• No results found

Martien Beversluis, Het zaad · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Martien Beversluis, Het zaad · dbnl"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Martien Beversluis

bron

Martien Beversluis, Het zaad. De Gulden Ster, Amsterdam 1944

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/beve004zaad01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

DE DICHTER MARTIEN BEVERSLUIS EN ZIJN VROUW

NAAR EEN SCHILDERIJ VAN HAN VAN MEEGEREN

Martien Beversluis, Het zaad

(3)

Introductie

Wij zijn verwaaiend zaad... en dit is al.

Een kleine vonk in een ontzag'lijk branden.

Een tengre grashalm in een groot gedein, zelfzuchtige strijd en eeuwige offerande.

En d'aarde is een korrel uit Gods handen en ieder zaad is als een gansch heelal.

Wij zijn als droppelen in Zijn fontein bij 't jagend opgaan duizenderlei lusten.

En elke drop beeldt in haar evenbeeld slechts kort de wereld tot zijn verste kusten.

Tot wij weer nederzinken en berusten

om daar de grond voor nieuw geruisch te zijn.

Wij zijn de deelenden en zijn verdeeld in 't menigvoudig aanschijn der geslachten.

En allen eender zijn wij geen gelijk in ons verliezen, geven en betrachten.

Wij zijn in handelen, wezen en gedachten als spelende en wòrden slechts bespeeld.

Martien Beversluis, Het zaad

(4)

Zooals de vruchten vallen wij in 't slijk en als de bladeren worden wij vertreden onder de schreden van den zekren tijd;

wij zijn als wolken, opgaand en vergleden en als insecten, wemelend beneden in een vergáand en juichend koninkrijk.

En worden stuurloos naar elkaar geleid en vinden ons als stuifmeel in de winden en zien verwonderd in het pril gezicht van onze kind'ren, die zich vreemden vinden in onze oogen en het lichtverblinden, waaruit zij werden, in vroegste zaligheid.

Het is een schrikbewind of schoon gedicht al wat reeds stervende hier wordt geschapen.

Het teederst kiemen worstelt naar zijn dood en jubelt naar 't vergaan en weer ontslapen, waarheen 't verlangt en werend loopt te wapen, O! hoogste zin... of redeloos gericht...

Martien Beversluis, Het zaad

(5)

O! liefde, die de liefde van zich stoot en achteloos verslingert en doet lijden.

Geen brug buigt over deze diepste kloof, dat wij éen willen worden door te scheiden en door de smarten enkel ons verblijden en elk geluk weer hunkert naar den nood.

En al ons weten is een arme schoof,

die zonder grond wat wederkeert zal schragen.

Wij zijn verwaaierd zaad en dat is al...

Maar dragende... zoo worden wij gedragen door alle lenten heen en winterdagen in een gerust maar raadselvol geloof.

Martien Beversluis, Het zaad

(6)

Voorzang

Kwattrijn der getijden

Martien Beversluis, Het zaad

(7)

Het voorjaar

In een weer diep en hemelsch ademhalen dorst de natuur naar haar verrijzenis.

De grond geurt zwaar naar vuur en naar metalen en 't zwelt uit strakheid en uit wildernis.

De twijgen glimmen en de regenstralen bezwangeren d'uitgestrektheid fel en frisch.

Tot plots de zon in een zoel nederdalen gelijk één groot verrukt omhelzen is.

De uren wiss'len tusschen gloed en kilte - En er is onrust, diep en onderling.

Op mond en oogen zinken droom en zilte...

Wat komend is, zwenkt in een vogelzwing.

En ons verlangen, groeiend uit de stilte, zoekt naar d'ontraadsling en bevrediging.

Martien Beversluis, Het zaad

(8)

De zomer

De volle verten tintelen en stroomen halfweg ter spits van de verstikte kerk.

Met loome handen weren zich de boomen tegen een bries uit het gestapeld zwerk.

Het vee en de vermoeide schelven droomen.

De bloemen zwijmelen over berm en perk.

En alles wacht, tot brekens toe volkomen, verblijd van dragen en tot sterven sterk.

De nachten zijn doorstuwd van zoete vlagen en aan de horizonnen soms wéerlicht een dralend onweer zonder donderslagen langs 't heete graan, ontsteld van aangezicht.

