• No results found

Bij het afscheid van Wouter Gort- zak als redactiesecretaris

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bij het afscheid van Wouter Gort- zak als redactiesecretaris "

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SOCIAlISME

IN DlMOCRATII

3

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981 113

Van de redactie 114 Th. van Lier

Bij het afscheid van Wouter Gortzak als redactiesecretaris Foto van de maand

115 Dolf Toussaint Cultuur 117 Jan Kassies

Het debat over het cultuurbeleid

Een poging om, door het maken van een aantal kanttekeningen, bij te dragen tot helderheid en inzicht in het cultuurdebat.

Democratisch-socialisme 121 Leo Huberts en Marijke Linthorst

Sturing of storing: Weerwerk en de economie

Op 4 februari jJ. organiseerde de PvdA een conferentie over 'eco- nomie en bureaucratie'. Ten behoeve daarvan schreven Leo Hu- berts en Marijke Linthorst een analyse van de economieparagraaf van Weerwerk. Op basis van de discussies op de conferentie ac- tualiseerden zij de analyse en boden hem aan Socialisme en De- mocratie aan.

132 J. van Santen

Lof van de indirecte democratie

Een filosofisch getinte beschouwing over directe en indirecte de- mocratie, mede naar aanleiding van pleidooien door Robespierre, Rousseau, Marx en Lenin. Een en ander in verband gebracht met het in 1980 verschenen PvdA-rapport over de partijdemocratie.

142 A. A. Spijkerboer

Evangelie, kerk en socialisme

Waarom wordt een christen lid van een socialistische partij? Wat weerhoudt hem ervan? Welke problemen ontmoet een lid van de PvdA dat ook christen is? Dominee Spijkerboer, PvdA-lid, geeft een korte schets van een en ander.

146 WBS-Nleuws Signalementen

148 Het radicalisme van Labour Een Frans socialistisch project Boeken

154 Bertus Mulder over Bernsteins konstruktiver Sozialismus 157 O. de Vaal over Artsen in Dienstverband

Pen op papier

160 Aan ons lijf geen polonaise?

Witmarsum

(2)

van de redactie

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981

Bij het afscheid van Wouter Gort- zak als redactiesecretaris

Wouter Gortzak heeft zijn functie als redactiesecretaris van ons maandblad moeten neerleggen in verband met zijn benoeming tot hoofdredacteur van Het Parool. Redactiesecretaris van SenD is hij nauwelijks drie jaren ge- weest, maar wat voor jaren!

Zelden is het minder aan de lezers, de auteurs en de overige redactieleden voorbij kunnen gaan dat er een redactiesecretaris was. In zijn tijd zijn er, . meestal op zijn initiatief, een aantal veranderingen in het blad aangebracht, die het een levendiger karakter hebben gegeven. Verder heeft hij er zich, met anderen in de redactie, voor ingespannen dat de cultuur (gedichten, prozafragmenten, beeldende kunst) meer in SenD aan bod kwam.

Voortdurend en vasthoudend heeft hij geprobeerd de leesbaarheid van de artikelen te vergroten. Slechts zelden werden ingezonden artikelen zonder meer overgenomen; meestal gingen ze terug met suggesties voor herschrij- ving, of zette hij zich daar zelf aan. Dit leidde wel eens tot irritatie bij de schrijvers, die vaak echter in waardering overging wanneer het stuk er in- derdaad beter op geworden bleek te zijn.

In SenD heeft Wouter een aantal van zijn belangwekkendste pennevruch- ten uit zijn WBS-periode gepubliceerd. Vooral moeten worden genoemd 'Tussen regering en achterban' (nr. 7/8, 1976), 'De rechtmatigheid van het partij recht' (nr. 7/8, 1979), 'Publiek, kunst en socialisme' (nr. 7/8, 1980).

De wijze waarop hij aan SenD gewerkt heeft, bewees dat de journalist Gortzak nog springlevend was, getuige de rubriek 'signalementen'. Hij vond het heerlijk om, in samenwerking met de redactie, en met mobilisatie van een deel van de WBS-staf, het blad in elkaar te zetten en hij besteedde daar veel tijd aan.

Nu is hij weer in zijn oude beroep, de journalistiek, teruggekeerd en in de eerste rijen daarvan opgenomen. Dit is een gelukwens waard voor zijn nieuwe medewerkers, maar zeker ook voor hem zelf! Wij zijn hem veel dank verschuldigd en zijn blij met zijn blijvende aanwezigheid, nu als ge- woon redactielid.

Th. van Lier

(Sinds eind januari fungeert Paul Kalma als waarnemend redactiesecreta- ris.)

Wiardi Beckman Stichting - voltooid tegenwoordige en onvoltooid verleden tijd. Wouter Gortzak en Joop Voogd op de WBS-conferentie

'Grepen uit de geschiedenis', gehouden op 30 en 31 januari jl. in Amsterdam.

(3)
(4)

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981

Schmeltzer terug van weggeweest?

AI voor het CDA-congres heeft Norbert Schmeltzer zijn ,standpunt over de duikboten voor Taiwan kenbaar gemaakt. Is Norbert boven water of staat het water hem tot de lippen?

sc

(5)

cultuur Jan Kassies

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981

117

Het debat over het cultuurbeleid

Sinds enige tijd is in Nederland een discussie gaande over het kunst- c.q.

cultuurbeleid. Sommigen zijn over de uitkomst daarvan somber gestemd.

Anderen verklaarden reeds na korte tijd dat het debat volledig in het slop was geraakt. Weer anderen achten zo'n openbaar gesprek bij voorbaat vruchteloos; een column is het medium bij uitstek om daarvan te getuigen.

Ik geloof niet dat de discussie zinloos is. Ik geloof evenmin dat de oplos- sing van een aantal vraagstukken door een gedachtenwisseling tot stand komt. Naar mijn mening hebben we te maken met de verbale begeleiding van hachelijke knelpunten in onze maatschappij, die om een politieke bena- dering vragen. We zullen moeten trachten de aard van de knelpunten zo duidelijk mogelijk te formuleren. Daartoe is een discussie nuttig. Ik wil pro- beren een aantal kanttekeningen te maken die tot de helderheid kunnen bijdragen. De 'oplossing' ligt niet zo maar voor het grijpen. We zijn dan ook nog maar kort bezig.

Het eerste dat me opvalt is dat in het zogeheten cultuurdebat vooral de so- cialisten ter verantwoording worden geroepen. Men spreekt wel over 'de' politiek in het algemeen, maar in verslagen en artikelen gaat het vooral om de socialistische politiek. Komt het omdat Den Uyl de eerste voorzet gaf?

Of omdat Bart Tromp een inleiding hield op een symposion van de Rotter- damse Kunststichting? Of liggen de oorzaken dieper en krijgen we de reke- ning gepresenteerd van een altijd latent aanwezige attitude, dat we voor al- les wel een oplossing hebben? Of worden socialisten geacht een voorstel- ling te hebben van een consistent wereldbeeld? Of is het de heilsverwach- ting van menigeen?

Ik weet het antwoord niet, ik stel vragen. Voor wat er beleidsmatig is ge- beurd, of niet gebeurd, kan men socialisten niet rechtstreeks verantwoorde- lijk stellen: socialistische ministers hebben we twee keer op het cultuurde- partement gehad: Van der Leeuw in dat éne, thans gemystificeerde eerste jaar na de bevrijding en Vrolijk in het midden van de jaren zestig, tot na

ruim een jaar Schmeltzer het kabinet-eals ombracht. Verder is het departe- ment waar het in cultuurdebatten om gaat, CRM, alleen onder Den Uyl in linkse handen geweest: Van Doorn en Meijer. Voor het overige hebben so- cialisten eigenlijk niet zo vaak geregeerd. Ik denk dat ze eerder worden aangesproken op hun ideeën dan op de daden die ze hebben gesteld.

Nu is het waar dat er in linkse kring vanaf de eerste aanvangen heel wat cultuurdebatten zijn geweest. De ideeën waren kennelijk niet eensluidend.

Ten dele komt dat voort uit de problemen di,e de onderbouw-bovenbouw- theorie van meet af aan heeft opgeleverd. Ten dele ook door de zeer uit- eenlopende reacties van socialistische denkers en doeners op culturele en in het bijzonder kunstzinnige ontwikkelingen van onze tijd. Tenslotte ook doordat de 'erfenis' van de burgerlijke cultuur een twistappel is geweest:

verwerp je die terwille van de revolutie of tracht je ~ie door te geven aan de arbeidersklasse? Voor zover socialisten ideeën hadden, waren die het voorwerp van veel onderlinge strijd. Een algemene, in brede linkse kring,

(6)

"'t.

cultuur aanvaarde theorie is er nimmer uitgekomen. En wie kennis neemt van wat in deze tijd uit de volksdemocratieën tot ons komt op het gebied van reflec- tie over kunst en kunstbeleid kan moeilijk onder de indruk komen van de oorspronkelijkheid ervan.

