• No results found

Eli Heimans, Hein Willems Heinsius en Jac. P. Thijsse, Geïllustreerde flora van Nederland · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Eli Heimans, Hein Willems Heinsius en Jac. P. Thijsse, Geïllustreerde flora van Nederland · dbnl"

Copied!
2595
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geïllustreerde flora van Nederland

Handleiding voor het bepalen van de naam der in Nederland in het wild groeiende en verbouwde

gewassen en van een groot aantal sierplanten

Eli Heimans, Hein Willems Heinsius en Jac. P. Thijsse

bron

Eli Heimans, Hein Willems Heinsius en Jac. P. Thijsse, Geïllustreerde flora van Nederland.

Handleiding voor het bepalen van de naam der in Nederland in het wild groeiende en verbouwde gewassen en van een groot aantal sierplanten. W. Versluys, Amsterdam 1909 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/heim004geil01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / erven Hein Willems Heinsius / erven Jac. P. Thijsse

(2)

V

Voorbericht

Voor den tweeden druk.

Een excuus voor zijn verschijning heeft dit boek niet van noode. Het werd geboren, nu net tien jaar geleden, toen er nog geen geïllustreerd determineerboek voor de Nederlandsche Flora bestond. Is het, wat de verluchting betreft, geen unicum gebleven, in andere opzichten wel: er is, voor zoo ver wij weten ook in het buitenland, nog geen flora geschreven, waarin, bij het determineeren, van de biologische bijzonderheden en van den habitus door bladstand wordt uitgegaan. Dit is hier het geval, zoodat van een groot getal planten de naam te vinden is, zonder dat de voor beginners zoo moeilijke systematische kenmerken te hulp worden geroepen.

Daarmee is het ontwijfelbaar groote voordeel verkregen, dat de gebruikers er toe geleid worden, de plant te determineeren en niet alleen de bloem. Zoo treedt het plantenleven en niet in de eerste plaats vorm en getal op den voorgrond.

Wel behooren wij een verontschuldiging, of althans een verklaring aan te bieden

voor het lang uitblijven van dezen druk. De eerste toch was in een paar jaar

uitverkocht, sedert 6 jaar was het boek niet meer in den handel; en, mogen wij onze

correspondentie gelooven, dan werd er naar verlangd. Wat er aan ontbrak, weet

niemand beter dan wij zelf; echter, om het werk zóó te wijzigen en uit te breiden,

dat het doel, dat wij ons voor oogen gesteld hadden, bereikt werd, zóó, dat wij zelf

er mee tevreden

(3)

VI

konden zijn, daartoe ontbrak ons de tijd. Wij moesten hulp hebben en vonden tot ons groot genoegen D

R

. H.W. H

EINSIUS

bereid, met ons mee te werken om het boek beter en mooier te maken.

Door hem is dit werk niet alleen in den aard, maar ook in de uitvoering een veel beter boek geworden; de Geïllustreerde Flora is niet meer van ons beiden, maar van ons drieën.

H. en T.

Deze flora verschilt, behalve door den biologischen grondslag der tabellen, van andere, doordat bij de gebruikers weinig of geen kennis van botanie ondersteld wordt: de noodige begrippen worden hier juist bij en door het gebruik der tabellen aangebracht. Ieder, die kan lezen en die weet, waaruit een bloem bestaat, kan ook bepalen met onze flora en leert of repeteert meteen zijn plantkunde. Daardoor is dit boek tevens een inleiding geworden voor het gebruik van een moeielijker flora en voor een zuiver wetenschappelijke beoefening der botanie.

Ook zijn enkele bijzonderheden aangaande de planten opgenomen en, waar dit aanleiding kon geven tot het waarnemen in de natuur, is van de levenswijze het een en ander vermeld. Door overeengekomen teekens (Po, A, B, enz.) is dit hier en daar, waar 't pas gaf, zoo kort mogelijk aangegeven (zie voor de verklaring blz.

XI en XII). Een en ander maakt het boek iets minder droog dan een flora uitteraard wel moet zijn.

Een groot aantal sierplanten van park en tuin, ook enkele veel voorkomende kamer- of kasplanten, zijn in dezen druk opgenomen. Om nu de hoofdtabellen niet noodeloos moeilijk te maken, zijn die telkens in een Aanhangsel bijeen gezet achter en niet in de familielijsten; er zijn, om ze te bepalen - voor zoover dat niet met de gewone lijsten mogelijk is - twee afzonderlijke tabellen achter in het boek te vinden.

Hierdoor is het voordeel verkregen, dat de inlandsche flora gescheiden is van de uitheemsche bijkomelingen; zonder deze laatste, die niet minder mooi of

belangwekkend van levenswijze behoeven te zijn, uit te sluiten.

Op verschillende plaatsen is ruimte gelaten voor eigen aanteekeningen.

(4)

VII

Omdat ons gebleken is, dat het gebruiken van accenten om den klemtoon aan te geven, oorzaak werd van een foutief gebruik van deze teekens, hebben wij den klemtoon, waar dit noodig leek, door een vetter letter aangeduid.

De lagere cryptogamen zijn niet geheel weggelaten; de gebruikers worden daarmee althans eenigszins op weg geholpen.

Evenals in den eersten druk, zijn de onderverdeelingen van groote soorten weggelaten, indien er vergelijkingsmateriaal noodig is, om ze te determineeren; dit laatste is mooi werk voor studenten in de botanie, niet voor liefhebbers en

schoolkinderen. De gebruikte Nederlandsche namen voor de inheemsche planten zijn natuurlijk die, welke voorkomen in de door de Ned. Natuurhistorische Vereeniging uitgegeven lijst.

Aan allen, die aanvullingen en verbeteringen zonden bij den eersten druk - en dat zijn er honderden - zij hier, schoon wel wat laat, hartelijk dank gebracht. Op nieuw vragen de drie samenstellers om bewijzen van belangstelling, in den vorm van op- en aanmerkingen, door het gebruik aan de hand gedaan.

Stellig zullen er nog wel gebreken in dit boek ontdekt worden, maar wij hebben tijd en moeite nooit ontzien om ze te vermijden. De talrijke figuren zijn, behoudens een klein aantal, die uit De Levende Natuur werden overgenomen, alle door ons zelf geteekend naar de behoeften van den tekst.

Oprechte hulde moeten wij weer brengen aan de knappe zetters van dit omvangrijk en typografisch zoo buitengewoon lastig boek; door hun goede zorg is geen enkel van de duizenden figuurtjes verloren gegaan en maar zelden was er een

onderstboven gezet of werd de correctie onnoodig verzwaard.

