• No results found

Praagse perspectieven 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Praagse perspectieven 1 · dbnl"

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Handelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag

bron

Praagse perspectieven 1. Handelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag. Universitaire pers, Praag 2003

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_pra004200301_01/colofon.php

© 2014 dbnl

i.s.m.

(2)

V

Voorwoord

Aan de Filosofische Faculteit van de Karelsuniversiteit in Praag wordt al 81 jaar Nederlands gedoceerd. In de loop van die jaren kende het vak goede tijden maar ook slechte tijden.

Nu vormt de vakgroep neerlandistiek een onderdeel van het Instituut voor Germaanse Studies en met voldoening kunnen we constateren dat de belangstelling voor Nederlands niet daalt. Op het ogenblik hebben we 46 hoofdvakstudenten en de vakgroep is ook van voldoende personeel voorzien. Natuurlijk, de medewerkers komen en gaan. Soms betekent het vertrek een verlies voor de vakgroep maar aan de andere kant brengen de nieuwe medewerkers nieuwe ideeën en activiteiten mee.

Dit is zeker het geval bij dr. Ellen Krol. Ze is met het idee gekomen om een reeks colloquia ‘Praagse Perspectieven’ te organiseren. En niet alleen is ze met het idee gekomen maar met grote inzet heeft ze ook het eerste colloquium van de reeks georganiseerd. Dit colliquium werd op maandag 21 en dinsdag 22 oktober 2002 in Praag gehouden.

De voordrachten, die het eerste deel van het colloquium uitmaakten, waren gewijd aan de letterkunde. Dr. P.J. Verkruijsse, dr. B.P.M. Dongelmans en dr. E.J. Krol spraken over het thema ‘Reisteksten als onderzoeksobject’. Aan de orde kwamen reisteksten uit de zeventiende tot en met de twintigste eeuw.

Twee dagdelen werden vervolgens besteed aan het onderdeel ‘Debatteren in Vrijheid’, een speciaal voor studenten bestemd programmaonderdeel, dat werd verzorgd door de Erasmus Debating Society.

In de voorliggende bundel is het letterkundig gedeelte integraal opgenomen, terwijl het onderdeel debatteren speciaal voor deze bundel bewerkt is tot een praktische handleiding. Op de universitaire curricula van de secties Nederlands in Midden- en Oost-Europa is het onderdeel debatteren nog een betrekkelijk onbekend vak. Naar wij hopen voorziet de handleiding in een behoefte voor collega's en studenten van de secties Nederlands is Midden- en Oost-Europa.

Tot slot danken wij de Orde van den Prince, afdeling 't Sticht, die door financiële ondersteuning dit colloquium mede mogelijk heeft gemaakt.

Zdenka Hrnčířová

(3)

Letterkundig thema

Reisteksten als onderzoeksobject

(4)

3

Inleiding

Wie reist doet vele verhalen, zegt het spreekwoord en reisverhalen zijn dan ook zo oud als de wereld. Als een Baedeker-avant-la-lettre kan de schrijver als gids willen dienen voor toekomstige bezoekers, of juist de thuisblijvers in hun leunstoel van de rijke ervaringen laten genieten. Even zovele termen pogen de genres onderling van elkaar te onderscheiden, zoals reisliteratuur, reisgeschriften, reisjournalen,

reisbeschrijvingen, en ga zo maar door. Reisjournalen zouden dan een beschrijving van dag tot dag geven, naar het voorbeeld van scheepsjournalen. De reisbeschrijvingen zouden gebruikt worden voor beschrijvingen die niet echt van dag tot dag een beschrijving geven, maar een globaler beeld. Kenmerkend is dat de auteur persoonlijk in de tekst optreedt, en dat er bij de beschrijving ook duidelijk met het publiek rekening gehouden wordt. Toch is de grens moeilijk scherp te trekken. Imaginaire reisverhalen zijn in zekere zin makkelijker te onderscheiden, waar het een reis naar de maan betreft, een onderzeese reis, een reis naar het Apenland of een utopische reis. Het lijkt hier te gaan om het onderscheid tussen fictieve en niet fictieve teksten, van de beschrijving van een reis die werkelijk plaatsvond tegenover een imaginair reisverhaal, een reis die nooit heeft plaatsgevonden.

Deze indeling klinkt helder, maar in principe is moeilijk te controleren of een reiziger zijn ooggetuigeverslag zelf meemaakt of uit boeken overpent. Is de doelstelling van de schrijver een beter indelingscriterium, of mogelijk het beoogd publiek? Of, zoals een van de sprekers zich af zal vragen, zijn de productiefactoren misschien hulpmiddel ter identificatie of de vormgevingsaspecten. De vraag naar het genre is eenvoudig op te lossen door te kiezen voor de overkoepelende term

‘reisteksten’; een term waarmee, naar we hopen, iedere spreker uit de voeten kan.

Maar het gaat ons niet om gemakkelijke oplossingen te bieden, maar om vragen te stellen, ook over andere onderwerpen dan genre alleen. Met de vraag naar ‘Reisteksten als onderzoeksobject’ willen we aan de hand van een aantal casussen laten zien welke vragen een onderzoeker zich moet stellen om een reistekst op juiste wijze historisch te interpreteren.

Ons uitgangspunt is geweest te speuren naar een diversiteit aan invalshoeken over geschriften van reizigers in verschillende eeuwen. Zo confronteert Piet Verkruijsse twee totaal verschillende reisteksten uit het midden van de 17 e eeuw met elkaar. Aan de hand van twaalf reisverhalen van een onbekende 19 e- eeuwse dominee-extra-muros worden negen invalshoeken voor cultuurhistorisch onderzoek gedemonstreerd. En wat de 20 e eeuw betreft voert Berry Dongelmans ons naar de opkomst van het genre van de taalgidsjes voor reizigers. Wanneer ontdekte de Nederlander Europa, en meer specifiek, wanneer ontdekte de Nederlander Tsjechië of Praag?

Ellen Krol

(5)

Piet Verkruijsse

Reisteksten als onderzoeksobject

In de zeventiende en achttiende eeuw is er heel wat afgereisd door diverse soorten reizigers

1

, hetgeen even zoveel soorten reisteksten heeft opgeleverd

2

. We zitten dan nog steeds in de tijd van de ontdekkingsreizen

3

, die heel vaak in een later stadium tot handelsreizen leidden, want in die verre streken viel heel wat te halen en te brengen. Van een geheel ander kaliber zijn de studie- en educatiereizen

4

, voorbehouden aan de jongelui uit de gegoede burgerij. Tenslotte zijn er de plezierreizen, maar die zijn van alle tijden, hoewel wij dat plezier van toen nu waarschijnlijk als heel ongemakkelijk zouden beschouwen gezien de toestand van de (water)wegen en de middelen van vervoer.

Reisteksten vallen vaak in de categorie egodocumenten

5

: de reiziger beschrijft wat hij of zij meemaakt en dan niet in eerste instantie met het doel om een dergelijk verslag te publiceren. Welke problemen komt de onderzoeker tegen als hij zulke teksten wil editeren? Zoals aan iedere tekst zitten ook aan reisteksten verschillende aspecten, diverse invalshoeken die men alle in het onderzoek moet betrekken om de desbetreffende tekst te kunnen plaatsen in de historische context. Zo zijn er de productiefactoren: wie heeft de tekst geschreven, eventueel gekopieerd, gedrukt en uitgegeven? Er zijn altijd vormgevingsaspecten, materieel (is het een manuscript, een druk, een herdruk?) en immaterieel (taalgebruik, stijl, spelling). Hoe staat de tekst in de traditie van het genre en hoe is de tekst gerecipieerd, in de tijd van ontstaan en later? Bestudering van al deze aspecten moet uiteindelijk leiden tot een juiste interpretatie en situering in de cultuurhistorische context en antwoord geven op de cruciale vragen waarom juist die auteur op dat moment die tekst op die wijze heeft opgeschreven.

Om te demonstreren hoe moeilijk het is antwoorden te geven op dat soort vragen

neem ik twee reisteksten uit dezelfde periode (het midden van de zeventiende eeuw),

maar totaal verschillend. De ene tekst is voor het eerst in druk verschenen in 1646,

de andere in handschrift opgeschreven in de jaren 1649-1651; de ene betreft een zee-

en handelsreis, de andere een land- en educatiereis; de ene is het product van een

ongeletterde auteur, de andere van een gestudeerd iemand; de ene is uitermate populair

geworden en heeft in twee eeuwen tientallen drukken beleefd, de andere is nooit

gepubliceerd, maar pas in 2001 geëditeerd. Kortom: het gaat hier om respectievelijk

het scheepsjournaal van Willem Ysbrantsz. Bontekoe

6

en om het reisdagboek van

Arnout Hellemans Hooft

7

.

(6)

6

Bontekoe

Het Iovrnael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe vande Oost-Indische reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe van Hoorn verscheen in 1646 voor het eerst in druk bij de Hoornse boekverkoper Jan Jansz Deutel.

De dramatische avonturen van schipper Bontekoe en zijn bemanning op hun

(7)

reis naar Oost-Indië hadden zich al zo'n twintig jaar eerder voorgedaan. Op 28 december 1618 was het schip de Nieuw Hoorn vertrokken uit Nederland. In het eerste deel van de reis werd het schip geteisterd door een storm, maar het verdere verloop van de reis verliep tot Kaap de Goede Hoop voorspoedig. Na de ronding van de Kaap werd de Nieuw Hoorn echter getroffen door ziekte aan boord. Bontekoe besloot om te verversen op het eiland Maskarenas (het tegenwoordige Réunion) en later nogmaals op het eiland St. Maria. Op 8 september 1619 werd begonnen aan het laatste stuk van de reis. Twee maanden later, toen de Nieuw Hoorn haar bestemming naderde, sloeg het noodlot toe. Een vuur aan boord van het schip, ontstaan door de

onvoorzichtigheid van een koksmaat die brandewijn tapte, bereikte de kruitkamer en veroorzaakte een enorme explosie. Bontekoe overleefde de ramp op

wonderbaarlijke wijze en keerde na vele omzwervingen terug naar zijn geboortestad Hoorn.

