• No results found

SCENARIO-MINISTERIES

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "SCENARIO-MINISTERIES "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

past is 1rijheid jen te

van

de

;tische :m van

;regels pelijke

m

het ekken, ' (Op-

;cheid

m

dat

1 naar mking eege- :>otste iscus-

;}t en lt ge- nd bij struc- mule- lende tlang-

iloso- ders-

~har­

vfaat-

~ien•,

rppij,

•, H.

f en

VAN IING

1ter-

SCENARIO-MINISTERIES

EN MINISTERIELE TASK-FORCES ESSENTIEEL VOOR 1992

F.L.M. Lafort

*

Zomaar een hartekreet Begin maart (1990) repte de inmiddels gepensioneerde dr. C. Schotsman, de •tounding-father" van de Postbank, in een interview over de gecompliceerde besluitvor- mingsmechanismen tussen de departementen in Nederland onderling. Als hoofddirecteur van de PIT-gelddiensten werd Schotsman (66) zowel geconfronteerd met Financiên als met Verkeer en Waterstaat. Hij verzuchtte: •Je constateert een voortdurend ontbreken van coördinatie tussen de departementen. Ze staan elkaar gewoon naar het leven•.

De stammenstrijd tussen de ministeries - hun wortels gaan vaak terug naar de 19e eeuw- is een publiek geheim. Maar dat deze vaak ar- chaïsch aandoende stammenstrijd ook slachtof- fers vergt, is minder bekend. Veelbelovende projecten verzanden in interdepartementaal gestoei ov.er wie bij prestigieuze projecten of innovatieprocessen het voortouw mag nemen.

Een wedren van competenties is het resultaat.

Waardevolle initiatieven worden hierdoor maar al te vaak in de kiem gesmoord. Neem bijvoorbeeld de sector biotechnologie. Als het gaat om nieuwe recombinant DNA-technieken, zijn er in Nederland maar liefst vijf ministeries bij betrokken. Over tien jaar kunnen deze technieken een belangrijke bijdrage leveren aan het Bruto Nationaal Produkt.

Een ander voorbeeld: versterking van het far- maceutisch onderzoek in Nederland. Drie depar- tementen zijn er al vele jaren vruchteloos mee bezig. Er is in Den Haag zelfs een informele task- taree van ministers geformeerd om het milieube- leid uit de impasse te halen. Het kabinet-Lub- bers/Kok streeft via zo'n task-force naar doel- matige besluitvormingsmechanismen. Immers, in het vorige kabinet discussieerden bijna alle ministers mee over de vorm en inhoud van het Nationaal Milieubeleidsplan. Nu zijn naast Kok en

Lubbers alleen de ministers van Milieu (Aiders), Verkeer en Waterstaat (Maij-Weggen) en Econo- mische Zaken (Andriessen) bij deze discussies betrokken, terwijl Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (Braks) - als het zo uitkomt - ook mag aanschuiven.

Het instellen van een task-force in de minister- raad om relatief snel knopen te kunnen doorhak- ken, zou vaker moeten geschieden. Het kan een antwoord geven op het •vergruisde beeld" van departementaal Den Haag. Dus in plaats van departementale "uitputtingsveldslagen•, ruim baan maken voor een bundeling van de krachten.

Gebeurt dit niet, dan verliest Nederland de voornaamste veldslag in Europa: de creatie van nieuwe hoogwaardige werkgelegenheid.

In het recentelijk gepubliceerde rapport "Een keuze voor de industrie" van de Stuurgroep

"Nederland Industrieland" signaleert voorzitter prof. A. van der Zwan dat de opmars naar "Euro- pa 1992" in bedrijfsleven en industrie gepaard gaat met een ingrijpende hergroepering. Ken- merkend voor dit proces is dat grote financiêle inzetten worden gedaan, die veelal de draag- kracht van individuele ondernemingen te boven gaan. Hier verschijnen de nationale overheden in beeld, op strategische terreinen zoals telecom- municatie, lucht- en ruimtevaart en zware kapitaal- goederen. Regeringen werken zij aan zij met

"hun• bedrijven en steunen ze op vele manieren.

De commissie wijst er fijntjes op dat in dit ver- fijnde spel van nationale overheden op de Euro- pese markt er ook - hoewel minder zichtbaar - een verschuiving plaatsvindt van maatregelen naar lagere bestuursniveaus. Omgekeerd is er ook sprake van internationale •package deals", bijvoorbeeld de vestigingsplaats van internationale instellingen worden onderdeel van een rui/proces.

De commissie-Van der Zwan:

•zo

mengen de

(2)

-

..

nationale overheden zich actief in de strijd om de nationale overheden op de geïntegreerde markt".

Anders geformuleerd: Nederland kan zich de departementale implosies eigenlijk niet langer meer veroorloven. Andere EG-lidstaten gaan er anders met de buit - concentraties van buiten- landse vestigingen en instellingen - vandoor. Wat wij nodig hebben is een explosie van creatieve energie. Daarbij kan men bijvoorbeeld op natio- naal niveau denken aan zogenaamde scenario- ministeries en ministeriêle task-forces. Scenario- ministeries kunnen à la het Japanse MITI of het Franse Commissariat du Plan op strategische terreinen de technische infrastructuur voor veelbe- lovende economische activiteiten in Nederland snel proberen uit te bouwen. Het vergt dat één ministerie het voortouw neemt en de marsroute uitstippelt, waarbij andere voor zo'n beleid rele- vante departementen zorgen voor een flankerend beleid. Eigenlijk wordt zo een departementaal speerpuntenbeleid geformuleerd en geêffectu- eerd, dat interdepartementaal wordt geschraagd.

Interdepartementale communicatiestoornissen c.q. stammentwisten kunnen zo worden voorko- men. Het beleid van zo'n scenario-ministerie wordt verder gesteund door een task-force, waarin de betrokken ministers de krachten hebben gebundeld. Doel: het snel kunnen in- spelen op veranderingen en het implementeren van nieuw beleid. De ministeriêle stuurmanskunst laat steeds meer overeenkomsten zien met de slagkracht en de vindingrijkheid die van een captain of industry wordt gevergd. Hij of zij ziet dat de levensduur van de produkten, gezien de internationale concurrentie, steeds korter wordt.

Ook de centrale overheid moet in een steeds korter tijdsbestek aan steeds meer gecompliceer- de problemen het hoofd bieden. Ook hier worden steeds meer creatieve oplossingen gevraagd die - tegelijkertijd - geen afbreuk doen aan de slag- kracht van het bestuur.

*

F.L.M. Lafort is consultant

WD, HOE VERDER?

G. Zoutendijk

*

Na de voor de WD succesvolle Tweede Kamerverkiezingen in 1982, ging het bergafwaarts met de partij. De problemen stapelen zich op en worden steeds vooruitgeschoven in plaats van opgelost. De WD zal weer creativiteit moeten tonen om uit het dal te komen.

Inleiding

Met enige schroom heb ik de uitnodiging aan- vaard om een artikel te schrijven voor Liberaal Reveil. Na mijn terugtreden als voorzitter van de Eerste Kamerfractie heb ik bijna 3 jaar gezwegen en alle commentaar geweigerd op de vele ge- beurtenissen die daarna hebben plaatsgevonden.

Ik wilde namelijk geen nieuwe discussies uitlok- ken die de positie van de WO zouden schaden.

Het feit echter dat een serieuze discussie over

de gebeurtenissen van de laatste vier jaar en van het laatste jaar in het bijzonder uit de weg wordt gegaan en de mijns inziens gebleken noodzaak om de politieke plaatsbepaling van de WO aan de orde te stellen, maken dat ik het niet langer verantwoord acht te zwijgen. Door gebrek aan openheid en een verkrampt reageren op kritiek is al veel talent verloren gegaan voor de partij. Van de creativiteit die een liberale partij altijd heeft gesierd, is weinig meer te merken.

(3)

r;en

·ko-

~rie

·ce, 1ten

in- ren 1nst

de

~en

~iet

de rdt.

~ds

'er- fen die

:tg-

: m

~g

: m

je et or or tij

n.

Het enthousiasme is voor een belangrijk deel verdwenen en in de oppositie kunnen de won- den nu worden gelikt.

