• No results found

Sint Adelbertusweg 42

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Sint Adelbertusweg 42"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bestemmingsplan 8 april 2021

(2)

Inhoudsopgave

Toelichting 3

Hoofdstuk 1 Inleiding 4

1.1 Aanleiding 4

1.2 Begrenzing plangebied 4

1.3 Vigerend bestemmingsplan 5

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied 7

2.1 Ontstaansgeschiedenis 7

2.2 Bestaande situatie 10

2.3 Nieuwe ontwikkeling 11

Hoofdstuk 3 Beleidskader 14

3.1 Rijksbeleid 14

3.2 Provinciaal beleid 15

3.3 Gemeentelijk beleid 17

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten 19

4.1 Milieu 19

4.2 Water 25

4.3 Ecologie 29

4.4 Cultuurhistorie en archeologie 30

4.5 Kabels en leidingen 31

4.6 Verkeer en parkeren 31

4.7 Duurzaamheid 32

4.8 Spuitzone bestrijdingsmiddelen 32

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten 34

5.1 Planmethodiek 34

5.2 Toelichting op de planregels 34

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid 36

6.1 Vooroverleg 36

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 36

6.3 Economische uitvoerbaarheid 37

(3)

Toelichting

(4)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Sint Adelbertusweg 42 bevinden zich een grote loods en twee woonhuizen met diverse bijgebouwen. Het perceel is een oorspronkelijk agrarisch bouwblok. Het agrarische bedrijf is echter in 1997 beëindigd. De loods op het perceel is in slechte staat en vraagt jaarlijks om onderhoud. Ook is het dak van de loods bedekt met asbesthoudende eternit platen. Op basis van landelijke wetgeving moet de loods per 1 januari 2024 vrij zijn van asbesthoudende materialen. Deze omstandigheden maken dat de verwijdering van de loods steeds meer een prioriteit wordt. De gemeente Bergen NH heeft bij uitspraak op een principeverzoek d.d. 19 juni 2019 aangegeven bereid te zijn aan een planologische procedure mee te werken mits de ruimtelijke ontwikkeling aan de in de reactie aangegeven randvoorwaarden voldoet. Initiatiefnemer heeft hierop het plan aangepast zodat het aan de randvoorwaarden voldoet. Met het voorliggende bestemmingsplan beoogt initiatiefnemer het plan planologisch mogelijk te maken. In paragraaf 2.3 wordt de ontwikkeling ruimtelijk verantwoord.

1.2 Begrenzing plangebied

De begrenzing van het plangebied wordt in de navolgende afbeelding weergegeven met een blauwe contour. Het betreft het kadastrale perceel gemeente Egmond, sectie C, nummer 1694.Het perceel heeft een oppervlakte van circa 2.840 m2 groot. Op het perceel is een loods (ruim 620 m2 groot) met verharding gerealiseerd. Een deel, ca 720 m2 groot, is momenteel ingericht met en voor groentetuintjes.

Het perceel C 1694 maakt samen met de percelen C 1692 en C 1693 onderdeel uit van één

planologisch bouwperceel, zie uitsnede plankaart hieronder. Kadastraal zijn de percelen sinds 1969 reeds gesplitst. Op de percelen C 1692 en C 1693 zijn woningen met bijgebouwen gerealiseerd.

(5)

Figuur 1: bestaande situatie / begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op de locatie geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid' dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 27 mei 2014. Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parkeren', dat door de

gemeenteraad is vastgesteld op 31 mei 2018. Het voorliggende plangebied is in dat bestemmingsplan aangewezen voor 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bebouwing', 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-3'. In de navolgende figuur is de plankaart voor het plangebied weergegeven.

(6)

Af beelding: uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid'

Het realiseren van vier woningen op het perceel 1694 is in strijd met het bestemmingsplan omdat uitsluitend binnen bouwvlakken hoofdgebouwen opgericht mogen worden en vanwege de aanduiding maximaal aantal woningen 2, maximaal 2 woningen op het bouwperceel zijn toegestaan. Om het initiatief uitgaat van het realiseren van vier nieuwe hoofdgebouwen, kan het initiatief alleen via een bestemmingsplanprocedure of uitgebreide procedure van artikel 3.10 Wabo worden toegestaan. Een bestemmingsplan biedt meer duidelijkheid over toepasselijke bestemmingen. Daarom is ervoor gekozen een bestemmingsplanprocedure te doorlopen.

(7)

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied ligt aan de westzijde van Egmond-Binnen, in de duinzoom van Noord-Kennemerland (ook wel Binnenduinrand). Noord-Kennemerland is ontstaan bij de vorming van de Nederlandse kust. De kustvorming heeft geleid tot een noord-zuid georiënteerd landschap, opgebouwd uit jonge duinen, strandwallen- en strandvlakten. Alle strandwallen zijn al sinds de prehistorie relatief dichtbevolkt. Naast Schoorl zijn ook Camperduin, Bergen, Egmond, Castricum en Beverwijk gebouwd op de jongste strandwal (ontstaan rond het begin van de jaartelling). De Herenweg/Heereweg (verder Herenweg) verbond vanaf de 8e eeuw de kernen en was gelegen op de overgang van de duinzoom en de strandvlakten. Op de middelste strandwal, ontstaan omstreeks 1500 v.Chr., liggen Limmen, Heiloo, Alkmaar en Ouddorp. Hier verbond de Kennemerstraatweg de verschillende kernen. Aan de oostzijde van het ensemble zijn op de twee oudste, smalle strandwallen, ontstaan omstreeks 2500 v.Chr., Uitgeest en Akersloot gebouwd.

De hogere zandgrond, met bos dat luwte gaf en waar drinkwater was, maakte de duinzoom al vroeg tot een geliefde vestigingsplaats. De strandvlakten bleven lange tijd onbebouwd en open. Het contrast tussen de verdichte strandwallen en de open strandvlakten bestaat nog steeds, zij het in mindere mate zichtbaar.

De zee vormde door het Zijper zeegat steeds meer een bedreiging voor het achterliggende landschap.

Om het landschap te beschermen werd rond 1100 zowel bij de Egmonden, Bergen en Schoorl gestart met de bedijking van de in gebruik genomen gronden tussen de strandwal en de rivier de Rekere. In de overige strandvlakten ontstonden vele grotere en kleinere meren, die na de uitvinding van de windmolen van klein naar groot werden drooggelegd. Dit waren de eerste droogmakerijen van Nederland. Na het succes van de droogmakerij van het Achtermeer bij Alkmaar in 1533, volgden de toentertijd

grootschalige droogleggingen van het Berger- en Egmondermeer in 1565. Een deel van de molens langs de Bergerringvaart, die met zichtlijnen onderling verbonden zijn, herinnert aan dit verleden.