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981

De praktijk in die landen is, grosso modo, ook niet erg bemoedigend. Er zijn stellig verworvenheden, waar wij jaloers op kunnen zijn, zoals een bre- de participatie. Maar juist de dingen die ons zo interesseren, de kunst als signaal van en impuls tot verandering, staan in een somber perspectief.

Een lichtend voorbeeld is het reëel existerend socialisme ook op dit gebied niet.

Afgezien van verspreide artikelen - met soms best aardige denkbeelden - is er ook in Nederland geen samenvattende en richtinggevende theorie over socialistisch kunstbeleid. Van der Leeuw schreef een paar boekjes, maar die kunnen met de beste wil niet socialistisch worden genoemd. Een paar jaar geleden vond er in dit blad een debat je plaats, maar dat ging in hoofdzaak over het profijtbeginsel. Hier en daar nog wat verspreid werk, maar geen mijlpaal.

En de praktijk? Zoals gezegd, rechtstreeks hebben socialisten niet veel ver- antwoordelijkheid gedragen, althans niet op rijksniveau. Daar deden ze wel mee aan de jaarlijkse parlementaire behandeling van de begrotingen en men kan er hun beginselen min of meer in vinden, hoewel dat een groot woord is voor een bonte verzameling voorstellen, suggesties en kritische opmerkingen. Op provinciaal en gemeentelijk niveau treft men veel socialis- ten aan op politieke posten die met kunst en cultuur te maken hebben. Wat ik ervan gezien en ervaren heb, past in het beeld dat we hebben: er zijn heel veel bekwame bestuurders bij, hier en daar gebeurt er echt wel iets, maar van grootscheepse doorbraken was tot dusver weinig te zien - men kon ook moeilijk anders verwachten.

Uit dit globale en impressionistische beeld, dat ik binnenkort wel eens hoop te onderbouwen, blijkt mijns inziens dat we in het huidige debat niet zo erg veel te bieden hebben. Men kan aanvoeren dat dit ook geldt voor andere gebieden van beleid, maar dat is toch niet helemaal waar. Op onderwijsge- bied, om maar een voorbeeld te noemen, bestaan wel degelijk omlijnde èn omstreden gedachten (denk maar aan de middenschool, door Van Keme- nade terecht als een cultuurpolitiek instrument gezien) die passen in het streven naar niet zozeer 'ei ne heile Welt' als wel in een programma voor meer spreiding van inkomen, kennis, macht.

Voordat we onder die noemer een socialistisch kunstbeleid kunnen formu- leren, zullen we een aantal lastige onderwerpen aan de orde moeten stel- len. In het kader van de ook in Sen D gevoerde en nog te voeren gedach- tenwisseling wil ik tenminste enkele ervan noemen.

Eerst over de notie 'kunst'. Op basis van door de (culturele) antropologie verworven inzichten leren we steeds meer, het begrip 'cultuur' te ontdoen van zijn norrnatieve lading. Misschien dat het op die manier hanteerbaar wordt voor het beleid. Het begrip 'kunst' is (nog?) niet zover. Het heeft be- trekking op een aantal activiteiten die van een bEtl~aald etiket zijn voorzien, liefst op bepaalde plaatsen te bereiken, toegankelijK voor kenners - enfin, vul maar in. Willen we het hele veld van activiteiten en verschijnselen die aanleiding geven tot ervaringen van heel uiteenlopende aard (verstrooiing, ontroering enz.) in ons blikveld vangen, dan zullen we naar meer moeten kijken dan dat wat nu voor kunst, resp. het kunstleven wordt gehouden.

Dat leidt tot het volgende punt. We doen nogal wat, al blijkt het steeds te weinig, voor wat een aantal groepen voor 'kunst' houden. Verruimen we

sc

(7)

cultuur ons blikveld - voorbeeld popmuziek - dan constateren we een grote mate van onverschilligheid van beleidmakers en subsidiënten. Cultureel, resp.

kunstzinnig gedrag is breder verspreid dan de huidige kunstbegrotingen doen veronderstellen. Het is waarschijnlijk dat niet alleen meer, maar ook andere mensen worden bereikt als we ons perceptiekader verbreden. In het laatste Sociaal en Cultureel rapport (1980) worden in deze richting een aantal opmerkingen gemaakt. Gaarne ter lezing aanbevolen.

Over functies van kunst is met name in het afgelopen decennium veel ge- sproken, ook in het verlengde van de kunstnota's. De nadruk wordt daarbij dikwijls gelegd op de emancipatorische functie. Die zal er zeker zijn, al is die niet altijd aanwijsbaar, laat staan aantoonbaar. Er zijn nogal wat preten- ties op dit gebied die niet zo makkelijk waar te maken zijn. Afgezien daar- van: wie stelt dat vast, en hoe? Met andere woorden, gesteld dat een so- cialistische regering aan deze functie voorrang zou willen geven, hoe kan ze dan uit het grote aanbod van activiteiten en evenementen een keuze maken? Wie zal zeggen - meer nog, wie zal bepalen - wat voor wie en wanneer emancipatorische functies heeft?

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981 119

Dat hangt samen met een volgend onderwerp: de pluriformiteit. Die is ze- ker toegenomen. Er is binnen en buiten het officiële kunstcircuit meer aan- bod dan tien jaar geleden, niet zozeer omdat de overheid dat heeft bewerk- stelligd (al heeft ze een en ander mogelijk gemaakt) maar omdat de bevol- king, professionals en amateurs, heel veel meer heeft ondernomen en aan- gepakt. Van dat vele wordt weinig door middel van subsidies verder gehol- pen. Als we meer willen doen, gesteld dat we een socialistische kunstpoli- tiek voeren, hoe vinden we dan criteria voor keuzen? Denken we dat er toch zoiets is als socialistische kunst? Daarover wordt nogal controversieel gedacht in onze eigen kring. Debatteren maar.

Hierboven is steeds uitgegaan van een kiezende overheid. Een moeilijk punt van oudsher, voor socialisten, de staat. De klassieken voorspelden het afsterven, de geschiedenis - niet alleen ten oosten van de Elbe - lijkt het tegendeel te leren. Moeten wij als voornaamste functie van de overheid zien het scheppen van een platform waarop vrijwel iedereen naar hartelust zijn gang kan gaan en de burgers zelf maar moeten uitmaken, wat goed voor hen is? Toen hij staatssecretaris was heeft Wim Meijer ooit iets ge- zegd in de trant van: als je het voor het zeggen hebt, kan je ook beïnvloe- den welke ideeën je laat prevaleren. Het blijft in mijn optiek wèl een pro- bleem. Er zijn er die nu met de decentralisatie komen aandragen. Daar heb ik nooit erg in geloofd voor de kunstsector en nu al nauwelijks meer. Die plebiscieten aan de basis ...

De commercie. Bijkans een taboe. Een fractie van de consumptie van kunst wordt geleid door officiële kanalen, gesubsidieerd en wel. De rest is marktwaar. Die blijkt niet per definitie slecht. Is er aanleiding om eens wat nauwkeuriger te kijken naar wat de commercie doet? Zijn er aanknopings- punten voor een beleid dat zich vooral richt op de risicodragende activitei- ten? Zie wederom het Sociaal en Cultureel Rapport 1980.

Ik kom tot de laatste kanttekeningen. Aan elk cultuurbeleid, ook aan het kunstbeleid, ligt een mensbeeld ten grondslag. Ik denk dat het beeld van de mens, zoals dat de klassieken voor ogen stond gekenmerkt werd door de denkbeelden van de Verlichting. Niet alleen de geschiedenis, ook de wetenschappen hebben geleerd dat de mens nogal wat kanten uit kan. Het is niet één en al blijheid, het Rijk der Vrijheid is ver. Socialisten en liberalen hebben beide wortels in de Verlichting. Liberalen zijn pessimistischer over de soort dan socialisten, maar optimistischer over de exemplaren. Socialis-

(8)

cultuur ten neigen tot het tegenovergestelde, ze lijken soms (nog altijd) erg hoop- vol over de soort, minder over de exemplaren. Er is nogal eens de neiging om ze te betuttelen. Ik geloof dat we dat niet zo rechtstreeks moeten doen als we vroeger wel dachten. Het gaat vooral om de condities waarin men- sen opgroeien, kennis vergaren, op een plaats in de maatschappij komen.

