ondernem ingen zal, evenals voor de andere ondernem ingen, ten m inste een derde van het aan tal leden d er Kamer zitting hebben (artikel 4 ).

H ier stuit men op de tw eede belangrijke wijziging in de w ettelijke regeling van de Kamers van K oophandel en Fabrieken. D e splitsing in twee even grote afdelingen, één van het groot-bedrijf en één van het kleinbedrijf, w elke de w et van 26 M a a rt 1920 voorschreef, is als van weinig practisch nu t lo sg e la te n .9 ) V oor de belangenbehartiging van de m iddenstand w o rd t nu gew aakt door het w ettelijk voorschrift, d a t deze door m instens één derde van het aantal leden der Kamer vertegenw oor­ digd moet zijn. T evens is, op aa n d ran g vanuit de T w eede Kamer, in a r­ tikel 4, lid 4 gezorgd voor een pariteit van de m iddenstandsondernem in- gen m et de andere ondernem ingen (elk i/3 m inim aal). V a n de tw ee of meer on der-voorzitters van de Kamer van K oophandel moet bovendien ten m inste één uit de leden, die zitting hebben voor de m iddenstands- ondernem ingen, en één uit de overige leden gekozen w orden (artikel 7, lid 1).

Geheel anders dan in de oude w et is thans de verkiezing der leden van de Kamers van K oophandel en F abrieken geregeld. In plaats van het vroegere zeer gedetailleerde en ingew ikkelde kiesstelsel, d at omnium consensu onbevredigend functioneerde, bren g t artikel 5 een nieuw e ver- kiezingsregeling, die w elisw aar geen volledig, doch toch wel een soort van coöptatie-systeem is. D e leden w orden n.1. gekozen door de zittende leden, w aarbij voor elke plaats het bestuur — d.w.z. de voorzitter en de onder-voorzitters tezam en — ten m inste tw ee personen aanw ijst, van wie m instens één niet tot de aftred en d e leden behoort. A lvorens een a a n ­ beveling 10) te doen hoort het bestuur van de Kamer de organisaties van ondernem ers en de organisaties van w erknem ers, w elke hiertoe door de Sociaal-Econom ische R aad zijn aangew ezen. V o o r aanw ijzing komen slechts in aanm erking n a a r het oordeel van de Sociaal-Econom ische R aad representatieve organisaties van de betrokken ondernem ers en d er be­ trokken w erknem ers.

T w ee dingen hoopt men met deze nieuwe, in artikel 5, eerste en tw eede lid vervatte, regeling van de verkiezing der leden te bereiken: een goede selectie (deskundigheid) èn representativiteit der verschil­ lende delen van het bedrijfsleven. M et erkenning van het onloochenbare

feit, dat deze regeling met h aar coöptatie-elem ent geenszins ideaal is, geeft men er de voorkeur aan boven een irreëel en onpractisch abstract

9) De samenstelling der commissies uit het midden van de Kamers van Koophandel, bedoeld in artikel 10 van de Uitverkopenwet en artikel 13 van de Vestigingswet Klein­ bedrijf, was indertijd reeds aan de Kamers overgelaten, in de verwachting, dat voor een behoorlijke vertegenwoordiging van beide sectoren in deze commissies gezorgd zou worden.

10) „Aanbeveling", geen „voordracht”; er mag dus buiten de aanbeveling gekozen worden. Artikel 48 a, lid 1 W .v.K. (oligarchische clausule bij de benoeming van een bestuurder der N.V. door de aandeelhoudersvergadering) spreekt van een (bindende) „voordracht" (door bestuurders, commissarissen, preferente aandeelhouders etc.) Zie echter artikel 48 a, lid 2 W .v.K.

(5)

blijvend kiesstelsel met evenredige vertegenw oordiging. M en wil 't eens met dit nieuw e stelsel proberen. D e proef is tijdelijk, w ant, terw ijl de leden telkens voor een tijdvak van vier ja a r gekozen w orden m et aftreding van de helft om de tw ee jaar (art. 5, lid 3) 11), w ordt in H oofdstuk V III (O v ergangsbepalingen) bepaald, dat de leden van de nieuw in te stellen Kam ers — de bestaan d e zijn opgeheven — voor de eerste maal be­ noem d w orden door de M inister, met dien verstande, d a t de ene helft voor vier en de andere helft voor tw ee ja a r benoem d w ordt. D e w et vervalt volgens artikel 38 m et ingang van 1 Januari 1959, zodat de re­ geling slechts voor tw ee zittingsperioden van de nieuw e Kam ers zal gel­ den, w a arn a dan het probleem der verkiezing opnieuw onder ogen ge­ zien dient te w orden.