Ook het Oer-IJ had grote invloed in dit gebied. Het Oer-IJ gebied was de vroegere binnendelta van de noordelijke Rijntak. Deze mondde westelijk van Castricum uit in de Noordzee en zorgde voor de afzetting van onder andere zeeklei. Het is weinig zichtbaar en daardoor een ondergewaardeerde historische structuurlijn in het Nederlands landschap. Door het Oer-IJ vestigden de Romeinen hun havenforten in Velsen, waar ze slechts 35 jaar bleven. De voormalige binnendelta is een van de rijkste archeologische gebieden van Noord-Holland, met vele honderden inheemse, Friese vindplaatsen.

Buurtschappen als Oosterbuurt (Castricum) en Assum (Uitgeest) kwamen dwars op de richting van de strandwal te liggen, aangelegd op de oeverwallen van het Oer-IJ.

De kastelen Assumburg en Marquette (Heemskerk) werden gebouwd op de lagergelegen delen van het voormalige Oer-IJ. Vervolgens werden in de middeleeuwen versterkte huizen en kastelen (slot van Egmond) gebouwd. In het gebied rond Castricum en Heiloo zijn veel archeologische monumenten en in de duinzoom veel archeologische waardevolle kavels aanwezig.

De stedelijke elite, vooral uit Amsterdam en Haarlem, ontdekte in de 17e en 18e eeuw het natuurschoon van Kennemerland en liet hier in de duinzoom en op de oude strandwallen landgoederen en

buitenplaatsen bouwen. Veel van deze cultuurhistorisch waardevolle landgoederen en buitenplaatsen, zoals 't Oude Hof in Bergen en Park Scheybeeck bij Beverwijk bepalen nog steeds het

landschapsbeeld. Ze vormen in Noord-Kennemerland minder een aaneengesloten reeks dan in Zuid-Kennemerland.

Rond de oude zeedorpen in de kalkrijke duinen, zoals bij Wijk aan Zee, Castricum en Egmond, gebruikten dorpsbewoners het duinlandschap gedurende een lange tijd (zo'n 1000 jaar) intensief voor agrarisch gebruik. Hierdoor is het 'zeedorpenlandschap' ontstaan met een eigen vegetatie. In de 19e eeuw kwam hier bijvoorbeeld de aardappelteelt in zwang. In de relatief vochtige duinvalleien bij Egmond heeft dit geleid tot een mozaïek van kleine, verdiept gelegen aardappelakkers, omgeven door

zandruggen. Veel van deze akkers zijn momenteel als volkstuinen in gebruik.

(8)

Rond 1800 werd de Linie van Beverwijk, een Lunettenzone die aansluit op de Stelling van Amsterdam, aangelegd. De Linie werd gebouwd om Amsterdam te beschermen tegen een Engels-Russisch invasieleger. Een aantal Lunetten in nu nog zichtbaar in het kleinschalige tuinderslandschap (Heemskerkerduin) op de grens van Beverwijk en Heemskerk.

In 1824 werd het Noordhollandsch Kanaal aangelegd als verbinding tussen de haven van Amsterdam en de Noordzee. Dit kanaal grenst aan de noordzijde aan dit ensemble. Het kanaal voldeed al snel niet meer aan de eisen van het groeiende scheepvaartverkeer en enkele decennia later startte men de zoektocht naar alternatieven. In 1876 werd het Noordzeekanaal voor de scheepvaart officieel geopend.

Dit kanaal deelt de kuststrook op in Noord- en Zuid-Kennemerland. Langs het Noordzeekanaal vestigden zich tal van bedrijven (nu deels industrieel erfgoed) en ook ontwikkelde zich hier, bij de monding in de Noordzee, het Hoogovencomplex (nu Tata Steel IJmuiden).

Noord-Kennemerland is al sinds eind 19e eeuw woongebied van forenzen die werken in Amsterdam.

Sinds de tweede helft van de 20e eeuw is de verstedelijking sterk toegenomen, mede onder invloed van het groeikernenbeleid (Alkmaar), de goede bereikbaarheid via het spoor en weg. Ook het toerisme is de afgelopen vijftig jaar sterk gegroeid. Vooral in de badplaatsen aan de Noordzeekust neemt de

recreatieve druk toe (afgeleid van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie).

De Adelbertusakker

De Sint Adelbertusweg is een eeuwenoude oostwestverbinding met de kern van Egmond en de

binnenduinrand. De weg biedt toegang tot de de Adelbertusakker. De Adelbertusakker is een christelijk heiligdom. De naam verwijst naar de heilige Adelbert van Egmond. Op de Adelbertusakker bevindt zich de Adelbertusput, een waterbron waaraan genezende krachten worden toegeschreven. Rond 740 stierf Adelbert van Egmond, die een van de metgezellen was van Willibrord volgens de overlevering.

Aanvankelijk werd er een eenvoudige houten kapel gebouwd boven zijn graf. Volgens de Vita Adalberti zou Adalbert de kust veelvuldig in mist hebben gehuld als er piraten naderden en bij Egmond de brede zeeboezem op wilden varen. Hiervoor was men hem heel dankbaar, waardoor de kapel steeds

belangrijker werd.

In 922 werd Adalbert de beschermheilige van de nieuwe abdij die op ongeveer duizend schreden ten oosten van de kapel werd aangelegd. Kort na 922 werd het graf van Adalbert gelicht in opdracht van Dirk I om hem naar dit klooster over te brengen. In de lege grafkuil welde er een bron op die al gauw een plek werd waar men genezing zocht. Volgens de verhalen zou Erlindis, de dochter van Dirk II, hier van blindheid aan een oog genezen zijn. In 1113 werd boven de bron een nieuwe tufstenen kerk gebouwd.

Deze werd op 3 november 1113 ingewijd. In het notitieboek van de Egmondse memoriemeester Hendrik van Son dat uit het einde van de 15e eeuw stamt, blijkt dat op 15 en 25 juni de monniken en pelgrims na de hoogmis in de abdijkerk in een processie naar de kapel gingen over de Aelbrecht- of Aelbertsweg.

In de Reformatie werden de gebouwen hier afgebroken, nadat ze lange tijd dienst hadden gedaan.

Sindsdien was de put in handen van de Hervormde gemeente. Sinds het begin van de 18e eeuw is er hier op de plek alleen nog de Adalbertusput aanwezig.

Vanaf het midden van de 19e eeuw kwam de plek opnieuw in de belangstelling te staan en in 1860 kreeg men van de Hervormde kerkvoogden toestemming om op afstand van een Hollandse el een schutting met hekje te plaatsen. In 1888 werd er door de kerkvoogden een commissie ingesteld die gelden moest inzamelen om de put te restaureren.