En vijf jaar lang moest er zetsel blijven staan met het oog op de verwijzingen;

eerst toen ruim 1000 bladzijden bij ons in proef waren, kon er worden afgedrukt.

Dat zoo iets op een Nederlandsche drukkerij mogelijk is gebleken, mag ook wel even vermeld worden.

Ook aan den Heer G.J. N

IJLAND

onzen dank voor de doeltreffende inrichting van het register.

En ten slotte een woord van waardeering aan den uitgever, die ons, wat den

omvang van 't boek en de afbeeldingen betrof, carte-blanche gaf, ofschoon hij wist,

dat de prijs van dezen druk van ruim

(5)

VIII

1100 bladzijden niet noemenswaard hooger zou mogen zijn dan die van den eersten, die er maar 400 telde; bovendien ook voor iets anders: hij heeft het op ons

aandringen zes jaar nagelaten, den ouden druk, die zoo goed liep, maar dien wij voor onvoldoende en gebrekkig hielden, door nadruk te continueeren, om het boek

‘er in’ te houden. Dit beteekent voor hem een groote schadepost.

Maar wij vertrouwen, dat hij schadeloos gesteld zal worden en dat dit

drie-mannenboek zijn weg minstens even goed zal vinden als het vorige van twee onzer.

H., H. en T.

A

MSTERDAM

, Maart 1909.

(6)

IX

Raadgevingen voor de gebruikers.

Lees eerst den Wegwijzer op blz. 6.

Stel u niet tevreden, als ge den naam van een plant hebt leeren kennen: onderzoek bloem en blad, zie of ge er iets bijzonders aan opmerkt, vooral veranderingen tijdens den bloei, bij avond of regenweer; noteer dat in uw schetsboekje met den datum en de vindplaats. Of nog beter: teeken blad, bloem en bloemdeelen en wat ge verder merkwaardig acht, en maak de notities naast de teekening in uw schetsboek. Op blz. 978 vindt ge een voorbeeld, hoe een blad uit een plantenschetsboek er kàn uitzien. Aanwijzingen voor het teekenen vindt ge in een opstel: Bloemteekenen, Tijdschrift De Levende Natuur, 3e jrg. Nog eens: Let vooral op de veranderingen, die in de bloemen gebeuren; een bloem leeft, en groeit net zoo goed als de heele plant; bij vele bloemen is elk uur wat anders op te merken, het zijn vooral de meeldraden en stampers, die wat te zien en te denken geven, en vaak ook de vruchten en zaden.

Zijt ge van plan, planten te drogen en te bewaren, leg ze dan plat tusschen een dik pak vloeipapier of filtreerpapier; dit kost 2 of 3 cent per vel. De ‘ingelegde’ planten moeten flink, maar niet al te sterk, worden geperst, dagelijks verlegd en van droog papier voorzien, totdat ze zelf droog zijn; ze voelen dan niet koud meer aan. De meeste planten zijn in een week droog, ten minste als ze in een droog vertrek of, nog beter, goed gedekt, een poos in de zon of bij een warme kachel gelegen hebben.

Allerlei bijzonderheden en raadgevingen vindt ge in het tijdschrift De Levende Natuur en ook in het werk: Kweeken en Verzamelen, door J. J

ASPERS

J

R

.

Ruk een zeldzame plant nooit geheel uit den grond, vooral niet als er niet een menigte van bij elkaar staan; beneem ze in geen geval de gelegenheid om zaad te krijgen, door er alle bloemen af te plukken. Teeken zoo'n plant in uw schetsboek en ga van tijd tot tijd eens kijken, of ze zich uitbreidt. Ge moet toch nooit gaan botaniseeren zonder schetsboek; en maak uzelf niet wijs, dat ge niet teekenen kunt:

bloemen teekenen kan ieder, die 't wil, en 't leert verbazend snel aan. Ook is het

aardig, en niet moeilijk, de afbeeldingen in dit boek naar de natuur te kleuren.

(7)

X

Bij enkele planten staat: Vergiftig; dat wil zeggen: eet de plant niet op; maar wees er ook niet kinderachtig bang voor. Van elke Nederlandsche plant kunt ge gerust een stukje afbijten en proeven; doorslikken is, als 't stuk niet groot is, ook zoo heel erg niet, maar dat is nergens voor noodig. Zelfs de vergiftigste paddestoelen kunt ge gerust even proeven, zonder in te slikken natuurlijk.

Hebt ge een zomer verzameld en gedroogd, ga dan in lange winteravonden of in de vacanties mooie etiketten er voor schrijven, waar alles op staat, wat ge wilt onthouden; daarna rangschikt ge uw planten naar de volgorde, waarin ze in deze flora voorkomen, of anders: waterplanten bij waterplanten, stekelplanten bij stekelplanten, enz.; de families, waartoe ze behooren, worden steeds op 't etiket vermeld.

Waar maar een plekje open kon blijven in dit boek, hebben wij ruimte gelaten voor aanteekeningen door de gebruikers. Schrijf die notities altijd met potlood en wees zuinig met de ruimte; ook naast de kolommen is meestal wel plaats voor een enkele opmerking, vooral omtrent afwijkingen, bijv., bij een blauwe bloem: wit, bij Wageningen 3/7, '09; of bij een zeldzame plant: algemeen bij Valkenburg 2/5, '10;

of in zachte winters: bloeide 8 Jan. 1911 bij A.

Kunt ge, ondanks alle moeite, met het vinden van den naam eener wilde plant niet slagen, en hebt ge u niet verlezen of verkeken, dan is één van vieren mogelijk:

1

o

de plant wijkt toevallig bijzonder sterk af van den gewonen vorm der soort; 2

o

het is een verdwaalde sierplant; want wel de meeste, maar niet alle sierplanten zijn in deze flora opgenomen; 3

o

de schuld ligt aan ons: wij hebben de plant vergeten op te nemen, of er is een vergissing met de nummers begaan; 4

o

het is een nieuwe plant voor ons land. Maar vóórdat ge hiertoe besluit, moet ge alles gedaan hebben wat mogelijk is, om in het boek den naam te vinden. Zend ons in zoo'n geval de plant (aan het adres van den tweeden onzer: Vondelkerkstraat 10, Amsterdam, maar niet in een vacantietijd) en ge krijgt antwoord in De Levende Natuur of, als ge dat liever wilt, per briefkaart. Is het een nieuwe plant, of eene, die om een andere reden zeer merkwaardig is (en schrijft ge er niet bij, dat ge ze terug begeert), dan zenden wij ze op voor 't Herbarium van de Ned. Botanische Vereeniging, of aan plantkundigen, die zich met de studie van afwijkingen bezig houden. Enkele veel voorkomende of bijzonder merkwaardige afwijkingen zijn afgebeeld naast den tekst en op blz. 1105-1112.