O ok de verhouding van de Kamers van K oophandel tot de inm iddels meer tot ontw ikkeling gekomen publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie kan dan n ader bezien w orden. N u is met de bovengenoem de bepaling ■— en ook op enkele andere plaatsen — een voorlopig contact geschapen met de Sociaal-E conom ische R aad als top-lichaam d er in ’t leven te roepen be­ drijfsorganen. D oor dit verplicht horen van de representatieve organisaties van de ondernem ers enerzijds en de w erknem ers anderzijds voor het doen van een aanbeveling door het bestuur is bovendien het coöptatie-karak- ter van het nieuw e stelsel w at verzacht. D e bedoelde organisaties zijn privaatrech telijk e organisaties; zow el zelfstandige gew estelijke en p la a t­ selijke als ten deze rep resen ta tie v e gew estelijke en plaatselijke o n d er­ delen van in h et algem een landelijke organisaties. Z ij behoeven geen rechtspersoon te zijn. D e vraag of een organisatie representatief is, s ta a t ter vrije beoordeling van de Sociaal-Econom ische R aad.

D e regeling van de verkiesbaarheid der leden (passief kiesrecht) is zo, d a t lid alleen kunnen zijn N ed erlan d se onderdanen (in de w et van 1920: N e d e rla n d e rs), tevens ingezetenen van het Rijk in E uropa, die de ouderdom van 25 jaren (in de w et van 1920: 23 ja a r) bereikt heb­ ben 12). H et vereiste van actief kiesrecht voor verkiesbaarheid w as onder de w et van 1920 logisch, doch m oest nu vervallen. E en leeftijdsgrens n aa r boven is er in de nieuw e w et evenmin als in de vorige voor de leden en het bestuur; wel, i.v.m. de in de loop der jaren uitgebreide taken van de Kamers, voor de leden van het personeel 13).

D e w ettelijke regeling van de verkiesbaarheid (artikel 6) laat d er­ halve toe, d at ook w erknem ers tot lid van de Kam ers van K oophandel en F abrieken gekozen w orden. T o t nu toe w as dit geen practijk. N a a r mij uit eigen ervaring tijdens de totstandkom ing van de nieuw e w et bleek, is de belangstelling in de georganiseerde arbeidsbew eging vo o r de K a­ mers van K oophandel en F abrieken en hun w erk tot nu toe niet groot. H o ­ pelijk zal dit in de toekom st an ders w orden. E en am endem ent Schilthuis c.s. om gelegenheid te scheppen v an opnem ing v a n w erknem ers (d.w .z. arbeid ers in het bedrijf) in de K am ers v a n K oophandel en F abrieken door dw ingend vo o r te schrijven, d a t ten m inste één v ierd e v an de leden

11) Een zittingsduur als in de wet van 1920, doch daar in verband met de toen bestaande twee afdelingen.

12) Vergelijk in de W et op de Bedrijfsorganisatie 1950: artikel 5, lid 1 (30 jaar; Sociaal-Economische Raad) en artikel 75, lid 1 (25 jaar; bestuur van het productschap, hoofdbedrijfschap en bedrijfschap).

(6)

der K am er uit w erknem ers zou m oeten bestaan, w erd door de v o o r­ stellers ingetrokken, n ad a t van R egeringsw ege toegezegd w as opnem ing v an het w erknem ers-elem ent in de Kam ers v an K oophandel en F a ­ brieken te bevorderen. M en denke hierbij allereerst aan de bovenver­ melde O v ergangsbepaling, d at de leden d er K am ers voor de eerste m aal door de M inister benoemd zullen w orden (art. 34, lid 1), en d aa rn aa st aan het voorschrift, d at later de w erknem ersorganisaties o ver de sam en­ stelling d er K am ers door het bestuur gehoord w o rd en (a rt. 5, lid 2 ).