Het licht komt laaiend over 't leven dagen, dat als van weelde achterover ligt.

Martien Beversluis, Het zaad

(9)

De herfst

De stage vlegel twee-klopt in de schuren en ladders reiken tusschen 't oker ooft.

De landen rooken van gerekte vuren en dahlia's nijgen het gloeddronken hoofd.

Uit langgerekte luchten zwerven gure en klamme winden af, die het beroofd of nog hartstocht'lijk loover doen verzuren, tot de flambouwen worden uitgedoofd.

Langende peren ploffen af en gelen.

Uit kolf en schede rolt de rijpheid af.

Zwaluwen zwermen en de bladeren spelen over hun eindlijk en oneindig graf.

De tijd verzucht... en kinderhandjes streelen over de borst, die hun te drinken gaf.

Martien Beversluis, Het zaad

(10)

De winter

De leege akkers liggen God bevolen, ontbloot en weerloos in den overval.

De zeisslag vlijmt en de kristallen dolen door een volstrekt meedoogenloos heelal.

't Ligt ál versteend, verstoven en verholen;

de halmen dommelen naast den goeden stal.

En in de ronde basiliek der molen rumoert de psalm tot danken boven al!

Voorbij het uur van sikkel, wan en spade, voleindigd de verwachting en vervuld.

De dagen donkren... en besteld de zaden.

Het lied volzongen en de pijn geduld.

Nu rest nog slechts 't geloof en de genade, dat Gij't na deze weer doen bloeien zult.

Martien Beversluis, Het zaad

(11)

Het octaaf

Eerste kwattrijn

Martien Beversluis, Het zaad

(12)

De boomen

Hoe licht afhank'lijk van de prille winden vindt over weide, water, park en straat het vlind'rend zaad en 't zilverdons der linden zich, afgezworven, zacht een toeverlaat.

Als een aldurend aarzlend uitgaan in de bezonnen sfeer en zóo vervoerden staat schijnt het twee eeuwigheden te verbinden;

wat opgaand sterft en dood weer opgaan laat.

Hoe zwerven vreugdig uit de groote boomen de zaden heen in hun verheven spel

zoo jaar na jaar en blijven zwijgend stroomen.

En hoe weer altijd nieuwe illuzies droomen in kinderoogen, teer befloersd en hel en lachen kort en worden meegenomen.

Martien Beversluis, Het zaad

(13)

De druiven

Van het doorglansd smaragdgroen ingebed ligt het te slapen voor het tintlend later;

als het in 't bloed, vertreden en verplet weer stralen zal in d'oogen van den sater.

Nog stil en warm in een doorschijnend water langs het bekoesterde gelint, maar met den fellen geest tot fonk'ling en geschater volgt het der ranken wagend wilden tred.

Veelvuldig kernpunt, tamper nog omgeven van wellend sap en hangend in den tros der overdadigheid! volschoon onstuimig leven, ten berstens toe tot onzen mond gedreven, eerst van uw steun en zwerfsche weelde los wordt gij weer groot en grenzenloos verheven.

Martien Beversluis, Het zaad

(14)

De appels

Zal een sneeuwwit omringend U verblinden en ligt gij luistrend in verzadigdheid diep in het hart der vriendelijk-gezinde goudgloeiers van September saamgevleid;

Of moest gij lang in de doorgeurde spinde 't geduld doorduren van den zeur'gen tijd, waar wang aan wang met het zooveel bevrinde gij U, eenzelvig, duistrend hebt bevrijd;

Straks rolt weer d'aanvang tusschen slijk en regen, waar het geweld U rauw zal ondervegen.

En Uw voleindiging schijnt waardeloos.

Maar wat in peinzende aandacht heeft gezwegen en zich in ootmoed diep heeft neergenegen zwiert eens weer op in de verrukte roos.

Martien Beversluis, Het zaad

(15)

De kastanjelaar

Heeft het tot weer de waap'nen uitgezet?

De noten glanzen, de kastanjes stralen.

De lansen dansen en schermuts'len met het balanceerend loover waar z'in dalen.