8

Het Journaal van Bontekoe past uitstekend in de traditie van de rampreizen

9

,

(8)

8

hoewel het de andere reisteksten in populariteit verre heeft overtroffen

10

. Het was onmiddellijk na de eerste druk een enorm succes. Nog in hetzelfde jaar (1646) verscheen een herdruk van het boek en nauwelijks een jaar later verschenen de eerste roofdrukken in Rotterdam en Utrecht. De oorspronkelijke uitgever, Jan Jansz. Deutel, reageert daarop in 1648, wanneer hij een aanmerkelijk goedkopere herdruk op de markt brengt. In een voorwoord beklaagt hij zich over de papegaaien ‘die alleen kunnen napraten wat een ander reeds heeft gezegd’. Deze herziene druk van Deutel is het begin van een ware Bontekoe-rage in de tweede helft van de zeventiende eeuw.

Tal van uitgevers geven één of meer edities van het Journael uit, waarbij het boek in de loop der jaren een typografische metamorfose doormaakt. Deze ontwikkeling bereikt een hoogtepunt in de uitgave van de Amsterdamse boekdrukker Gillis Joosten Saeghman uit 1663. Hij bekort de tekst en past de typografische vormgeving aan de wensen van een breed publiek aan.

Het Journael bleef een bestseller in de achttiende eeuw, waarbij de verschillende drukken steeds op een goedkopere wijze werden gepubliceerd om telkens weer nieuwe segmenten van de markt aan te boren. Hoewel de vormgeving van het boek niet wezenlijk meer veranderde, ging de kwaliteit van het drukwerk en van het gebruikte papier sterk achteruit.

Om de kosten van de uitgaven laag te houden, werd voor de illustraties bovendien gebruik gemaakt van houtblokken die al in de zeventiende eeuw waren gemaakt.

Soms - als de originele houtblokken niet meer beschikbaar zijn - worden zelfs houtblokken die helemaal niets met de tekst te maken hebben te bestemder plaatse ingevoegd.

Tekenend voor deze ontwikkeling is ook het portret van Bontekoe, dat in de loop

van de jaren steeds verder komt af te staan van het eerste gegraveerde portret uit

1646. In de grove houtsneden uit de achttiende-eeuwse drukken kan nog slechts met

moeite de trotse zeeheld worden herkend

11

. Omstreeks 1810 verschijnt in Amsterdam

de laatste uitgave van het Journael in de traditie van de reisjournalen.

(9)

Waarom is deze tekst zo populair geworden? Geconstateerd moet worden, dat het Journael natuurlijk niet het originele scheepsjournaal is: dat is met het schip in de lucht gevlogen. De reconstructie achteraf is doorspekt met spectaculaire verhalen die een godsvruchtige strekking hebben: wie op God vertrouwt, overleeft de meest barre omstandigheden. Die combinatie van ramp en godsvrucht heeft van de

‘brokkenpiloot’ Bontekoe een held gemaakt en heeft ertoe geleid dat tientallen

(10)

zien dat zelfs in 1830 een uitgever van een centsprent met de heldendood van Van

Speyk voor een afbeelding van het ontploffende schip teruggrijpt naar een houtblokje

met het schip van Bontekoe

12

.

(11)

Op dit soort uitgeversstrategieën moeten de filoloog en de boekhistoricus bedacht zijn: tekst en afbeelding kunnen een totaal afwijkende route volgen door de tijd heen.

Zo zijn er bij het onderzoek naar het Journael van Bontekoe in de periode 1646 tot

begin negentiende eeuw achttien illustratiereeksen gevonden

13

, maar welke weg de

tekst gevolgd heeft in die ruim zeventig drukken is nog niet

(12)

11

duidelijk. Welke uitgever heeft van welke andere uitgever nagedrukt? Om dat helder in beeld te krijgen, zal ooit nog eens minutieus tekstanalytisch onderzoek gedaan moeten worden.

Hooft

Zal de tekst van het Journael van Bontekoe grotendeels buiten hem om tot stand zijn

gekomen, nl. in de kring van Hoornse rederijkers, die van het reisjournaal

(13)

van Arnout Hooft is eigenhandig door hem opgeschreven. Ze bevat het verslag van een zogenaamde ‘grand tour’ die de zoon van de bekende dichter Pieter Corneliszoon Hooft heeft gemaakt in de jaren 1649-1651. De bedoeling van een dergelijke educatiereis was de gegoede opvoeding en de academische opleiding af te sluiten met een bezoek aan de bronnen van de toenmalige beschaving: Frankrijk en Italië

14

. De reis van Arnout gaat via Duitsland naar Italië, waar hij de meeste tijd verblijft, en terug via Zwitserland en Frankrijk.

De vormgevingsprincipes van dit soort reisteksten blijken voor een belangrijk deel vast te liggen in de geschriften van theoretici op dit terrein zoals Philips van Marnix van St. Aldegonde (Ratio instituendae juventutis, ca. 1583), Justus Lipsius (Epistola de fructu peregrinandi et praesertim in Italia, 1578) en Thomas Erpenius (De peregrinatione Gallica utiliter instituenda tractatus, 1631)

15

. De meeste

reisdagboeken

16

worden dan ook gekenmerkt door de korte en wat onpersoonlijke aantekeningen die zij bevatten, zoals ook die van vader en zoon Hooft

17

. Beiden noteerden met name feitelijkheden, zoals de afgelegde afstand, de gevolgde route, welke herbergen wel en niet goed waren, en wie en wat men gezien heeft. Niettemin komen toch ook de eigen voorkeuren en indrukken wel regelmatig naar voren.

Het publiek voor een dagboek kan niet erg groot zijn. Het diende waarschijnlijk vooral om het thuisfront te bewijzen dat er serieus werk was gemaakt van het

‘educatieve’ element van de reis. Zo stuurde Constantijn Huygens jr. zijn vader in Den Haag al halverwege zijn grote tour een deel van zijn dagboek. Ook voor latere reizigers kon een reisverslag met afstandstabellen, routes en aanbevolen

logeergelegenheden nut hebben. Uit veel van de overgeleverde dagboeken blijkt dat de hoge doelen van Marnix, Lipsius en Erpenius in de praktijk niet altijd werden nagestreefd. Op vele reizen prevaleerde het vermaak boven de lering, zelfs zodanig dat de educatieve grote tour in de loop van de achttiende eeuw steeds meer verwerd tot een ‘sukkelreisje’

18

.

Wanneer we het dagboek van Arnout Hooft wat nader bekijken, blijkt er aan het

publiek voor een aantal van dit soort teksten een problematische kant te zitten. Zo

bevat zowel het dagboek van Hooft als dat van Huygens jr. een aantal passages in

geheimschrift. Het geheimschrift van Huygens is inmiddels ontcijferd

19

en blijkt

vooral betrekking te hebben op de meer frivole onderdelen van de reis: contacten

met hoeren. Het ligt dus voor de hand om ook bij de passages in geheimschrift in

het manuscript van Hooft die kant uit te denken, maar de vraag blijft waarom er

überhaupt van geheimschrift gebruikgemaakt wordt. Het kan toch niet zo zijn dat

het thuisfront bij lezing van het dagboek niet geïnformeerd zal hebben naar de

achterliggende betekenis. In het geval van Hooft zal zeker zijn moeder (zijn vader

was in 1647 overleden), die - zo weten we uit het dagboek - via een zeer frequente

briefwisseling de vinger aan de pols en op de portemonnaie van de reiziger heeft

gehouden, met belangstelling naar het verslag uitgezien hebben. Ook Hoofts

toekomstige echtgenote, met wie hij al op

(14)

13

intieme voet stond toen hij de reis begon, zal wel nieuwsgierig geweest zijn naar de handel en wandel van Arnout tijdens diens langdurige afwezigheid.

Er zijn dan twee mogelijkheden denkbaar. Voor de meest direct betrokkenen worden de passages in geheimschrift geopenbaard, althans voor zover daarop nog werd aangedrongen, want iedereen wist natuurlijk: geheimschrift is pikant, dus niet verder doorvragen. den dergelijke houding zou dan impliceren dat er in de

maatschappelijke situatie van toen geen aanstoot aan genomen werd dat de jonge reiziger op zijn educatiereis ook seksuele ervaring opdeed. Integendeel wellicht.

Voor een ruimere kring van belangstellenden voor het reisverslag - toekomstige reizigers die informatie wilden over routes, bezienswaardigheden of logeeradressen - bleef het geheimschrift inhoudelijk ontoegankelijk. De locaties van Italiaanse hoeren zijn immers minder stabiel dan die van erebogen en paleizen.

Het geheimschrift van Huygens is een simpel lettergeheimschrift: de boodschap zit verborgen in de even letters (met af en toe een verschrijving blijkbaar),

bijvoorbeeld:

Hoogwouw seijt dat hij haer Ibrorrmsltjgens pgsenvpoieqlnt rhoand [= borstg[e]n gevoelt had] maer daernae vonden wij dat het niet en was.

20

Het cijferschrift van Hooft geeft een geheel ander beeld

21

:

En de 313918484 4 bij 14351 26 34 1202722 55. Ω Ω Ω Ω

fol. 89r:

14351263412027 2255. Ω fol. 90r:

[Bij] 040215 13 74153313 Ω Ω. de 053 3720 60 32

fol. 92r:

en de 05337 206032 28 x [1533731613]

040215137415313 Ω

fol. 93r:

en [wat wesen praten bij]

040215137415313 fol. 99v:

Den 8 04053372060322851

040215137415313 Ω Ω

(15)

en de 20554 64827 19133855 20 31 39.