D e uitsluiting v an d e v erkiesbaarheid sub a in artikel 6 kw am ook in de w et v an 1920 voor; die sub b (ontzet zijn v an het rech t am bten of bepaalde am bten te bekleden, d an wel b epaalde beroepen of functies uit te oefenen) is nieuw en komt ook voor in artikel 5, lid 2 (en 75, lid 2) van de W e t op de B edrijfsorganisatie (1950).

D e K am er kiest jaarlijks uit h aa r m idden een v o o rzitter en tw ee of m eer o n d er-voorzitters, die allen terstond h erk iesb aar zijn. Keuze v an de onder-voorzitters door de afdelingen, gelijk in de oude w et, is nu natuurlijk vervallen. De toevoeging „of m eer” kwam in de w et van 26 M a a rt 1920 niet voor. De v oorzitter en de o n d er-v o o rzitters — die evenmin als de overige leden bezoldiging genieten ■— vorm en tezam en het bestuur van de Kamer. D e secretaris, die evenals het overige p e r­ soneel van het secretariaat door de Kamer benoemd, g e s c h o rs t14) en ontslagen w ordt, is niet lid van het bestuur. W e l heeft hij, an ders dan in de w et van 1920, in de vergaderingen van het bestuur een raadgeven­ de stem; evenals in de vergaderingen van de Kamer, ofschoon hij niet lid van de Kamer mag zijn ( incom patibiliteit). Geheel nieuw is de be­ paling, dat aan de secretaris en de adjunct-secretarissen w elisw aar niet ab­ soluut verboden is nevenbetrekkingen te bekleden en neven-w erkzaam - heden te verrichten, doch dat zij hiervoor uitdrukkelijke toestem m ing van de Kam er nodig hebben. D e overige leden van het personeel behoeven hiervoor gelijke toestemming van het bestuur. H et reglem ent van orde, d at de Kam er voor h aar inw endige dienst moet vaststellen, behoeft de goedkeuring van de M inister van Econom ische Z aken.

N a d a t in het eerste artikel van het D erd e H oofdstuk ( „ T a a k ” ), artikel 13, de taak van de Kamers van K oophandel eerst w eer algem een om schreven is als het „bevorderen (van) de belangen van handel en nijverheid in h aa r gebied” , w orden d aa rn a een aan tal bijzondere bevoegd­ heden genoemd. D eze niet limitatieve opsomming der voornaam ste be­ voegdheden komt grotendeels overeen met die in artikel 14 van de thans vervallen w et van 26 M a a rt 1920. N ieuw zijn in artikel 13 nu: c algem ene propaganda te m aken voor en voorlichting te verstrekken over handel en nijverheid, en g personen, die ten dienste van handel en nijverheid w erk­ zaam zijn, zoals meters, w egers, tellers, taxateurs, ijkopnem ers, te be­ ëdigen, voorzover om trent hun beëdiging niet een andere regeling 15 16) geldt. In het artikel van de oude w et w erd overal van „inrichtingen” , nu w ordt er van „.instellingen” gesproken ,G). H et legaliseren van handteke­ ningen betreft thans die van personen, die bij handel en nijverheid betrok­ ken zijn (sub f); in de oude w et w aren dit alleen personen, die in het 14) De schorsing was in de wet van 1920 niet genoemd. Benoeming, schorsing en ontslag van het personeel, met uitzondering van de secretaris en de adjunct-secretarissen, kan de Kamer aan het bestuur opdragen (delegatie van uitvoering).

15) Bij voorbeeld de makelaars: art. 62 W.v.K. (beëdiging door de arrondissements­ rechtbank met advies van de Kamer van Koophandel en Fabrieken).

(7)

handelsregister ingeschreven w aren. De uitdrukking „openbare licham en” sub i is ruim er dan artikel 12, lid 1 en 2 van de w et van 1920. M en denke aa n de openbare lichamen met verordenende b ev o e g d h e id 17), w aarover de G rondw et in 1920 nog niet, th an s echter wel handelt sinds de her­ zieningen van 1922 en 1938 (nu H oofdstuk V en H oofdstuk V I van de G ro n d w et). O ok artikel 15 spreekt than s van „openbare licham en” : „D e Kamers dienen de organen van openbare licham en desgevraagd of uit eigen beweging van advies". G eheim houdingsplicht d er am bténaren is bij artikel 13 sub i than s n iet als in artikel 14 sub h van de w et van 1920 explicite vermeld: dit w erd overbodig geacht. V olgens artikel 16 zijn de Kamers verplicht de functies te vervullen, welke h aa r opgedragen zijn door de Kroon. D e oude w et sprak van opdracht door W e tte n of Ko­ ninklijke Besluiten, w aarbij de verm elding van de w et als vanzelfsprekend overbodig w as.