Eerst een plaatsbepaling:

September 1982: het land zit diep in de zorgen;

werkloosheid en financieringstekort stijgen tot ongekende hoogten; het kabinet-Van Agt/Den Uyl is na 9 maanden jammerlijk mislukt en Ed Nijpels bereikt voor de WO het hoogste aantal zetels, 36, dat ooit bij Tweede Kamerverkiezingen is behaald. Een laaiend enthousiaste WO, nieu- we leden stromen toe (ledental bijna 1 03.000), meer liberale bewindslieden in het nieuwe kabi- net dan ooit tevoren.

September 1989: het land is er economisch weer redelijk bovenop dank zij 7 jaar in belangrijke mate WO-beleid; werkloosheid en financierings- tekort zijn aanzienlijk gedaald (al blijft een ver- dere daling nog hard nodig); de WO is bij de Kamerverkiezingen teruggezakt tot 22 zetels.

Algehele malaise in de partij, sterk ledenverlies (tot ca. 65.000) en het begin van een wellicht lange periode van oppositie. Hoe heeft het zover kunnen komen? Hoe is het mogelijk dat een par- tij die zoveel van haar ideeên heeft weten te realiseren daar door de kiezers zo voor is ge- straft?

Voor de beantwoording van deze vraag wil ik drie perioden onderscheiden, namelijk de perio- de september 1982 -mei 1986, mei 1986 - juni 1987 en juni 1987 - september 1989.

De periode september 1982 • mei 1986 Aanvankelijk liep alles gesmeerd. Het kabinet- LubbersNan Aardenne ging voortvarend te werk en Ed Nijpels, hoewel jong en onervaren als fractievoorzitter, begeleidde het kabinet op een goede wijze. Sommige wat al te wilde opmerkin- gen werden hem graag vergeven.

Als afgegaan wordt op de trits grootste verkiezingsoverwinning aller tijden, een regeer- akkoord met een grotere WO-inbreng dan ooit tevoren en een akkoord dat ook nog uitgevoerd is, dan kan de conclusie trouwens geen andere zijn dan dat Nijpels een succesvol fractievoorzit- ter is geweest. Deze constatering ontleen ik overigens aan een dagbladinterview met Hans Wiegel1. Dat het beeld over Nijpels bij velen toch anders is, vindt zijn oorzaak in de vele •affaires•:

RSV, P.C. Hooftprijs, opvolging Koos Rietkerk, etc. Hierdoor is het beeld ontstaan van gebrek aan leiderschap, van onvoldoende crisismana- gement. Ik ben voldoende nauw bij een en ander betrokken geweest om te weten dat Nijpels veel minder te verwijten valt dan velen

1990, .", 2

denken en dat de werkelijke toedracht veelal anders is geweest dan men uit de media meen- de te moeten opmaken. Daar komt dan nog de openbare afgang van de WO over de euthana- siekwestie bij, het intrekken van steun aan het initiatief-wetsvoorstel Wessei-Tuinstra onder druk van een kabinetscrisis, maar ook deze zaak ligt in zoverre anders dat niet van een ernstige poli- . tieke taxatiefout mag worden gesproken. Al had

ik liever gezien dat het machtswoord in het openbaar in de Tweede Kamer door Lubbers zou zijn uitgesproken.

Heeft Nijpels dan geen fouten gemaakt?

Natuurlijk wel, maar hij heeft ook nimmer de kans gehad, zoals Wiegel, om in de oppositie in zijn rol te groeien. En wie zou geen fouten maken als hij zo onder druk komt te staan van gekleurde berichtgeving, negatieve publiciteit en daardoor verlies van vertrouwen in eigen kring, tenslotte ook bij een deel van de eigen fractie.

Gegeven de vele affaires, waar hij veelal weinig aan kon doen, de daardoor ontstane negatieve publiciteit en het beeld van een ruzieênde WO, valt de verkiezingsuitslag van mei 1986 (27 zetels, dus 9 verlies) eigenlijk nog mee. Er was immers geen situatie meer dat de mensen genoeg hadden gekregen van het geruzie tussen CDA en PvdA in het kabinet-VanAgt/Den Uyl, er was geen Nijpels-effect meer, niet meer de charme van de nieuwe, jonge lijsttrekker, Lub- bers kon als minister-president de successen van het kabinetsbeleid naar zich toe trekken en bovendien had het CDA de intentie uitgesproken met de WO verder te willen gaan. Dit laatste is wellicht het belangrijkste. Vele behoudende kiezers, vooral in het Zuiden, die in 1982 WO hadden gestemd, konden nu weer met een ge- rust hart CDA stemmen. Van der Eijk en Van Praag komen in hun boek over de verkiezingen van 1986 dan ook tot de conclusie dat Nijpels een goede campagne had gevoerd2.

Maar verlies is verlies. En een politieke partij kan niet tegen haar verlies. Daarom zijn - het klinkt cynisch - te veel mensen om den brode (althans voor het beleg) afhankelijk van hun politieke baantje. Dus werd de stemming snel slechter na de teleurstellende gemeenteraadsver- kiezingen van maart 1986.

De periode mei 1986 • juni 1987

Er had zich inmiddels een geheim college van Kamercentrale-voorzitters gevormd, het zoge- naamde Sweelinckberaad, dat zich als zelfbe- noemde jury beschouwde en tot het oordeel was gekomen dat de politieke top moest verdwijnen.

En die politieke top werd gedefinieerd als de

(4)

-

..

beide fractievoorzitters, de partijvoorzitter en de vice-premier. Dit viertal zou als managementteam hebben gefaald, aldus de heer Storm in een arti- kel in Liberaal Reveil3. Alsof er ooit sprake is ge- weest, of kan zijn, van een managementteam.

leder heeft immers zijn eigen verantwoordelijk- heid en heeft primair te maken met de •groep•

die hij vertegenwoordigt. Van enige vorm van collectieve besluitvorming of verantwoordelijkheid kan geen sprake zijn. Wel van goed overleg. Wel van adviezen. En bovendien, voor de parttime- politici geldt dat zij er veelal niet bij zijn als de dingen in Den Haag gebeuren, terwijl er wèl snel moet worden gereageerd.

Gijs van Aardenne had al eerder besloten geen kandidaat meer te zijn, terwijl Jan Kam- minga eind 1986 als voorzitter zou terugtreden na op verzoek van de partij al een haH jaar langer te zijn aangebleven. Daarmee werd het

•probleem• teruggebracht tot twee personen. . Was er reden voor de •coup• tegen Nijpels?

Natuurlijk, hij had fouten gemaakt, zoals iedereen in die functie zou maken. En de vele affaires en negatieve kritiek hadden aan zijn zenvertrouwen geknaagd. Maar de partij had hem wel als lijst- trekker aangewezen, hij kon wel bogen op een geslaagd kabinetsbeleid en een goede cam- pagne. En in het land bleef hij populair.

Was de coup politiek verstandig? De vraag stellen is haar beantwoorden. De onderhande- lingspositie bij de formatie werd erdoor verzwakt.

Er ontstond een gezagsvacuüm, dat door RudoH de Korte werd opgevuld met als indirect gevolg dat Pieter Winsemius, een alom gerespecteerd en populair minister, meende de politiek te moeten verlaten.

Frits Bolkestein en de zijnen hadden verzuimd voldoende na te denken over de gevolgen. De coup leidde tot onduidelijk leiderschap (dualis- me!), grote verwarring en een in nagenoeg twee gelijke helften gespleten partij. De kiezer begreep er niet veel van, vooral ook omdat er geen in- houdelijke issues aan de orde waren. Bij de Statenverkiezingen van maart 1987 verloor de WO dan ook verder.

Nog was het niet genoeg. Bovengenoemde 'jury• wilde ook bewerkstelligen dat de vierde

•schuldige• zou verdwijnen. Van een open dis- cussie was geen sprake. Tot op de dag van vandaag is mij niet bekend wat mij feitelijk werd verweten. Vermoedelijk was mijn enige •zonde' dat ik te zamen met Nijpels in Den Haag had gefunctioneerd, een soort •guilt by association•.