Breng vóór het gebruik de op de laatste bladzijde opgegeven verbeteringen aan.

(8)

XI

Verklaring der teekens en afkortingen.

beteekent: éénjarige plant, dus een gewas, dat binnen een jaar, meestal van

lente tot herfst, zijn levensloop begint en eindigt;

tweejarige plant, dus eene, die in 't eerste jaar alleen wortels en een korten stengel met bladeren voortbrengt, maar in 't tweede jaar hooger opschiet en dan ook bloemen en vruchten draagt;

overblijvende, overjarige of vaste plant, een plant met niet-houtigen, dus

kruidachtigen stengel, die elken winter boven den grond geheel of grootendeels afsterft, maar in de aarde blijft leven en in de lente nieuwe bovenaardsche deelen voortbrengt;

boom of heester, planten met houtigen stengel of stam; een boom heeft één

hoofdstam met zijtakken, een heester is dadelijk bij den grond vertakt.

Wanneer bij de familiekenmerken reeds de aard der planten is vermeld, zijn bovenstaande teekens niet altijd bij elke soort weer gebruikt.

z. beteekent: vrij zeldzaam; z.z.: zeldzaam; z.z.z.: zeer zeldzaam; ?z.z.z.: wellicht niet meer in ons land te vinden. Een plant die zeldzaam heet, kan daarom op enkele plaatsen nog wel in groot aantal voorkomen.

De vet gedrukte letters in de vreemde of wetenschappelijke namen duiden, waar dit noodig is, den klemtoon aan.

De wetenschappelijke geslachtsnaam is bij elke soort niet herhaald, maar alleen door zijn beginletter aangeduid; bijv. (blz. 1042) T. officinale beteekent: Taraxacum officinale.

In navolging van H e r m a n n M ü l l e r verdeelen wij de bloemen, die door insekten

bezocht worden, in de volgende klassen:

(9)

XII

stuifmeel- of pollenbloemen, die geen honing afscheiden, maar meestal Po,

bijzonder veel stuifmeel voortbrengen;

vooral vliegen komen dit opeten, bijen zamelen het in, maar veel ziet men deze laatsten er niet op.

bloemen met bloot liggenden honing, die voor alle insekten bereikbaar is. Vooral A,

door vliegen worden deze bezocht en ook wel door kevers (zie als voorbeelden blz. 5, fig. 3 en 4) en wespen (zie als voorbeelden blz. 5, fig. 1 en 2).

bloemen met half verborgen honing, waarin onder gunstige omstandigheden, AB,

bij helderen zonneschijn, de honing onmiddellijk zichtbaar is, doch anders min of meer verborgen. Zij worden vooral bezocht door vliegen, wespen en korttongige bijen (zie als voorbeeld blz.

3, fig. 3).

bloemen met geheel verborgen honing, die evenwel nog niet den indruk maken, B,

alleen voor het bezoek door een

bepaalde insektengroep te zijn ingericht.

Zij worden veel bezocht door vliegen (vooral zweefvliegen, zie de voorbeelden op blz. 1), korttongige bijen en vlinders, minder door langtongige bijen (zie als voorbeelden blz. 3, fig. 1 en 2, en blz. 4).

bloemengezelschappen: vele kleine bloempjes staan dicht opeen en maken B

1

,

zoodoende den indruk van één groote bloem. Vlinders, kort- en langtongige bijen en, in mindere mate, vliegen bezoeken deze vaak.

bijenbloemen; ook hier ligt de honing verborgen, maar de bloemen zijn Bb,

bovendien zóó gevormd, dat het lichaam

van langtongige bijen (honingbijen of ook

hommels, zie als voorbeeld blz. 3, fig. 1)

er, als 't ware, juist in past; inderdaad zijn

deze insekten er de voornaamste

(10)

hier diep in een nauwe buis, waar haast alleen de lange, dunne vlinderzuiger hem bereiken kan.

Ook voor andere insektengroepen, kunnen bloemen ‘ingericht’ zijn, bijv. Eereprijs

voor zweefvliegen, Helmkruid voor wespen; maar deze voorbeelden zijn niet zoo

talrijk, dat het noodig is, een bepaalde afkorting ervoor te gebruiken.

(11)

1

(12)

2

(13)

3

(14)

4

(15)

5

(16)

6

Wegwijzer,

Te lezen voor het gebruik.

1. Zorg, alvorens te beginnen, een zooveel mogelijk volledige plant, liever nog:

meer dan één voor u te hebben, dus niet enkel een bloem; bekijk ook niet telkens dezelfde bloem der plant, want ze verschillen onderling wel eens.

2. Begin maar te lezen in de Eerste Lijst op blz. 7, dan komt ge, steeds lezende, vergelijkende, en uitkiezende, tot de familie. Lees nu de familiekenmerken, die daar beschreven staan, en ga dan over tot de Geslachtentabel, die u naar het geslacht voert. Begin daar weer te vergelijken en ge vindt ten slotte de soort, d.i. den volledigen naam uwer plant. Vergelijk die nu met de afbeelding, dan weet ge, of ge goed gewerkt hebt. (Niet zelden vindt ge in de hoofdlijsten reeds dadelijk het geslacht, met vette letters gedrukt, opgegeven en een enkele maal ook de soort; lees dan toch liever, althans in den beginne, de

familiekenmerken nog eens na.)

3. In alle lijsten zijn de tegenstellingen aangewezen door de letters a, b, enz.

Vergeet vooral niet, ook b en de volgende (als die er zijn) in te zien, voordat ge tot a besluit.

4. Als het nummer, waarnaar verwezen wordt, wat ver van het vorige af staat, is dit laatste er steeds, tusschen haakjes, bij herhaald.

5. Zie telkens uw plant goed aan na het lezen van een kenmerk; denk niet: dat heb ik zooeven al opgemerkt; onderzoek liever nog eens weer.

6. Vergeet niet, het bijbehoorende figuurtje te bekijken, ook al staat dit er niet uitdrukkelijk bij; het vult dikwijls aan, wat in den tekst is weggelaten.

7. Deze flora is een biologische; wie aan zijn plant geen bijzondere biologische eigenaardigheden opmerkt (dus geen waterplant, geen stekelplant, enz.), kan, na eenige oefening, meestal beginnen bij No. 14 op blz. 12.

8. Wie een sierplant wil bepalen, gaat eerst op de gewone wijze te werk. Leidt dit niet tot een goed resultaat (komt dus de afbeelding bij den gevonden naam niet met de plant overeen), dan wordt het beproefd met de tabellen op blz.

1068 en 1089.