Van deze dingen is hun gedrag ten opzichte van kunst afhankelijk. Daarom is kunstbeleid een in hoge mate afgeleid beleid. Het begint bij de ruimtelijke ordening; de waarden die daar prevaleren, de belangen die daar een rol spelen zijn bepalend voor het gewone dagelijkse leven van velen. Denk maar aan het probleem van de stadsvernieuwing. Over de invloed van on- derwijs hoef ik in dit verband niets te zeggen.

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981

Het vraagstuk bij uitstek is hier niet eens zozeer de visie op de samenhang tussen de beleidssectoren. Het kardinale punt is hier, of wij voldoende visie en politieke kracht zullen kunnen opbrengen om de ontwikkelingen die wij wensen bestuurlijk te vertalen. Zolang het departement van Cultuur, Re- creatie en Maatschappelijk werk dat stukje 'kunstleven' beheert, zolang de 'macht' van de daar aanwezige minister niet verder reikt dan coördinerend ten aanzien van het welzijn, zolang die niets feitelijks te zeggen heeft over het bouwen door Volkshuisvesting, het doen onderwijzen door Onderwijs, en ga zo maar even door - zolang daar niet iets fundamenteels verandert, zolang - en hier begint een beetje scepsis - ook in eigen kring de wense- lijke machtsverhoudingen niet eensluidend worden beoordeeld, zolang kun- nen we aardige visies hebben, maar zonder effect. Het zou best aardig zijn om daarover wat na te denken, vóórdat op een beslissende achternamid- dag de formateur in tijdnood een paar knopen doorhakt.

Jan Kassies is directeur van het Theatermuseum.

dem

s

(9)

democratIsch- socialIsme

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981 121

Leo Huberts en Marijke Linthorst

Sturing of storing: Weerwerk en de economie

Economische sturing en ordening vormt het belangrijkste middel waarmee de Partij van de Arbeid de huidige crisis wil aanpakken. Op

4

februari il.

organiseerde de PvdA een studieconferentie over het thema 'economie en bureaucratie'. Aan de conferentie werd deelgenomen door ondernemers, vakbondsmensen, wetenschappers en ambtenaren van de diverse departe- menten. Ten behoeve van de conferentie kwam een discussiestuk tot stand, waarin de Weerwerk-paragraaf over sturing en ordening kritisch werd geanalyseerd. De schrijvers daarvan hebben die analyse voor Socia- lisme en Democratie samengevat en geactualiseerd op basis van de confe- rentiediscussie. 1

In de inleiding van het verkiezingsprogramma Weerwerk stelt het partijbe- stuur uitdrukkelijk de noodzaak van een sturend beleid aan de orde: 'Juist in een tijd van economische teruggang komt het er op aan dat een herken- baar beleid kan worden gevoerd. Een beleid dat in staat is inkomensoffers om te zetten in werk, en dat benut voor de verbetering van de leefomstan- digheden. In een stuurloze samenleving is dat onmogelijk. Met nieuwe stu- ringsinstrumenten kan het getij worden gekeerd. '

Met de nieuw voorgestelde sturingsinstrumenten wordt weer aansluiting ge- zocht bij al voor de Tweede Wereldoorlog door het democratisch-socialis- me geëiste structuurhervormingen. In het Socialisatierapport van 1920 en vervolgens in het welbekende Plan van de Arbeid van 1935 pleitte de SDAP al voor vormen van economische ordening die met de voorstellen in Weerwerk vergelijkbaar zijn. Het Plan van de Arbeid was een reactie op de toenmalige massale werkloosheid. Toen het kapitalisme in de jaren vijftig en zestig in staat bleek een snelle economische groei te verwezenlijken, verstomde het pleidooi voor ordenings- en sturingsinstrumenten. De PvdA spande er zich vooral voor in te verzekeren dat de vruchten van de snelle economische groei niet alleen werden aangewend voor verbetering van de particuliere inkomens, maar ook werden gebruikt ter ondersteuning van een publieke sector, die, waar nodig, corrigeert wat in de martksector fout gaat of creëert wat in diezelfde marktsector niet tot ontwikkeling komt.2 Zo kwam een door de overheid gereguleerd kapitalistisch stelsel tot stand.

In de jaren zeventig liep de economische groei - financieringsbron voor welvaartsverbetering, collectieve voorzieningen en sociale zekerheid - sterk terug. Naarmate de economische stagnatie langer duurt en de gevol- gen daarvan ernstiger vormen aannemen, wordt de roep om wat Max van den Berg noemde een 'duidelijker afgetekend socialistisch alternatief', 'een pakket van maatschappijhervormende, anti-kapitalistische maatregelen' lui- der.

Sturing en ordening in Weerwerk

De eerste doelstelling van Weerwer/(O is herstel van de werkgelegenheid. In

(10)

democratlsch- totaal moeten er de komende vier jaar 315 000 à 335 000 arbeidsplaatsen socialisme worden gecreëerd. Deze taakstelling kan alleen vervuld worden als de

overheid greep krijgt op de belangrijkste economische beslissingen, ook die in de 'vrije markt' -sector. Volgens het programma moet daartoe een aan- tal nieuwe sturings- en ordeningsinstrumenten worden ontwikkeld. De ge- wenste richting van de economische ontwikkeling wordt aangegeven in een Centraal Ontwikkelingsplan (COP), dat bindend is voor de overheidssector en de overheidsmaatregelen ten opzicht van het particulier bedrijfsleven, en indicatief voor de organisaties en ondernemingen in dat bedrijfsleven. Het COP is afgestemd op een zo goed mogelijke vervulling van maatschappe- lijk verantwoorde behoeften en geeft - zo goed mogelijk uitgesplitst naar goederenproducerende en dienstverlenende sectoren en naar regio's -

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981

aan hoeveel arbeidplaatsen er dienen te worden geschapen. In het COP wordt een energiehoofdstuk opgenomen, waarvan een elektriciteitsplan en een plan voor de gasafzet deel uitmaken. Voorts wordt in dit plan aangege- ven voor welke onderdelen van de economie een centrale aanpak gewenst is. Aan het begin van een regeringsperiode legt de regering, na advies van de organisaties van werkgevers en werknemers, het COP aan het parle- ment voor. Het plan wordt vervolgens door het parlement vastgesteld, jaar- lijks geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

Om de produktie en werkgelegenheid af te stemmen op maatschappelijke doelstellingen wordt een wet voor het sectorbeleid voorgesteld. De wet moet een aantal punten regelen:

• de wijze van totstandkoming, inrichting, werkwijze, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van sectororganen;

• de verplichting van werkgevers en werknemers om via hun organisaties deel te nemen aan de sectororganen, alsmede een gelijkwaardig medebe- slissingsrecht over de sectorontwikkeling binnen de doelstellingen van het COP;

• de verplichting van werkgevers, werknemers, hun organisaties en de overheid om de noodzakelijke informatie te verschaffen ten behoeve van het te voeren sectorbeleid.

Weerwerk ziet als taken van de sectororganen:

• het ontwerpen van het sectorplan, waarin onderling samenhangende doelstellingen zijn opgenomen met betrekking tot investeringen, werkgele- genheid en arbeidsvoorwaarden in de sector;

• het geven van ramingen ten aanzien van investeringen en werkgelegen- heidsontwikkelingen ;

• het aangeven waar overheidsinitiatieven nodig zijn en welke financiën beschikbaar zijn;

• het regelen van de wijze waarop sectorplannen bindend worden ge- maakt voor de bedrijven van de sectoren;

• het toetsen en bijstellen van het plan alsmede het rapporteren over de voortgang aan de overheid en de betrokken partijen.

Ter ondersteuning van het sectorbeleid wordt de Nehem omgevormd tot een Nationale Ontwikkelingsmaatschappij (NOM), onder verantwoordelijk- heid van de overheid. Bedrijven die in meer dan één sector actief zijn, wor- den verplicht aan meerdere sectororganen deel te nemen. Daarnaast dient de overheid met multi-sectorale en -nationale bedrijven planningsovereen- komsten af te sluiten.

Het invoeren van een zo nieuw instrumentarium als Weerwerk voorstelt, zal uiteraard de nodige tijd vergen. Weerwerk voorziet dan ook in' een 'aan- loopperiode': vooruitlopend op de totstandkoming van het COP wordt - in

dèm

s(

(11)

dèmocratisch-. overleg met de betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties - in socialisme een aantal sectoren geëxperimenteerd met de opstelling van sectorplan-

nen. Er is voor gekozen te beginnen in die sectoren waar de voorwaarden voor planning gunstig zijn: de bouw, de energievoorziening en één of meer andere sectoren, waar industriële groei en vernieuwing mogelijk zijn. De er- varingen die daarmee worden opgedaan zullen vervolgens een belangrijke rol spelen bij de voorbereiding van de Wet op het sectorbeleid.