V olgens het enige artikel van H oofdstuk V (G eldm iddelen) bestaan de inkom sten der K am ers w eer als voorheen uit de vergoedingen, die zij bevoegd zijn te heffen voor door h aar of door instellingen onder haar bew ezen diensten of verrichte w erkzaam heden (retributies; artikel 14) en de bedragen, ontvangen op grond van artikel 19 van de H an d elsreg ister­ w et 1918. A ls nieuw e inkom sten w orden in dit artikel 18 genoemd: sub c de tegem oetkom ingen, die kunnen w orden toegekend, indien de vervul­ ling van de h aa r door de Kroon opgedragen functies bijzondere uitgaven m edebrengt, alsmede: sub d de vruchten van haar verm ogen. Sub e volgt dan weer: overige inkom sten.

V ooropgesteld zij, d at de Kamers van K oophandel geen verlengstukken van de centrale overheid zijn. W e l is er toezicht van overheidsw ege (H o o fd stu k V I: T o ezich t). Z o behoeft de jaarlijkse begroting van inkom ­ sten en uitgaven in het kom ende kalen d erjaar voorafgaande m inisteriële goedkeuring (art. 19, lid 1 i.v.m. art. 34, lid 2 ). V o o r openbaarheid is gezorgd door het voorschrift ,(artikel 19, lid 2, hetw elk in het O o rsp ro n ­ kelijk O ntw erp nog niet voorkw am ), dat de begroting, zodra zij aan de M inister (vóór 1 N ovem ber) ter goedkeuring is aangeboden, voor ieder ten kantore van d e Kamer ter visie gelegd, en tegen betaling der kosten algem een verkrijgbaar gesteld w ordt. V a n de nederlegging en verkrijg­ baarstelling geschiedt openbare kennisgeving. O p gelijke wijze is open­ baarheid g e w a a rb o rg d 18) bij de rekening en verantw oording, w elke de Kamers jaarlijks aan de M inister m oeten doen van hun geldelijk beheer. D eze geschiedt onder overlegging van de rekening der inkom sten en uit­ gaven, vergezeld van een op de inkom sten en uitgaven der Kam er over 17) De Kamers van Koophandel en Fabrieken zelf hebben geen verordenende bevoegd­ heid. Een dertig-tal jaren geleden, toen het Wetboek van Koophandel bedenkelijk ver­ ouderd geraakte, werd deze wel bepleit om te komen tot decentralisatie van wetgeving op het gebied van het handelsrecht (zie R. Kranenburg: „Verbetering van rechtsvor­ ming” in „De Opbouw” (Jaargang II), 1919—1920; W . M. Westermann Jr.: „Ont- wikkelingstendenzen in Staat en Maatschappij” (rede op de Jaarvergadering van het Verbond van Ned. Fabrikantenverenigingen op 9 Juni 1925); A. H. Marcus: „De Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland”, blz. 91 e.v. (1927)). Nu de gewone centrale wetgever (Koning en Staten-Generaal) inmiddels de achterstand inhaalde en het geschreven handelsrecht op gelukkige wijze wist te vernieuwen, hoort men hier niet meer van.

(8)

het afgelopen boekjaar betrekking hebbend a c c o u n ta n ts-ra p p o rt18 19 *). A n ­ ders dan in de van 1928 daterende wettelijke regeling van de naam loze vennootschap in ons W etb o ek van K oophandel nog het geval is, w ordt hier nu niet meer van „deskundigen” (a rtt. 42 a en 51 b W .v .K .), doch —■ ondanks het nog altijd ontbreken van een w ettelijke regeling van het accountantsw ezen .—- openlijk van „accountants” gesproken (artikel 20, lid 1).