9. Verklaring van de gebruikte teekens en afkortingen vindt ge vooraan in 't boek, op blz. XI en XII.

10. Ten slotte nog dit: in 't eerst zult ge u zeer vaak vergissen en meenen, dat de

eene of andere in 't wild groeiende plant niet in de flora staat; zoek liever

driemaal eer ge het opgeeft en beproef het ook nog eens met de tabellen op

blz. 1068 en 1089 (uw plant kon een verwilderde sierplant of een ‘pothoofdplant’,

zie blz. 523, zijn).

(17)

7

Eerste lijst.

Lees vóór het gebruik den Wegwijzer hiertegenover.

1

Is uw plant een boom of heester? Zoo niet, lees a.

dan: b. hieronder. Zoo ja, zie op:

blz. 114, onder Boomen en Heesters

(Een boom of heester verheft boven den grond een of meer houtige stammen, waaruit elk voorjaar op nieuw bladeren of bloemen ontspruiten. Sommige kleine heesters, zooals heidekruid, brem, boschbes, worden licht voor kruiden gehouden;

als ge even het onderste deel onderzoekt, ziet ge wel, dat ze oude, houtige stammetjes hebben.)

No. 2 Is het geen boom en geen houtige struik of heester, b.

of twijfelt ge, zie dan hieronder bij:

2

a. Is het een waterplant? Zie dan op:

blz. 63, bij Waterplanten

(Onder waterplant verstaan wij een plant, die los in 't water drijft, of, als ze in den

bodem wortelt, toch alle bladeren, de ondergedokene zoowel als de drijvende, door

(18)
(19)

8

't water doet steunen. Van zulke echte waterplanten steekt, bij gewonen waterstand, hoogstens de bloeistengel boven water uit. Riet en lisschen b.v., die meestal onder water wortelen, maar hun bladeren in de lucht verheffen, zijn geen echte

waterplanten.)

3 Geen waterplant, dus land- of moerasplant; dan naar:

b.

3

Is het een klimmende of slingerende plant? (Zie fig.) a.

Zoek dan bij Klim- en Slingerplanten, blz. 69.

(Een klim- of slingerplant noemen wij een plant, die niet op zichzelf kan staan, maar zich ergens aan vast moet houden, door ranken, stengels, bladstelen of wortels, om naar omhoog te kunnen groeien, of ze slingert zich om andere planten heen.

Bij twijfel hier vlak onder bij b. verder zoeken.)

4 Geen Klim- of Slingerplant.

b.

4

Uw plant draagt stekels.

Zie fig. Zoek bij:

Stekelplanten, blz. 125 a.

(De plant is op de bladeren, aan de randen van deze, langs den stam, den stengel of onder de bloemen met harde, puntige prikkels, stekels of dorens bezet. Bij twijfel, of ge met stekels dan wel met harde, stijve haren te doen hebt, zoekt ge hieronder bij b. verder.)

5 Geen stekels of iets van dezen aard.

b.

(20)

een laag fijne haren, die het groen verbergen).

Zoek bij Viltplanten, blz.

75

(Niet alleen de onderzijde, ook de bovenzijde moet er viltig uit zien of viltig aanvoelen.

Yiltplanten groeien meestal in droge, steenige of zandige streken. Komen zij toevallig

(21)

9

op vochtige plaatsen voor, dan verliezen ze soms veel van hun viltharen; daarom bij twijfel ook hieronder bij b. zoeken.)

6 Geen viltplant of

twijfelachtig.

b.

6

Vette, dikke, sappige planten, met gladde a.

bladeren vol vocht, soms bijna zoo dik als ze breed zijn. Zie fig. hiernaast. Blz.

77, Sapplanten

(Onder sap- of vetplanten verstaan wij zulke planten, die in hun bladeren veel water als reserve bewaren. Ze kunnen doorgroeien bij groote hitte en droogte, en komen dan ook meestal voor op droge plaatsen: duinen, wallen en muren; toevallig op vochtige plaatsen groeiend, worden de bladeren dunner en slapper; daarom bij twijfel ook hieronder bij b. zoeken.)

7 Geen sapplanten of

twijfelachtig.

b.

7

8 Uw plant heeft in het

geheel geen bladeren, a.

hoogstens bladachtige schubben (zie fig. blz. 10), niet of nauwelijks zoo breed als de stengel; of ook dat niet eens: dan kan ze allerlei vreemde vormen hebben.

Zie als voorbeelden de fig.

hiernaast en verder No.

11

Wel bladeren, al zijn ze

b.

(22)

gevormd zijn, als er maar bladeren zijn, gaat ge naar:

8

9 Uw plant heeft geen

bladeren, maar wel een of a.

meer bloemen. Zie fig.

volgende blz.

Geen bladeren en ook geen bloemen: Zwammen b.

of Paddenstoelen en andere Sporeplanten, blz.

80.

(Deze planten kunnen allerlei vormen hebben: een bos

(23)

10

draden, vellen als leer of papier, gelei, keisteentjes, een stuk koraal, een groene bal, eieren, vliezige korsten of loovertjes op boomstammen en palen. Fig. ook blz.

82.)

9

De plant is niet vertakt en draagt aan den top, op een a.

viltigen, beschubden stengel, één geel bloempje als een kleine

paardenbloem, of een grooten tros van vele rood met witte, paarse of witte bloempjes; die blijken bij 't doorbreken uit een aantal kleinere te bestaan. De groote bladeren komen later, tegen het einde van den bloei. Zie fig.

Composietenfamilie, blz.

1030-31, Klein en Groot Hoefblad

10 Geen Hoefblad.

b.

10

De plant bestaat schijnbaar uit in elkaar geschoven a.

pijpjes en is vertakt; uiterst kleine bloempjes op de geledingen. Alleen dicht bij het zeestrand. Fig. blz. 84.

Ganzevoetfamilie, blz. 383,

Zeekraal

(24)

bleekroode of witte draden, die zich om andere planten heen slingeren; zie de figuren. Blz. 70, Bleeke Woekerplanten

Op een geringden steel staat een ovaal lichaampje, c.

dat bij rijpheid zich in rijen schubjes verdeelt; bij het aanraken komt er een geel, groen of wit poeder (sporen) uit te voorschijn.

Sporendragers van Paardestaarten. Fig.

volgende blz. Zie op blz.

80, bij Sporeplanten

11 (7)

12 Uw plant draagt wel blad, maar geen bloem.

a.

Uw plant draagt bloem en blad beide; al zijn de b.

bloemen ook klein, groen

of onduidelijk, zooals bij

(25)
(26)

11

13 grassen en cypergrassen, als er maar iets van bloem- of kelkbladeren,

meeldraden of stampers is te onderscheiden, dan zijn het bloemplanten.