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981 123

Algemene kritiek

De kritiek op de sturings- en ordeningsparagraaf in Weerwerk laat zich ver- delen in enerzijds kritiek op het plan als geheel en anderzijds kritische kanttekeningen bij de effectiviteit van de voorgestelde instrumenten. Deze tweede categorie behandelen we nog apart.

Van de kant van de werkgevers zijn er principiële bezwaren tegen verder- gaande sturing door de overheid. In de visie van het NCW moet de over- heid zich beperken tot een globaal beleid. De bedrijven moeten zelf, decen- traal, hun problemen oplossen, waar nodig na overleg tussen de sociale partners. De ondernemers zijn best bereid om met het eigen personeel bin- nen de bedrijven overleg te voeren, ook wat betreft investeringen, maar 'ondernemers hebben wel moeite als daar buitenstaanders bij zijn, zoals de overheid. Op dat punt is er niet veel ruimte'.4

Het NCW-orgaan De Werkgever oordeelt negatief over Weerwerk: 'Voor het runnen van de nationale economie wordt een piramidale structuur opge- tuigd, waarin een door het parlement vast te stellen Centraal Ontwikke- lingsplan, sectororganen waarin deelname verplicht is en sectorplannen de hoofdrol spelen. Zodra ondernemingen één poot verzetten, moeten zij dit onverwijld melden aan het Centraal Planbureau en aan het sectororgaan.

( ... ) Elke poging om de mensen de ruimte en de middelen te geven de pro- blemen zelf aan te pakken en ze daartoe ook aan te moedigen en te sti- muleren ontbreekt. '5

Ook vanuit democratisch-socialistische optiek kunnen grote vraagtekens gezet worden bij de wenselijkheid van sturing en ordening zoals in Weer- werk wordt voorgesteld.

• Planning wordt bemoeilijkt door het bestaan van grote, van de staat onafhankelijke, maatschappelijke organisaties (werkgevers, werknemers en multinationale ondernemingen) en door de afhankelijkheid van de Neder- landse economie van het buitenland. De voorgestelde planningsovereen- komsten zijn niet nieuw. Tussen 1975 en 1979 heeft Labour, in een veel gunstiger situatie (een meerderheid in het parlement, een geringere buiten- landse handel), geprobeerd met 200 grote bedrijven planningsovereenkom- sten af te sluiten. In welgeteld één geval is dat uiteindelijk gelukt: het be- trokken bedrijf had dringend financiële steun nodig. Ook met een Nationaal Plan zijn door Labour, rond 1965, ervaringen opgedaan. Binnen achttien maanden liep het plan stuk op betalingsbalansproblemen. Het is dan ook de vraag of stappen in de richting van een centraal ontwikkelingsplan en sectorplannen wel leiden tot het bereiken van sociaal-economische doel- stellingen en of zij niet veel meer gezien moeten worden als façade, als middel om een geleide loon- c.q. matigingspolitiek door de vakbeweging aanvaard te krijgen. Volgens deze opvatting zou een aanpak van verhoog- de winstbelasting, resulterend in een uitgebreid investeringsprogramma voor de publieke sector, een veel reëlere kans van slagen bieden dan een combinatie van

cap

en planningsovereenkomsten.

• De in Weerwerk voorgestelde overlegstructuren zijn erg centralistisch en

(12)

democratlsch- zijn gebaseerd op de technocratische illusie dat onze samenleving vanuit socialisme een centraal punt gestuurd kan worden. Zo zijn de consequenties op het

gebied van te produceren wetgeving gigantisch.6 Daarbij beperkt Weerwerk zich grotendeels tot de traditionele werkgevers- en werknemersorganisaties en gaat daarmee aan andere belangrijke maatschappelijke groeperingen (vrouwenbeweging, milieuorganisaties) voorbij. Met betrekking tot de werk- gevers- en werknemersorganisaties wordt impliciet uitgegaan van een har- moniemodel. Bovendien is centrale sturing strijdig met de onderhandelings- vrijheid van de vakbeweging. Een alternatief voor Weerwerk zou daarente- gen meer in de richting moeten gaan van het actiemodel, dat maatschappij- verandering van onderop benadrukt. De overheid zou zich daarbij moeten beperken tot een globaal, voorwaardenscheppend beleid.

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981

• Centrale handicap op dit moment voor de overheid is gebrek aan kennis. De onmisbare contra-expertise is zeker niet aanwezig op het ministerie van Economische Zaken, waar alle dynamiek is weggebureaucratiseerd. De be- staande overlegorganen, zoals de Stichting van de Arbeid, werken niet of zijn inefficiënt. Ook de ervaringen van de Nehem, waar pOlitieke motieven van parlementariërs en een eigen belang nastrevende EZ-bureaucratie stu- ringsaanzetten hebben bemoeilijkt, roepen de vraag op of uit de Weerwerk- voorsteIlen iets anders zal resulteren dan een ineffectieve, inefficiënte bu- reaucratische structuur.

In deze opvatting zou het eerste doel van economisch beleid het realiseren van een tegenmacht tegenover het bedrijfsleven zijn. Daartoe is het opzet- ten van nieuwe organen nodig, niet ondergebracht bij departementen, maar juist, onder controle van regering en parlement, met een grote mate van vrijheid. Sturing en ordening gebeurt nu altijd in minsituaties; de nieuw op te richten organen zouden zich kunnen richten op het hart van de indus- triële vernieuwing. In Nederland bestaan bijv. alleen handelsbanken, terwijl de steeds belangrijker wordende industriebanken ontbreken. De overheid zou zo'n bank op moeten richten en er mensen met ervaring in het bedrijfs- leven in moeten zetten. Deze mensen moeten hun zaken kennen, risico's durven nemen en voldoende financiën ter beschikking hebben om risicovol- le en vernieuwende projecten aan te kunnen gaan.

• Weerwerk biedt een aanzet, maar laat veel dilemma's onbeantwoord. In het program wordt geprobeerd de afweging van alternatieve ontwikkelingen bij het parlement te leggen. Het is duidelijk dat daaraan de nodige bezwa- ren kleven. Het is echter de verdienste van Weerwerk, dat zij de mogelijke alternatieven in de politieke discussie brengt. In het navolgende wordt aan- sluiting gezocht bij laatstgenoemde kritiek. Achtereenvolgens wordt inge- gaan op problemen met betrekking tot de inhoud van de plannen, de infor- matieverschaffing, de sanctiemogelijkheden, de financiële sector en de be- sluitvorming.

Planinhoud

Vraagtekens met betrekking tot de Weerwerk-voorstellen op het gebied van sturing en ordening zijn allereerst te plaatsen bij de inhoud van de tot stand te brengen plannen. Het Centraal Ontwikkelingsplan (COP) zal onder ande- re aan moeten geven in welke sectoren en regio's de noodzakelijke hon- derdduizenden arbeidsplaatsen geschapen moeten worden en voor welke onderdelen der economie een centrale aanpak noodzakelijk is; het plan zal ook een energiehoofdstuk omvatten. Daarnaast geeft de partij aan dat het plan directe gevolgen heeft voor o.a. de sectorontwikkeling, de invoer en uitvoer van kapitaal,.de beleggingen van financiële instellingen, de ontwik- keling van personele inkomens, het decentrale sociaal-economische beleid en last but not least de steunverlening aan bedrijven, o.a. via de WIR.

demc

SI

(13)

democratisch- Den Uyl zegt over het COP: 'Er is geen doeltreffend werkgelegenheidsbe- socialisme leid mogelijk als dat niet is ingebed in een geïntegreerd beleidsmodel. Dat

is ook de zin van de eis in Weerwerk van een centraal ontwikkelingsplan, waarin niet alleen de produktie en afzet van goederen en diensten, maar ook de sociale, culturele en technologische ontwikkelingen verifieerbaar zijn gemaakt. 7

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981 125

Wanneer we deze gegevens koppelen aan het feit dat het plan bindend zal zijn voor 'de overheidssector en de overheidsmaatregelen ten opzichte van het bedrijfsleven', kan de conclusie niet anders zijn dan dat het centraal ontwikkelingsplan betrekking zal hebben op de totale maatschappelijke ont- wikkeling, met vergaande consequenties voor alle overheidsbeleid en daar- mee voor alle departementen. Dit staat haaks op suggesties dat het bij het plan alleen of vooral zou gaan om het scheppen van arbeidsplaatsen. Wel zal het zwaartepunt van het plan op sociaal-economisch terrein liggen, aan- gezien juist daar structuurhervormingen en overheidsmaatregelen nodig zijn.