Bij 03513215168624137 *, en 19133855 203139 Ω Ω

fol. 100v:

's Avondts 1913 38 55203139 Ω, en 's nachts. Ω

fol. 102r:

en de 20554648 27 19133855 203139 en 19133855201339 Ω.

De nacht 19133555201339 U Ω fol. 104r:

en 's avondt met de heer van Sevenhuijsen 39204445312255 Ω

fol. 117r:

De enige enigszins vruchtbare oplossing lijkt naar de context te kijken waarin het geheimschrift voorkomt. We kunnen in ieder geval constateren, dat het geheimschrift te maken heeft met avondlijke en nachtelijke ontmoetingen met naar alle

waarschijnlijkheid dames: enkele keren is er de grammaticale structuur ‘de avond bij x en de nacht bij y’. Waar na ‘en de’ geheimschrift volgt, zouden we kunnen proberen daar ‘avondt’ (Arnout spelt dit woord echter consequent met dt) of ‘nacht’

in te vullen. Op fol. 89r, 92r, 93r, 100r en 102r treffen we dan steeds een combinatie van tien cijfers aan (een nul aan het begin niet meegerekend), hetgeen voer ‘nacht’

twee cijfers per letter oplevert:

53 20 31

n

55 37

39 a

46 20

18 c

48 60

48 h

27 32

44 t

De ‘h’ levert tweemaal dezelfde waarde op (48); het getal 20 kan zowel ‘c’ als ‘n’

zijn. Als we de zo gevonden waarden proberen in te vullen in de rest van het geheimschrift, dan levert dat min of meer herkenbare vrouwennamen op als Antonia, Johanna, Jolanda of Conchita. De conclusie ten aanzien van Arnouts geheimschrift kan zijn, dat hij zich wel erg veel moeite getroost heeft om een aantal namen van lichte vrouwen te verdoezelen met ingewikkelde codes. Naar de betekenis van de codes die niet in cijfers zijn uitgedrukt, de omega-achtige tekens in verschillende posities (rechtop, ondersteboven en zijdelings), kunnen we slechts gissen:

verschillende standjes die hij heeft uitgevoerd met de dames?

(16)

Het moge duidelijk zijn dat er allerhande interessante en zeer diverse aspecten aan reisteksten zitten, niet alleen van inhoudelijke, maar juist ook van formele aard. Het zal geen verwondering wekken dat de inwoners van Praag niet voorkomen in het journaal van Bontekoe. Dat ze evenmin voorkomen in het dagboek van Hooft is een veeg teken, want Hooft vermeldt zeer regelmatig buitenlanders als hij hen tegenkomt.

Hij noemt slechts één keer een Duitser in Italië die van

(17)

Praag komt

22

. Het lijkt mij voor Tsjechische neerlandici een uitdaging om de bibliotheken en archieven in te gaan op zoek naar reisteksten van Nederlanders die in Praag en omstreken geweest zijn, of van Tsjechen die naar de Nederlanden zijn afgereisd.

Bibliografie

• Barend-Van Haeften 1992 - Marijke Barend-Van Haeften: Oost-Indië gespiegeld.

Nicolaas de Graaff, een schrijvend chirurgijn in dienst van de VOC. Zutphen, 1992.

• Barend-Van Haeften & Verkruijsse 1999 - M.L. Barend-Van Haeften & P.J.

Verkruijsse: ‘Rampreizen en Romantiek’ In: K.D. Beekman, M.T.C.

Mathijsen-Verkooijen & G.F.H. Raat (red.): De as van de Romantiek. Opstellen aangeboden aan prof. dr. W. van den Berg bij zijn afscheid als hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.

Amsterdam, 1999.

• Bontekoe 1646 - W.Y. Bontekoe: Iovrnael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe vande Oost-Indische reyse van Willem Ysbrantsz Bontekoe van Hoorn. Hoorn:

Jan Jansz Deutel, 1646.

• Bontekoe 1989 - W.Y. Bontekoe: Het journaal van Bontekoe. Bewerkt door Lennaert Nijgh. Met bijdrage van Piet Boon. Schoorl: 1989.

• Bontekoe 1996 - W.Y. Bontekoe: Iovrnael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe.

De wonderlijke avonturen van een schipper in de Oost, 1618-1625. Ingel. en van comm. voorz. door V.D. Roeper. Amsterdam, 1996 (Tea Incognita-reeks).

• Bontekoe 2001 - W.Y. Bontekoe: Het journaal van Bontekoe. Hertaald door Thomas Rosenboom. Ingel. en geann. door Vibeke Roeper. Amsterdam, 2001.

• Bostoen 1996 - Karel Bostoen: ‘Bontekoe als schrijver’. In: Karel Bostoen e.a.:

Bontekoe. De schipper, het journaal, de scheepsjongens. Zutphen, 1996.

• Bots & Frijhoff - H. Bots & W. Frijhoff: ‘Academiereis of educatiereis?

Noordbrabantse studenten in het buitenland, 1550-1750’. In: Batavia Academica (1983), p. 13-30.

• Dekker 1994 - Rudolf Dekker: ‘Van Grand Tour tot treur- en sukkelreis.

Nederlandse reisverslagen van de 16 e tot begin 19 e eeuw.’ In: Opossum, tijdschrift voor historische en kunstwetenschappen 4 (1994), nr. 13/14 (Reizennr.), p. 8-24.

• Egodocuments 2000 - Egodocuments, identity and history. International

conference 27 October MM. Rotterdam, 2000.

(18)

16

• Frank-Van Westrienen 1983 - Anna Frank-Van Westrienen: De groote tour.

Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw.

Amsterdam, 1983.

• Heijbroek 1987 - J.F. Heijbroek: ‘Het geheimschrift van Huygens ontcijferd’.

In: Arthur Eyffinger (red.): Huygens herdacht. Catalogus bij de tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek t.g.v. de 300ste sterfdag van Constantijn Huygens, 26 maart - 9 mei 1987. 's-Gravenhage 1987, p.167-172.

• Hooft 1991 - P.C. Hooft: Reis-heuchenis. Naar de autograaf uitgeg., ingel. en toegel. door J. de Lange m.m.v. A.J. Huijskes. Amsterdam enz., 1991

(Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur, 97).

• Hooft 2001 - Arnout Hellemans Hooft: Een naekt beeldt op een marmore matras seer schoon. Het dagboek van een ‘grand tour’ (1649-1651). Uitgeg. met inl.

en comm. door E.M. Grabowsky en P.J. Verkruijsse. Hilversum, 2001 (Egodocumenten, 23).

• Lindeman, Scherf & Dekker 1994 - R. Lindeman, Y. Scherf & R.M. Dekker:

Reisverslagen van Noord-Nederlanders van de zestiende tot begin negentiende eeuw. Een chronologische lijst. Haarlem, 1994.

• Roeper & Wildeman 1993 - V.D. Roeper & G.J.D. Wildeman: Ontdekkingsreizen van Nederlanders, 1590-1650. Utrecht, 1993.

• Verhoeven & Verkruijsse 1996 - Garrelt Verhoeven & Piet Verkruijsse (red.):

Iovrnael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe vande Oost-Indische reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe van Hoorn. Descriptieve bibliografie 1646-1996.

Met bijdragen van B.P.M. Dongelmans, Marika Keblusek, H.W. de Kooker, Mariska van Lemel, T.L. van der Putten & V.D. Roeper. Met een voorwoord van E.K. Grootes. With an introduction in English. Zutphen, 1996 (Bijdragen tot de Geschiedenis van de Nederlandse Boekhandel, Nieuwe Reeks 1).

Eindnoten:

1 Lindeman, Scherf & Dekker (1994).

2 Barend-Van Haeften (1992: 57-86).

3 Roeper & Wildeman (1993).

4 Bots & Frijhoff (1983); Dekker (1994).

5 Zie de publicatie ter gelegenheid van de egodocumentenconferentie in 2000 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam waarin naast samenvattingen van de lezingen ook een lijst is opgenomen van Internetsites over egodocumenten: Egodocuments (2000).

6 Bontekoe (1646).

7 Hooft (2001).

8 Behalve in de vele oude drukken, beschreven in Verhoeven & Verkruijsse (1996), is het verhaal

(19)

13 Verhoeven & Verkruijsse (1996: 115-138).

14 Frank-Van Westrienen (1983).

15 Frank-Van Westrienen (1983: 28-47).

16 Zie voor een overzicht Lindeman, Scherf & Dekker (1994).

17 Hooft (1991) en Hooft (2001).

18 Dekker (1994).

19 Heijbroek (1987).

20 Heijbroek (1987: 169).

21 Hooft (2001: 190).

22 Hooft (2001: 90).

(20)

19

Ellen Krol

De reiziger ziet de mens minder van zijn slechte zijde: reisverhalen van dominee Potter.

In de eerste twintig jaar van de negentiende eeuw was de naam H. Potter in Nederland een bekende naam. Nu is dat weer zo, maar de wereldberoemde fictieve

tovenaarsleerling heet Harry, terwijl zijn negentiende-eeuwse naamgenoot de voornaam Hebelius draagt, een verlatinisering van de Friese voornaam Haebele.

‘Hebelius Potter is een tijdlang een populair schrijver geweest.’ Zijn reisbeschrijvingen uit de periode 1806 tot 1818 werden door het toenmalige publiek zeer gewaardeerd,

‘ze vielen beslist in de smaak, met name ook de vele curieuze bijzonderheden, die er in te vinden zijn,’ aldus één van de zeer weinige biografische naslagwerken over Nederlandse dominees

1

waarin gegevens over Potter te vinden zijn. Het is aan zijn functie van dominee te danken, dat we nog enige personalia over hem terugvinden, aangezien in de literaire naslagwerken over de negentiende-eeuwse letterkunde in het geheel geen vermelding te vinden is van de schrijver van maar liefst twaalf reisverhalen.