(Er groeit op zand en heigrond een mossoort, die op miniatuur-sparretjes lijkt, met roode bekertjes op den top, die wel iets op bloempjes lijken. Zie voor deze bij Mosssen, blz. 147, Haarmos.)

12

Uw plant zonder bloemen, maar met groene bladeren, a.

kan er een zijn, die nooit bloemen zal dragen (een varen-, paardestaart-, wolfsklauw- of mossoort);

dan zijn er, waren er of komen er sporenvruchtjes:

gele of bruine stippels aan de achterzijde of aan den top der varen-veeren;

bolletjes of doosjes, bij mossen meestal op steeltjes. Zie de figuren en dan bij: Sporeplanten, blz.

80

Uw plant is of uitgebloeid, òf ze is nog niet in bloei;

b.

dan is ze niet meer of nog niet te determineeren met een flora (zie echter Aanh.

I, blz. 1067, waar enkele zelden bloeiende

sierplanten in voorkomen).

(Bij Grasachtige planten (zie No. 16) kunt ge 't wellicht een heel eind ver brengen

als de aar of de pluim al te zien is, al zijn de bloemen nog niet open. Dit geldt ook

voor vele andere bloemen. Soms zijn de kenmerken in een flinken knop nog

duidelijker dan in een bloem. Ook met behulp van de lijst voor Onduidelijke Bloemen,

blz. 83, zijn bijna bloeiende of uitgebloeide planten soms toch wel te determineeren.)

(27)

13

14 De plant heeft duidelijke bloemen.

a.

(Zijn ze groen of bruinig, dan zijn er toch duidelijk kroon- of kelkbladeren, of ten

minste meeldraden of stampers te onderscheiden. Wie een goede loep bij de hand

heeft of niet voor 't eerste jaar determineert, zoekt voor alle

(28)

12

bloeiende kruiden eerst verder hieronder bij: 14 en pas bij mislukking op blz. 83, bij Onduidelijke Bloemen).

De bloemen zijn klein en onduidelijk, soms groen of b.

bruin; òf ze staan zoo dicht opeen, dat er, voor

ongeoefenden althans, zonder loep niet wijs uit is te worden, of ze leveren om nog andere redenen bijzondere moeilijkheden op.

Zie blz. 83, Onduidelijke Bloemen

14

De bloemen zitten òf dicht opéén in twee cylinders of a.

kolven (boven elkaar) van 1-2 dM. lengte en 1-3 cM.

doorsneê (fig. blz. 17; de bovenste kolf bevat de meeldraden en valt na den bloei af), òf de bloemen zitten in kogelronde bollen (met knobbels of stekels, fig. blz. 89, onderaan). Blz.

209, Lischdoddefamilie

Eén zijwaarts uitstekende bloeikolf (van een vinger b.

lengte met ruitjes; fig. blz.

18). Bladrand hier en daar gegolfd. Aronskelkfamilie, blz. 205, Kalmus

15 Geen Lischdodde of

Kalmus.

c.

(29)

15

Uit een mooi wit, groenig of gevlekt, a.

toetvormig

‘schutblad’ steekt een gele, bruine of groene ‘bloeikolf’

op. Zie fig.

hierboven. Blz. 204, Aronskelkfamilie Vlak bij den grond komen, schijnbaar b.

uit den wortel, een aantal breede of smalle, gave of diep ingesneden

bladeren en lange, dunne

bloeistengels, die aan hun top een aar dragen van

bloempjes, waaruit òf 4 lange

meeldraden steken, òf een dunne stijl.

Deze bloempjes hebben een bloemkroontje met 4 vliezige slipjes en zitten in de oksels van kleine

schubjes. (Een loep gebruiken!)

Weegbreefamilie, blz. 910, Weegbree

16 Geen Aronskelk of Weegbree.

c.

(30)
(31)

13

16

17 Grasachtige

planten.

(De bladeren lijken op gras: ze zijn òf a.

dun, lang en smal, òf rolrond en priemvormig; de bloemen vallen afzonderlijk niet in 't oog, ze zijn klein, niet helder gekleurd en tot aren, pluimen of kluwens

vereenigd.)

19 De plant gelijkt, wat blad en vooral wat b.

bloem betreft, niet op gras.

17

Er zijn geen eigenlijke bloemblaadjes te vinden.

a.

Bijna zonder uitzondering is de stengel hol en draagt van afstand tot afstand verdikkingen met een tusschenschot; daaruit ontspringt het smalle grasblad, dat onderaan een scheede draagt. Ook bij de uitzonderingen draagt iedere bloem 2 schubjes (kroonkafjes). Zie de figuren hiernaast en op blz. 234-279.

Blz. 235, Echte Grassen

(32)

uitgebloeide planten kan een wit, wollig pluis, als wuivende watten te voorschijn komen. Zie de figuren hierboven en op blz. 212-232. Blz. 213, Cypergrassen

18 Wel bloemblaadjes te

vinden (naar de geheel c.

open bloem kijken!), al zijn die blaadjes klein,

bruinachtig groen of doorschijnend vliezig. Dus geen Gras of Cypergras, al lijkt het blad er op.

18

Zes groenige of vliezige bloemblaadjes, 3 of 6 a.

meeldraden en één stamper; als 't ware mislukte leliebloempjes, maar met 2 of 3 lange stempels. Zie de figuren hiernaast. Blz. 283, Russchenfamilie

Bloempjes ook groen, met

zes blaadjes en met zes

b.

(33)
(34)

14

meeldraden, maar met drie stampers, die

samengegroeid kunnen zijn. Zie de fig. op blz. 22.

Blz. 202, Zoutgrasfamilie

19 Geen Russchen en geen Zoutgras.

c.

19 (16 of 18)

Alle bladeren (behalve soms dicht bij of in den a.

bloemtros) staan duidelijk 2 aan 2 tegenover of naast elkaar, dus telkens 2 op dezelfde hoogte,

paarsgewijze op den stengel ingeplant. Zie fig.

Soms zijn er maar twee zulke bladeren. De bladeren, uit kleinere blaadjes samengesteld (zie fig.), kunnen op een dwaalspoor brengen, dus op het geheele blad letten!

Blz. 49, Bladeren kruiswijs

20 Niet zulk een bladstand of twijfelachtig.

b.

20

De bladeren staan 3 aan 3, 4 aan 4, enz. op gelijke a.

hoogte rondom den

stengel, dus in kransen

boven elkaar. Zie fig. Ook

hier is er soms maar één

(35)

bladerkrans. Blz. 42, Bladeren in kransen

Geen krans of kransen van stengelbladeren, ook geen b.

tegenoverstaande

bladeren. Ze staan

verspreid langs den

stengel, of wel ze komen

met hun bladsteel uit den

grond (zoogenaamde

wortelbladeren of

wortelrozet, zie fig.) Zie

volgende blz., Verspreide

bladstand

(36)

15

Verspreide bladstand.