In 1920 en 1924 werd door Jan Hendrik Holwerda een archeologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij de fundamenten van de kapel teruggevonden werden. In later jaren is het grondplan van de kapel

gemarkeerd met grote zandsteenblokken. In 1921 kocht Gerrit van den Bosch, een margarinefabrikant en politicus uit Alkmaar, de rondom de put gelegen Sint-Adelbertusakker en richtte dit armelijk bouwlandje in. Bij de put kwam er een kruis en knielbanken. Vanaf 1923 komen hier jaarlijks parochianen, pelgrims en monniken van de abdij samen om de eucharistie te vieren op de eerste zondag na het feest van Sint-Adalbert. In 1934 werd een houten bouwwerk geplaatst en biedt het hogergelegen altaar beschutting. De Adelbertusput wordt tot de dag van vandaag nog veelvuldig bezocht.

(9)

bebouwing en woningen. Anno nu karakteriseert de Sint Adelbertusweg zich inmiddels als een bebouwd lint. De woningen langs de Sint Adelbertusweg zijn vrijstaand of twee-onder-een-kap woningen en hebben ruime voortuinen en diepe achtertuinen.

In figuren 3 tot en met 8 is het plangebied door de jaren heen weergegeven.

(10)

2.1.1 Ontwikkelopgave

In de binnenduinrand is een versterking van de landschappelijke structuur gewenst. Bij nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld bij planwijziging) zal versterking van de landschappelijke structuur nadrukkelijk worden meegewogen. Vanouds vormt de Binnenduinrand de zone waar het wonen was geconcentreerd. Verspreid over de Binnenduinrand-Zuid wordt in verschillende dichtheden gewoond.

Wanneer gekozen wordt voor nieuwbouw in het buitengebied liggen in deze zone de grootste kansen.

De variatie aan functies in de Binnenduinrand (bollenteelt, duinrellen, duinweiden, woonkernen en buurtschappen, recreatieterreinen) en daarmee ook variatie in sferen (agrarisch, natuurlijk, stedelijk) en dynamiek (rust, drukte) dient behouden te blijven.

2.2 Bestaande situatie

Het perceel Sint Adelbertusweg 42 bestaat uit drie kadastrale percelen (zie paragraaf 1.2). Planologisch is het één bouwperceel. Oorspronkelijk was het gehele perceel in gebruik door een agrarisch bedrijf, nu doet alleen de grote schuur op het perceel en de terreinverharding daar nog aan denken. De

bedrijfsactiviteiten zijn in 1997 gestaakt. In de schuur vindt tegenwoordig vooral opslag plaats. Een deel van het te ontwikkelen terrein is in gebruik voor groentetuintjes.

(11)

2.3 Nieuwe ontwikkeling

Het bouwplan bestaat uit de herinrichting van het terreingedeelte met kadastraal nummer 1694. De bestaande woningen worden planologisch zelfstandige bouwpercelen.

Op het perceel 1694 bevindt zich momenteel een grote voormalige agrarische schuur, die het zicht op de achtergelegen akkers belet. Het perceel is bovendien bijna geheel verhard. De bebouwing en perceelinrichting werkt daarmee ontsierend voor de omgeving. Sloop van deze bebouwing en terreininrichting is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, mits de nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.

Figuur 8: Indruk bestaand straatbeeld (bron: Google streetview)

Figuur 9: Indruk bestaand straatbeeld (bron: Google streetview)

Het perceel wordt met het oog op die kwaliteitsverbetering opnieuw ingericht voor vier nieuwe

bouwkavels met tuinen en parkeervoorzieningen en tot groenstroken met laagblijvend groen. Belangrijke voorwaarde voor de kwaliteitsverbetering is de toename van ruimtelijke kwaliteit langs de Sint

Adelbertusweg en de beleving van het landelijke gebied daarachter. De woningen worden daarom als twee-onder-een-kap woning op twee gedeelten van het perceel geconcentreerd. Aan weerszijden van de woningen en zo ook in het midden, ontstaat vanaf de Sint Adelbertusweg doorzicht naar het

achtergelegen gebied.

In de lengterichting van de te ontwikkelen percelen wordt een bestemming 'Groen' opgenomen, waarop niet mag worden gebouwd en geen hooggroeiende beplanting mag worden aangebracht. Deze

groenstroken zorgen voor lucht tussen de woningen en doorzichten naar de polder achter de woningen vanaf de Sint Adelbertusweg. Doordat deze groenstroken niet mogen worden bebouwd en niet mogen worden aangewend voor woondoeleinden, zijn de groenstroken niet aan te merken als achtererfgebied

(12)

volgens het wettelijke stelsel voor vergunningsvrij bouwen. Daarmee wordt ook geborgd dat de groenstroken in de toekomst openblijven. Een vergunningplicht voor het uitvoeren van werk of werkzaamheden in het bestemmingsplan voor de bestemming 'Groen' zorgt ervoor dat er geen beplanting of anderszins groen wordt geplant waarmee de doorkijk wordt belemmerd.

De ruimtelijke kwaliteit komt alsnog onder druk te staan als de groenstroken vrij blijven maar langs de groenstroken lange schuttingen als erfscheiding worden geplaatst. Privaatrechtelijk wordt daarom tevens geborgd dat als erfscheidingen langs de groenstroken uitsluitend hagen mogen worden geplaatst.

Op de vier bouwkavels worden vier duurzame twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd via (collectief) particulier opdrachtgeverschap. De woningen hebben een maximale goot- en nokhoogte van

respectievelijk 4 en 9 meter. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht.

Bijbehorende bouwwerken, zoals een garage, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht.

Voor het overige wordt het planologische beleid aangehouden van de gemeente Bergen NH voor de woonpercelen in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid'.

Eveneens gelijk aan dit planologische beleid voor de woonpercelen aan de Sint Adelbertusweg wordt het voorerfgebied bestemd voor 'Tuin', welke bestemming minder bouwmogelijkheden kent. Op zowel de bestemmingen 'Tuin' als 'Wonen' mogen parkeervoorzieningen worden gemaakt. Op de percelen is ruimte voor parkeerplaatsen per woning. De percelen krijgen een gedeelde uitweg naar de Sint Adelbertusweg van circa 2,5 meter breed. De vijfde parkeerplaats voor bezoekers wordt haaks op de percelen aan de Sint Adelbertusweg gerealiseerd, tussen de beide uitwegen van de vier woningen en in de middelste groenstrook.

In figuur 10 is de stedenbouwkundige opzet van het plan opgenomen, met in figuur 11 de verbeelding die op basis van de stedenbouwkundige opzet in voorliggend bestemmingsplan is opgenomen.