Weerwerk geeft geen uitsluitsel over de inhoud van veel van die hervormin- gen en maatregelen, bijvoorbeeld betreffende de gewenste verdeling van te scheppen arbeidsplaatsen over regio's en sectoren. Duidelijkheid over be- langrijke keuzes waar ook de PvdA mee te maken krijgt, wordt niet gege- ven: moeten sectoren als de scheepsbouw, de automobiel-, schoen- en textielindustrie per definitie blijven bestaan, of juist niet? Vandaar ook dat P. Friese terecht kan constateren dat er in Weerwerk sprake is van 'orde- nen zonder plannen'.B

Met betrekking tot de aard van de inhoud van de sectorplannen is Weer- werk vrij duidelijk. Bestaat er via het centrale plan een sectorstructuurbe- leid, dan is er soms een sectorplan noodzakelijk om de gevolgen daarvan voor de investeringen, werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden in de sec- tor, verbonden met de noodzakelijke en mogelijke overheidsiniti.atieven, op een rij te zetten. Een dergelijk sectorplan dient vervolgens per bedrijf ge- concretiseerd en gerealiseerd te worden. Eenmaal vastgestelde sectorplan- nen zijn bindend.

Informatie en sancties

Voorwaarde voor een effectief sturings- en ordeningsbeleid is dat de over- heid of de betrokken instantie over alle relevante informatie beschikt. In de door Weerwerk voorgestelde wet voor het sectorbeleid moet de verplichting voor werkgevers, werknemers, hun organisaties en de overheid om de noodzakelijke informatie te verschaffen worden vastgelegd. Niet duidelijk is aan wie die informatie precies verstrekt moet worden en hoe bewerkstelligd wordt dat de verkregen informatie vertrouwelijk behandeld wordt. De erva- ringen bij de Nehem wijzen erop, dat bedrijven in een aantal gevallen wel bereid waren de 'staf' te informeren, maar niet de organen waarin vakbe- weging en concurrenten zitting hadden. Dat levert een probleem op met betrekking tot de besluitvorming. Volgens de Weerwerk-voorstellen stelt het parlement het COP vast en ontwerpen de sectororganen, waaraan werkgevers en werknemers via hun organisaties verplicht deelnemen, de sectorplannen. Dit zou betekenen dat parlement en sectororganen op basis van onvolledige informatie een beslissing moeten nemen.

In geval van weigering door een bedrijf staan verschillende wegen open.

Ten eerste moet niet onderschat worden hoeveel informatie er beschikbaar, maar niet gebundeld is. Bij de Nederlandsche Bank, Economische Zaken, het ministerie van Financiën (de fiscus m.n.), het Centraal Plan Bureau

~ ---~-

(14)

democratisch- enz. ligt een schat aan informatie opgeslagen. Daarnaast staat de overheid demo ( socialisme een aantal sanctiemogelijkheden ter beschikking: het onthouden van indivi- sc

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981

duele steun en WIR-premies aan dwarsliggers, het niet verlenen van over- heidsopdrachten, eventueel dreiging met nationalisaties. Om het langs el- kaar heen werken van verschillende regelingen (zoals bij de Nehem her- haaldelijk gebeurde en waarmee sancties werden ontkracht zoveel mogelijk te vermijden, stelt de tweede versie van Weerwerk voor, om de bestaande sectorale en regionale stimuleringspremies evenals de WIR-toeslagen te onderzoeken op hun doelmatigheid in het kader van de sociaal-economi- sche doelstellingen. Het sectorbeleid zoals dat tot nu toe gevoerd is betreft

'sectoren die niet meer groeien en waar, door de nood gedwongen, ad hoc- maatregelen worden getroffen om de produktiecapaciteit in te krimpen. De verliezen komen voor rekening van de gemeenschap.' 9

Een dergelijk beleid is eerder reagerend dan anticiperend. Om echte stu- ring mogelijk te maken bepleit de tweede versie van Weerwerk dat sector- plannen worden ontworpen waarin 'onderling samenhangende doelstellin- gen zijn opgenomen met betrekking tot investeringen, werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden in de sector'. Hiermee worden mogelijkheden gescha- pen om financiële sancties niet alleen aan te wenden om bedrijven van een bepaald gedrag te weerhouden, maar ook om hen tot een innoverend be- leid te bewegen. Eventueel kan gedacht worden aan het uitbreiden van de- ze mogelijkheden via researchsubsidiëring en risicodekking (als het project mislukt, hoeft de steun niet te worden terugbetaald). Eén kanttekening moet nog wel gemaakt worden: het hanteren van overheidsopdrachten als drukmiddel zal geen onomstreden instrument zijn. De EEG-richtlijnen be- moeilijken een selectieve opdrachtenpolitiek.10

De financiële sector en nationalisaties

Wil de overheid werkelijk invloed hebben op het gebeuren in de marktsec- tor, dan moet haar greep op de geldstromen in de economie worden ver- groot. In Weerwerk worden middelen voorzien om de geldstromen te regu- leren:

• in- en uitvoer van kapitaal moet in overeenstemming worden gebracht met de doelstellingen van het COP via grotere controle op o.a. banken en pensioenfondsen.

• institutionele beleggers worden aan beleggingsvoorschriften onderwor- pen.

• er wordt een Postbank opgericht met een minstens even uitgebreide dienstverlening als de particuliere banken;

• het kredietbeleid van Postbank, NIB en Nederlandse participatiemaat- schappij wordt gericht op doelstellingen van het COP, onder controle van het parlement;

• er komt een staatsverzekeringsmaatschappij;

• de verstrengeling van banken en verzekeringsmaatschappijen wordt te- gengegaan;

• de handel in effecten wordt onder overheidstoezicht gebracht;

• beleid en bevoegdheden van de Nederlandsche Bank worden afgestemd op de doelstellingen van het COP;

• bij particuliere banken en verzekeringsmaatschappijen worden regerings- commissarissen benoemd die onderhevig zijn aan parlementaire controle.

De financiële paragraaf zal zeker niet de makkelijkst uitvoerbare zijn. Ge- zien de problemen rond de totstandkoming van de Postbank is de weer- stand tegen uitbreiding van de overheidsinvloed in de financiële sector groot. Een nog onbeantwoorde vraag is hoe van de formele ondergeschikt-

sc

(15)

democratIsch- socialIsme

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981

127

heid van de president van de Nederlandsche Bank van de minister van Fi- nanciën ook een feitelijke gemaakt kan worden. Gedacht zou kunnen wor- den aan het koppelen van de ambtstermijn van de president van de bank aan de zittingsperiode van een kabinet.

Weerwerk houdt nadrukkelijk de mogelijkheid open voor het overnemen van bedrijven door de overheid en voor het oprichten van eigen bedrijver.

ter vervulling van het COP of ter doorbreking van machtsconcentraties wanneer dit noodzakelijk is. Het binden aan voorschriften, gecombineerd met het oprichten van concurrerende overheidsbedrijven lijkt echter gepre- fereerd te worden boven nationalisatie. Met betrekking tot de energie-ex- ploitatie en -exploratie wordt daarvoor als argument gehanteerd dat natio- nalisatie 'in één keer een niet realiseerbare stap' is. De politieke wil om het

'in gemeenschapsbezit brengen van basis-industrieën, banken, pensioen- fondsen, verzekeringsmaatschappijen, de farmaceutische industrie en de wapenindustrie' (Beginselprogramma 1977) te verwerkelijken, is niet erg groot. Dit wordt nog extra onderstreept door de stilte die in acht wordt ge- nomen betreffende het gebruiken van overheidssteun om blijvende zeggen- schap in bedrijven te verwerven. Te denken zou zijn aan het koppelen van eigendomsverwerving aan tenminste een deel van verstrekte bedragen. De betekenis daarvan kan aanzienlijk zijn, indien je bedenkt dat de overheid gedurende de laatste drie

à

vier jaren voor dertien miljard gulden ad hoc steun verleende.

Besluitvorming

Het beoordelen van de tot stand te brengen ordeningsstructuren wordt sterk bemoeilijkt door onduidelijkheden over de vraag welke organen de plannen zullen voorbereiden en uitvoeren, en wat hun samenstelling, werk- wijze en bevoegdheden zullen zijn. Wat betreft het COP is in concreto slechts geregeld dat aan de werkgevers- en werknemersorganisaties ver- plicht advies gevraagd moet worden over h«;lt voorgestelde concept-plan.