Gezien de hetze die tegen mij werd gevoerd, leek het mij verstandiger mij als kandidaat voor de Eerste Kamer terug te trekken, teneinde

daardoor een bijdrage te leveren aan herstel van de eenheid in de partij. Een fractievoorzitter mag niet omstreden zijn. Door sommigen is in dit verband gesproken over een Stalinistische zuivering. In ieder geval was de actie een libera- le partij onwaardig. HetzeHde geldt voor de wijze waarop Jan Kamminga na alles wat hij voor de partij had gedaan, als kandidaat voor de Eerste Kamer werd behandeld.

De gevolgen bleven dan ook niet uit. Verder ledenverlies (bijna 16.000 in de periode 1986- 1988 tegen 4.500 in de periode 1984-1986}, vooral ook verlies in kwalitatief opzicht. Groot onbegrip alom in het land. Ook verlies van vertrouwen bij het bedrijfsleven, van waaruit vermoedelijk in de toekomst nog minder mensen bereid zullen zijn zich voor de partij in te zetten.

De periode juni 1987 • september 1989 In het nieuwe kabinet had De Korte de zeHverko- zen, maar ondankbare taak tegen een meer

zen-

bewuste Lubbers op te moeten boksen, een premier die toch al zo weinig ruimte om zich heen duldt en een zeldzaam vermogen heeft om successen naar zich toe te trekken en proble- men aan de coalitiepartner te verwijten. Dat is overigens vanaf 1982 zo geweest. In plaats van De Korte hierbij te steunen, werd hem in eigen kring één fout (de Hirohito-affaire) zo kwalijk genomen, dat hij zienderogen aan gezag inboet- te. Ten onrechte, want De Korte heeft binnen het kabinet veel bereikt (de omzetting van de WIR- premie in lastenverlaging voor het bedrijfsleven is een goed voorbeeld}.

Bij de paspoort-affaire moest Wim van Eeke- ten het ontgelden. Niet omdat hij als minister van Defensie geen goed beleid had gevoerd, maar omdat hij in een vorig kabinet als staatssecreta- ris van Buitenlandse Zaken het nieuwe paspoort in zijn portefeuille had gehad. Nog afgezien van de staatsrechtelijk merkwaardige gang van zaken, zo ga je niet met mensen om!

Als klap op de vuurpijl komt dan de kabinets- crisis van 2 mei 1989 om de afschaffing van het reiskostenforfait, een issue dat pas in een vol- gende kabinetsperiode aan de orde zou komen en waarvan het zonneklaar was dat geleidelijk voldoende maatschappelijke weerstand tegen afschaffing zou ontstaan, zodat bij een volgende kabinetsformatie een pleidooi voor handhaving veel steun zou ondervinden.

De crisis was onnodig en onverstandig. Onnodig omdat met enige creativiteit best een compromis gevonden had kunnen worden. Uit het enige dagen later gegeven advies aan de Koningin om een lijmpoging te doen onqernemen, leid ik af

(5)

el van rmag in dit tische ibsra-

wijze orde :erste erder 1986-

986), 3root van laruit nsen

~tten.

erko- zelf- een zich t om )bie- at is

van i gen talijk lOet-

I het

NIR-

~ven

3ke- van 1aar

·eta- oort van van ets-

het vol- nen 3lijk

~en

1de

·ing dig nis i ge om af

2

-···

dat de fractie daar bij nader inzien ook zo over dacht. Maar je moet wel eerst nadenken voor je een zo ingrijpende beslissing als het veroorzaken van een kabinetscrisis neemt en je zeker niet door frustraties laten Jeiden4Kennelijk heeft er niet tijdig de-escalatie plaatsgevonden, iets waarbij de voorzitter van de Eerste Kamer veelal een belangrijke rol kan spelen. De crisis was onverstandig. Wie breekt betaalt, zo heeft Hans Wiegel al jaren geleden gesteld. Je moet geen issue kiezen waar je onderling verdeeld over bent en waarmee je je keert tegen de twee meest populaire ministers uit eigen kring. En die ministers dan later verwijten dat zij zich aan de partijlijn hadden behoren te houden, terwijl noch het vigerende verkiezingsprogramma, noch in het nieuwe concept een standpunt was ingenomen, dat gaat echt te ver. Alsof ministers geen eigen verantwoordelijkheid hebben als leden van het kabinet, alsof er geen dualisme bestaat! En als er dan per se een crisis had moeten komen, had dan gewacht tot voorjaar 1990 wanneer de voordelen van •oort• duidelijk waren geweest. En had een issue gekozen waar de partij unaniem achter zou kunnen staan.

De crisis was ook onverstandig, omdat Lub- bers nu wel erg gemakkelijk het CDA er toe kon brengen zijn draai naar de PvdA te nemen, en de WO zich ondanks drie succesvolle milieu- ministers in de verkiezingsstrijd niet meer kon profileren als een milieuvriendelijke partij - het issue van het jaar. Daar hebben onze tegenstan- ders wel voor gezorgd! Nu kan men tegenwer- pen dat het CDA na twee kabinetsperioden met de WO toch wel met de PvdA samen zou zijn gegaan, maar we hebben Lubbers en de zijnen het wel erg gemakkelijk gemaakt en ons uit de markt geprijsd bij de behoudende kiezers die aarzelen tussen CDA en WO en tegelijkertijd vele liberale jongeren naar 066 gedreven.

De hetze tegen Neelie Smit-Kroes en Ed Nijpels die een deel van de partij vervolgens ging voeren, was de WO onwaardig. Wederom moesten personen het ontgelden, personen die naar eer en geweten en vanuit hun verantwoor- delijkheid als minister hadden gehandeld! Geluk- kig zijn de afdelingen zo verstandig geweest ondanks deze hetze Nijpels op een hoge plaats op de kandidatenlijst te plaatsen en hebben de kiezers dat, waar dat mogelijk was, met voor- keurstemmen onderstreept.

De volgende fout betrof de euthanasiekwes- tie. Toen het CDA aanbood in de demissionaire periode beide wetsvoorstellen als vrije kwestie te behandelen, verloochende de WO, door dit aan- bod af te wijzen, een belangrijk liberaal principe

1990, nr 2 41

uit politiek opportunisme en vervreemdde zij daardoor een andere groep kiezers van zich.

Nog afgezien van het feit dat bij aanvaarding van het D66-wetsvoorstel door beide Kamers het probleem van het contraseign als Joden Jast bij de CDNPvdA-coalitiebesprekingen had gelegen.

Nu kon er weer een uitstel-operatie plaatsvinden.

Is het een wonder dat we weer fors verloren op 6 september 1989? Het is eerder opmerkelijk dat nog zovelen WO hebben gestemd, zij het soms met grote tegenzin.

Als antwoord op de vraag waarom wij zozeer in de kiezersgunst zijn gedaald, zou ik de volgende punten willen noemen:

1. De wijze waarop met personen is omgegaan - de mens als wegwerpartikel, in strijd met het liberale respect voor het individu - heeft de geloofwaardigheid van de WO als serieuze politieke groepering aangetast en heeft tot een uittocht van talent geleid, met alle gevol- gen van dien.

2. De grote politieke taxatiefouten die het laatste jaar zijn gemaakt.

3. Gebrek aan inspirerend leiderschap. Hoewel structurele problemen hierdoor niet worden opgelost, kan een geênthousiasmeerde partij die problemen wel veel beter aan. Hoe belangrijk inspirerend leiderschap is, bleek duidelijk op de Algemene Vergadering van 25 april 1980, toen Jan Kamminga een in de versukkeling geraakte partij met één zin 'het gaat weer best met de

wo·

tot nieuw elan wist te brengen.

4. Het imago van een rechtse partij die, als het er op aankomt, immateriêle verlangens altijd ondergeschikt maakt aan zaken van materieel belang.

5. Het gebrek aan duidelijkheid over wat de WO verder wil als het economisch herstelbeleid zal zijn voltooid, dus een onvoldoende invul- ling van het moderne liberalisme.

Op deze laatste twee punten kom ik nog terug.

Hoe nu verder?