Figuur 10: stedenbouwkundige opzet

(13)

Figuur 11: opzet verbeelding bestemmingsplan

(14)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR heeft als ondertitel 'Nederland concurrerend,

bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:

Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;

Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte

ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.

Bereikbaarheid is een andere doelstelling van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.

Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land.

In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en op 1 oktober 2012 uitgebreid. Het omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn onder andere de

mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond Rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Het Barro heeft voor het voorliggende plan geen consequenties en is verder in overeenstemming met het SVIR opgesteld.

(15)

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie

Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie

ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

Leefomgeving

a. Klimaatverandering: Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.

b. Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de

ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico’s en die een gezonde levensstijl ondersteunt.

c. Biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

Gebruik van de leefomgeving

a. Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor.

Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.

b. Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.

c. Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.

d. Landschap: De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

De ambities van de Omgevingsvisie NH2050 vinden hun doorwerking in algemeen geldende regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland, ofwel: "PRV".

(16)

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. De laatste wijziging van de PRV is op 27 mei 2019 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze wijziging zijn onder andere de artikelen met betrekking tot agrarische bouwpercelen, glastuinbouw en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie aangepast. De gewijzigde PRV is op 7 juni 2019 in werking getreden. De verordening is een juridische doorvertaling van het beleid uit de Structuurvisie.

In de Omgevingsvisie NH2050 wordt voor de ruimtelijke kwaliteit vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000, Wetlands of nationaal Park.

3.2.2.1 Nieuwe stedelijk e ontwik k eling

Het volledige plangebied kent een stedelijke bestemming ('Wonen') en heeft een stedelijke functie. Ook ligt het perceel in een bestaande lintbebouwing met uitsluitend stedelijke functies. Daarmee is sprake van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen en daarbij behorende infrastructuur. De ontwikkeling vindt daarmee plaats binnen Bestaand Stedelijk Gebied (BSG). De ontwikkeling betreft de realisatie van vier woningen. Daarmee is het geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de PRV en artikel 1.1.1. lid 1 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening.

Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Daarvoor geldt geen verplichting voor regionale

afstemming van de woningbouw in relatie tot de regionale woningbouwbehoefte (artikel 5a PRV). Artikel 5c PRV bepaalt dat alleen kleinschalige ontwikkelingen buiten BSG mogen plaatsvinden als deze plaatsvinden binnen bestaand bouwblok dat reeds in een stedelijke functie voorziet. Omdat sprake is van BSG voldoet de ontwikkeling aan artikel 5c.

3.2.2.2 NNN-gebied

Op basis van de PRV zijn gebieden met bijzondere natuurwaarden aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Deze gebieden zijn op basis van de PRV beschermd tegen ontwikkelingen die een aantasting vormen van de wezenlijke kenmerken of waarden, of tot een vermindering van het oppervlakte van het NNN of de natuurverbindingen vormen. In artikel 19 van de PRV is daarom een verbod

opgenomen om dergelijke ontwikkelingen met een bestemmingsplan mogelijk te maken (lid 3).

Figuur 12: Ligging plangebied nabij NNN-gebied

Het plangebied grenst aan het NNN-gebied Noordhollands Duinreservaat (zie figuur 12). De vervanging van een loods door vier gasloze duurzame woningen tast de natuurwaarden in het NNN-gebied niet aan.

Ook zorgt de ontwikkeling niet voor afname van de oppervlakte van het NNN-gebied.

(17)

3.2.2.3 Weidevogelgebieden

De PRV beschermt weidevogelgebieden tegen ontwikkelingen die het gebied minder geschikt maken voor weidevogels. Bestemmingsplannen mogen volgens artikel 25 PRV niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen in weidevogelgebieden. In figuur 13 is de planlocatie opgenomen in relatie tot het weidevogelgebied (groene archering). Het plangebied ligt niet in of nabij een weidevogelgebied.

Figuur 13: Weidevogelgebied, plangebied omkaderd

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030

De structuurvisie beschrijft de gewenste ontwikkeling van het landelijk gebied. De visie is een leidraad die richting geeft aan het eigen gemeentelijk handelen en helpt bij het maken van keuzes met de blik gericht op de toekomst. De centrale koers van de structuurvisie is het behouden, versterken en herstellen van de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

De structuurvisie zet in op behoud en versterking van landschappelijke kwaliteiten door:

de zichtbare ontwikkelingsgeschiedenis in het landschap;

de belevingselementen zoals openheid, doorzichten, duisternis en stilte;

de natuurlijke waarden zoals weidevogelgebieden.

En ten aanzien van cultuurhistorische kwaliteiten:

de aanwezige historische structuurlijnen zoals de verkavelingsstructuren, dijken en vaarten;

de aanwezige cultuurhistorische objecten zoals molens, stolpboerderijen en het WOII-erfgoed.

In het landelijk gebied zijn diverse gebruiksfuncties aanwezig. De hoofdlijnen visie wonen zijn:

woningbouw vindt primair plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Uitbreiding vindt slechts plaats buiten de kern, indien de noodzaak hiervoor kan worden aangetoond.

een landschappelijke afronding van Egmond aan den Hoef en Egmond Binnen biedt in dat geval mogelijkheden.

vrijkomende agrarische bebouwing biedt onder voorwaarden ruimte aan realisatie van nieuwe woningen.

(18)

Planspecifiek

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de structuurvisie 2030.

(19)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de verschillende relevante ruimtelijke- en milieuaspecten behandeld. Per aspect wordt beoordeeld of de voorliggende ontwikkeling die met het bestemmingsplan wordt beoogd ruimtelijk aanvaardbaar is.

4.1 Milieu

4.1.1 Besluit milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit,

bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten.

Het komt erop neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Op de ontwikkellocatie is sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van de lijst Mer-plichtige activiteiten, echter ligt het woningbouwaantal zeer ver onder de drempelwaarde van 2000 woningen. Een Mer-beoordeling is daarom niet nodig en volstaat een vormvrije

Mer-beoordeling. Deze vormvrije Mer-beoordeling is vormgegeven in een aanmeldingsnotitie m.e.r. Deze aanmeldingsnotitie is ter besluitvorming aan het college voorgelegd.

4.1.2 Bodemkwaliteit

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige

bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de

bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Planspecifiek

Naar de bodemhygiëne heeft Landview uit Hoorn onderzoek verricht (2019609, 24 september 2019). De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 1 het door haar verrichte onderzoek dat op de locatie, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's bestaan voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin. Volledigheidshalve wordt voorts naar de inhoud van het rapport verwezen.

4.1.3 Geluid

Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De

belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.

(20)

In de Wet geluidhinder (Wgh) is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de

geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of (spoor)weg op geluidsgevoelige bebouwing.