Daarnaast zouden dan regering en parlement op de gebruikelijke wijze be- werkt en beïnvloed kunnen worden door bijvoorbeeld consumentenorgani- saties, milieubeweging, Derde Wereldgroepen, enz. Dat roept de vraag op of - ervan uitgaande dat het plan zich vooral op het economische beleid zal richten - het consumentenbelang niet meer verplichtend in het besluit- vormingsproces terug zou moeten komen.

Voor de totstandkoming van sectorplannen maakt Weerwerk de nationale overheid verantwoordelijk. Deze plannen moeten echter worden opgesteld door sectororganen, waarvan de inrichting, werkwijze, bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij een Wet op het sectorbeleid geregeld dienen te worden. Wel is al duidelijk 'de verplichting van werkgevers en werknemers om via hun organisaties deel te nemen aan sectororganen en een gelijk- waardig medebeslissingsrecht over de sectorontwikkeling, alsmede het recht van de leden der organisaties op tijdige informatie over voorgenomen besluiten betreffende de onderneming waarin zij werken'.

Over het probleem van de verdeling van de beslissingsmacht in de sector- organen wordt in Weerwerk gezwegen. Desondanks is de neiging te be- speuren het te houden bij een drie-partij en-model met voor overheid, vak- beweging en werkgeversorganisaties een gelijkwaardig medebeslissings- recht. Een dergelijke opzet mislukte bij de Nederlandse Herstructurerings- maatschappij. Oud-Nehem-directeur Wijkstra: 'Het is mislukt omdat aan de ene kant de ondernemers te weinig hun invloed met anderen willen delen, aan de andere kant omdat het voor de vakbeweging bijzonder moeilijk is verantwoordelijkheid te nemen voor ontslagen waarmee men in de Nehem akkoord is gegaan'.11

(16)

democratIsch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981

Van de vakbeweging lijkt medeverantwoordelijkheid verwacht te worden.

Het is de vraag of met name de FNV het voorgestelde 'gelijkwaardig beslis- singsrecht' wel op prijs stelt. C. Inja meent van niet:

'Een effectief werkende belangengroep waagt zich ook niet aan een inte- grale afweging van maatschappelijke doelstellingen. Zij moet slechts probe- ren de belangen van haar leden af te wegen en in te brengen in een verde- re door de overheid te maken afweging. ~2

lets dergelijks geldt ook voor de werkgeversorganisaties. Op het moment dat sectorinzichten vertaald moeten worden naar individuele ondernemin- gen, moeten tegenstrijdige belangen van de leden der organisaties worden afgewogen. Voor met name de vakbeweging geldt de vraag of ze zich der- gelijke afwegingen, laat staan het aanvaarden van medeverantwoordelijk- heid voor de uitkomst van die afwegingen, moet laten opdringen. Niettemin is - ook vanuit democratisch oogpunt - de betrokkenheid van de werkne- mers bij het sectorbeleid onmisbaar. Zonder overleg- en onderhandelings- resuitaten die uiteindelijk ook de goedkeuring van de vakbeweging kunnen wegdragen, is een effectieve planuitvoering ondenkbaar. In ieder geval zal de vakbeweging niet bereid zijn een deel van haar onderhandelingsvrijheid op te geven zolang niet precies duidelijk is wat daar voor in de plaats komt.

De overheid is in de visie van Weerwerk in laatste instantie verantwoorde- lijk, maar de participatie van de overheid in de sectororganen is niet gere- geld. Het blijft bij een vage aanduiding van mogelijke deelname van regio- nale overheden, indien in die regio een concentratie van bedrijven uit de sector aanwezig is.

De beslissingsmacht over het Centraal Ontwikkelingsplan wordt in handen gelegd van het parlement. Omdat het parlement de noodzakelijke kennis en bewerktuiging mist, kan die formele macht in de praktijk worden aange- tast. Het accent in het besluitvormingsproces dreigt dan te verschuiven naar de beleidsvoorbereidende instanties. Weerwerk laat zich niet uit over de vraag welk deel van de regering en het overheidsapparaat primair ver- antwoordelijk zal zijn voor de beleidsvoorbereiding en -uitvoering. Een van de mogelijkheden zou zijn de Nehem om te vormen tot een van de be- staande overheidsapparaten relatief onafhankelijk instituut, dat werkt bin- nen een door het parlement vastgesteld globaal kader. Indien een dergelij- ke organisatie niet - zoals bij de Nehem gebeurde - voor de voeten gelo- pen wordt door diverse ministeries en zou beschikken over gemotiveerde, deskundige medewerkers, zou zij de haar toegemeten relatieve beleidsvrij- heid wellicht kunnen benutten voor een slagvaardig optreden. Weerwerk lijkt niet voor die mogelijkheid te kiezen. Weliswaar wordt voorgesteld de Nehem om te vormen tot een Nationale Ontwikkelingsmaatschappij, maar de opzet, werkwijze en taken van de NOM blijven in het vage. Er lijkt meer gedacht te worden in de richting van het situeren van de beleidsvoorberei- ding en -uitvoering binnen één of meerdere departementen. In dat geval lijkt het departement van Economische Zaken het meest voor de hand te liggen. Het is echter uiterst twijfelachtig of dit departement in zijn huidige vorm in staat en bereid is het centrale plan voor te bereiden en uit te voe- ren. Het huidige functioneren van EZ is er waarschijnlijk niet vreemd aan dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dit departement passeert in zijn voorstellen voor een sturingsstructuur. De conclusie lijkt ge- rechtvaardigd dat, als Economische Zaken een belangrijke rol gaat spelen in de sturings- en ordeningsstructuur, door dit departement grondig de be- zem moet worden gehaald. Noodzakelijke voorwaarde daartoe is dat EZ geleid gaat worden door een progressieve minister. Nood~akelijk, niet vol- doende. Op basis van ervaringen tijdens het kabinet-Den Uyl stelt Ed van Thijn: 'Eén van de grootste problemen waarmee hervormingsgezinde be-

demol so

so

(17)

:-

,-

democratisch- windslieden te maken krijgen is de beheersbaarheid van de staatsbureau- socialIsme cratie. Het kan haast niet anders of de haast en de dadendrang die pro-

gressIeve bewindslieden nu eenmaal eigen is moeten in conflict komen met de logheid en het formalisme die de staatsbureaucratie kenmerkt'. 13

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981 129

Bureaucratisering

De PvdA onderkent het gevaar dat de sturings- en ordeningsvoorstellen een grotere bureaucratisering tot gevolg zullen hebben. In de Discussienota economie van november 1979 benadrukt het partijbestuur de noodzaak om planning en democratisering tegelijk te verwezenlijken. Planning is nodig

'om greep te krijgen op de produktie', democratisering 'om te verhinderen dat deze aanpak van de problemen uitmondt in een onoverzichtelijk net- werk van bureaucratische instellingen. Om te verhinderen dat Jan-met-de- pet er dan opnieuw niet meer aan te pas komt, verdwaald als hij zal raken in zo'n ambtelijk doolhof'.

Aan het begrip bureaucratisering worden verschillende betekenissen gege- ven.14 Wij zien bureaucratie in ieder geval niet als tegengesteld aan 'vrije markt' of 'particulier ondernemen'. In die zin namelijk is elke overheidsstu- ring per definitie bureaucratisch, hetgeen een discussie over mogelijke bu- reaucratisering als gevolg van sturing zinloos maakt. Wij willen bureaucrati- sering omschrijven als de uitbreiding en/of versterking van ondemocratisch en ondoelmatig bestuur. Doelmatigheid en democratische controle kunnen met elkaar in strijd zijn: een overmaat aan controle kan een effectief en doelmatig handelen in de weg staan.

Met name in werkgeverskringen valt de opvatting te beluisteren dat meer overheidsinvloed wellicht tot grotere democratische controle leidt, maar dus ook ondoelmatig is. Bij deze redenering zijn wel enige kanttekeningen te plaatsen. Ook in het particulier bedrijfsleven komt ondoelmatig handelen voor (bijv. in het verzekeringswezen). Daarnaast kennen grote organisaties vaak een overmaat aan procedures, die de slagvaardigheid en vitaliteit van een bedrijf belemmert. De omvang van de organisatie is bij dit verschijnsel van groter belang als de eigendomsvorm. Bureaucratisering in de door ons gegeven omschrijving beperkt zich dus niet uitsluitend tot de sfeer van de overheid. Daarnaast is het allerminst zeker of een toenemende overheids- invloed per definitie meer bureaucratisering met zich mee brengt. Mits vol- doende mogelijkheden geboden worden voor het uitoefenen van invloed door mensen, organisaties en groepen die actief zijn met name op econo- misch terrein, de beslissingsmacht en verantwoordelijkheid bij de gekozen politieke organen ligt en er garanties worden ingebouwd om het ontstaan van ondoelmatige werkwijzen en organen tegen te gaan, kan ook een over- heidsorganisatie flexibel en doelmatig zijn. Daarbij moeten de voorstellen worden beoordeeld in het licht van de bestaande situatie. Beslissingen over investeringen - en daarmee over de produktie - worden nu door onderne- mers genomen. Werknemers kunnen noch via de vakbeweging, noch via de ondernemingsraad invloed van wezenlijke betekenis uitoefenen. Waar nog sprake is van een concurrerend aanbod van individuele consumptie- goederen is nog wel sprake van enige invloed van de burger als consu- ment, zij het achteraf.