Een mogelijkheid zou zijn te persisteren in een beleid van geforceerde eensgezindheid (alle neuzen dezelfde kant uit gericht, de D van Discipline). Bij toekomstige verkiezingen zullen we dan wel wat winnen, gezien de te verwach- ten groeiende ontevredenheid over de nieuwe coalitie en dan kunnen we onszelf wijsmaken dat het weer goed gaat. Maar structureel is er niets veranderd, de problemen worden voor ons uitge- schoven.

Naar mijn mening zijn de volgende punten van

(6)

-

...

belang:

1. De partij zal moeten inzien dat er zeer on- zorgvuldig is gehandeld ten opzichte van personen en daaruit lering moeten trekken voor de toekomst.

2. Het voorlichtingsbeleid zal belangrijk moeten verbeteren, zodat het mogelijk wordt, evenals bij andere partijen, om incidenten in de kiem te smoren en kader en leden zelfstandig te laten oordelen in plaats van dat zij hun oor- deel baseren op het soms vertekende beeld dat via de media tot hen komt.

3. De kandidaatstellingsprocedure zal grondig moeten worden herzien (hier schijnt aan ge- werkt te worden). De huidige procedure geeft geen enkele garantie op voldoende kwaliteit en een evenwichtige samenstelling van een fractie, terwijl er legio manipulatiemogelijkhe- den zijn voor een kleine groep van Kamercen- trale-voorzitters en de afdelingen ondanks de schijn van het tegendeel slechts weinig te vertellen hebben. Het mag ook niet zo zijn dat het bestuur van een partij slechts een geringe invloed heeft op de belangrijkste beslissing waarvoor zo'n partij zich periodiek gesteld ziet: de vaststelling van de kandida- tenlijst voor de Kamers.

4. Er zal een veel beter personeelsbeleid moe- ten worden gevoerd voor functies in de poli- tiek, het openbaar bestuur en de belangrijke maatschappelijke organisaties. Tot nu toe is dit beleid ad hoc en amateuristisch geweest.

Geen wonder dat talentvolle personen zich niet snel beschikbaar stellen. Wat dit betreft kunnen we veel van het CDA leren.

5. De samenstelling van partijcommissies dient primair op kwaliteit, kennis en ervaring ge- baseerd te zijn. Adviezen van deze commis- sies, waar vaak met veel inzet aan is gewerkt, dienen serieus te worden genomen, ook door de betreffende Kamerleden. Opnieuw zou overwogen kunnen worden de commissies onder te brengen bij de Teldersstichting.

6. Er zal een inhoudelijke discussie gevoerd moeten worden over de politieke koers van de partij in de komende jaren. De laatste paragraaf van dit artikel poogt hiertoe een bijdrage te leveren.

De politieke koers

In mijn afscheidsrede op de Algemene Verga- dering van 16 mei 1987 onder de titel

•wo,

quo vadis?•5 heb ik een aanzet proberen te geven tot een discussie over een aantal belangrijke onder- werpen waar een liberale partij een standpunt over zou moeten innemen. Aanvankelijk leek het

erop dat de partij deze discussie niet uit de weg zou gaan. Het rapport van de Teldersstichting over Liberalisme6 en de discussienota Liberaal Bestek 7 gaven voldoende stof ter overdenking.

Na grotendeels eenzijdige kritiek in de media nam de partij echter al snel afstand van deze rapporten en werd de discussie min of meer stopgezet door deze te richten op een nieuw verkiezingsprogramma, dus op de korte termijn.

Wij hebben daardoor de kans gemist om tot een verdere inhoudelijke onderbouwing te komen van het moderne liberalisme en het verwijt op ons geladen van onvoldoende inhoudelijke diepgang.

En Aart Geurtsen c.s. werden het zoveelste slachtoffer van een partij die zijn voorlieden laat vallen uit politiek opportunisme en angst voor de media. Van enige diepgaande inhoudelijke dis- cussie lijkt thans nauwelijks meer sprake. Terwijl de onderwerpen voor het oprapen liggen: onze opvattingen over individualisering en emancipa- tie, over onderwijs, milieu, Europa 1992, onze houding ten opzichte van de ontwikkelingen in Oost-Europa en de Sovjetunie, het Duitse vraag- stuk, een nieuw vrede- en veiligheidsbeleid, de financiering van de gezondheidszorg, enz.

Belangrijker is wellicht nog onze politieke plaatsbepaling. Nu het CDA zich steeds meer ontwikkelt tot een conservatieve volkspartij die af en toe haar sociale gezicht moet laten zien, al was het maar om de Kerken niet te zeer van zich te vervreemden, maar die fundamenteel uit is op handhaving van de christelijke traditie, normen en waarden, is het steeds duidelijker dat er rechts van dat CDA structureel geen plaats is voor de WD. Vanuit die positie kan immers uitsluitend met het CDA worden geregeerd en wanneer dit geschiedt, dan wordt het grotere CDA voor vele behoudende kiezers een aantrek- kelijker partij om op te stemmen (doordat het CDA de minister-president levert, zal deze partij eerder geïdentificeerd worden met het beleid). De WD zal alleen dan weer groeien als bij een CDA/PvdA-kabinet de mensen de gevolgen daar- van in hun portemonnaie gaan voelen. In dit verband wordt wel van een slecht-weer-partij gesproken8. Naar mijn mening kan het stemmen- verlies van de laatste zeven jaar mede hierdoor worden verklaard. Bovendien zal bij een WD ter rechterzijde van het CDA het nooit mogelijk zijn op immaterieel terrein te scoren, waardoor de WD in feite zou ophouden een liberale partij te zijn.

Nu kan men tegenwerpen, zoals ook Joris Voorhoeve doet9, dat de lineaire indeling van partijen niet terecht is en d~ de WD ten on-

(7)

weg hting eraal king.

1edia deze neer ie uw mijn.

een 1van ons ang.

~lste

laat r de dis- trwijl

•nze :ipa- 'nze

n

in lag-

de eke 1eer

die ien, van

uit itie, dat s is ers en ere ek- het lrtij id).

ten ar-

dit lrtij

m-

>er ter :ijn de te ris an

• n-

rechte rechts van het CDA wordt geplaatst, maar het is nu eenmaal een feit dat het gebeurt en - belangrijker - dat de WO zich er ook naar gedragen heeft. De natuurlijke plaats voor een liberale partij is in het midden. Dit betekent niet dat we op economisch terrein plotseling andere opvattingen zouden moeten hebben, maar wèl dat bij ons economisch beleid de sociale compo- nent mede een belangrijke invalshoek moet zijn.

Het betekent ook dat we ernst moeten maken met het inhoud geven aan ons streven naar indi- vidualisering en emancipatie, aan het doorbreken van verouderde structuren. Het houdt in dat coalitievorming met de PvdA tot de reêle moge- lijkheden moet horen. Het machtsmonopolie van het CDA zou dan worden doorbroken en op het gebied van normen en waarden zou eindelijk eens voortgang worden ·gemaakt in een door ons gewenste richting. In 1982 schreef ik over deze samenwerkingsmogelijkheden een analyse- rend artikel in Liberaal Reveil10. Sindsdien is de PvdA meer realistisch geworden. Bovendien is een dergelijke samenwerking in tijden van eco- nomisch groei eenvoudiger. Het jaar 1990 zou dus uitstekend geschikt zijn geweest voor het begin van zo'n coalitie. De door ons veroor- zaakte kabinetscrisis heeft dit echter onmogelijk gemaakt, want om te redden wat er aan kiezers te redden viel, moest de PvdA als coalitiepartner wel van tevoren worden uitgesloten. Zo heeft deze onnodige crisis ook een verder voortduren van de verstarring in de Nederlandse politiek tot gevolg.

Het is enigszins wrang te moeten constateren dat het huidige CDNPvdA-kabinet tot nu toe een economisch beleid voert dat met relatief kleine bijstelling ook met de WO had kunnen worden gevoerd. Op immaterieel gebied gebeurt er echter weer weinig, althans niet in een door ons gewenste richting.

De WD hoort in het midden. Dan behoort een fusie met 066 op termijn ook tot de moge- lijkheden, zeker in het post-Van Mierlo tijdperk.