1

2 Samengestelde Bloemen.

(Wat op het eerste gezicht een bloem lijkt en ook a.

gewoonlijk als een bloem wordt beschouwd, blijkt bij nader toezien, en stellig bij het doorbreken, uit een aantal kleine bloempjes te bestaan. Deze worden vaak saamgehouden of althans gesteund door eenige groene of

gekleurde blaadjes, zoodat het geheel iets heeft van een miniatuur bloemkorfje of boeketje; òf het geheel vormt een rolrond of bolvormig voorwerp, al of niet binnen een wit of groen blad besloten. Zie de figuren en lees ook b en c.)

De bloem lijkt enkelvoudig, maar is inderdaad

b.

samengesteld: elke meeldraad

vertegenwoordigt een bloem; op den rand van een groen of geel kommetje zitten 4 gele, ovale of

halvemaanvormige schubjes en uit oudere bloemen hangt een bolletje. Zie fig.

Blz. 599, Wolfsmelkfamilie

Enkelvoudige bloemen.

(Elke bloem staat duidelijk op zich zelf; al staan er ook c.

vele dicht

opeengedrongen, toch

heeft elk zijn eigen steeltje,

(37)

of ze zijn althans niet tot

één geheel vereenigd door

een gezamenlijken kelk of

omwindsel;

(38)

16

9 soms zijn er wel enkele smalle of kleine blaadjes onder een platten of ronden tros geplaatst, maar de bloemstelen steken er dan ver boven uit.)

2

Composietenfamilie, zie blz. 979.

(De bloempjes vormen een mandje of korfje, ze zijn a.

omgeven door een

gemeenschappelijken kelk of omwindsel; in geen enkel van de kleine bloempjes zijn

afzonderlijke helmknoppen op de meeldraden te zien;

dit komt (loep gebruiken!), doordat wèl de draden los van elkaar zijn, maar de 5 helmknoppen vergroeid zijn tot een kokertje, waarin het stuifmeel wordt

uitgestort. Daar binnendoor groeit de stamper heen en schuift 't stuifmeel uit den koker. Daarna komt de stijl te voorschijn, meestal met twee stempels; sommige bloemen van 't mandje, de buitenste, hebben vaak alleen een stamper of zijn geheel ‘loos.’ In een enkel geval zijn er òf alleen meeldraad-bloemen, òf alleen stamperbloemen in elk mandje. Het

vruchtbeginsel zit als een

wit knopje onder elk

bloempje; daarop vaak

pluishaartjes. Er kunnen

zijn (zie fig.): A. lintvormige

bloempjes, B. buisvormige

dito's en C. beide soorten

te zamen in één bloem.

(39)

Lees, vóórdat ge beslist, wat hieronder volgt en ook b.

Zijn de bloemen wel samengesteld uit vele kleinere en is er misschien ook wel een

gemeenschappelijke kelk, een omwindsel van groene blaadjes of zoo iets aanwezig, maar zijn de helmknopjes op de meeldraden, of anders de verdroogde draden zelf afzonderlijk te

onderscheiden, dan zijn het dus geen

Composieten. Er staat ten overvloede op blz. 1009 een tabelletje voor deze soms bedriegelijk op Composieten lijkende bloemen.)

Platte, halfbolvormige of

ijle bloemtrosjes; de kleine,

b.

(40)
(41)

17

rozeroode of witte bloempjes hebben een haast onzichtbaren kelk, 5 kroonblaadjes, 5

meeldraden en een stamper met 2 stijlen. Fig.

hiernaast. Zie voor de bladeren van de andere Schermbloemen zonder duidelijk scherm de figuren op blz. 620 en 625,

bovenaan.

Blz. 611,

Schermbloemenfamilie

3 Niet zulke Schermbloemen en ook geen Composieten.

c.

3

5 Zeer kleine bloempjes, bijna uit niets anders a.

bestaande dan uit één of meer meeldraden of uit een stamper, zijn dicht opeen geplaatst, onder aan of langs een lange knots of kolf. Zie fig.

beneden als voorbeeld.

4 Geen bloemdragende knots of kolf.

b.

4

De bloemen (meeldraden-

en stamperbloemen

a.

(42)

maar veel breeder. Zie fig.

blz. 89. Lischdoddefamilie, blz. 210, Egelskop

7 Niet zulke knikkers van bloemen en geen grasbladeren.

b.

5

De bloemdragende knots of kolf is geheel of

a.

gedeeltelijk omgeven door een wit, gevlekt of

groenachtig blad

(scheede). Fig. blz. 12. Blz.

204, Aronskelkfamilie

6 De kolf heeft geen

scheede.

b.

6

De groenachtige of bruine knotsen (bij het begin van a.

den bloei twee boven elkaar) steken recht omhoog. Zie fig.

Lischdoddefamilie, blz.

209, Lischdodde

De groene, fraai

geciseleerde knots steekt b.

als een vinger of duim of

als een augurkje zijwaarts

uit het

(43)
(44)

18

meestal gegolfde blad.

Plant, vooral bij het

doorbreken, geurig. Zie fig.

Aronskelkfamilie, blz. 205, Kalmus

7 (4)

Vlinderbloemen. De bloempjes, die de a.

samengestelde bloem vormen, hebben een bloemblad, dat naar boven is gericht (de vlag), twee zijdelingsche (de

zwaarden) en twee saamgegroeide blaadjes (de kiel), waarin de 10 meeldraden en de stamper geheel verborgen zijn; dus, geen meeldraden of stampers zijn te zien, zonder dat de bloempjes door u geopend zijn of door insekten bezocht. Fig.

onderaan. Blz. 722, Familie der

Vlinderbloemen

8 Wel meeldraden of

stampers te zien, geen vlinderbloemige plant.

b.

8

Geen bebladerde stengels, een korfje (hoofdje) van a.

rozeroode bloempjes met vliezigen kelk. Zie fig. blz.

35.

Strandkruidfamilie, blz.

792, Engelsch Gras Het bloemhoofdje bestaat uit vijfslippige bloempjes, b.

elk met een vijfslippig

(45)

kelkje; de vijf meeldraden zijn al verdord bij het opengaan der bloem; het stuifmeel ligt eerst buiten op den stempel. Zie fig. als voorbeeld.

Blz. 933, Klokjesfamilie 9 Geen Engelsen Gras of Klokjesfamilie.

c.