Het teederst sluimert achter steen en schalen totdat de bolster, in den val verplet,

zijn barschen kelk en schelpen voor d'opale en bronzen vruchten breekt en openzet.

Tusschen het vleiend, vredig handgebaren der looveren om zich, dreigend opgesteld;

gepantserd en vijandig in 't omwaren der breede wuftheid zal het, neergeveld, herrijzen fier op duizend kandelaren eer 't onder wortelt of tot kronen zwelt.

Martien Beversluis, Het zaad

(16)

Tweede kwattrijn

Martien Beversluis, Het zaad

(17)

Het koolzaad

Viert het zijn vreugde uit, licht en gezwinde, het gloriënd koolzaad in den zonnezoen?

Wat trekt voorlangs en doet het uitzicht blinden in dit wolkgroot en zomersche festoen?

Alsof 't gevlam de verten wil verslinden met zinderendë overtocht en wôen, zwiert van het zaad op de goudgele winden het printlend pulver door den Juni-noen.

Er laait een geestdrift en een brandend streven over de wereld naar het grootsch azuur;

daden, gedachten worden uitgedreven...

Dichters doorzingen het extatisch uur.

Er is één drang slechts: leven en doen leven!

Haar beeld is rhythme en de rest is vuur!

Martien Beversluis, Het zaad

(18)

De bloemen

In rood, fluweel, in goud en violet als kleine vonken, als millioenen stippen wordt hier de schoonheid naar volmaakte wet van God gezegd op woordelooze lippen.

Uit ster en sluier, ronding en trompet

komt 't goudmeel der verbeelding nederglippen.

En wij gaan stil door dit verward bouquet, dat ons verschrikt of smeekend na komt slippen.

Uit bekers wellend, scheden laag ontvloden, op taf'len pronkend, uit het haar gewaaid, bewaard in torens, schrijnen en pagoden, plotsling verritseld of veeg weggeaaid, heeft hier het leven uit een roekeloos dooden een raadselachtig lachend land gezaaid.

Martien Beversluis, Het zaad

(19)

De korens

Hoe 't glanst en deint en wendt op elk bevinden, de wieg der korens kantelt 't allenkant.

Daar lacht het lieve licht uit, het beminde en zingt het lied van het volstemming land.

Het wordt alom bewandeld door de winden wat star weerstreeft of afnijgt elegant.

Tot het verstomt en willig zich laat binden en hangt verlangend naar 't geopend zand.

Eens weggeslingerd, springend tot fonteinen over der aarde donkerenden schoot;

dan na 't uitbundig en bevallig deinen slaan vuur en vlegel het tot meel en brood.

Als wij, ópgaand, al ondergaande zijn en het leven schoren door een schijnbr'en dood.

Martien Beversluis, Het zaad

(20)

De meloenen

Uit stilte en eenzaamheid ontsluimerd' het, al wat hier fleurt en trantelt en wil bloeien.

De beziën blozen tusschen 't bladernet, maar aan de aarde de meloenen gloeien.

Roerloos en laag in een zonloom vermoeien zwellen zij gulden in hun geurend bed, totdat de zoetheid weder af zal vloeien, zooals de maangloed mindert, onverlet.

Geen storm of regen die haar bloei kwam striemen.

De groote stilte deed het mijmrend kiemen en om dit centrum beeldde zich 't heelal.

Een wereld, volgestuwd van licht en weelde, die zich dan hérbezòn en zich verdeelde, het bloed vergoot, maar daardoor leven zal.

Martien Beversluis, Het zaad

(21)

Het sextet Eerste terzien

Martien Beversluis, Het zaad

(22)

De dieren (aarde)

Opspringend uit de schaduwing der aarde tot wat bevreesd de nederdaling wacht, staan dansend aangesteigerd hier de paarden, met stootende aêm en morzelende kracht.

De stieren loeien naar de uiterwaarden, onrustig in den Februarinacht.

En 't loert en sluipt en schreeuwt laag uit de gaarde, waar d'eerste ribes naar de hommels smacht.

De wolken toornen om de zon, de hagel stort uit een kop'ren draak neer en verstilt.

De landschap geurt naar ijzer en naar gagel.

De klagende en zwerfsche dieren dragen de spankracht in hun flanken, fel doorrild...

en alles wacht - als tusschen donderslagen...