1. Beroepsreiziger

Bij schrijvers van reisverhalen denkt men in eerste instantie aan beroepsreizigers als zeelieden en kooplieden, maar binnen het kader van de zending behoorden ook predikanten tot de beroepsreizigers, wanneer zij er op uitgestuurd werden om de wereld te evangeliseren. De Nederlandse dominee Hebelius Potter (1769-1824) combineerde naar eigen zeggen zijn hobby (reizen) met zijn werk als dominee van Nederlandse gemeenten in het buitenland zoals in Engeland, Duitsland,

Nederlands-Indië en -volgens een mislukt plan- in Zuid-Afrika. Onderweg naar buitenlandse standplaatsen reisde hij de halve wereld af, en wist daarover in zijn reisboeken meeslepend te vertellen. Eenmaal op een standplaats kon hij het reizen ook niet laten, en schreef hij reisverslagen over de omgeving, en over andere tripjes.

Toen het publiek in 1806 het debuut van H. Potter over zijn eerste reis onder ogen kreeg, was het meteen een sensatie: Lotgevallen en ontmoetingen op een mislukte reize naar De Kaap de Goede Hoop in de jaren 1804, 1805 en 1806, in brieven aan eenen vriend.

2

Het sensationele zat hem in het onderwerp: een dominee die op weg naar zijn standplaats in Zuid-Afrika in Napoleontische tijd door een oorlogsschip geënterd wordt, en zijn standplaats nooit zal bereiken. Het boek maakte hem in een klap bekend.

Het belangrijkste deel van Potters reisverhalen speelt zich af in de periode 1806

tot 1815, in de tijd dat Napoleon Europa stevig in zijn greep had. Reizen in de

Napoleontische tijd was in feite reizen in oorlogstijd, en Potter werd, tegen

(21)

wil en dank, oorlogsjournalist. Door een ongelukkig toeval (of door uitverkiezing, het is maar hoe je het bekijkt), is hij juist op de plaats waar de ongeregeldheden uitbreken. Zo gaat hij in 1805 onderweg naar zijn standplaats in de Kaap de Goede Hoop op het moment, dat de Zesde Engelse oorlog (1803-1813) uitbreekt met als gevolg, dat hij in een zeegevecht tussen Engelse en Franse oorlogsschepen belandt.

Voor één mensenleven zijn deze ervaringen enerverend genoeg, maar zo niet voor Potter. In 1813 is hij dominee van de Nederlandse gemeente in de Duitse plaats Hanau als daar de Slag bij Hanau plaatsvindt en Napoleon ongeveer in zijn achtertuin de aftocht blaast. In zijn eigen woorden:

‘In een tijdstip van vrede werd ik naar de Kaap de Goede Hoop beroepen, - het werd oorlog, ik vertrok [...], en had de noodlottigste Reize, die een reiziger misschien met mogelijkheid hebben kan; terwijl intusschen dat geheele gedeelte van Afrika voor het vaderland verloren ging. -Ik word naar Hanau, [...] beroepen, -[...] ik streel mij met de heerlijkste

vooruitzigten, en [...] -geheel Duitschland wordt wederom in vuur en vlam gezet, door eenen verschrikkelijken oorlog, waarvan Hanau, [...] de rampzalige gevolgen misschien ook degelijk zal ondervinden’

3

Vooral het gebruik van de toekomstige tijd ‘zal ondervinden’ in het vorige citaat geeft blijk van Potters vooruitziende blik, want op het moment van schrijven in 1809 weet hij nog niet wat hem in 1813 te wachten zal staan. In zijn ooggetuige verslag maken we dit alles mee. Het verslag van een opmerkelijk leven van een ten onrechte vergeten negentiende-eeuwse auteur.

2. Wie is Hebelius Potter?

Potters wieg stond in Dokkum in Friesland in 1769, en na zijn studie in Franeker en

Groningen, vond hij zijn eerste standplaats ook in Friesland, in Peins van circa 1793

tot 1804, waar hij in de problemen kwam, omdat hij te verlicht patriot was. Zijn

ervaringen in deze standplaats leverden naast het genoemde reishobbyisme waarvan

iedere bladzijde in zijn werk getuigt, toch nog een ander, navranter drijfveer voor

zijn reiswoede, waarop hij al in zijn eerste boek zinspeelt. In de allereerste brief uit

zijn allereerste reisverhaal, november 1804

4

, beschrijft hij hoe hij in zijn studeerkamer

in Peins gewanhoopt en geweend had. Om die gemeente te behagen had hij, naar

eigen zeggen, de weg naar huichelarij of kwakzalverij moeten inslaan, maar dat wilde

hij niet. Potter en z'n vrouw hadden toch alles geprobeerd, maar ‘verfoeilijken ondank,

hatelijke laster, en schandelijke verguizing’ waren hem ten deel gevallen. De vreselijke

desillusie over zijn eerste gemeente had hem het land doen verlaten. Pas twee jaar

later, in een volgend reisverhaal

5

komt hij op het verzet van de orthodoxen in Friesland

(22)

21

terug, nu binnen het kader van de protesten tegen de invoering van de Evangelische gezangen, drie jaar na zijn vertrek.

6

Met allerlei sabotage van de gemeente kregen de dominees te maken, met het

overstemmen van de koster omdat de gemeente luid de oude gezangen zong, tot

omsingeling van de kerk toe. In sommige plaatsen werd het de dominee zo zuur

gemaakt, dat hij hoe eerder hoe liever uit deze hel verlost wilde worden, voegt Potter

er veelbetekenend aan toe. We begrijpen dat ook zijn eigen, eerdere erva-

(23)

ringen meespreken, zeker als hij er aan toevoegt, dat het hem niet verbaast, dat Bonifacius in 154 zomaar te Dokkum vermoord werd.

7

Een paar feiten uit zijn leven, dat voor een deel nog niet onderzocht is. Hij is in 1806 hulppredikant van de Nederlandse gemeente in Londen geweest, van 1807 tot 1809 was hij hulppredikant in Amsterdam, van 1809 tot 1818 predikant van de Nederlandse gemeente in Hanau. Die plaats zal hij met smart verlaten, in het belang van zijn zonen, naar hij meent; hij was er gelukkig

‘bij de beste menschen, in eene aangename stad, in het schoonste land, overvloeijende, als het ware, van melk en honing en van dat alles dan zoo op eenmaal af te scheiden, dit valt zwaar, naar mate de gesmaakte

genoegens groot waren.’

8

Wan 1819 tot 1824, zijn sterfjaar, was hij predikant in Soerabaja. Over zijn Indische jaren is nagenoeg niets bekend, ook al omdat na 1818 geen biografische reisverhalen meer van hem bekend zijn. Potter was getrouwd met Anna Visscher en had 3 kinderen, waarvan een (een meisje) jong overleed. Een tweede onduidelijkheid is, dat bij een deel van zijn reisverhalen over zijn vrouw niet gerept wordt.

Als ik naar de vraagstelling van ons colloquium

9

kijk, dan is de bespreking van reisverhalen als onderzoeksobject aan de orde. In dit geval zou ik de mogelijke invalshoeken voor cultuurhistorisch onderzoek willen bekijken die de twaalf reisverhalen van Hebelius Potter verschaffen. Ten eerste de politiekhistorische invalshoek.

3. Ervaringen ten tijde van de Napoleontische oorlogen.

Lezen we Potters reisverhalen als oorlogsverslaggeving, dan krijgen we in zijn debuut informatie over de gevaren van reizen vanuit Embden naar Zuid-Afrika over zee in 1804 tijdens de Zesde Engelse oorlog. Zijn reizen over land door Duitsland in 1813 laten de onrust van de (nog) niet getroffen bevolking zien

10

en zijn berichten uit de brandhaard Hanau berichten uit de eerste hand over de ervaringen van de wél getroffen bevolking

11

. Tijdens Potters zeereis naar Zuid Afrika in 1804 heerst Engeland over de zee. Pas in 1806 zal Napoleon wraak nemen met het Continentaal Stelsel, dat alle handel met Engeland verbiedt. Maar ook dan blijft Engeland heer en meester op zee.

Hier volgt een proeve uit zijn ervaringen.

Als vertrekpunt is voor Potter de minder belangrijke havenstad Embden gekozen.

Hij komt een heel eind met zijn Nederlandse fregat

12

, tot de derde graad

Noorderbreedte om precies te zijn, als het noodlot toeslaat en het schip door een

Engels oorlogsschip wordt geënterd. Eerst wordt het fregat op sleeptouw genomen,

wat in die tijd betekent dat het mee moet kruisen. Dit heeft tot gevolg dat

(24)

23

het bungelende schip schoksgewijs overal langs schuurt en tegenaan botst, zodat roer en boegspriet afbreken. Verbetering van de situatie lijkt te komen als het schip in een storm ineens los van het vijandelijk oorlogsschip raakt, maar deze ‘bevrijding’

leidt tot andere ellende. Potters fregat is stuurloos en mastloos, en met de zeilen aan flarden zijn ze speelbal der golven. Alleen door op de grond te zitten kunnen de passagiers binnenboord blijven, en vastgeklonken op het wilddobberend dek, met weinig eten en drinken aan boord ziet Potter de meest onwaarschijnlijke kusten aan zich voorbijtrekken, zoals de kust van Brazilië; dan waant hij zich weer zo zuidelijk als de Steenbokskeerkring. Ter hoogte van de bocht van Afrika drijven ze ineens de haven van Sint Helena binnen, waar het Engelse oorlogsschip zijn gehavende buit weer oppikt.