Voor het intellectuele gehalte van het Nederland-

se

liberalisme zou dit weleens een heilzame ont- wikkeling kunnen zijn. Ook de JOVD pleit hier- voor11. In de gezamenlijke oppositie moet het mogelijk zijn tot meer wederzijds begrip te ko- men. Wat echter allereerst nodig is, is een discussie in de partij over de politieke koers.

Ook Gijs van Aardenne gaf daar een aanzet toe12, zij het dat ik zijn opvatting niet deel.

Ik wens Joris Voorhoeve veel wijsheid toe.

Noten

1 Algemeen Dagblad, 16 november 1985.

2 Cees van der Eijk en Philips van Praag jr. (red.), 'Om de Meerderheid, De verkiezingen van 1986', CT-Press- Amsterdam.

3 E.M. Storm, 'Mensen en Macht: Dilemma's in de Organi- satie van de WO', in: Liberaal Reveil, 27 april 1986, pp.

132-135.

4 Zie hiertoe: R. Braams, 'Kabinetscrisis', in: Liberaal Reveil, 31 januari 1990, pp. 2-7.

5 G. Zoutendijk, "WO, Quo Vadis?', uitgave WO 1987.

6 'Liberalisme. Een Speurtocht naar de filosofische grond- slagen', geschrift no. 65 van de Prof.Mr. B.M. Telders- stichting, 's-Gravenhage, 1988.

7 Discussienota 'Liberaal Bestek', bijlage bij Vrijheid &

Democratie, januari 1988.

8 K Groenveld, 'WO, een slecht weer partij', in: Liberaal Reveil, 31 januari 1990, pp. 1-2.

9 J.J.C. Voorhoeve, 'Taken voor het Liberalisme', in:

Liberaal Reveil, 31 januari 1990, pp. 7-12.

10 G. Zoutendijk, 'Oe Besturing van de Samenleving', in:

Liberaal Reveil, 24 april 1982, pp. 1 0-19.

11 'Mikken op het Midden', JOVD, 1989.

12 Elsevier, 6 januari 1990.

*

Dr. G. Zoutendijk was lid van de Eerste Kamer voor de WD van mei 1971 tot juni 1987 en frac- tievoorzitter van 1 december 1980 tot 22 juni 1987.

(8)

-

..

INTERNATIONAAL MILIEUBELEID:

HOE VERDER?

G.A. Boon von Ochssée

*

In het kader van internationale samenwerking op milieugebied wordt sinds 1987 in toenemende mate rekening gehouden met de aanbevelingen van de World Commission on Environment and Development (WCED/. In dit artikel worden ten behoeve van de nationale discussie inzake milieu-maatregelen aanvullende beleids- elementen aangedragen die voor het menselijk economisch handelen verdergaande gevolgen zullen hebben dan hetgeen beoogd in het WCED-rapport.

Inleiding

Er wordt ondermeer een vraagteken gezet bij het algemeen aanvaarde gegeven dat economische groei in algemene zin onontbeerlijk is om milieu- problemen tot een oplossing te brengen. Alleen in internationaal kader kunnen voorgestelde beleidsuggesties ten behoeve van het milieube- heer succesvol worden uitgewerkt. Overeenkom- stig het Handvest voor de Mensenrechten wordt een voorstel gedaan voor het instellen van een VN-Milieu-Handvest, waaraan verbonden een milieurechten-commissie die naast beherende en inspecterende taken, kan dienen als een secreta- riaat voor alle multilaterale milieu-verdragen die reeds tot stand zijn gekomen.

De internationale ontwikkelingen op het milieube- leidsgebied van de afgelopen jaren ('85-'89) kunnen als fors worden omschreven. Er wordt door vele landen hard aan de internationale milieu-weg getimmerd. Waar deze weg naartoe zal leiden is nog niet bekend. Hopelijk naar betere en voor alle landen ook in concreto uit te voeren internationale maatregelen, hetgeen moet leiden tot een mondiaal milieu dat behouden kan worden en waaraan geen verdere afbreuk wordt gedaan. Uit vele artikelen en beleidsstukken blijkt dat vrijwel elke mogendheid zich bewust is van de internationale reikwijdte van de milieuproble- matiek. Er zijn in de afgelopen jaren verschil- lende milieuthema's op internationaal ministerieel

tot zelfs staatshoofden-niveau aan de orde gekomen. Om er enkele te noemen:

- Grensoverschrijdend afval (Bazel, 1985);

- De bomen en het bos (Parijs, 1986);

- Luchtverontreiniging (Helsinki, 1988);

- Zeeverontreiniging (Londen, 1988);

- Milieuconferentie (Den Haag, 1989);

- Klimaatsverandering (Noordwijk, 1989).

Het resultaat van deze bijeenkomsten op hoog niveau is een gezamenlijke onderkenning, een bewustwording, een oproep waarvan concrete (beperkende) maatregelen moeten worden uitgewerkt in protocollen. Vele beloftes dus, waarvan moet worden afgewacht of ze in con- creto kunnen en zullen worden nagekomen.

Voorts is op verzoek van de Verenigde Naties door een internationaal samengestelde advies- commissie World Commission on Environment and Development (WCED) in 1987 een rapport gepubliceerd met een reeks aanbevelingen die op nationaal niveau zouden moeten worden geïntegreerd in het voor de toekomst te voeren sociaal-economische beleid, teneinde "duurzame ontwikkeling• ten voordele van het milieu mogelijk te maken.

Duurzame ontwikkeling (sustainable develop- ment) wordt gedefinieerd als een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generaties, zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te bren- gen om ook in hun behoeften te voorzien. Het is

I

,,.,L .. .,,,~~.,.,.,.,.,,,,,.,.,.,,, .. :.R.,.,,.,,.,,:,.,.,.,, ,.,., .. .,., .,, ,.,.,,,,, .. ,: .. ,... . .. , ,... ,.,. ,,, , .. ,..,, .. ,,, .... ,.,.,.,,,.,.,., ,., , .· . ··.·.... . .. · , .· ... ·:·.· . , .. : ... , , , .· , ... , , .. , ... .,.,., , .... , .·., .·.·. ·'·'·,'·,',:,:,:·,:,',',','·' .. '··' .. ,'.·.,··'.·.· .. ,. ,,,,,,,,,,:;:::;::(:::::, ·'.'.: ..•. :,.'.',· .•. ',:.,.'·,•.,:·,•,·1''.' .. ,'.l 1···.'···.·n n·'·.·''· .. '.'.''.,.,''.:.:,:.'.•.·~.''.'.''r'.''.'.·.•.,•,'.'."'' ... '.·,·,:,',•,:

"'"r.;.;;.;· l.;;;,;Ye"'-ta.;..;.··· ·?l ... T;.;;;.;.•· ...:..ë~.;...e.;.;;.if;;;;;i ;;;;;o•••••""'•"'"•r""'( \"""•. •~?.;.;;,' ;;;;;;;' ;;i;;:i::: '""': :""':""'u;;;;;;;cH;;;;;;;HH.;.;;,i /;;;;;;;;<';;;;;;''''<=> ' 44 ? .. : . • •.

i,, ' ' •' .. : ,

> ,, ~~, u çW_

(9)

):

•rdt de

!nd de 'is-

'en

'1et

de

)g

:m

·te

: m

IS,

n-

~s

s- nt

•rt ie

tn

!n Ie jk

)-

g

e e

I- S

nuttig om te vermelden dat in de periode dat het WCED-rapport werd gepubliceerd, reeds twee activiteiten in het multilaterale kader op gang kwamen die van groot belang waren voor het verder ontwikkelen van internationale effectieve milieumaatregelen.

In de eerste plaats werd in OESO-kader een aanvang gemaakt met het onderzoeken van de problemen die zich voordoen, indien milieubeleid wordt geïntegreerd in een ander beleid, zoals energie-, landbouw-, industrie- en transportbeleid.

Met andere woorden, aan welke problemen moet het hoofd worden geboden indien het andere beleid met het milieu voornamelijk in preventieve zin rekening moet gaan houden. In feite betekent dit het op overheidsniveau verinnerlijken van milieu-aandachtspunten in ander beleid.

In de tweede plaats is met name in de regionale Economische Commissie voor Europa (ECE} een longterm strategy in voorbereiding, die meer lijn dient te brengen in zowel door Oost als West te formuleren milieubeleid.