9 (1 of 8)

Schermbloemen. Eenige kleine bloempjes vormen a.

samen een platten of ronden bloemtros; elk bloemje (bestaande uit 5 blaadjes, 5 meeldraden en een stamper met 2

stempels) heeft een eigen steeltje; al de steeltjes van een trosje komen samen op één punt als de

‘baleinen’ van een parasol;

en let hier vooral op: die steeltjes komen weer samen op één punt, den top van den

gemeenschappelijken bloemsteel. Zie fig. Deze bloeiwijze heet een samengesteld scherm.

Blz. 611, Familie der

Schermbloemen

(46)
(47)

19

10 Niet zulk een

samengesteld scherm; een b.

enkelvoudig scherm of in 't geheel geen, ook zijn de bloemen anders gevormd.

10

Cruciferen of Kruisbloemen. Elke a.

bloem heeft, van buiten naar binnen bekeken: 4 groene of gekleurde kelkblaadjes, 4

bloembladeren, 2 korte en 4 lange meeldraden (soms, in kleine bloemen, maar 4) en een stamper met één of twee stempelknoppen. Zie fig.

Blz. 483, Familie der Kruisbloemen of Cruciferen

11 Geen Crucifeer.

b.

11

12 Regelmatige of alzijdig symmetrische bloemen,

d.w.z.: Alle bloemen van de plant vertoonen cirkel-, a.

vierkant- of stervorm. Zijn

de bloemblaadjes tot een

beker of koker vergroeid,

dan vertoonen toch de

zoomslippen een van die

vormen. De vier kransen

van de bloem (kelk, kroon,

(48)

in de botanie: alzijdig symmetrisch. (Bestaat de bloem schijnbaar alleen uit een menigte witte of gele meeldraden en 1 of meer stampers, zie dan eerst bij Ranonkelfamilie, blz. 449, bij Weegbree, blz. 910, bij Reseda, blz. 530; fig hiernaast.)

20 Onregelmatige of

tweezijdig symmetrische bloemen,

d.w.z.: De bloembladeren zijn ongelijk van vorm; er b.

is een rechter en linker zijde aan de bloem, zoodat ze maar op één wijze in twee gelijke helften verdeeld kan worden; dit heet: tweezijdig

symmetrisch.

12

13 Drietallige, regelmatige bloemen.

De bloem heeft in bijna al zijn deelen het getal drie a.

vertegenwoordigd: 3

buitenste, 3 binnenste

bloem-

(49)
(50)

20

13 bladeren, meestal samen een bloemdek vormend, waarbij de bladeren van beide kransen in vorm en kleur veel op elkaar gelijken; ook 3, 6, 9, 12 of meer meeldraden. De bladeren zijn vaak lang en smal als gras, tulpen- of hyacintenblad, en de nerven loopen evenwijdig, althans voor zoover het landplanten zijn. Fig.

hiernaast. Planten, die dit alles vertoonen, behooren tot de Eenzaadlobbige gewassen; enkele moerasplanten maken hierop een uitzondering: zij hebben ronde, breede of pijlvormige bladeren.

37 De bloem is niet drietallig;

2, 4 of 5 is gewoonlijk het b.

grondtal van de kelk- en kroonbladeren, ook het getal meeldraden vormt een veelvoud van 2 of 5, of er zijn er meer dan 10.

De bladnerven loopen zelden alle evenwijdig. Zie fig hiernaast als voorbeeld.

13

14 Elke bloem heeft een

buitensten krans van 3 of a.

6 bladeren (soms nog met een kroontje er tusschen), die alle dezelfde kleur en vorm kunnen hebben; ze hebben dan een bloemdek, d.w.z. een duidelijk verschil tusschen kelk en kroon is er niet, of in elk geval zijn er geen geheel groene kelk en geheel gekleurde kroon.

Zijn alle bloemblaadjes tot

(51)

een bekertje of klokje vereenigd, dan zijn de 6 slipjes te tellen. Binnen in 't bloemdek 3 of 6

meeldraden. Eén

vruchtbeginsel. De stijl kan een knop, een spitse punt of drie slippen dragen. Fig.

hiernaast en volgende blz.

17 Ook wel 3 of 6

bloemblaadjes, maar òf b.

meer dan 6 meeldraden òf meer dan één stamper.

14

Russchen, gras- of biesachtige planten. Het a.

bloemdek bestaat uit 6 smalle, groenachtige of bruine blaadjes met- een vliezigen rand, 3 of 6 meeldraden en drie (zelden twee)

draadvormige stempels op

één stijl en

(52)
(53)

21

vruchtbeginsel. De bladeren zijn lang en rolrond, priemvormig of, als ze plat zijn, bezet met lange haren langs den rand. Zie fig. en vergelijk ook even 18a.

Blz. 283, Russchenfamilie

Ook 6 bloemdekblaadjes, 6 (of in 't geheel geen) b.

meeldraden en 3 stempels (of de stamper ontbreekt).

Maar de bladeren zijn gewone, vlakke bladeren;

waar zij aan den stengel zitten, is deze door een vliezig kokertje omgeven.

De plant is niet

éénzaadlobbig. Zie fig.

Duizendknoopfamilie, blz.

401, Zuring

15 Geen grasachtig gewas met zulke 3- of 6-tallige c.

bloemen en ook geen Zuring.

15

Maar 3 meeldraden. De stempels in drie blad- of a.

franjeachtige slippen verdeeld. Zie fig.

Blz. 316, Lisschenfamilie

16 Zes meeldraden in elke bloem.

b.

(54)

16

Onder de bloem is een groene, bolvormige of a.

langwerpig ronde

verdikking zichtbaar. Het vruchtbeginsel (met de eitjes of zaadknoppen) bevindt zich daar. Zie fig.

vorige blz. Blz. 310, Narcisfamilie

Het vruchtbeginsel is, door het bloemdek omsloten, b.

binnen in de bloem te vinden. (Bij de Herfsttijloos ligt het onder in de lange bloembuis dicht bij den bloembol). Zie fig. vorige blz. Blz. 291, Leliefamilie

17 (13)

18 De bloemen hebben 3

buitenste en 3 binnenste a.

bladeren, die meestal (niet altijd) in kleur en vorm verschillen, en 0 of 3 of 6 of 9 of meer meeldraden.

De bloemen zijn niet in alle deelen drietallig; zijn er b.

echter wèl 6

bloembladeren of -slippen

(fig. blz. 20), dan

(55)
(56)

22

37 zijn de bladeren niet gras- of tulpachtig, òf het aantal meeldraden en stampers is geen drievoud.

Zie voor roode bloemen eerst fig. op blz. 29, Kattestaart

c.

18

Geen of weinig

kleurverschil tusschen de a.

kleine bloemdekblaadjes;

deze zijn groen, soms met een rood randje.

Meeldraden 6. Zie fig. Blz.