Na een oponthoud gaat de sleeppartij weer verder, nu terug richting Engeland. Zo vastgeklonken aan een Engels schip is Potter nu als de dood voor de Franse vijand, en niet ten onrechte, zo blijkt, wanneer ze al spoedig in een bloederige zeestrijd verzeild raken met een Frans oorlogsschip:

‘In den donkeren avond, [kwamen] de ijsselijke dikke stroomen vuurs uit de monden der bulderende kanonnen, [er klonk] het sissen der kogels, het kraken, breken, vallen van stengen, raas en masten, het naar gekerm der schepelingen... Met elken laag zag ik een aantal jeugdige levens

weggevaagd, hier afgeschoten armen en beenen, verbrijzelde rompen, daar met den dood worstelende zich in hun bloed wentelen: ik verbeeldde mij den wanhopigen toestand der passagiers, vooral die der vrouwen, in het benedenste gedeelte van het schip opgesloten, eene onzekere uitkomst met schrik en vreeze afwachtende.’

13

Maar het lot is Potter gunstig gezind: tijdens de zeeslag breekt de ketting, die het kleine fregat met het Engelse oorlogsschip verbindt, en op het moment dat de Engelsen zich moeten overgeven aan de Fransen kan het kleine schip tijdens de vijandelijkheden ongemerkt wegkomen. Het gehavende fregat van Potter landt in Plymouth.

Hoewel zeer anglofiel komt Potter in nieuwe problemen, omdat hij nu eenmaal onderdaan is van een land dat met Engeland in oorlog is. Waar Potter politiek staat lijkt hij door het gedobber al lang vergeten te zijn. Hij besluit incognito te blijven en uit veiligheidsoverwegingen reist hij door Engeland als Pruisisch onderdaan en niet als Nederlander. Nog jaren zal Potter in Engeland moeten bijven, waar hij zich als hulppredikant in Londen aardig doorheen slaat. Zuid-Afrika hoeft niet meer op hem te rekenen, want Potter heeft meer dan genoeg van de zee.

Negen jaar later, in 1813, krijgt Potter te maken met de dodenakkers van Napoleon.

In 1813 is hij al vier jaar (sinds 1809) predikant bij de Nederlandse gemeente in

Hanau in de Pfalz. Potter is toevallig op familiebezoek in Nederland, als hij zich

begint te realiseren dat Napoleon met zijn gehavende leger hoogst

(25)

waarschijnlijk langs zijn woonplaats Hanau zal komen, met alle gevolgen van dien.

Even een paar jaartallen: Napoleon verovert in najaar 1812 weliswaar Moskou, maar dank zij de tactiek van de verschroeide aarde, komt zijn leger er bijna van kou en honger om. Bij de overtocht van de Berezina op de terugweg verliest

Links: Potters twee zoontjes, een reisgenoot met berenmuts, Potter zelf en de Nederlandse officier in Frans tenue. (Potter 1816)

hij bijna zijn hele leger. Begin 1813 zendt hij weer nieuwe troepen over de Rijn naar het oosten, die aan het eind van dat jaar in de zogenaamde ‘volkerenslag’ bij Leipzig van 16 tot 19 oktober 1813 terecht komen. Ze staan tegenover Russen, Pruisen, Oostenrijkers en Zweden. Napoleon verliest, maar weet de aftocht te blazen, zodat hij kan terugtrekken via Hanau. Daar breekt Napoleon door de Beierse

verdedigingslinie heen, in de slag bij Hanau, en na gedeeltelijke vernieling van de stad en met achterlating van zijn manschappen, glipt Napoleon terug naar Frankrijk.

Aldus het geschiedenisboek.

Wat gebeurt er met Hebelius Potter? Wanneer Potter uit Nederland in allerijl naar

zijn Duitse standplaats vertrekt, met als reisgenoten zijn twee kinderen en

(26)

25

een vriend, is hij uitermate bezorgd om zijn Duitse bezittingen, zijn huis met inboedel en de kerk. Nauwgezet beschrijft Potter de route, en de omwegen die zij moeten nemen, om het oorlogsgeweld te vermijden

14

. Daarbij wordt hij gehinderd door een verkeerde beslissing die hij neemt na de ontmoeting met een Nederlands officier.

Tamelijk naïef besluit Potter met de gelijkgestemde landgenoot samen te reizen, die ook naar Duitsland moet om zich tegen wil en dank bij Napoleon te melden. Hij geeft zich daarbij geen rekenschap van het feit dat je onder de dreiging van de kozakken beter niet met een reisgenoot in Frans uniform kunt reizen. Deze reisgenoot bezorgt Potter vele benauwde momenten, zodat het gezelschap opgelucht ademhaalt als hun wegen scheiden. Volgens zijn gewoonte kan Potter daarna weer in schutkleur verder reizen, Frans bij de Fransen, anti-Frans bij de kozakken. Zijn beschrijving van de razende vlucht naar zijn huis, geeft een goed beeld van de ontreddering in Duitsland tijdens Napoleons terugtocht.

In Hanau maakt Potter op de ochtend van de 30 e oktober de bloedige slag mee die de stad Hanau voor altijd een plaats in de geschiedenisboeken bezorgde.

15

Potter eert in zijn boek de verdediger van Hanau tegen de Fransen, de Beierse graaf, Graaf von Wrede, met een titelvignet. Tijdens de veldslag besluit Potter om de twee stappen van zijn huis gelegen toren van zijn kerk te beklimmen met zijn kinderen om uitzicht op de slag bij Hanau te hebben.

‘Verschrikkelijk schouw- spel!!- dat heerlijke woud [...] thans in eenen poel van sulfer veranderd, vuur en vlammen brakende, terwijl trotsche eiken vallen als koornhalmen en honderden menschen in een oogenblik verpletteren! - dat zelfde woud thans stroomende van menschenbloed!’

16

De toren moet ijlings verlaten worden als het slagveld zich binnen de stad verplaatst.

Men vlucht voor het gebulder der kanonnen de kelders in. Potter maakt als ooggetuige alle wisselende fasen van de strijd mee, zowel de intocht van de geallieerden, die proberen alles wat Frans is te vermoorden, als de intocht van de Fransen, die proberen alles wat geallieerd is te vermoorden. Hanau is duidelijk op de hand der geallieerden, en tijdens de adempauze van de gevechten worden de Oostenrijkers/Beiers door de burgers van Hanau verzorgd. Potters eigen positie is niet ongevaarlijk, want hij heeft met ontzetting kennis genomen van het feit, dat

17

in het naburige dorp Kesselstad zijn collega-dominee zeer te lijden heeft gehad: nadat diens woning was vernield, was deze collega van al zijn kleding ontdaan en onderworpen aan de brutaalste beschimpingen. Potter brengt de nacht biddend door.

Er volgt een spoedige evacuatie, een vlucht, een nare ontmoeting met kozakken,

maar dan kan Potter naar zijn huis terug, dat wonder boven wonder gespaard is. Als

een volwaardig rampentoerist wandelt Potter tenslotte door Hanau, voor zijn lezers

alle verwoestingen opsommend.

(27)

Wat de politiek-historische invalshoek betreft bieden de ego-documenten van Potter over zijn ervaringen met oorlogshandelingen in Napoleontische tijd tal van

aanknopingspunten voor verder onderzoek, zowel op het gebied van de maritieme geschiedenis voor en tijdens het Continentaal stelsel als op het gebied van de veldslagen in de buurt van Leipzig en Hanau. Behalve de invalshoek van de Napoleontische oorlogen, en het lot van de Europese burgers in deze oorlog geven de reisverhalen van Potter ook op vele andere gebieden informatie. Zo bieden ze een prachtige blik op het openbaar vervoer in de eerste twintig jaar van de negentiende eeuw.

4. Een blik op het openbaar vervoer.

Het werk van Hebelius Potter blijkt een ware catalogus aan openbare

vervoersmiddelen van 1800 tot 1820 te bevatten. Openbaar vervoer inderdaad, want het privé-rijtuig is te duur voor deze dominee. Potter is aangewezen op de nare en bedompte postkoets, en neemt soms, wanneer hij haast heeft, de toevlucht tot de iets duurdere postkoets met extra service, de zogenaamde extrapost. Dat is een gewone postkoets die je met anderen deelt, maar met het voordeel, dat je zelf met je

medepassagiers de stopplaatsen mag bepalen. Dan hoef je niet te overnachten in de plaats waar de koetsier toevallig een vriendinnetje heeft, zo klaagt Potter. Alleen zo'n extrapost nemen kan Potter niet betalen, dus hij blijft afhankelijk van de toevallige aanwezigheid van medereizigers in dezelfde richting. Een doodenkele keer, als hij in nood is of buitengewoon veel haast heeft huurt Potter een privé-rijtuig. Potter spot met de reizigers als La Roche

18

, die ‘reizen is eene aaneenschakeling van genoegen’

noemen. Als men zo reist als zij waarschijnlijk deed, dan kan Potter het ook:

(28)

‘-in eene gemakkelijke koets, geheel op reizen ingerigt, en waarin men

misschien met even veel gemak als in eene goede herberg eenen nacht kan

doorbrengen, waarin men eene geheele keuken en voorraadkamer met zich

sleept, zoo dat men elk oogenblik de dringende behoeften van eene

(29)

naar spijs of drank verlangende maag, naar wensch voldoen kan;- wanneer men nergens zijn hoofd heeft mede te breken, maar alle lasten aan zijn bedienden overlaat en zelve zorgeloos al het goede en schoone dat zich opdoet, genieten kan;’

19

Potters problemen zijn juist de niet vriendelijke herbergiers, die hem op ongelukkige momenten de deur gesloten houden, de stadspoorten die soms op verbazende momenten dicht zijn, zodat hij terug moet om elders te overnachten, het gebrek aan voedsel in de herbergen, of het gebrek aan fatsoenlijke slaapplaatsten. Privé-rijtuigen kan Potter zich van het karige traktement zelden of nooit veroorloven. Een stap lager dan de postkoets is hij soms wel gedwongen te gaan, als hij een boerenkar moet huren. Dat overkomt hem als in geval van dreigende oorlog of van onbegaanbaarheid van de wegen door grote regenval de postwagen niet durft te rijden, en de eigenaar van de boerenkar het risico voor een extra zakcentje wel wil nemen.