Voorts is zowel in de OESO als in de ECE een exercitie van start gegaan om vanuit de Commissie van milieu-adviseurs van de OESO resp. ECE inzage te krijgen in de activiteiten in andere OESO/ECE-commissies, teneinde een bijdrage of kanttekening te kunnen plaatsen indien een en ander niet strookt met het uitge- stippelde milieubeleid zoals beoogd door de Commissie van Milieu Adviseurs zelf.

Het resultaat van bovenstaande initiatieven blijkt echter op zich te laten wachten. Er is nu een- maal een scala van structurele economisch- politieke belemmeringen die, hoeveel goodwill en realiteitszin er ook is, het nodige snelle tempo tot concrete overeenstemming te komen ten be- hoeve van internationaal te nemen maatregelen, vertragen. Het is derhalve nuttig een aantal

factoren (nogmaals} de revue te laten passeren, die wellicht bij nadere studie een grotere aan- dacht krijgen in de verdere formulering van internationale samenwerking ten behoeve van het milieu.

Nationaal milieubeleidsplan en Internationaal Terugkerend naar de conclusies van het WCED- rapport, opgesteld door een onafhankelijke internationale groep van eminente deskundigen en politici, kan men stellen dat in ieder geval op internationaal niveau niet alleen technisch over- leg wordt gevoerd, maar ook een diepgaande principiêle discussie op gang is gekomen over zeer wezenlijke vraagstukken, die betrekking hebben op de functie van de mens in zijn omgeving en de rol die daarbij door staten moet worden ingenomen. Dit rapport is niet alleen door Nederland maar ook in andere landen bestudeerd en er worden thans in vele landen pogingen ondernomen diverse aanbevelingen, die gebaseerd zijn op het bevorderen van duurzame ontwikkeling, op te nemen in het nationaal te voeren beleid.

Wat Nederland betreft kan ondermeer als gevolg van het bovenstaande Nationaal Milieu- beleidsplan2 worden genoemd. Het plan ligt nu op tafel en in algemene termen liegt het er niet om. Aanzienlijke investeringen, bijstellingen in het beleid en daaraan gerelateerde wettelijke maatre- gelen worden bepleit om tegemoet te komen aan en in te spelen op het thema "duurzame ontwik- keling•. Of het internationale krachtenveld en daarbij noodzakelijk initiêrend optreden van Nederland daarbij voldoende in het oog wordt gehouden, blijft vooralsnog een vraagteken.

Ook in het SER-advies inzake het NMP3 wordt wat betreft een stringent Europees milieubeleid gesteld dat een samenhangende strategische aanpak onvoldoende tot uitdrukking wordt ge- bracht. In het advies wordt een aantal redenen genoemd waarom een ook door Nederland na te streven Europees milieubeleid zo belangrijk is.

Daarnaast wordt in het SER-advies opgemerkt dat Nederland ten opzichte van ontwikkelingslan- den een bijzondere verantwoordelijkheid heeft, zowel in het kader van de ontwikkelingssamen- werking als in het kader van de internationale bestrijding van mondiale milieuproblemen. Het zij opgemerkt dat het SER-advies zich baseert op het bestaande socio-economische kader dat tot de huidige milieuproblemen heeft geleid. Er wordt dus binnen dat kader naar oplossingen gezocht.

In de eerste plaats dient bedacht te worden dat onderdeel van het door Nederland na te

(10)

-

..

streven doel moet zijn, andere landen (Europa en daarbuiten) aan te moedigen en met dezelfde daadkracht en tempo de weED-aanbevelingen te implementeren. Het is namelijk voorstelbaar dat in diverse landen het internationaal met gelijke tred integreren van WeED-aanbevelingen het succes ten behoeve van het milieu zal vergroten.

In de tweede plaats moet gezocht worden naar oplossingen die verder strekken dat het- geen binnen het hedendaagse socio-econo- mische raamwerk thans voor Nederland in het NMP voor haalbaar wordt beschouwd. In het regeerakkoord 19894 blijkt wel dat hetgeen in het NMP werd aanbevolen, in de komende jaren te zullen worden uitgewerkt, maar er worden geen nieuwe ideeên aangedragen voor de ontwikke- ling van een internationaal georiênteerd lange termijnbeleid.

Economische groei en milieu

In het advies van de SER5 inzake het WeED- rapport, waarin drie van de zeven aanbevelingen van het WCED-rapport worden behandeld, wordt ondermeer ingegaan op de interfase econo- mische groei/duurzame ontwikkeling. Er wordt vastgesteld dat economische groei noodzakelijk is voor duurzame ontwikkeling. Hieraan wordt wel toegevoegd dat met duurzame ontwikkeling wordt bedoeld een duurzame economische groei in die zin, dat het gaat om een ecologisch verantwoorde of inpasbare groei.

Als centraal uitgangspunt staat dus vast dat

•groei" tot in lengte van dagen mogelijk blijft. Wat daarbij precies onder groei, die in economisch opzicht haalbaar is en ecologisch verantwoord is, wordt verstaan, is niet volledig helder. Kan groei aan die beperkingen voldoen? WCED zegt ja en noemt het duurzame ontwikkeling. Ik vrees echter dat bijstelling van de economische rand- voorwaarden (kwaliteit, technologie, etc.) onvol- doende zal blijken te zijn om de toekomst van het voor de mens als leefruimte essentiêle milieu te waarborgen. Er zijn in het maatschappelijk leven ingrepen noodzakelijk die verder strekken dan bijstellingen en die een stringent beperkend effect op de economische groei zullen hebben.

Het is derhalve essentie dat actie-georiênteerde aanbevelingen, die door de WCED in internatio- naal verband op tafel zijn gelegd, in daden worden omgezet. In versneld tempo worden de problemen ernstiger dan in het WCED-rapport wordt gesignaleerd. Parallel aan dit tempo dienen initiatieven te worden uitgewerkt. Welke suggesties kunnen daartoe worden gedaan?

Voordat hierop wordt ingegaan, behoort het

volgende - al zij het oude koek - in herinnering te worden gebracht.

Economie en milieu In vroeger dagen

Mens, onderdeel van de natuur. Zo was het eeuwen geleden. Vanaf de Renaissance is de mens zich door vernuft en nieuwsgierigheid gaan onttrekken aan de natuurlijke omgeving en is een in toenemende mate eigen functie gaan ontwikkelen, die uiteindelijk via combinatie van industrialisatie en bevolkingstoename heeft geleid tot het misbruiken van de •natuurlijke rijkdom- men• (waarbij een onherstelbare schade aan de natuurlijke omgeving werd en wordt toegebracht) in plaats van gebruiken (waarbij van herstel nog sprake kan zijn). In vroeger jaren was men zich er niet van bewust dat natuur •uitputtelijk" was.

Het komt er dus op neer dat sinds met name het begin van de vorige eeuw een proces tEm nutte (welvaart) van de mens op gang is geko- men, resulterend in onherstelbare vernietiging van de natuur en intering op in de natuur aan- wezige reserves. Op dit uitgangspunt is de structuur van onze huidige economische orde verankerd. Deze economische orde heeft als uitgangspunt •groei•, toename van menselijke activiteiten, uitbreiding van markten, intensivering van (internationale) handel, ontwikkeling van gecompliceerde technologie en, last but not least, bevolkingstoename. Toename dus van individuen, maar ook toename van de vraag van elk individu naar het betere, makkelijke, interes- santere. Met andere woorden: toename van de welvaart.