Voorwaarden

Een van de strijdpunten die de Partij van de Arbeid in essentie in een rege- ringsakkoord geregeld wil zien, is 'Afspraken over een gefaseerd program, waarbij vanaf het begin een controleerbaar en effectief verband tussen in- komensoffers, werkgelegenheid en sturingsinstrumenten' (o.a. Centraal Ontwikkelingsplan, beleggingsvoorschrift~n, Postbank, sectorbeleid, ver-

(18)

democratIsch- socialIsme

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981

plichting tot werkgelegenheidsafspraken op bedrijfsniveau) 'tot uitdrukking komt'.

Het maken van afspraken behoeft echter nog niet het effectueren ervan te betekenen. Ter afsluiting van de analyse van de in Weerwerk voorgestelde sturingsinstrumenten, is het daarom ook zinvol om een aantal voorwaarden te inventariseren, waaraan in de naaste toekomst voldaan moet worden, om stap voor stap de politieke sturing van de economie, 'hoofdpunt van so- cialistische crisisbestrijding', te kunnen realiseren. Allereerst moet natuurlijk de politieke wil aanwezig zijn om richting te geven aan het vrije spel der economische krachten. Dat betekent o.i. dat de komende verkiezingen een progressieve meerderheid op zouden moeten leveren. Ook een progressief kabinet zal echter de handen vol hebben aan het opstellen en verwezenlij- ken van een sturings- en ordeningsbeleid. De organisaties van werkgevers zullen zich sterk verzetten, terwijl de vakbeweging vooralsnog sceptisch en afwachtend reageert. Wil vooral dat laatste veranderen, dan is het o.i. ge- wenst dat op zo kort mogelijke termijn de sturingsvoorstellen worden ver- duidelijkt, uitgewerkt en geconcretiseerd. Het ingaan op en oplossen van de dilemma's en hiaten die in deze analyse werden weergegeven, is bo- vendien wenselijk om allerlei stereotyperingen inzake planning en ordening te doorbreken. Daarbij gaat het dan zowel om overdreven voorstellingen die in werkgeverskringen te beluisteren zijn ('al/es wordt voorgeschreven door Den Haag) als ook om het doorbreken van al te hooggespannen en niet waar te maken verwachtingen in socialistische kring: de bouw wordt nu al voor negentig procent beheerst door de opdrachten van de overheid. In de praktijk gaat het om 1500 afzonderlijke opdrachtgevers, met vaak tegen- strijdige belangen ...

Dat de maatschappelijke aanvaardbaarheid van sturingsvoorstellen wordt verbeterd door een grotere mate van duidelijkheid, wordt geïllustreerd door de tamelijk positieve reacties tijdens de conferentie van zowel werkgevers als vakbewegingszijde op de voorstellen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in Plaats en Toekomst van de Nederlandse In- dustrie. De voorkeur van de werkgevers voor het WRR-rapport boven het sterker op ordening en planning gerichte PvdA-programma hoeft ons niet te verbazen. Opvallender is de opstelling van de vakbeweging, die in econo- mische planning toch ook een middel ziet om een andere samenleving te realiseren. Geconfronteerd met de dagelijkse praktijk van bedrijfssluitingen e.d. blijkt zij echter het minder vergaande, maar meer praktisch gerichte WRR-standpunt te prefereren boven de vaak onduidelijke Weerwerk-con- structie.

Met name blijft onduidelijk binnen welk kort en middellang sociaal-econo- misch beleid de institutionele opzet van Weerwerk geplaatst moet worden, of de sturingsorganen de informatie en sanctie-middelen zullen hebben om daadwerkelijk economische beslissingsmacht te democratiseren, of aan de medezeggenschap van werknemers binnen de bedrijven wel recht wordt gedaan, enz. Zonder de beantwoording van die vragen, kan de PvdA niet van de vakbeweging verwachten dat ze mee zal strijden voor een sturing van de economische ontwikkeling vanuit de vertegenwoordigende organen op nationaal en vanuit sectoren op decentraal niveau. De Partij van de Ar- beid zal dan ook hoge prioriteit moeten schenken aan dergelijke vragen.

Weerwerk moet worden uitgewerkt en geconcretiseerd. Anders gezegd: wil de nieuwe Jan Tinbergen of Hein Vos nu opstaan?

Leo Huberts en Marijke Linthorst hebben beide politicolog,ie gestudeerd. De laatste is als stafmedewerker verbonden aan het sociaal-cultureel centrum De Populier te Amsterdam.

demc

St

s'

(19)

democratIsch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981 131

Noten

1. De genoemde PvdA-conferentie werd georganiseerd in samenwerking met het sociaal-cultureel centrum De Populier en vond 4 februari jl. plaats. Het ging om een studieconferentie waar leden van politieke partijen, wetenschappers, vakbondsbe- stuurders en werkgevers discussieerden over economische sturing en ordening. Ter voorbereiding werd de hier in gewijzigde vorm gepresenteerde synopsis geschre- ven. De informatie daarvoor werd verkregen uit gesprekken met M. Ellman (hoogle- raar centraal geleide volkshuishoudingen), A. Peper (hoogleraar sociaal-economisch beleid), P. Kalma (medewerker WBS), H. Huisman (medewerker WRR), D. Rijkse (bestuurder Industriebond FNV), R. Wijkstra (voorzitter Bond van Verzekeraars, oud directeur Nehem), P. Klep en N. Vogelaar (medewerkers NCW), A. Weeda (mede- werker CRM, secretaris Weerwerk-commissie economie), en S. Poppe (Tweede-Ka- merlid PvdA, voorzitter Weerwerk-commissie economie). Voor hun medewerking - indirect dus ook aan dit artikel - danken wij hen hierbij nogmaals hartelijk.

2. Zie bijv. W. Gortzak, Alledaags Socialisme, Amsterdam 1980, blz. 134-135.

3. Het concept-verkiezingsprogramma van de PvdA verscheen onder de titel Weer- werk in juni 1980. Na de eerste ronde van amendering door de afdelingen, werd dit concept door het partijbestuur enigszins herschreven. Deze 'tweede versie' van Weerwerk wordt door ons in deze paragraaf kort weergegeven. De voorstellen op het gebied van economische sturing en ordening zijn terug te vinden in Voorwaarts, beschrijvingsbrief buitengewoon congres 26, 27 en 28 februari 1981, 23-12-1980.

4. Interview met H. Wijffels in de Volkskrant, 10-4-1980.

5. De Werkgever, 26-6-1980, blz. 1.

6. Zie G. Hagoort, Weerwerk en wetgeving, KAR-reeks, Utrecht, nov. 1980.

7. J. M. den Uyl, 'De urgentie van een nieuw beleid' in Socialisme en Democratie, Deventer, 1980, blz. 389.

8. P. Friese in een bespreking van P. de Hen, Actieve en re-actieve industriepoli- tiek in Nederland (Amsterdam, 1980), in Socialisme en Democratie, Deventer, 1980, blz. 604-606.

9. Voorraadeconomie, publikatie van de WBS, Deventer, 1979, blz. 87.

10. Zie P. Verloren van Themaat, 'De mogelijkheden voor nationale, gecoördineer- de en gemeenschappelijke sectorpolitiek in de Europese Gemeenschappen, in Sec- torstructuurbeleid: Mogelijkheden en beperkingen, preadviezen bij het Rapport plaats en toekomst van de Nederlandse industrie, Den Haag, 1980, blz. 241-280, m.n. blz. 277-278.

11. Interview met R. Wijkstra in Hervormd Nederland, 1-7-'78

12. C. Inja: 'Sectorstructuurbeleid: instituties en instrumenten' in: Sectorstructuurbe- leid: Mogelijkheden en beperkingen, preadviezen bij het Rapport plaats en toekomst van de Nederlandse industrie, Den Haag, 1980, p. 100

13. De kleine stappen van het kabinet-Den Uyl, Deventer 1978, p. 143

14. Letterlijk betekent bureaucratie regeren door bureaus of regeren door ambtena- ren. Weber definieert bureaucratie als de 'organisatie die de efficiency in het bestuur maximaliseert'; Crozier daarentegen als 'een organisatie die haar gedrag niet kan corrigeren door lering te trekken uit haar eigen fouten'. Zie voor een overzicht van de verschillende definities, J. van den Doel, Democratie en welvaartstheorie. Alphen aan den Rijn 1978, pp. 29-30.