Potter zelf is een groot liefhebber van voettochten maken, en zo vaak mogelijk wandelt hij. Toch is hij niet blind voor het bezwaar, dat een reiziger te voet in het buitenland vaak onbeschoft behandeld wordt. In Duitsland en Engeland, is zijn ervaring, hebben voetreizigers een geringe status, omdat men een voetreiziger als iemand van weinig allooi beschouwt. In Nederland heeft hij die ervaring niet, omdat men, zijns inziens, meer aan voetreizigers gewend is. Potters grote zorg is dan ook tijdens zijn wandeltochten altijd fatsoenlijk gekleed te zijn, passend bij zijn stand.

Soms wandelt Potter ook noodgedwongen te voet, als hij met bagage zelfs geen boerenkar kan huren, wanneer het oorlogsgeweld of de slechte wegen hem daartoe dwingen. Zo'n moment doet zich voor in 1813 als Potter op de haastige tocht naar Hanau om Napoleon vóór te zijn geen vervoermiddel kan huren. Te voet reizend neemt hij z'n toevlucht tot een drager, een lastman voor de bagage, die ook weer voor de nodige problemen zorgt. Midden in het Duits hooggebergte gooit de drager tot twee keer toe de last op de grond en weigert verder te gaan. Aileen met (loze) dreigementen van klachten bij vage instanties weet Potter hem te bewegen verder te gaan.

20

Op andere momenten zijn de modderpoelen zo hevig, dat de weg zelfs te voet nauwelijks begaanbaar is. In Noord-Duitsland, in het hertogdom Oldenburg bezwijkt hij bijna aan de vermoeienis van de voettocht:

‘Langs den vreesselijksten en veeal eenzamen kleiweg kwam ik te Dijkhuizen: met moeite moest men bij elken stap de beenen uit den grond trekken, en de weinige vorst, die nog in dezelven was, maakte het alleen nog mogelijk denzelven doorteworstelen. Nooit heb ik zulk eene

vermoeijenis op eene reize uitgestaan als op deze, en daar bij aan het

gedurig gevaar blootgesteld van boven van den hoogen en steilen dijk

neerteglijden, doordien slechts een smal paadje langs de buitenzijde

gangbaar was, ter-

(30)

28

wijl het middelste bestond uit diepe en bijkans grondelooze modderkolken.’

21

Potter voelde zich flauw worden van vermoeienis, maar bezweek niet ter plekke, omdat hij een broodje in zijn zak had meegenomen, wat hij kon nuttigen samen met een nog niet weggesmolten stukje sneeuw. ‘Daaraan heb ik misschien mijn behoud te danken.’ De vele voettochten in Potters boeken leiden tot even zovele verhalen over modderpoelen. Maar in hartje winter heeft hij het gemakkelijker, omdat dan door de bevroren bodem de arrenslee ineens uitkomst bood, waarvan Potter graag gebruik maakt.

Het watertransport bood hem even zovele mogelijkheden van openbaar vervoer.

Potter reist, behalve op het fregat dat hem naar Zuid Afrika moest brengen, ook veel per schip, zij het verder vooral binnen Nederland. Wanneer er een trekvaart is, gebruikt Potter de saaie maar toch comfortabele trekschuit. Verder bevallen de jaagschuiten hem wel, met name die, waarvan de grote glazen ruiten in de roef ten weerszijde hem een panoramisch uitzicht bieden, ook maakt hij gebruik van kleine zeilschepen om van Friesland naar Amsterdam te gaai, van jachten of waterdiligences, en van de aak. Aan zijn vervoer per aak over de Rijn bij Keulen danken we een opmerkelijke beschrijving van de bootsmannen op de Rijn:

‘De lieden die zich met dit soort van transporteren bemoeijen, zijn dikwijls weinig of niets meer dan dagloners of sjouwers, behoordende tot de geringste klasse van Keulens inwoners, die voor door en door slecht gehouden wordt; en het is niet geheel zonder voorbeeld, dat onkundige reizigers, die zich aan dezelve hadden toevertrouwd, geheel te zoek geraakt, van hunne goederen beroofd, en op de deerlijkste wijze zijn mishandeld geworden: aan de wal zijn deze klanten Engelen, spreken vriendelijk, en gebruiken de innemendste drangredenen en woorden, om iemand tot zulk eenen togt over te halen: op het water zijn ze, zoo zij tot de slechtste soort behooren, en de overmagt op weerloze passagiers hebben, ware duivelen.

Niemand vertrouwe zich, en nooit alleen, al te ligt aan dezelver geleide.’

22

Voor gegevens over een reis per fregat gaar Zuid-Afrika anno 1805 kan Potters debuut een ware vraagbaak zijn. Allereerst de vertraging door de winter in afwachting van de komst van de boot, vervolgens de beschrijving van de (te?) kleine boot, de inrichting van de boot, de onervaren bemanning, en de onverantwoorde wijze waarop het dek is volgeladen met watervaten, tonnen vlees, en aardappelen, terwijl de matrozen wanhopig hun best doen het schip en dek op te ruimen. De medepassagiers, waar onder zijn hutgenoot, een opzichter over de Afrikaanse walviscompagnie, een ervaren en vriendelijk man. Verder zijn strikte dagindeling van afwisselende

samenkomsten van passagiers en het in afzondering lezen, met het doel de dagelijkse

verveling te lijf te gaan, en de inrichting

(31)

van zijn deel van de hut bij vertrek: boeken en linnen onder de matras, lessenaar en schrijfgerei aan het boveneind van de kooi. Kleding hing hij aan de schutting en aan de balken van de zolder, op de richels van de balken plaatst hij potjes ‘aarbeziengelei’, marmelade van citroenen, een fles azijn, brandewijn, ingemaakte zuren. Op de richels der balken verder een hamer, spijkers, theegoed, droge medicijnen, citroenen, glazen, zeep, messen, koffie, thee, suiker en een boterpot, en ‘een ander meubel dat men op een schip niet kan missen, in een klein kastje aan het benedeneind der kooi’. Wijn en likeur verstopt hij elders, op een plaats waar hij er gemakkelijk bij kan.

23

Al deze zorgvuldig bijeengebrachte bagage raakt in de zeeslag verloren. Als Potter weer aan land kruipt in Engeland is hij zelfs al zijn papieren kwijt: hij bezit bijna niets.

Niet alleen voor de beschrijving van de openbaarvervoersmogelijkheden en hun kenmerken zijn de geschriften van Potter een bron van informatie; ook wat betreft reisroutes met name in Nederland, Engeland en Duitsland bieden zijn boeken een goudmijn aan gegevens. De staat waarin de wegen verkeren beschrijft hij met naam en toenaam, de keuzemogelijkheden van vervoer, de alternatieve routes tussen twee plaatsen, de verbeteringen van vervoer, wanneer hij routes met jaren tussenpoos weer kiest, ases is (of lijkt) met een historische kaart exact te volgen.

Maar contemporaine bronnen signaleren hier een probleem. Een recensie van Potters werk uit 1809 in de Vaderlandsche letteroefeningen

24

wijst op de

tekortkomingen in de plaatsbeschrijvingen. Zolang het om verre buitenlandse reizen ging, was de inhoud moeilijk te controleren. Maar bij een beschrijving in de buurt van Leeuwarden wijst de plaatselijk zeer bekende recensent op vele

onnauwkeurigheden in Potters beschrijvingen, zoals een beschrijving van bossages in de omgeving van Leeuwarden. Anderzijds mag men toch verwachten, dat de Fries Potter toch wel weet hoe het Friese platteland er uit ziet, zodat het niet duidelijk is of hier van slordigheid sprake is. In elk geval roept dit de vraag op naar het belang van Potter voor het streekonderzoek.

5. Streekonderzoek.

De reikwijdte van Potters blik is breed, maar dat gaat niet gepaard met verlies van aandacht voor het detail. Op St. Helena geland, maakt hij vele voetreizen over het eiland, waarvan hij gedetailleerd verslag doet, zowel van prachtig natuurschoon als van ziektes en van sociale bijzonderheden als het feit dat op dit eiland de slavernij is afgeschaft. Eenmaal in Plymouth aan wal gekomen stelt hij het vertrek naar London gedurig uit om de gelegenheid te hebben de kusten en binnenlanden van

Zuid-Engeland te bereizen

25

. Hij wordt er ongeneselijk Anglofiel door. Het land dat

hij het meeste zal doorkruisen is Duitsland, zowel de vele routes van Noord-Nederland

naar Hanau

26

, door het door hem verafschuwde Westfalen als ook via oostelijker

routes. Zijn laatste terugtocht voert

(32)

30

via zuidelijk Nederlandse route

27

. Verder beschrijft hij vele uitstapjes vanuit Hanau, langs de Lahnstroom, en de Wetterau en in het gebied Nassau

28

. In Nederland probeert hij bijna alle provincies te doorkruisen

29

, als ook de drie departementen in

Oost-Friesland die in Franse tijd aan Nederland waren toegevoegd

30

. Potter beziet de streken met veel gevoel voor de politieke en sociale

omstandigheden. In Nederland beschrijft hij de verpaupering die bijvoorbeeld de bloeiende Franeker Hoogeschool

31

onderging tijdens de Franse bezetting; in Westfalen beziet hij de onmenselijke armoede, waaronder een bijna dierlijke bevolking lijdt, en omdat hij bepaalde reizen meermalen maakt, heeft hij ook oog voor verbeteringen of verslechteringen van de omstandigheden. Echter ook bij reisverhalen is de voorzichtigheid geboden, die voor fictioneel proza geldt, waardoor het gebodene niet zomaar als afspiegeling van de werkelijkheid gezien kan worden. De werkwijze van Potter geeft daartoe zeker aanleiding.