Martien Beversluis, Het zaad

(23)

De vogels (lucht)

Heimwee naar het begeest'rend hoog der lucht rukken de vogels uit d'Aprilsche twijgen.

De prille schemer trilt al van gerucht, dat welig opsniert naar het licht gaat stijgen.

De vinnige musschen kibblen kort, diep nijgen de duiven tot elkaar of slaan ter vlucht.

De vinken schieten laag langs in 't bekrijgen, en de fazant kirt, eenzaam en bevrucht.

Tusschen het hellinggras liggen in 't bronze de matte eieren en de meeuw betript

het wijfje voor het sneeuwend golvengonzen.

De roeken krijschen rond het torenbonzen, waar een verloren strootje afwaarts glipt...

Het hemelsch leven woelt weer in de donzen.

Martien Beversluis, Het zaad

(24)

De visschen (water)

Droom'rig gewiegd, o water, in uw gaarde hangen de sluiers in den blauwen schijn.

Er gaat een diep en donker zwenken naar de bebiesde wallen en een loom gedein van rimpels... als 't beneden in de zwaarden der lisschen heen en weer schiet en een klein geluid van plonzen soms en ritslen, waar de reeksen van rit en broed gelegerd zijn.

De drift jaagt koud en pijlsnel over de slijken.

Een glanzend volgen weêrlicht ginds en hier;

een felle stuwing of een loom ontwijken.

De ganzenbloemen trillen soms en reiken uit de mysteriën van agaat en wier, waarin de gladde bronst komt overstrijken.

Martien Beversluis, Het zaad

(25)

Tweede terzien

Martien Beversluis, Het zaad

(26)

Het werk der handen

Al wat alom zich roerde en openbaarde - sinds God den vragend' Adam, als een tak die wortelloos nog tast, in 't onverklaarde nanachtlijk licht, de vingerspits toestak;

En dit nog droomzwaar lichaam als besnaarde met energie en leefdrift, recht en strak - kreeg doel en stem en breidde zich op aarde gelijk een boom, die uit den bodem brak.

In 't effen voorhoofd grifte zich het fronzen.

In d'onbehouwen steen zinvol de daad.

En een groot raderwerk ving aan te gonzen.

Sinds zich de nek kromt en de hamers bonzen springt aller arbeid laag en hooggaand zaad uit duizend handen over in de onze.

Martien Beversluis, Het zaad

(27)

Het werk des geestes

Het heeft eens in verbrokenheid verzucht, en 't antwoord in de raadselen afgelezen van 't wemelend schrift der nachtelijke lucht;

't vluchtte in den droom of knielde neer in vreeze.

Godzoekers peinsden en de dichters prezen met woord en klank 's verrukkelijk gerucht.

Geleerden bouwden dogma's op en thesen, die stortt'inéén of werden overbrugd.

't Mysterie zoekend deden wij 't omzwachten met droom en rede en ontwonden 't weer, zooals de zaden vallen en hersmachten in der seizoenen strengen wederkeer.

Oneindig rijst en welkt hier de Gedachte, eeuwig dezelfde en nimmer als weleer.

Martien Beversluis, Het zaad

(28)

Der menschen liefde

De strijd alleen geeft alle leven waarde.

Al buigt een arm zich om 't beminde heen, gelijk de zon om de gezegende aarde,

't wordt moeite en pijn wat enkel vreugde scheen.

Er gaat een geest van teist'ring en te zwaarde, een vlammend heil door alle lief'lijkheên.

En kinderoogen, scheemrig ziende naar de vlijmende wereld, glinstren van geween.

In een zich overwelvend heerscher wanen kreunt het verlies al en de droom breekt stuk, opdat het leven zich een weg kan banen.

O liefde! die het àl doet òndergaan en door zoòveel dood doet breken tot geluk.

Waartoe dit bloed en waarom zoóveel tranen?

Martien Beversluis, Het zaad

(29)

Echo

Martien Beversluis, Het zaad

(30)

Hoe licht afhank'lijk van de prille winden, van het doorglansd smaragdgroen ingebed, zal een sneeuwwit omringend U verblinden, heeft het tot weer de waap'nen uitgezet;

viert het zijn vreugde uit, licht en gezwinde in rood, fluweel, in goud en violet,

hóe 't danst en deint en wendt op elk bevinden, uit stilte en eenzaamheid ontsluimerde het.