Terugkerend naar het recente verleden kan men stellen dat het besef dat onherstelbare schade aan het milieu wordt toegebracht duidelijk aan- wezig is op lokaal en regionaal niveau maar ook zij het in de vorm van een waarschuwende vinger, op internationaal niveau. In dit verband kan het rapport van de Club van Rome worden genoemd, getiteld "Grenzen aan de groei•6 en de eerste mondiale milieuconferentie in Stockholm in 1972. De risico's worden dus ingezien en de noodzaak tot bijstelling van beleid en menselijke houding wordt onderkend. Waar echter geen wijziging of bijstelling in wordt nagestreefd, is in het destijds tot stand gekomen economische systeem dat tot in de loop der tientallen jaren de nu te grote druk van de mens op de natuur heeft doen ontstaan. Het economische kader waarbinnen men leeft, werkt en geld verdient is wel aan vernieuwing en aanpassing onderhevig, maar de structuur met als uitgangspunt •groei• is gelijk gebleven. Op zich is da~r niets op tegen,

(11)

ng

let de an

is an an

~id

m- de 1t) :>g eh lS.

ne án :o- 1g In- je je liS ke 1g

;m ot in in

s-

je

m

je

n-

>k

Ie td

1n

Ie

m

Ie

:e tn

in Ie Ie Jr

:~r

is

~.

is 1,

maar als blijkt dat alle tekenen erop wijzen dat tot nu tot geaccepteerde groei niet meer kan en dat zeer ernstige ingrepen dienen plaats te vinden in de economische tredmolen die de mens bewandelt, dan dient wederom het men- selijk vernuft in staat te zijn een oplossing te formuleren, teneinde het huidige internationale economische raamwerk te heroriênteren. Het centrale uitgangspunt daarbij dient te zijn een sterk ten behoeve van het milieu georiênteerde economische groei; dus niet een groei die alleen voortvloeit uit de behoeften van de mens, maar van meet af aan is afgestemd op de kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen die noodzakelijk zijn om verdere degradatie van het milieu te voorkomen. Met andere woorden, voordat pro- dukten en handelingen respectievelijk worden vervaardigd en verricht, dienen de consequenties voor het milieu volledig ingeschat en aan- vaardbaar te zijn.

Daartoe behoort een proces vooraf te gaan dat dus een totaal nieuw maatschappelijk kader schept, waarbij tot nu toe alleen op de behoefte van de mens gerichte economische definities worden verlaten. Op nationaal politiek niveau is dit niet bespreekbaar; zeker niet voor Nederland, dat onontwarbaar economisch verweven is met de rest van de wereld. Indien echter ergens een eerste aanzet tot gedachtenvorming dient plaats te vinden, die vat kan krijgen op de beleidsma- kers, dan dient dat op internationaal niveau te gebeuren. Als aan de economische grondvesten van de hedendaagse maatschappijen moet worden getornd, dan dient dit in een groep (commissie of adviesorgaan) te gebeuren van internationaal niveau, zonder enige band met een staat· of groepstaten. Zo neutraal mogelijk, dus een ,hink-tank" rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Nieuwe elementen

Welke elementen zouden voor een internationaal te voeren discussie moeten worden aangedragen en een andere vraag is: wat voor vorm zou in eerste aanleg een voor het milieu preventief georiênteerde economische groei moeten krij- gen? Moet gesproken worden over ombuigen waarbij een gradueel proces van verinnerlijking van generatie op generatie moet worden ge- volgd? Deze vragen kunnen mijns inziens (deels) beantwoord worden, indien de volgende interna- tionaal te overdenken onderwerpen aan bod komen:

- Internationaal dient als een axioma vastge- steld te worden dat effectief uitvoeren van milieubeleid restrictieve gevolgen heeft voor de mens. Met andere woorden,. de "Vrijheid"

die bij velen hoog in het vaandel staat, te doen en in beperkte mate te laten, en die zijn basis vindt in vanuit historie gegroeide wel- vaarts-ontwikkelingen, moet worden beknot.

Het bovenstaande zal verder strekken dan de verinnerlijking die in het WCED-rapport en in het NMP wordt genoemd. Het is niet alleen zaak milieu-aspecten in eigen handelingen van individu en overheid te betrekken, zoals met verinnerlijking wordt nagestreefd, maar ook de vraag of überhaupt die handeling moet worden uitgevoerd en indien dat het geval moet zijn, hoeveel keren die handeling moet worden uitgevoerd. Er zijn concrete en wel bekende voorbeelden te noemen: beperk- te quota, aantal privé en zakelijk te verrijden kilometers zouden moeten worden vastgelegd.

Verplicht gebruik maken van openbaar ver- voer of samenstellen van groepsvervoer.

Beperkende maatregelen ten aanzien van toeristische activiteiten die bewezen schade opleveren aan de natuur. Het drastische inperken van veroorzakend gedrag, etc.

Het bovenstaande heeft verstrekkende gevolgen voor de nationale (economische) politiek en mijns inziens met name voor het liberalisme.

Indien namelijk het WO-verkiezingsprogramma 1989-1993, getiteld "Een kansvolle toekomst•7, in ogenschouw wordt genomen, dan blijkt dat de eerste paragraaf van de inleiding "Vrijheid in gebondenheid", in feite geen rechtstreekse refe- rentie kent met betrekking tot de beperkingen die wegens de milieuproblematiek ontstaan of zullen ontstaan. De uitleg in de inleiding van het verkiezingsprogramma wat onder maatschappe- lijk veranwoordelijkheidsbesef wordt verstaan, richt zich meer op de sociale aspecten van de maatschappij dan dat van het milieu. Overigens wordt het milieu als belaidssector in de inleiding wel degelijk genoemd, maar niet in de voren- genoemde context.

Alleen op onafhankelijk internationaal niveau kan het bovenstaande worden uitgewerkt; op natio- naal niveau zou men gauw verzanden in een uit- zichtloze ja-nee-discussie. Binnen de grenzen van een Europa 1992 zou handelingsbeperkende maatregelen gekoppeld aan een dialoog over herschikking van de hedendaagse economische orde een prioritaire positie aan de onderhande- lingstafel moeten innemen. Maatschappelijke

(12)

-

..

bewustwording van een dergelijk thema zou met het oog op 1992 eerst in het Europees Parle- ment moeten worden getoetst. De vertegen- woordigers van politieke partijen in het Europees Parlement zijn degenen die een politieke aanzet kunnen geven om economische veranderingen, die verder strekken dan het proces van verinner- lijking, aan de orde te stellen. Zij horen niet alleen discussies aan te gaan over door lidstaten en de Europese Commissie voorbereide docu- menten, maar dit zelf in de vorm van een parle- mentair initiatief op Europees niveau bespreek- baar te maken.

- Internationaal dient, vooral als het boven- staande in aanmerking wordt genomen, het werk van de commissie-Brundtland, dat zijn neerslag heeft gevonden in het reeds aan- gehaalde rapport (gepubliceerd in 1987) te worden gezien als een eerste aanzet tot internationaal gecoördineerde bijstelling van nationaal economisch gevoerd beleid. Vanaf 1990 dient nationale implementatie van de door de WCED voorgestelde aanbevelingen te worden geêvalueerd. De harde elementen die alleen op basis van internationale consen- sus kunnen worden opgelost, moeten op tafel komen. In dit verband kan als thema worden genoemd de noodzakelijke drastische inper- king van de bevolkingstoename, alsmede de wijze waarop de economische gevolgen ervan moeten worden ondervangen. Er zou bijvoor- beeld in VN-verband (UNFPA) voor het jaar 2000 een plafond voor het wereldbevolkings- aantal kunnen worden vastgesteld, waaraan elke staat bijdraagt door internationaal afge- stemd bevolkingsbeleid te voeren, waarmee een voor dat land geldende bevolkingsquo- tum niet worden overschreden.

Een onderwerp dat met name speelt in ontwik- kelingslanden. Er is een duidelijke relatie tussen toename van armoede en bevolkingsaanwas, alsmede de daaruit voortvloeiende irreversibele nadelige gevolgen voor het milieu. Het is ook evident dat de Westerse wereld een belangrijk aandeel heeft in deze gang van zaken. Men zou zich kunnen afvragen of het moment niet is aangebroken systematisch onderzoek te verrich- ten naar de effecten van in verband met duur- zame ontwikkeling gewijzigde handel-, landbouw- en beheersing van natuurlijke hulpbronnen-be- leid, waaronder duurzame bevolkingsafname, in ontwikkelingslanden. In dit geval wordt duurzame ontwikkeling nog beoogd. Hoe zullen de gevol- gen zijn indien grotere beperkingen zullen wor-

I

Liberaal Reveil . 48

den opgelegd doordat Westers beleid meer wijzigt dan noodzakelijk voor duurzame ontwik- kelingsdoeleinden? Moet in dat geval gesproken worden over de noodzaak van duurzame bevol- kingsafname?