6. De werkwijze van de reisbeschrijver.

Van ieder klooster, kasteel of kerk weet Potter bijzonderheden te melden, die hij, -daar maakt hij geen geheim van-, uit naslagwerken opdiept. Voor Nederlandse cultuurhistorische gegevens noemt hij soms zijn naslagwerken, zoals voor de provincie Drenthe Picardt, Drenthse Antiquiteiten, en verder citeert hij veelvuldig uit het Zakboekje voor reisenden uit 1807. Maar ook in Duitsland vermeldt hij in steden vaak zijn bezoek aan boekhandels, in Münster zelfs met name.

32

Van de twee stedelijke boekhandels aldaar, ‘Theissink’, en ‘Waldek’, weet hij te vertellen, dat ze beide uitmuntend wel voorzien zijn van oude en nieuwe werken; terwijl de eerstgenoemde ook nog ‘eene aanzienlijke leesbibliotheek bezit’. Na zijn gemelde bezoek aan de boekhandel volgen bladzijdenlang vele bijzonderheden over Münster alsmede een uitvoerige beschrijving van de volksaard van de Münsterlander, waarover later meer.

Het is duidelijk: Potter pent rechtstreeks over uit zijn naslagwerken, zij het, dat we uit de bijzonderheden van zijn reis, bijvoorbeeld de krijgsverrichtingen, wel mogen aannemen, dat hij er wel daadwerkelijk geweest is. Maar zeker is dat niet.

De drijfveer van Potter voor deze werkwijze zal tweeledig zijn: in de eerste plaats biedt hij de lezer waar voor z'n geld door van zijn reisbeschrijving een naslagwerk te maken, in de tweede plaats levert iedere bladzijde kopij en dus geld op. Uit de meer dan tien delen reisverhalen van Potter kan gevoeglijk de helft van de oudheidkundige bijzonderheden geschrapt worden en daarbij ook nog de vele en stereotype overdenkingen over de schoonheid van de natuur, en andere

overbodigheden. Maar dan blijft over een dik boekwerk van hoogst curieuze of

vermakelijke particuliere ervaringen, die op zeer karakteristieke levendige wijze zijn

neergeschreven.

(33)

7. Imagologische beschouwingen?

Verwacht kan worden dat deze reisverhalen stof te over beiden voor een onderzoek vanuit imagologisch perspectief, temeer daar de auteur een schrijver uit de late verlichtingstijd is, toen de belangstelling voor vergelijkingen van de volkskarakters van de volkeren erg in de mode was. De aandacht voor nationale karaktertrekken is in Potters werk echter slechts terloops te vinden, en wat er te vinden is betreft meer neg de regionale bepaaldheid van de inwoners dan de nationale. Nu ligt dat in het verbrokkelde Duitsland ook heel anders dan in Nederland. Zo beschrijft hij bij zijn tocht door Oost-Friesland dat de bevolking bij lange na niet de ondernemingszucht manifesteert als hun ‘westelijke buren’. Oost-Friesland ligt zeer gunstig voor de handel, aldus Potter, maar de bouw van een gewone trekvaart heeft er twee eeuwen geduurd, in welke tijd de Nederlanders hele zeeën hebben drooggemalen en tot vruchtbaar land gemaakt hebben, en de loop van rivieren verlegd hebben.

33

Na zijn bezoek aan Münster geeft hij een beschouwing over de volksaard van de

Münsterlander ten beste, die de indruk wekt uit een naslagwerk overgeschreven te zijn

34

.

Vanaf 1809 tot 1818 werkt hij in Duitsland en niet alles bevalt hem daar.

Nederlandse dominees mogen in hun vrije tijd veel informeler gekleed gaan dan in Duitsland te doen gebruikelijk is. Dit gaat zelfs zo ver dat een predikant, zonder opspraak niet eens

‘eene wandeling zou kunnen doen, of naar zijn tuintje gaan, of naar zijnen buurman op een kopje thee, zonder van mantel en bef voorzien te zijn:

hier ziet men zoo hoog bij op, als of het ware wezen van den Godsdienst in deze uiterlijke teekenen gelegen was’.

35

Maar dergelijke ongemakken leiden niet tot een idealisering van zijn vaderlandse

medeburger. Potters perspectief is niet dat van een Nederlander, die verre reizen

maakt, maar van een wereldburger, die nu weer in Londen, dan in Duitsland woont,

zich overal thuis voelt als hij maar in de vrije natuur is. Hij maakt zelfs tijdens zijn

gedwongen verblijf in Engeland niet de indruk naar het vaderland te verlangen, maar

geniet volop van de vele uitjes en wandelingen door het land; pas in de laatste

bladzijden van zijn avontuur verandert hij ineens in de hunkerende vader, die zijn

gezin en vaderland wil terug zien. Potter heeft een zwerversnatuur, en wel van een

zwerver die meer van de natuur dan van mensen houdt. Misschien ligt in dat feit wel

de belangrijkste reden voor de weinig uitgesproken aandacht voor volkskarakters in

zijn boeken.

(34)

32

8. Boekhistorische naspeuringen.

Een vergeten auteur wordt vaak bij toeval teruggevonden, en ook meestal om oneigenlijke redenen. Het kan zijn, dat hij in een reeks opgenomen is, of dat het werk als prijsbandje de aandacht trekt, of om de mooie kaft.

36

Van Potters werken zijn weinig exemplaren bewaard gebleven, en de bibliografie is nog niet compleet. Ook publiceerde hij naast de reisverhalen nog een paar preken, en maakte een aantal vertalingen. Mondjesmaat is in de Nederlandse bibliotheken zijn werk bij elkaar te sprokkelen, en van een enkel werk, Wandelingen en kleine reizen in den omtrek van Hanau, Frankfort en andere voorname gedeelten van Duitsland, is zelfs geen enkel exemplaar bekend. Dit boekje zou ‘het misnoegen van de keizer of een van de zijnen’ gewekt hebben, en alhoewel het de keizerlijke censor gepasseerd was, werd het ‘met een zwaar arrest belegd’, zodat niemand het kon

‘verlossen’. Na 1813 kan het, aldus Potter, weer ‘vrij de wandeling doen’. Tussen 1811 en 1813 is het dus getroffen door de censuur, en daarna is het eerste deel toch uitgegeven. Een tweede deel zou nooit verschenen zijn.

Naspeuringen naar meer exemplaren van Potters werk bij Nederlandse antiquaren kan altijd nog meer exemplaren opleveren. Van een werk van hem verscheen in 1851 een nieuwe bewerking

37

. Verder is het in kaart brengen van Duitse en (mogelijk ook Engelse) vertalingen van zijn werk nog niet voltooid. En ook bieden de archieven van zijn vijf uitgevers (Loosjes, Bohn, Saakes, Schleijer en Schierbeek) misschien nadere informatie over oplagen en andere afspraken, alsook over problemen met de Franse censuur.

9. Sociale positie van de dominee in de late verlichtingstijd.

Misschien is het belangrijkste aspect van Potters reisboeken, dat ze inzicht geven in de sociale positie van de dominee in de late verlichtingstijd. Potter is wat je noemt een calculerende dominee. In alle plaatsen die hij doortrekt noteert hij nauwgezet de mate van aantrekkelijkheid van de pastorie, als gebouw, qua ligging, de omvang van huis en tuin, en de afstand van huis naar kerk. In feite zijn Potters boeken te gebruiken als consumentengidsen voor de aspirant dominee.

Een van zijn reisverhalen blijkt - zo wordt stukje bij beetje duidelijk - een

sollicitatiereis te betreffen, n.l. Reize door de oude en nieuwe oostelijke departementen van het Koninklijk Holland en het Hertogdom Oldenburg, gedaan in den jare 1808.

We komen uit de eerste brief alleen te weten, dat hij naar Norden als plaats van bestemming wil. Pas halverwege dit reisboek

38

komt hij dan te Norden aan, waar op zondag ‘aan het voorname oogmerk van deze reize voldaan moet worden’. De lezer begrijpt dan, dat Potter zondag zal preken voor de hervormde gemeente te Norden.

Als hij dan weer twintig pagina's verder meldt dat er in de kerk der Nordense gemeente

(35)

nerus naar de meer voordelige standplaats Hinte vertrokken is, dan wordt het duidelijk:

dit reisverhaal is een sollicitatiereis.

Potter somt de voors en tegens van deze standplaats Norden op, zonder overigens te vermelden dat hij zijn eigen afwegingen bespreekt. Punten van afweging: de kerk ligt vijftien minuten buiten de stad, de afstand van pastorie naar kerk is een half uur, maar er is een goed pad aangelegd en de dominee krijgt een koets, zomer en winter.

De tweede kerkdienst mag ook gehouden worden in een speciale kamer in de pastorie.

Dat deze plek toch niets voor Potter is, blijkt al uit het feit dat hij er zijn grootste hobby niet kan beoefenen, namelijk wandelen. Ten eerste is hij er door ‘koude, wind, hagel, sneeuw, vorst en regen en langs de vreeselijkste wegen hier gekomen’, en verder stelt hij, dat een wandeling in de buurt maken onmogelijk is, omdat men ‘door de vreeselijk diepe kleiwegen zoo min te voet als met een rijtuig kan gaan.’ De weg terug op een open postwagen is ook ongemakkelijk en Potter raadt zijn vriend aan nooit een winterreisje te maken zonder noodzaak. Nee, dan Engeland waar men schone postkoetsen, geheel effen wegen. nette zindelijke herbergen aantreft, het kan in geen land der wereld aangenamer zijn.