4.1.3.1 Wegverk eersgeluid

Ingevolge de Wgh is de zone langs een buitenstedelijk gelegen weg met twee rijbanen maximaal 250 meter. In de buurt van het plangebied zijn diverse wegen aanwezig. De belangrijkste zijn de Herenweg en de Sint Adelbertusweg. De Herenweg is een weg met twee rijbanen en een snelheidsbeperking van 60 km/u. Het plangebied ligt binnen de zone van de Herenweg, zodat er een wettelijke verplichting voor onderzoek naar geluidbelasting door wegverkeersgeluid bestaat. De Sint Adelbertusweg is een weg met een snelheidsbeperking van 30 km/u. Wegen met een snelheidsbeperking van maximaal 30 km/u hebben geen zone. Op grond van de Wgh geldt voor deze wegen geen verplicht onderzoek naar geluidbelasting.

4.1.3.2 Woon- en leefk limaat

Als een bestemmingsplan geen betrekking heeft op een locatie binnen een zone van industrieterrein of gezoneerde (spoor)weg, dan is het evenwel wenselijk om in het kader van een goed woon- en

leefklimaat onderzoek te doen naar de belasting op de toekomstige woningen door geluid van andere bronnen, zoals een 30 km/u weg.

Planspecifiek

Zoals hierboven is aangegeven ligt het plangebied binnen de zone de 250 meter van de Herenweg (N512). BuroDB uit Franeker heeft onderzoek verricht naar de akoestische belasting op de toekomstige woningen (RPT20231707-01, 21 januari 2020). De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.

50 k m/u

BuroDB concludeert op basis van haar onderzoek dat de hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de N512, 45 dB is aan de oostzijde van de planlocatie. Voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en onderzoek naar geluidsbeperkende maatregelen is daarom niet nodig. Ook de aanvraag van ontheffing van een hogere grenswaarde is niet nodig.

30 k m/u

Uit het onderzoek volgt voorts dat bij geen van woningen de geluidsbelasting door het verkeer op de Sint Adelbertusweg hoger is dan de grenswaarde van 55 dB. Deze grenswaarde wordt beschouwd als de maximale norm waarbij nog kan worden gesproken van een redelijk woon- en leefklimaat. De hoogste geluidsbelasting treedt op aan de zuidzijde (voorzijde) van de woningen. De maximale geluidsbelasting is 47 dB. Met een maximale geluidsbelasting van 47 dB wordt voldaan aan de milieuclassificatie 'goed' van de Milieu Kwaliteits Maat. Bij deze maximale waarde kan worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

(21)

Ten aanzien van het aspect geluid voldoet het plan aan de randvoorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening. Het plan kan zonder verdere maatregelen worden gerealiseerd.

4.1.4 Luchtkwaliteit

De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10

aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip “niet in betekenende mate bijdragen”

(NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de

luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' heeft de wetgever in kwantitatieve zin invulling gegeven aan projecten die meer dan in betekende mate aan verslechtering bijdragen. Voor woningbouwontwikkelingen is die grens gelegd op de toevoeging van meer dan 1.500 woningen.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling betreft het vervangen van een loods met 4 woningen. Hier is derhalve sprake van een ontwikkeling die beschouwd kan worden als niet in betekenende mate.

4.1.5 Milieuzonering

Bedrijven zijn milieubelastende functies die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een

planologische procedure waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies.

Planspecifiek

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die als gevolg van de ontwikkeling in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt.

(22)

4.1.6 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risico's bij industriële activiteiten en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Het betreft risico's die verbonden zijn met onder meer de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen, voor zover deze stoffen als gevolg van een voorval vrij kunnen komen. De nadruk van het veiligheidsbeleid ligt op een kwalitatieve benadering en heeft tot doel om het risico van (grote) ongevallen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (preventie), anderzijds door de gevolgen van een eventueel ongeval te verkleinen (repressie).

In het beleid voor externe veiligheid wordt onderscheidt gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijk stoffen.

Voor kwetsbare objecten geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico bij een kans van 1 op 1 miljoen per jaar. Het gebied waarbinnen deze norm wordt overschreden wordt begrensd door de 10-6 contour. Voor beperkt kwetsbare objecten is dit een richtwaarde.

Het groepsrisico (GR) is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers voorkomt. Tevens wordt het groepsrisico beschouwd als maat voor de maatschappelijke ontwrichting welke kan ontstaan ten gevolge van een incident. Het gebied waarbinnen het groepsrisico dient te worden beschouwd is het invloedsgebied. Het groepsrisico is niet ruimtelijk (met contouren) weer te geven.

Ruimtelijke besluiten worden met betrekking tot inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen getoetst aan de besluiten externe veiligheid;

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Planspecifiek

Het plan voorziet niet in de komst van een nieuwe risicorelevante activiteit naar het plangebied.

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicorelevante activiteiten binnen inrichtingen. Omdat in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen, is dit aspect niet aan de orde.

Het plangebied is gelegen binnen 200 meter van een weg (N512) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (zie figuur 14). Daarom dienen de gevolgen voor het groepsrisico, als gevolg van het plangebied, te worden berekend of te worden bepaald.

(23)

Figuur 14: Risicovolle inrichtingen en routes, plangebied omkaderd

Door AVIV is een notitie opgesteld over de invloed van de N512 op de planontwikkeling op het gebied van externe veiligheid. Deze notitie is bijgevoegd als Bijlage 3.

De planlocatie ligt op ca. 100 m van de N512. In bestemmingsplan kernen Egmond (2013) wordt gesteld dat “gezien de ligging van deze weg en de activiteiten in het achterliggende gebied, het niet is te

verwachten dat over deze weg significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden vervoerd.” Dit wordt bevestigd door de OD/VR die stelt dat mag worden uitgegaan van 50 transporten LPG per jaar. Deze transportstroom dient mogelijk ter bevoorrading van het LPG-tankstation aan de Heilooër Zeeweg in Egmond aan den Hoef.

Plaatsgebonden risico

Voor de vaststelling van het plaatsgebonden risico is gebruik gemaakt van de vuistregels voor wegtype

‘buiten de bebouwde kom (80 km/uur)’: Wanneer het aantal GF3 transporten per jaar lager is dan 500 heeft een weg buiten de bebouwde k om geen 10-6-contour.

Het veronderstelde aantal LPG-transporten (stofcategorie GF3) ligt ruimschoots onder de 500. Er is derhalve geen sprake van een PR 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Groepsrisico

Voor de vaststelling van het groepsrisico is gebruik gemaakt van de vuistregels voor wegtype ‘buiten de bebouwde kom (80 km/uur)’: Wanneer GF3 minder is dan de drempelwaarde in Tabel 1-7 (2-zijdige bebouwing) wordt 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden.