Opspringend uit de schaduwing der aarde, heimwee naar het begeestrend hoog der lucht, droomrig gewiegd, o water in uw gaarde;

al wat alom zich roerde en openbaarde, het heeft eens in verbrokenheid verzucht - De strijd alleen geeft alle leven waarde.

Martien Beversluis, Het zaad

(31)

Nazang

Terzien der zaaiers

Martien Beversluis, Het zaad

(32)

De winden.

Onzichtbre geesten, die dit land bevolken en van wier aankomst boom en bloem en hagen en van wier adem wateren en wolken,

't beneên en boven joelen doen en jagen;

wier groote spraak de boomen hol vertolken, en waar de kleine bloemen vaag naar vragen, met Uw meeslepen, wiegelen en kolken, toegeeflijk volgen en verwoed uitdagen;

veelzijdige winden, door Uw eeuw'ge handen zaaien zich zingend wouden hier en landen, zaaien zich bloemen grenzenloos en schoon...

En op Uw vaart of vlinderlicht verzuchten zweeft de belofte en tuimelen de vruchten.

En alles wórdt in Uwe liefde... en hoon.

Martien Beversluis, Het zaad

(33)

De bijen

Er gaat een zending door het warm azuur, een vlijtig keeren en zich weer verspreien.

Langs linde en wei en winde aan den muur verneuriën laag en zaamlen zich de bijen.

Er zeurt een toornig en ééntonig schreien door 't zilver zind'ren van het middaguur.

En om de kelken, die zich openvleien, verkruipt en kringt hun schichtige gepuur.

O! peilloos wonder van dit kort bewonen.

Wat nasleep brengt Uw onbewust betreden?

Bloei en verwording van millioenen kronen.

Het eens bevleugelde wortelt wild beneden.

En dichters voeren uit het lage en schoone 't bevruchtend stofgoud der herinnering mede.

Martien Beversluis, Het zaad

(34)

De zendboden

Met vasten stap bewandlen zij de gouwen en elke vuistzwaai, die gestadig strooit, is een gebaar van geven en vertrouwen aan 't ledig duister, dat zich wijd ontplooit.

't Zinkt alles weg vóor het zich zal ontvouwen.

't Zoekt al de diepte, eenzaam en berooid,

vóor 't lang beproefd, den hemel mag aanschouwen en vluchtig hier het kort seizoen vermooit.

Wat roept uit water, hemelen en velden de zaaier op en werpt het weer teniet?

Daden, denkbeelden en het ongetelde onzichtbaar zaad van offer en verdriet...

Wat zal eens bloeien uit millioenen helden?

En wat zal God doen met mijn kleine lied?

Martien Beversluis, Het zaad

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

However, no significant difference was seen in the recognition of ser- ration patterns comparing 6-µm sections of samples transported in Michel’s transport medium from the

Serration pattern analysis in DIF images concerns two types of patterns, which are referred to as n-serrated and u-serrated.. 2(a,b) show examples of DIF images with these two

To clinically characterize patients with anti-p200 pemphigoid, identified by using indirect im- munofluorescence microscopy on skin substrates deficient in type VII collagen

The majority of responders used topical steroids as sole treatment for localized BP (98.9%) and as adjunctive treatment for widespread BP (88.0%).. Nearly 68% of responders also

tients initially presented as nonbullous pemphigoid. DIF was confirmed to be the most robust diagnostic test for bullous and nonbullous pemphigoid and positive in 88% of patients,

DIF was confirmed to be the most robust diagnostic test and was positive in 88% of patients, al- though it was less sensitive in the subgroup of nonbullous pemphigoid (81%).

DIF was confirmed to be the most robust diagnostic test and was positive in 88% of patients, al- though it was less sensitive in the subgroup of nonbullous pemphigoid (81%).

1. BP or not BP, that is the question. A bulla is not a prerequisite for diagnosis of pemphigoid diseases. Single test detection of circulating pemphigoid specific autoantibodies