Z ow el aan de M inister, als ook aan de Sociaal-Econom ische R aad m oeten van nu af aan de Kamers van K oophandel en Fabrieken elk jaar vóór 1 Juli (i.pl.v. als voorheen 1 M ei) verslag uitbrengen om trent h aar w erkzaam heid in het afgelopen kalen d erjaar en om trent de toestand van handel en nijverheid in hun gebied in d at tijdvak (art. 21, lid 1 i.v.m. art. 34, lid 3 ). O p aand ran g uit de T w eed e Kamer (am endem ent Bachg c.s.) is hier de Sociaal-Econom ische R aad als hoogste advieslichaam van de R egering op sociaal-economisch gebied ingeschakeld. H e t provinciaal verband komt w eer to t uiting in het tw eede lid van artikel 21: „T w ee of meer Kamers, w elke h aar zetel hebben in één provincie, kunnen h aa r v er­ slagen gezamenlijk u itbrengen” . D e verslagen kunnen hierdoor in belang­ rijkheid winnen. T en slo tte moeten, volgens artikel 22, de Kam ers aan de M inister van Econom ische Z a k e n alle door deze gew enste inlichtingen om trent h aar w erkzaam heid verstrekken.

Evenals in de w et van 26 M a a rt 1920 is er ook nu w eer preventief overheids-toezicht in de vorm van m inisteriële goedkeuring (p lac et), niet op alle, doch op een reeks van besluiten der Kam ers van K oophandel en F abrieken. Zij w orden in artikel 23 opgesom d. U it het Besluit van 25 N ovem ber 1941 is (sub c) overgenom en de bepaling der m inisteriële goedkeuring tot het verlenen van die subsidies, w elke een bedrag van ƒ 1000.—' per jaar te boven gaan. N ieuw is (sub f) het vereiste van deze goedkeuring tot het doen bouwen, verbouw en en inrichten van gebouw en (d e k an to o rp an d en ), voorzover de uitgaven daartoe een bedrag van ƒ 5000.— te boven zullen gaan.

R epressief overheidstoezicht op de Kamers van K oophandel en F abrie­ ken is er ook thans w eer in de vorm van het vernietigingsrecht. V o o r­ zover de besluiten der overigens autonom e K am ers met de w et of het algem een belang strijden, kunnen zij door de Kroon geschorst en vernie­ tigd w orden (artikel 24). D e nadere uitw erking van de regeling van schorsing en vernietiging komt in hoofdzaak overeen met die in de P ro ­ vinciale W e t 1850, de G em eentew et 1851, de A lgem ene W a te rs ta a ts w e t

1900, de W e t op de B edrijfsorganisatie 1950 en de W e t op de O n d e r­ nem ingsraden 1950. E r zijn verschillen. Z o is in afw ijking van artikel 23, lid 3 van de vroegere w et van 1920 (en van artikel 190 G em eentew et resp. 173 van de Provinciale W e t en 30 van de Algem ene W a te rs ta a ts ­ w et) in artikel 26 nu de meer m oderne formulering van artikel 62 (i.v.m. artikel 135) van de W e t op de B edrijfsorganisatie 1950 gekozen, volgens welke soepelere regeling vernietiging van een besluit vernietiging mee­ brengt van alle gevolgen der vernietigde bepalingen, voorzover bij het Koninklijk Besluit niet anders bepaald is. D e w oorden „ook na verlen­

18) In de Memorie van Toelichting leest men: „Overigens is reeds gebleken, dat deze rapporten, tot het doen opmaken waarvan reeds verscheidene Kamers zijn over­ gegaan, ook door de Kamers zelf worden gewaardeerd. De bepaling legt dan ook slechts een maatregel vast, welke in de praktijk zijn nut heeft bewezen” (blz. 6).

(9)

ging” in artikel 25 (vgl. art. 60, lid 2 en art. 135 van de W e t op de Be­ drijfsorganisatie) kw am en in de oude w et op de Kam ers van Koophandel en F abrieken niet voor. H e t voorschrift van artikel 25, lid 3, volgens h et­ w elk bepalingen, die geschorst gew eest zijn, niet opnieuw geschorst kun­ nen w orden (art. 189 G em eentew et, 172 Provinciale W e t en 29 Algem ene W a te rs ta a ts w e t), ontbreekt in de W e t op de B edrijfsorganisatie 1950. D e regeling in verband met eventuele verw aarlozing van het m edebewind door een „nalatig e” Kamer van K oophandel, nu w eer in artikel 29 te vinden, is in het verleden nooit toegepast behoeven te w orden.