Ter bepaling van de personendichtheid zijn de bevolkingsgegevens binnen het invloedsgebied van GF3 opgevraagd uit de BAG-populatieservice. In de notitie is bepaald dat de dichtheid van aanwezige personen 46 personen/ha overdag en 96 personen/ha in de avond/nacht is. Omdat in de

risicoberekeningen ervan uitgegaan wordt dat het transport van gevaarlijke stoffen hoofdzakelijk overdag plaatsvindt, wordt voor de toetsing de dichtheid van 46 personen/ha gehanteerd.

Bij een personendichtheid van 100 personen/ha op 20 m aan weerszijden van de weg zijn 130

GF3-transporten nodig om 10% van de oriëntatiewaarde te overschrijden.De personendichtheid overdag

(24)

is 46 personen/ha. Het aantal GF3-transporten is met 50 aanzienlijk lager dan de hierboven genoemde 130. De conclusie kan worden getrokken dat het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Omdat de toename van het groepsrisico beperkt blijft tot minder dan 10% van de oriëntatiewaarde kan worden volstaan met een beperkt verantwoording van het groepsrisico. Door de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord is een advies uitgebracht welke kan worden gebruikt bij de beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Bepaald is dan een 'koude BLEVE' het maatgevende scenario is voor voorliggend initiatief. Een koude BLEVE kan veroorzaakt worden door een externe beschadiging, bijvoorbeeld een botsing. Hierdoor scheurt de tank open. LPG komt vrij en ontsteekt direct. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. De effecten van een koude BLEVE zijn hittestraling, overdruk en scherfwerking. Tot op een afstand van 130 m kan nog ruitbreuk optreden. Bouwkundige schade kan dichterbij groot zijn. Tot een afstand van circa 200 m kunnen objecten in brand raken. Personen buiten kunnen tot op een afstand van 330 m

brandwonden krijgen.

Zelfredzaamheid

Verwacht wordt dat de aanwezige personen in het plangebied vergelijkbaar zelfredzaam zijn met de doorsnede van de Nederlandse samenleving.

Een intact gebouw is geschikt om uit weg te vluchten na de ‘koude BLEVE’. De afstand tot de ongevalslocatie in combinatie met de gebruikte materialen tijdens de bouw, het al dan niet openstaan van ramen en deuren bepaalt de invloed van secundaire brand. Het scenario betreft een flitsramp, d.w.z.

men krijgt geen signaal vooraf, en het voltrekt zich in circa 11 s. Alleen zij die binnen die 11 seconden een veiliger plaats bereiken beperken de mate van verbranding. De ernst van verbranding bepaalt de kans op overlijden.

Verwacht kan worden dat het beschikbaar zijn van NL-Alert geen invloed heeft, omdat dit het scenariotype flitsramp betreft.

Bestrijdbaarheid

De opkomsttijden van de brandweer liggen boven de normtijden zoals die zijn gesteld in het besluit veiligheidsregio’s. In de avond/weekend/nacht situatie doet de brandweer er 11.21 minuten over om ter plaatse te komen. In de dag situatie is dit 12:41minuten. Voor een woonfunctie geldt een opkomsttijd van 8 minuten op basis van het bovengenoemde besluit.

Het plangebied is in voldoende mate tweezijdig bereikbaar zodat de brandweer eventueel optredende effecten kan bestrijden.

Het plangebied is beoordeeld op de aanwezigheid en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen.

Hieruit blijkt dat er voldoende primaire bluswaterwinningen aanwezig zijn ter hoogte van het plangebied.

Secundaire waterwinning in de vorm van open water is niet aanwezig.

Mogelijkheden voor bronbestrijding bij een ‘koude BLEVE’ zijn niet aanwezig. Die effectafstand kan niet beïnvloed worden. De bestrijding richt zich op het helpen van hen in nood en het blussen van secundaire branden.

Het scenario ‘koude BLEVE’ LPG zorgt op deze afstand mogelijk voor dodelijke slachtoffers. Personen kunnen namelijk buiten zijn en het is reëel dat personen binnen eveneens in gevaar komen. Er is een inschatting gemaakt in aantallen personen die door dit plan voor de rampenbestrijding van invloed zijn.

Gebleken is dat het aantal personen dat buiten aanwezig is in de nacht in de bestaande en nieuwe situatie gelijk blijft (4). In de dagperiode neemt het aantal personen toe van 20 naar 21.

De constructie van de gebouwen en de toegepaste materialen zijn van invloed op het

beschermingsniveau van de bebouwing. Hiermee kan rekening wordne gehouden bij het ontwerp van de bebouwing.

Conclusie

(25)

Omdat er binnen het plangebied voldoende vluchtwegen zijn die weg leiden van de bron van de ramp en het aantal personen dat buiten aanwezig is minimaal toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie wordt de nieuwe situatie als aanvaardbaar beoordeeld. De aanwezige personen worden als zelfredzaam beoordeeld. Door aandacht te besteden aan de uitvoering van de woningen kan ervoor worden gezorgd dat de personen die binnen aanwezig zijn, voldoende zijn beschermd tot en met het moment van rampenbestrijding. Desalniettemin zijn voor deze personen voldoende vluchtmogelijkheden aanwezig die leiden weg van de ramp.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.1.7 Luchthavenindelingsbesluit

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op de Wet luchtvaart. In de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

In het LIB is o.a. een beperkingengebied vastgesteld waar in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de bestemming of het gebruik van de grond. Het beperkingengebied is aangegeven op

kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het LIB. Er zijn vijf beperkingengebieden (LIB 1 t/m 5). De voorliggende planlocatie ligt niet in één van de beperkingengebieden. Er is derhalve geen strijd met het LIB.

4.2 Water

4.2.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het uitwerkingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de

verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

1. ruimtelijk relevant waterbeleid;

2. de taken van de waterbeherende instantie;

3. het overleg met de waterbeherende instantie;

4. het huidige watersysteem;

5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te

waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

In de volgende subparagraaf wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd.

(26)

4.2.2 Beleid en regelgeving

4.2.2.1 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is

samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de

drinkwatervoorziening).

De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.

Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning.

Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

4.2.2.2 Nationaal waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 is het rijksplan voor het waterbeleid. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte

klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn verwerkt:

Hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid

Gewenste ontwikkelingen, de werking en de bescherming van de watersystemen in Nederland Benodigde maatregelen en ontwikkelingen

Beheerplannen voor de stroomgebieden

Beheerplannen voor de gebieden met overstromingsrisico Mariene Strategie

Beleidsnota Noordzee Functies van de rijkswateren

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen, maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel) kan bij het vaststellen van een regionaal waterplan of een beheerplan niet zo maar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.