- Recente internationaal-politieke ont- wikkelingen in Oost-Europa openen wellicht niet alleen de deuren tot vrijheid en ontspan- ning tussen Oost en West, maar misschien op lange termijn bekeken, levert het naar elkaar toegroeien van de machtsblokken een basis op voor een structurele herschikking van de tot nu toe gangbare economische basisprincipes, waarbij heroriêntatie van groei ten voordele van milieu ten principale kan worden bestudeerd.

Het initiatief een Helsinki-U te laten plaatsvinden niet in 1992, maar reeds in 1990, zou kunnen worden aangegrepen op wereldniveau (binnen VN-kader) om het spotlicht in grote mate te richten op de interfase ontspanning en herschik- king van economische relaties ten behoeven van het wereldmilieu. Er zou kunnen worden ge- poogd een politiek beschermingskader te for- muleren dat overeenkomt met het Handvest voor de Mensenrechten, ofwel de Universele verkla- ring van de Rechten van de Mens, zoals in 1948 vastgelegd in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (1978)8.

- Mensenrechten hebben in toenemende mate een internationaal politieke plaats gekregen die niet meer uit het hedendaagse buiten- landse beleid valt weg te denken. Men zou kunnen stellen dat voor, en marge en in het bijzonder in het tijdperk van de industriêle revolutie, de mensenrechten aan algemeen politiek gewicht zowel nationaal als internatio- naal, hebben toegenomen. Vele rechten naast het grondrecht op leven worden, zij het niet in alle landen in de juiste mate, in acht geno- men. Ook al valt er nog veel te doen op dit gebied, er kan gesteld worden dat de mens in de Westerse wereld zich op zijn verworven rechten, ook in economische zin, mag en kan beroepen.

Hoe zit dan nu met de rechten van de overige levende rijkdom op aarde? In de laatste twee eeuwen is daar niet veel belangstelling voor geweest, want het natuurlijke milieu was grosso modo onuitputtelijk, dus "who cares•. Dit laatste is, en dat is reeds lang bekend, niet meer het geval. Wordt het dan geen tijd om internationaal

(13)

~er

,ik- en ol-

lt- :ht

tn-

en tar en ng he )ei

an

en en en te ik- :m

,r-

e- or a-

~8 je

te

In

n-

•u

et Ie

!n

)-

st et

)-

lit

IS

n

n

te aanvaarden rechten toe te delen aan het milieu? Zou een Handvest van de Rechten van het Milieu, of misschien nog wenselijker, een charter van de plichten van de mens ten opzich- te van het milieu, niet eens te overwegen zijn?

In het NMP wordt gesuggereerd een wereld- milieu-autoriteit in te stellen in het kader van de VN die, toegang hebbend tot noodzakelijke infor- matie, als taak •normen en standaarden moet kunnen vaststellen bij gekwalificeerde meerder- heid, toezicht moet houden op de naleving en onder de jurisdictie van het internationale Hof van Justitie sancties moet kunnen uitvaardigen•.

Het uitvoeren van hetgeen in een VN-milieu- handvest ten doel wordt gesteld, zal echter met de juiste morele toonzetting, integraler en breder kunnen doorwerken dan een milieu-autoriteit die per definitie de nadruk zal leggen op controle- ren, hetgeen geen juist uitgangspunt oplevert voor internationale samenwerking.

- In een VN-milieu-handvest kunnen kort maar krachtig die internationale afspraken worden vastgelegd die onontbeerlijk zijn voor het bijsturen van de huidige economische mon- diale constellatie waarbinnen de mensheid functioneert en kunnen erin tevens gedrags- normen worden opgenomen die voor over- legging van het milieu door mens en staat in acht moeten worden genomen. Voorts kan een in te stellen secretariaat dat het milieu- handvest beheert en inspectietaken wereld- wijd verricht, tevens zorgdragen voor de uitvoering van de tot op heden reeds functio- nerende milieu-verdragen die wereldwijd en regionaal zijn afgesloten. Deze paraplu-functie intensiveert de integratie van vele verdragen en houdt zodoende de onderlinge verbanden en tegenstellingen in het oog. Daarnaast zullen vele onafhankelijk functionerende verdragssecretariaten tot een geheel kunnen worden omgevormd. Als vierde taak van een dergelijke milieu-handvest-constructie zou kunnen worden genoemd het beheren van fondsen die ingesteld kunnen worden tenein- de overbrugging en bijstellingsfinancieringen, met name ten behoeve van de Derde Wereld, ter beschikking te kunnen stellen. Onderdeel daarvan zou kunnen zijn de financiering van milieu-effect-rapportages voor die landen die daarvoor niet direct de middelen en expertise ter beschikking hebben; een idee in 1986 internationaal gelanceerd door oud-minister Winsemius. Ook de tijdens de milieuconferen- tie te Den Haag geboren (1989) gedachte, een klimaatfonds in te stellen, zou kunnen

worden genoemd. Uit het UNEP, diverse regionale VN-commissies en suborganisaties, zou deskundigheid voor een milieu-charter kunnen worden geput, zodat niet tot het aanboren van extra budgetten behoeft te worden overgegaan.

Hoe verder?

Genoemde elementen hebben in eerste aanleg een utopisch karakter, maar zijn met het oog op het in standhouden van leven in de bredere zin van het woord, toch het bespreken waard. De WCED-aanbevelingen in nationale context in het beleid op te nemen, is een stap. Het uitgangs- punt en doelstelling "duurzame ontwikkeling•, met andere woorden, het samengaan van gekwalifi- ceerde groei met een zich herstellend en in stand te houden milieu na te streven, is mijns inziens echter niet meer voldoende. De economi- sche orde en de daaraan onlosmakelijke verbon- den noodzaak tot groei zal in latere fasen maxi- ma van onze aarde overstijgen; hoe duurzaam de ontwikkeling ook was. Deze wetenschap leidt ertoe dat na publikatie van het WCED-rapport zeer snel volgende stappen moeten worden gezet om het momenturn van de internationale discussie niet te verliezen. De tijd dat ministeriêle oproepen worden gedaan, is voorbij. Thans moet actie worden ondernomen en de principiêle discussie op internationaal niveau moet worden aangegaan. De heroriêntatie van het economi- sche kader waarmee de mens zich zelf een welvaart toeêigent, die overigens nog steeds ten koste gaat van het milieu, moet in gang worden gezet. Hiertoe, zij het genoemd als follow-up van het werk van de WCED, dient een nieuw initiatief zoals bovenomschreven, te worden genomen in multilateraal kader. Het meest geêigende forum is de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Een voorgekookt initiatief, dat de basis vindt in de declaraties van Den Haag (maart 1989), waarbij krachtiger de ultieme noodzaak het huidige economische kader ter sprake te brengen, zou kunnen worden gelanceerd in de herfstzitting 1990 van de AWN. Een taak waarbij Nederland in eerste aanleg in EG-kader, met name in het Europees Parlement dus via politie- ke partijen, het initiatief kan nemen.

Noten

1. 'Our Common Future', World Commission on Environ- ment and Developemt (WCED), Oxford/New Vork, mei 1987.

2. Nationaal Milieubeleidsplan (NMP), Tweede Kamerver- gaderjaar 1988 - 1989, 21137, nrs. 1-2.

3. SER-advies Nationaal Milieubeleidsplan, 89/17, 15 september 1989.

4. Regeerakkoord 1989, Tweede Kamervergaderjaar 1989 -

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

En geld is nu eenmaal nodig voor een Stadsschouwburg, die niet alleen een goed gerund be- drijf dient te zijn maar tevens dienst moet doen als culture-. le tempel en

De Koninklijke Nederlandse Bil- jart Bond (KNBB), vereniging Carambole, zoals dat met in- gang van 1 januari officieel heet, heeft besloten om voor het eerst met deze

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

Gemotiveerde bezwaarschriften kunnen gedurende 6 weken na de dag van verzending van de vergunning worden ingediend bij het college van Burgemeester en Wethouders van Velsen

Jongeren die zijn gezakt voor één of twee vakken vmbo-tl en die heel gemotiveerd zijn om naar het mbo te gaan, kunnen in het programma ’Alvast Stude- ren in

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.