D e regelingen in H oofdstuk V II (W ijziging der organisatie) voor geval van instelling of opheffing van een Kamer of gebiedsw ijziging door de Kroon en verm indering of verm eerdering van het aantal leden ener Kamer door de M inister m enen wij hier stilzw ijgend te mogen voorbij­ gaan. Liever schenken wij nog even aan d ach t aan de eerste der S lot­ bepalingen (H o o fd stu k I X) . Z o als in zovele w etten op het gebied van het veelal nog dynam isch publiekrecht van het bedrijfsleven in de laatste jaren het geval is 21), bepaalt het eerste lid van artikel 35, d at bij A lg e­ mene M aatreg el van B estuur nadere voorschriften ter bevordering van een goede uitvoering van de w et gegeven kunnen w orden. T ijdens de behandeling van het w etsontw erp in de T w eede K am er is aan artikel 35 nog een tw eede lid toegevoegd, volgens hetw elk de bevoegdheden van de M inister i.v.m. de goedkeuring der jaarlijkse begroting van inkom sten en uitgaven van de Kamers van K oophandel en F abrieken, de rekening en verantw oording van hun geldelijk beheer over het afgelopen k alender­ ja a r en de goedkeuring van de met nam e genoem de besluiten van de Kam ers (a rtt. 19, 20 en 23, lid 1) bij A lgem ene M aatreg el van B estuur onder daarbij te stellen regelen geheel of gedeeltelijk kunnen w orden overgedragen aan de Sociaal-Econom ische R aad. H ierdoor is, evenals door artikel 5, lid 2 en artikel 21, lid 1 tegem oet gekom en aan de verlan­ gens van hen, die nu reeds in de nieuw e basisw et voor de Kam ers van K oophandel en F abrieken de onlangs met zijn w erkzaam heden begonnen, in het E erste H oofdstuk van de W e t op de B edrijfsorganisatie 1950 ge­ regelde, Sociaal-Econom ische R aad w ilden inschakelen. Z o als boven reeds geconstateerd, zal dan vóór 1 Januari 1959 de verhouding K.v.K. en F . —P .B .O . n ader bezien w orden. V oorlopig hebben de Kam ers van K oophandel en Fabrieken nu w eer ■— na de onderbreking van bijna tien jare n ■— een bruikbaar, zuiver N e d erlan d s w ettelijk statuut, d at op be­ vredigende wijze langjarig verleden en nabije toekom st dezer „eerbied­ w a a rd ig e ” , veelzijdige, actieve en vo o r bedrijfsleven èn overheid zo be­ langrijke lichamen verbindt.

21) Art. 30 Bedrijfsradenwet 1933; art. 13 Ondernemersovereenkomstenwet 1935; art. 14 W et verbindend en onverbindend verklaring van bepalingen ener c.a.o. 1937: art. 15 Bedrijfsvergunningenwet 1938; art. 162 W et op de Bedrijfsorganisatie; art. 30 W et Ondernemingsraden 1950. In de W et op de Kamers van Koophandel en Fabrieken van 1920 kwam een dergelijke bepaling nog niet voor.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bescherming van de persoonlijke levenssfeer van uiteindelijk belanghebbenden die in het register staan ingeschreven, gegevens of bescheiden of categorieën van gegevens of

Wat de timing van de onderhandelingen betreft, pleiten de werkgeversorganisaties – in tegenstelling tot de Britten - voor een status quo transitieperiode die loopt tot de dag van

(vast vertegenwoordigd door Frank Vlayen), Matthias Geyssens, Judy Martins en Marc Janssens ontslag hebben genomen als niet- uitvoerende bestuurders van Fagron NV.. Fagron is

Haar activiteiten omvatten het ontwerp, de productie van belangrijke onderdelen, de installatie en het onderhoud van koelsystemen, controlesystemen voor luchtvervuiling

Ik wens hen van harte te danken voor de steun tijdens het doctoraatstraject, de talrijke kansen om te publiceren, mijn onderzoeksverblijf aan Columbia University in New York mogelijk

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,