4.2.2.3 Waterbesluit

In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van

watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.

(27)

Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk.

Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft.

Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:

het uitvoeren van activiteiten genoemd in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (behoudens enkele uitzonderingen);

het uitvoeren van onderhoud, aanleg of wijziging van waterstaatswerken door of in opdracht van de beheerder;

het maken van werken om oeverafslag tegen te gaan;

het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende objecten in andere rijkswateren dan de grote rivieren.

Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.

4.2.2.4 Watervisie 2021 - Uitvoeringsprogramma 2016 - 2021

De Watervisie 2021 geeft aan waar het provinciale waterbeleid voor de lange termijn op gericht is en waar de prioriteiten voor de planperiode 2016-2021 liggen.

Het Uitvoeringsprogramma geeft inzicht in de uit te voeren acties, de instrumenten die worden ingezet en het beschikbare budget. Tevens wordt duidelijk gemaakt hoe wordt bijgedragen aan de in de Watervisie genoemde lange termijn doelen.

4.2.2.5 Waterbeleid HHNK

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het

programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.2.3 Watertoets

Hieronder wordt een watertoets uitgevoerd teneinde de waterbelangen die gelden voor de planlocatie goed te beschouwen.

(28)

4.2.3.1 Waterk ering

De planlocatie is niet binnen (de invloedsfeer van) een waterkering gelegen. Negatieve effecten op de waterkering zijn daarom niet aanwezig.

4.2.3.2 Oppervlak tewater

Op de noordelijke perceelsgrens van het plangebied ligt een primaire watergang. Deze primaire watergang heeft een belangrijke afvoerende functie (afvangen drangwater uit de duinen en afvoeren hemelwater). Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het buitengewoon onderhoud, baggeren en natte profiel. Het droge profiel dient door de aanliggende eigenaren te worden onderhouden. Omwille van het onderhoud zijn opstallen, opgaande houtige beplanting en andere bouwwerken direct langs deze watergang niet wenselijk.

De voorliggende ontwikkeling heeft verder geen invloed op de hoeveelheid aanwezige oppervlaktewater.

4.2.3.3 Oppervlak teverharding / infiltratie hemelwater

Het plangebied is thans 100% verhard. In de nieuwe situatie wordt veel groen aangebracht in de vorm van tuinen en openbaar groen. De oppervlakte verharding neemt daardoor behoorlijk af, wat gunstig is voor het opvangen en afvloeien van hemelwater.

4.2.3.4 Klimaatadaptie

Door een veranderend klimaat wordt het weer steeds extremer, hierdoor zullen periodes van hitte en droogte maar ook van overvloedige regenval steeds vaker voorkomen. Het is belangrijk om hier in het ontwerp rekening mee te houden om ook in de toekomst een prettig leefklimaat te behouden.

Het uitgangspunt is om het hemelwater zoveel mogelijk te bergen binnen het plangebied. Omdat op de planlocatie sprake is van siltige grond. Infiltratie van hemelwater is daardoor mogelijk, maar werkt het beste met extra maatregelen, zoals grindkoffers, cunet (met zand) of infiltratiekratten. Ruim bemeten (verdiepte) groenstroken en groene tuinen zijn zowel effectief bij wateroverlast als hittestress. Hierin voorziet het plan. Het hoogheemraadschap heeft initiatiefnemers aangegeven graag mee te denken over een klimaat adaptieve inrichting.

4.2.3.5 Waterk waliteit en riolering

De ambitie van het Hoogheemraadschap is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd.

Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. In het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Het waterschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Deze adviezen worden in het kader van de omgevingsvergunning meegenomen.

Planspecifiek

Het aspect waterhuishouding staat de voorliggende ontwikkeling niet in de weg.

(29)

4.3 Ecologie

4.3.1 Soortenbescherming

Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden

gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming.

Voor de aanwezigheid van beschermde soorten is door Els & Linde BV te Hilversum ter plaatse een verkennend onderzoek gedaan (19.173, 5 mei 2019). De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting. Els & Linde concludeert aan de hand van haar locatiebezoek dat er voor de sloop van de bestaande opstallen en realisatie van de woningbouw geen ontheffing noodzakelijk is op grond van de Wet natuurbescherming. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar.

4.3.2 Gebiedsbescherming

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (extern) effect hebben op nabijgelegen natuurgebieden. De gebiedsbescherming in de Wet natuurbescherming vindt plaats via de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden). Aantasting van deze gebieden als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is verboden.

De planlocatie is niet gelegen in een Natura2000 gebied, zodat geen sprake is van directe gevolgen van de ontwikkeling voor een Natura2000 gebied. De planlocatie ligt wel op korte afstand van diverse Natura2000 gebieden. Dit betreffen:

Eilandspolder: ca. 10 km afstand;

Noordhollands Duinreservaat: ca 115 m afstand;

Schoorlse Duinen: ca 9,0 km afstand, en;

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder: ca. 12,8 km afstand.

Dit zijn gebieden waarin stikstofgevoelige habitattype voorkomen.

Stikstofdepositie bestaat in gereduceerde vorm (NH3, ammoniak) en geoxideerde vorm (stikstofoxide, NOx). Beide vormen van stikstof kunnen worden omgezet tot de nutriënten ammonium (NH4) en nitraat (NO3). De extra aanvoer van deze voedingsstoffen kan vooral bedreigend zijn voor voedselarme

habitattypen. Door de verrijking kan de vegetatie verruigen en kunnen kenmerkende soorten van schrale milieus verdwijnen. Daarnaast kan depositie van stikstof en dan vooral depositie van ammoniak, leiden tot een daling van de bodem-pH. Door verzuring verdwijnen gevoelige soorten en neemt de

soortenrijkdom en kwaliteit van zuurgevoelige habitattypen af.

Voor de toetsing van de effecten is het van belang om vast te stellen of de kritische depositiewaarde (KDW) van de betreffende habitattypen wordt overschreden. De KDW is de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of

vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Een overschrijding van de KDW betekent niet direct dat dit leidt tot een daadwerkelijke verslechtering van de kwaliteit, dit is afhankelijk van lokale situatie, waarbij er sprake kan zijn van buffering ten aanzien verzuring of vermesting.

Planspecifiek

De van het plangebied afkomstige stikstofemissie als gevolg van de bouw- en gebruiksfase kunnen in potentie het Natura2000 gebied aantasten. Daarom is onderzoek naar de stikstofemissie en depositie verricht door Els & Linde uit Hilversum d.d. 31 maart 2021. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.

Voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase is een berekening met de AERIUS Calculator (versie 15 oktober 2020) uitgevoerd, welke geen rekening meer houdt met de vrijstellingen in het voormalige PAS.