39

Vandaar dat het stadje Norden in Duitsland niet gauw een nieuwe dominee zal krijgen.

Een waar consumentenonderzoek van Nederlandse, Duitse en Engelse pastorieën bieden zijn boeken bij tijd en wijle. Hoewel Engeland hem zeer beviel, wil Potter daar om zakelijke motieven ook niet blijven: de dominee daar moet de standplaats kopen, en bovendien heerst er in Engeland de slechte gewoonte, dat de predikant zijn dienst mag laten waarnemen, wat weer geleid heeft tot een groot aantal van

‘leeglopende proponenten. Nee, zijn liefde voor Albion ten spijt is Potter daarvan niet gediend.

In Duitsland is het beter gesteld met de arbeidsvoorwaarden, zij het dat Hebelius Potter zeer door de vormelijkheid der Duitsers gehinderd wordt. De levenswijze is er deftig en ingetogen, en voor het uiterlijke zelfs min of meer stijf en statig.

In feite haat Potter de stad: zijn standplaatsen in Londen en Amsterdam ervaart hij als een hel, en ook de vormelijkheid in Hanau verstikt hem. Ook tijdens zijn reis door het Rijnland ervaart hij de frisse lucht, de rust en eenzaamheid van het landleven als een verademing na ‘de kunst en pracht en stijve wellevendheid’ van zijn

beroepswerkzaamheden in de stad Hanau. Potters leven lang zal weerzin tegen

etiquette een rol blijven spelen, zeker in zijn Duitse jaren waarin hij meent dat soort

leven te moeten verdragen om, zoals hij zegt, de carrièremogelijkheden van zijn

zonen te vergroten.

40

En wat voor Hanau zeer pleit is dat hij er prachtig kan wandelen

in zijn geliefde berglandschap.

(36)

34

10. Blijft de vraag waarom Potter geheel vergeten is.

Er is in de biografische naslagwerken van predikanten wel opgemerkt, dat dominee Potter weinig godsdienstige werken schreef, en dat zijn reisboeken (hooguit) een godsdienstige ondertoon hadden. Enerzijds moet bedacht worden, dat Potter nog een achttiende-eeuwer in hart en nieren was. Hij is een verlicht predikant uit de levenssfeer van de fysicotheologie, en de natuur ziet hij in zijn eerste boeken louter als

manifestatie van Gods grootheid. Hij citeert uit E.M Posts' Reinhart, Natuur en Godsdienst.

41

Maar in later werken verandert die instelling: dan komt ook de misantropische aard van Hebelius Potter meer uit de verf.

Potter verwacht, na zijn slechte ervaringen in Peins, van zijn domineeschap geen hemel op aarde. ‘O, neen mijn vriend, (schrijft hij aan een waarschijnlijk denkbeeldige vriend), o nee, daar toe kende ik de betrekking van eenen geestelijken, daar toe kende ik de menschen in het algemeen te wel [...].’

Wanneer Potter in een brief uitweidt over ‘het voordeelige, aangename en onaangename’ van reizen, dan is zijn eerste argument, dat het reizen ‘de nare droefgeestigheid’ doet verdwijnen.

‘Verheugd en vrolijk als de ontwaakte natuur, grijp ik mijnen stok en hoed, neem afscheid, begeeft mij op den weg en lach met de mij aanlachende natuur, en ben zoo regt hartellijk verheugd, wannneer de gansche schepping random mij vrolijk is. Ik sla mijne oogen dan om hoog [...]’

42

Een even opmerkelijk argument voor het reizen is, dat iemand die twintig jaar op dezelfde plaatst woont, sommige mede-inwoners ‘van een slechte, van eene verachtelijke zijde [leert] kennen’.

‘Hij ervaart dan, dat hoogmoed, heerszucht, nijd, gierigheid en eigenbelang bij vele het voorname of eenige beginsel hunner handelingen zijn, hij ziet, dat ondeugd en geveinsdheid vergood, en braafheid, eerlijkheid, kunde en deugd, schandelijk vergeten of vertreden worden. [...] Ja, [...] het gebeurt wel eens, dat hij onverdiend het voorwerp is des snoodsten lasters, dat zijne goede handelingen aan de onedelste bedoelingen worden

toegeschreven, dat zijn zuivere, hartelijke menschenliefde met haat, zijne welwillendheid met ondank wordt beantwoord.’

43

Dit veroorzaakt bij Potter een gedurige onaangename kwelling die een puur genot van het aardse geluk belemmert. Kortom: de reiziger is veel minder in de gelegenheid de mens van een slechte kant te leren kennen.

Ook het domineeschap is minder een roeping dan in latere tijden gebruikelijk

wordt. In Londen is Potter hulppredikant, en het is niet bepaald een baan die Potter

op z'n sloffen aankan. Zo overlijdt bijvoorbeeld op 1 maart 1806 op door-

(37)

reis in Londen plotseling een voorganger van de afwezige Londens predikant, emerituspredikant L.H. Schippers Paal, inmiddels woonachtig te Demerary. Potter krijgt de verantwoordelijke taak om bij afwezigheid van de predikant de schitterende uitvaartdienst te leiden. En alsof dat nog niet genoeg is overvalt hem, als hij 's middags na die dienst uitgeput thuis komt, meteen het verzoek van de Kerkeraad om de volgende ochtend een lijkrede te houden voor de overledene. In zeer korte tijd, een paar nachtelijke uren, moet Potter ook nog een lijkrede schijven, die meteen na de redevoering de volgende dag in Londen uitgegeven wordt bij Bensley.

44

Potter laat duidelijk merken dat deze taak hem niet in de koude kleren ging zitten. In Engeland voelt hij zich soms gewoon misbruikt als dominee, zoals tussen de regels door te lezen is.

Eenmaal in Nederland vestigt Potter zich met zijn gezin in Dokkum, en hij houdt het korte tijd voor gezien met het predikambt, zo komen we te weten uit zijn volgend reisboek, Reizen door een groot gedeelte van Zuid-Holland gedaan in de jaren 1807 en 1808. Na zoveel ‘doornen op zijn levenspad’ en smadelijke mislukkingen had Potter zich voorgenomen zich op andere wijze in dit leven nuttig te maken, en naar eigen zeggen kreeg hij ‘inderdaad een zoo aangenaam leven als een onafhankelijk mensch hebben kan’. Voor zover bekend heeft Potter in de tussentijd twee romans vertaald, maar of dat zijn enige broodwinning was is nog niet bekend. Even later zwicht hij toch weer voor een benoeming in Amsterdam en hij deelt zijn lezers vertrouwelijk mee, dat het hem niet bezwaart in Amsterdam minste in rang te worden en dus ook het minste te verdienen, omdat hij dan ook niet veel verplichtingen op de schouders heeft. Het is duidelijk dat Potters avontuur hem behoorlijk zwaar gevallen is, en dat hij niet zo nodig meer hogerop hoeft. Over zijn nieuwe werk is Potter ook pessimistisch: het domineeschap is: ‘een betrekking waarin ik tot dus verre niet veel bestendig geluk gevonden had, waarin alles in tegendeel op onrust, nadeel en teleurstelling was uitgeloopen:-’

In deze calculerende houding moet ook een van de redenen schuilen dat Potter na 1818 bijna vergeten is. Het zal te wijten zijn aan al deze zaken, het nuchtere

consumentisme, het misanthropisme, en de gemakkelijke manier waarop Potter het predikambt kan inwisselen voor een aangenamer bestaan, dat de volgende generatie

‘afhaakte’ als het om bewondering voor Hebelius Potter ging. Een zo zakelijke instelling is niet meer te verenigen met het belijdend domineeschap zoals vanaf de jaren dertig door het Reveil gepredikt werd.

11. Belang voor de literatuur?

Dit leidt tot de laatste invalshoek, het literair-historisch belang. In de persoon van Hebelius Potter is een negentiende-eeuws schrijver van twaalf reisverhalen herontdekt.

Het belang daarvan moet niet overdreven worden: deze reisbeschrijver draagt sporen

van de broodschrijver, die bijna de helft van zijn boeken over-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een uitzondering hierop kan echter gelden indien u een bouwwerk gaat bouwen in het achtertuingebied dat niet hoger is dan 5 meter en voldoet aan de planologische regels uit

Voor iedereen herkenbaar zijn praatprogramma's waarin beleefdheid (dus u) voorop staat maar waarin steeds vaker jij/je tegen elkaar gezegd wordt door gevoelens van solidariteit..

Het Tsjechische en het Nederlandse rechtssysteem lijken voor een deel op elkaar; ze stoelen op de traditie van het Romeinse recht. Desondanks bestaan er natuurlijk verschillen tussen

De criticus had terecht erkend dat de grote traditie van het zeventiende-eeuws gelegenheidsgedicht van Vondel, Hooft, Huygens, en Dirk Smits doorklonk in Tollens' gevoelige werk en

Een kind ontwikkelt zijn taal vanaf uitingen die bestaan uit een, twee en meer woorden naar zinnen of deelzinnen, en van daaruit naar zinscombinaties waarin constituenten van een

Het leek me goed me niet tot alleen tot studenten Nederlands te beperken: die kunnen zich al te zeer van de problematiek in kwestie bewust zijn (ze namen ook deel aan een college

Iconomanie, of Zoo maken de kinderen een

Er zijn vele typen van redundantie, waarvan sommige zijn toe te passen voor digitale en andere voor niet-digitale schakelingen. Redundantie kan worden aangewend voor