(20)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981

J. van Santen

Hof van de indirecte democratie

Vorig jaar verscheen het door een zeer breed samengestelde commissie geschreven PvdA-rapport over partijdemocratie. De commissie was inge- steld n.a.v. het mislukken van de kabinetsformatie van 1977, en deed in het rapport dan ook voorstellen om de betrokkenheid van de partij(raad) bij de kabinetsformatie te 'stroomlijnen '. Een en ander tegen de achtergrond van principiële uitspraken over de verhouding tussen partijdemocratie, par- lementaire democratie en kiezersdemocratie.

In onderstaand artikel wordt het rapport als aanleiding genomen voor een filosofisch getinte beschouwing over directe en indirecte democratie. Direc- te democratie, zoals bepleit door Rousseau en Robespierre, en in hun voetspoor door Marx en Lenin, betekent volgens de schrijver een vernieti- ging van de dialectiek tussen individu en staat, tussen bijzonder en alge- meen belang. Hij houdt een pleidooi voor de indirecte democratie, en voor de zelfstandigheid van de volksvertegenwoordiger tegenover zijn of haar partij. Geen volstrekte zelfstandigheid, maar wel één die groter is dan die de vertegenwoordiger in de heersende politieke cultuur van de PvdA krijgt toegemeten.

De ontgoocheling van oktober 1977; het begin van het politieke drama. De mislukte poging tot een regeringscoalitie tussen PvdA, 0'66 en PPR ener- zijds en het CDA anderzijds. Dat was de aanleiding voor het PvdA-rapport over de verhouding tussen partijdemocratie, kiezersdemocratie en parle- mentaire democratie.

De voorafgaande verkiezingen van mei '77 gaven een eclatante overwin- ning van de PvdA te zien, een verkiezingswinst van niet minder dan tien zetels. Haast een politieke aardverschuiving. Het kiezers-korps had zich zelden zo duidelijk uitgesproken; men wilde een tweede kabinet-Den Uyl.

Zelfs de meest verstokte 'anti-links figuren' moesten de uitspraak van het electoraat erkennen. Joop den Uyl was onderweg de nationale figuur in ons politieke bestel te worden, die het vertrouwen van de meerderheid van het volk (zelfs van politieke tegenstanders) zou verwerven. Niet inhoudelijk, maar formeel van het niveau van Colijn vóór de oorlog en Drees nà de oor- log.

Met alle bezwaren, die verschillenden misschien tegen een persoonlijk cha- risma mogen hebben ... als partij had de PvdA voorlopig 'gebeiteld' gezeten.

Een stijgende invloed lag in het vooruitzicht. Met een herinnering aan het Duitse dichterwoord: 'Behüt' Dich Gott, es wär' zu schön gewesen; Behüt Dich Gott, es hat nicht sollen sein!'

Overmoedig door de groteske verkiezingsoverwinning waren de formatie- eisen: ten eerste het grootste aantal ministerzetels (8-7-1) en ten tweede een beslissende stem bij de personele bezetting.

De grote steen des aanstoots was Andriessen. 'In geen geval Andriessen op Economische Zaken. ' Andriessen heette in staat, elk progressief beleid te blokkeren, elk vooruitgangsperspectief te belemmeren. Het verbijsteren-

de

me

SI

(21)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 3, maart 1981 133

de gevolg: in plaats van één Andriessen kwamen er zestien Andriessens in de nieuwe regering. CDA en VVD hadden elkaar gevonden. Wiegel was voor Van Agt de beminnelijkheid en de bereidheid zelve en Van Agt was ondanks zijn bekende uiterlijke(!) bescheidenheid niettemin kien op een mi- nister-presidentschap.

Het onmiddellijke resultaat was niet slechts een hevige teleurstelling binnen de PvdA, maar haast nog erger een koude douche voor de kiezers, ja men kan zeggen een bijna-nationale ontgoocheling. Het min of meer oppervlak- kige kiezersoordeel mondde uit in verbittering over de houding van de par- tijvertegenwoordigers tijdens de kabinetsonderhandelingen. Het verlangen van de kiezers was niet alleen niet gehonoreerd, ... het was miskend. De klap kwam behoorlijk aan.

De zaak raakt de verhouding PvdA-electoraat-volksvertegenwoordiging. Nà de verkiezingsoverwinning van het voorjaar werd beslist, dat de partijraad het laatste woord zou krijgen bij de besluitvorming. Den Uyl en Van Thijn, de twee onderhandelaars van de partij bij de formatie, hadden geen vrij mandaat; er was zelfs nauwelijks een vrije marge. Een citaat uit het rap- port: 'Algemeen wordt ingezien, dat... het optreden van volksvertegenwoor- digers niet vrijblijvend kan zijn' (pag. 7). Voor het gemak heeft men toen maar geopteerd voor het andere uiterste, namelijk voor de volksvertegen- woordiger, die met handen en voeten gebonden is aan zijn partij. Met als gevolg van deze quasi-democratische gedachte, dat de volkswil volledig gedeformeerd wordt en het diametraal tegengestelde uit de bus komt.

Het PvdA-rapport bewijst dat men van deze ondervinding wil leren, dat men deze ondervinding wil ontwikkelen tot... ervaring. Men heeft ingezien dat het volstrekte tegendeel van de vroeger zo bekritiseerde en gelaakte vrijblij- vendheid van de volksvertegenwoordiger, namelijk zijn gedetailleerde ge- bondenheid aan het partij-dictaat, de afgevaardigde degradeert tot de lakei van de partij, tot de angstige bureaucraat, die uiterst voorzichtig en nauw- gezet de partijlijn volgt. Kenmerk van de bureaucraat is de merkwaardige paradox: gewetensvolle gewetenloosheid. Gewetensvol bij het nakomen van het bevel, bij het beantwoorden aan het dictaat... gewetenloos bij het zich vergewissen van de consequenties of liever bij het zich niet-vergewis- sen van de gevolgen.

Het behoeft nauwelijks betoog, dat deze variant van directe democratie vol- strekt onmogelijk is. Onze dynamische wereld eist onmiddellijk-reageren op de zich voortdurend veranderende omstandigheden en de zich wijzigende standpunten. Men kan niet elk ogenblik respijt vragen om partijraad en an- dere instanties te raadplegen. Bovendien is zo'n raadpleging meestal zelfs niet wenselijk. Een partijraad op ettelijke kilometers afstand kent niet de ge- detailleerde omstandigheden, de overwegingen van tegenstanders of van eventuele al of niet tijdelijke bondgènoten. Dat heeft zich duidelijk gewro- ken bij de vermaarde onderhandelingen van Den Uyl en Van Thijn met Van Agt c.s.

De uiterst gevaarlijke consequenties van de zgn. directe democratie eisen echter een meer principiële kritiek. De directe of onmiddellijke democratie ontleent haar gevaar aan de redelijke indruk, die zij maakt op vooral licht ontvlambare, jeugdige gemoederen. Democratie toch heet regering van het volk, voor het volk en door het volk. Welnu ... dan moet het volk ook in di- recte, onmiddellijke zin zonder schakels, zonder tussenstations, zonder 'via-via's' regeren.

Zelfs indien men zich rekenschap geeft, dat deze onmiddellijke vorm slechts technisch te verwerkelijken is bij kleine archaïsche gemeenschap- pen van hoogstens een paar honderd leden dan nog, zo heet het, moeten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die bevatten allerlei verbodsbepa- lingen: geen andere goden aanbidden; geen gesneden beelden maken; daarvoor niet buigen, noch hen dienen; de Naam van God niet ijdel gebruiken..

Maar het probleem is alleen dat tegenwoordig allerlei uiterst zinvolle en moreel noodzakelijke kritiek op onderdrukkende praktijken (meis- jesbesnijdenis, kritiek op

The error metric E, using L1 (left) and L2 (right) norms, as a function of the nearest point cut-off distance r c , car park test site.. For VILMA (green line), E saturates a bit

Het is daarom vreemd om in het nader rapport bij de huidige Aan- wijzingen te moeten lezen "dat dit onderwerp wellicht be- ter algemeen door de wetgever geregeld kan worden op

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

The International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD) provides that substance over form is an anti avoidance rule under which the legal form of an arrangement

These nozzle blade and impulse blade profile loss coefficients according to Aungier (2006) are shown in Figure 3-3 and Figure 3-4 respectively for different