Els & Linde heeft in haar onderzoek voor de aanlegfase verschillende bouwwijzen berekend om de

(30)

effecten daarvan in beeld te brengen.

Els & Linde concludeert aan de hand van haar onderzoek dat ten opzichte van de huidige situatie in de gebruiksfase geen toename plaatsvindt van de stikstofdepositie. Voor de aanlegfase is er uitgegaan van sloop-nieuwbouw, waarbij is aangenomen dat het slopen en bouwrijp maken voor het gehele project in het eerste jaar wordt uitgevoerd en dat er ieder jaar twee woningen worden gebouwd.

Uit de berekening blijkt dat in het eerste jaar een depositie van 0,04 mol N/ha ontstaat en in het tweede jaar een depositie van 0,02 mol N/ha. Er is een verhoging geconstateerd op grijze duinen kalkarm en kalkrijk. In de memo is beschreven dat deze verhogingen niet significant zijn ten opzichte van de doelstellingen van het Natura 2000-gebied. Dit is in overeenstemming met de vuistregel die is beschreven in de Handreiking Voortoets Stikstof van BIJ12.

Dat betekent dat er geen significant effect is te verwachten. Daarmee is het project niet vergunningplichtig onder de Wet natuurbescherming en is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

4.4.1 Erfgoedwet

In de Erfgoedwet (2016) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de

archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.

In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid' is de bescherming van archeologische waarden in het plangebied geregeld. Het plangebied kent in dat bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 27.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;

b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) geldt dat ter plaatse van de bestemming Waarde - Archeologie - 3 uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan;

1. met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;

2. met een oppervlakte van meer dan 500 m², waarvoor geen graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm uitgevoerd hoeven te worden of waarvoor geen heiwerkzaamheden uitgevoerd hoeven te worden.

In dit bestemmingsplan is de archeologische bescherming van het moederplan overgenomen. Dit betekent dat bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning beoordeeld zal worden in hoeverre het bouwvoornemen in overeenstemming is met bovenstaande bouwregels. In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan kan worden opgemerkt dat de twee bouwvlakken vier woningen toestaan met een gezamenlijke grondoppervlakte van 336 m2.

4.4.2 Cultuurhistorische Nota Bergen 2009 - 2018

De nota beoogt richtinggevend te zijn voor het beleid op het gebied van de nog aanwezige, tastbare cultuurhistorische waarden in het landschap en in de dorpen. Het beleid heeft betrekking op de drie pijlers van de cultuurhistorie: archeologie, landschap en bebouwing. De hoofduitgangspunten van de gemeente zijn:

naarmate de ontwikkelingslocatie een grotere cultuurhistorische waarde heeft, wordt de

cultuurhistorie eerder in de besluitvorming betrokken; alle betrokkenen weten van te voren waar ze

(31)

bij ruimtelijke ingrepen wordt niet alleen onderzocht welke archeologische, maar ook welke andere cultuurhistorische waarden in het geding zijn;

Bergen is rijk aan cultuurhistorie. De cultuurhistorie is belangrijk voor de identiteit binnen de gemeente. Behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden van de gemeente Bergen zijn de hoofduitgangspunten in het cultuurhistorische beleid;

cultuurhistorie betreft een zaak van de hele samenleving; toegankelijkheid en ontsluiting van de cultuurhistorie is voor bewoners en bezoekers;

cultuurhistorie betreft het object in zijn omgeving, maar ook de omgeving als zodanig;

de diverse kernen van Bergen hebben elk een eigen karakter of identiteit. De kernen staan niet los van het landschap, maar zijn daarin opgenomen. Het landschap heeft ook een identiteit. Tezamen vormen deze componenten de identiteit van Bergen. In de doelstelling en ambitie wordt geen hiërarchie van de componenten aangebracht, maar een gericht beleid op maat aangehouden.

Het plangebied maakt deel uit van de binnenduinrand. De overgangen tussen de binnenduinrand en de polder gelden als uitermate bijzonder. Het beleid is gericht op behoud van het contrast tussen het open landschap en de meer besloten duinrand en het respecteren, behouden en versterken van de historische structuren (dijken, infrastructuur, verkaveling) en de positionering van de oorspronkelijke agrarische bebouwing.

Planspecifiek

In de planopzet is rekening gehouden met de beleving van het landschap vanaf de Sint Adelbertusweg, die een belangrijke fietsverbinding naar de Binnenduinrand is.

4.5 Kabels en leidingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen aardgasleidingen, warmtetransportleidingen of hoogspanningsleidingen aanwezig waarmee rekening dient te worden gehouden.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Verkeersafwikkeling

Het perceel wordt nu gebruikt voor stallingsdoeleinden bij woningen. Net als in de huidige situatie worden in de nieuwe situatie de woningen op het perceel ontsloten op de Sint Adelbertusweg. De Sint Adelbertusweg is verkeersveilig ingericht en in staat om de 33 voertuigbewegingen van het plan op te nemen (zie tabel). Er is uitgegaan van de CROW Publicatie 317 (2012). Voor de verkeersgeneratie is uitgegaan van matig stedelijk, rest bebouwde kom.

Woning Aantal Max v/et Totaal

2 onder 1 kap 4 8,2 32,8

Totaal 4 33 (afgerond)

4.6.2 Parkeren

Voor het parkeren wordt conform het vigerende Parapluplan Parkeren getoetst aan de 'Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009'. Vanuit dit beleid worden de CROW-normen van toepassing verklaard op nieuwe bebouwing en/of nieuwe functies. In de navolgende tabel is berekend wat de nieuwe parkeerbehoefte wordt voor het totale plan, uitgaande van rest bebouwde kom, weinig stedelijk.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij hopen samen met u door goede maatregelen te voorkomen dat patiënten vallen, daarbij is de ondersteuning en oplettendheid van de familie ook heel belangrijk. Vandaar

Voor het bestemmingsplan 'Sint Adelbertusweg 42 Egmond-Binnen' geen exploitatieplan vast te stellen.. Geheimhouding Nee

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, in de vorm van verlichting, worden gebouwd met een

Daarnaast wordt nagegaan of er inderdaad geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen, behalve mogelijk arseen en of barium van nature, aanwezig zijn in

bijlagen regels (vastgesteld) 3.. bestemmingsplan Sint

 Alle meubels zijn goed stabiel zodat u er eventueel op kunt leunen zonder dat het gaat schuiven of kantelen..  De vloer is voldoende stroef zodat u

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst die onder de drempelwaarde vallen moet ook een toets worden uitgevoerd of belangrijke, nadelige

Als dit niet kan, zorg dan dat de randen van de drempels afgeschuind zijn, zodat de kans op struikelen zo klein mogelijk is.. U kunt met buren/kinderen/naasten afspraken