202, Zoutgrasfamilie Even weinig verschil tusschen de groote, roode b.

of witte bloembladeren.

Meeldraden 9. Zie fig.

Waterweegbreefamilie, blz.

199, Zwanebloem

19 De driebladige kroon is helder wit, wit met geel, c.

rozerood of lila, de kelk groenachtig.

19

Er zijn 3, 6, 9 of meer stampers. Bladeren zonder a.

stekels, niet cirkelvormig.

Zie fig. als voorbeeld.

Blz. 199,

Waterweegbreefamilie Eén vruchtbeginsel of alleen meeldraden en b.

stekelige of cirkelronde of ondergedoken bladeren.

Zie fig. blz. 64, boven links.

Blz. 196,

Waterkaardenfamilie

(57)

37 Geen van deze twee

families.

c.

Tweezijdig symmetrische bloemen.

20 (11)

Vlinderbloemen. Vijf bloembladeren: één naar a

boven gekeerd: de vlag;

twee zijdelings geplaatste:

de zwaarden; en nog twee saamgegroeide, die de 10 meeldraden en het peultje omsluiten of omsloten hebben: de kiel. Zie fig. als voorbeeld.

Blz. 722, Familie der Vlinderbloemen

21 Geen Vlinderbloemen.

b.

21

Orchideeën. Er zijn geen gewone meeldraden, a.

evenmin stampers in de

bloem te vinden. De

stuifmeel-

(58)
(59)

23

korrels zijn vereenigd tot klompjes, die los in een beursje geborgen liggen.

De stempel is een kleverig plekje. Het vruchtbeginsel ligt buiten de bloem en doet ook dienst als bloemsteel. Zie fig. als voorbeeld.

Blz. 323, Familie der Orchideeën

22 Geen Orchideeën.

b.

22

Wolfsmelk. Groene of groen met gele bloemen, a.

vele bijeen, op groene of gele bladeren tot een platten tros vereenigd. Het zijn vereenigingen van bloempjes, die elk enkel uit 1 meeldraad of 1 stamper bestaan. Uit den

bloembeker hangt

gewoonlijk een bolletje (de vrucht) neer, waarop drie of zes stempels zitten. Zie fig.

Wolfsmelkfamilie blz. 600, Wolfsmelk

23 Geen Wolfsmelk.

b.

23

Viooltjes. Vijf

bloemblaadjes, twee naar

a.

(60)

Vijf bloemblaadjes, wit met roode puntjes, onderling b.

ongelijk van grootte, in hangende trossen.

Steenbreekfamilie, blz.

648, Moederplant

24 Geen Viooltjes of

Moederplant.

c.

24

De bloem bestaat schijnbaar uit enkel a.

meeldraden, doordat de bloemkroonslippen op meeldraden lijken. Zie fig.

blz. 19. Resedafamilie, blz.

530, Wouw

25 Er is een duidelijke

bloemkroon of bloemdek.

b.

25

De bloem is tot onder toe

bijna vlak uitgespreid en

a.

(61)
(62)

24

bijna regelmatig van vorm, ze bestaat uit 4 of 5 bloemslippen met een zeer korte buis. Zie fig.

Blz. 837, Helmkruidfamilie 26 De bloem is duidelijk

tweezijdig symmetrisch of onregelmatig.

b.

26

27 De bloemen dragen een spoor, d.w.z. één van de a.

bloembladeren (in

zeldzame gevallen 5) heeft een buis- of zakvormig verlengstuk, dat naar achteren of naar onderen is gericht; zoodat het achter de

aanhechtingsplaats van de bloem uitsteekt. Zie fig.

31 Niet zulke gespoorde

bloemen.

b.

27

Tien of meer meeldraden in de bloem.

Blz. 449, Ranonkelfamilie a.

28 Minder meeldraden.

b.

28

29 De bloem is geheel

gesloten door een welving a.

van de onderlip of door

twee saamgevoegde

bloemblaadjes, zoodat,

zonder de bloem te

(63)

openen, de meeldraden niet te zien zijn.

30 De bloem is niet geheel door de onderlip of op b.

andere wijze gesloten;

men kan er in kijken.

29

Vier los naast elkaar gelegen meeldraden; gave a.

bladeren. Blz. 837, Helmkruidfamilie Twee bundels van gedeeltelijk

b.

saamgegroeide meeldraden en fijn

verdeelde bladeren. Zie fig.

Blz. 477,

Duivenkervelfamilie

30

Op elken bladerloozen bloemsteel een klein, mooi a.

paars bloempje; kleverige bladeren als een rozet op den nattigen grond.

Blaasjeskruidfamilie, blz.

870, Vetblad

(64)
(65)

25

Gele bloemen afzonderlijk hangend onder de

b.

bladeren of in pluimen boven de bladeren. Zie fig.

als voorbeeld.

Balsemienfamilie, blz. 572, Springzaad

31 (26)

Weinig of geen bladeren aan den bloeistengel; de a.

smalle, grasachtige bladeren op den natten heibodem, zie fig.

Lobeliafamilie, blz. 943, Lobelia

32 Sterk bebladerde stengels.

b.

32

Fijn verdeelde bladeren (als wortelloof; bloemkroon a.

uit één stuk bestaande, met een boven- en onderlip. Zie fig.

Helmkruidfamilie, blz. 854, Kartelblad

Diep naar den bladsteel toe ingesneden bladeren.

b.

Bloem uit losse blaadjes bestaande. Zie fig. vorige blz.

Ranonkelfamilie, blz. 461, Monnikskap

33

Onverdeelde bladeren,

gaaf of alleen aan den

c.

(66)

33

Bloemen geel, pijpvormig met een ronde verdikking a

onderaan, geen kelk.

Bladeren in hartvorm. Zie fig.

Pijpbloemfamilie, blz. 768, Pijbloem

34 Bloem niet pijpvormig, en geen hartvormige

bladeren.

b.

34

Bloemen vuilgeel met paarse adertjes, a.

onaangenaam riekend, vergiftig.

Nachtschadefamilie, blz.

812, Bilzenkruid

35 Bloemen niet vuilgeel met paarse aderen.

b.

35

Bloemen gesloten door de onderlip, zie fig. hiernaast;

a.

4 meeldraden en een onverdeeld vruchtbeginsel.

Blz. 837, Helmkruidfamilie 36 Bloem niet gesloten

b.

(67)
(68)

26

36

Bladeren onbehaard of zachtharig; hangende of a.

zijwaarts gerichte bloemen met 4 of 5 duidelijke, onderling vrije meeldraden.

Blz. 837, Helmkruidfamilie Bladeren envenzoo;

bloemen rechtop of b.

zijwaarts gegericht, met 5 meeldraden, waarvan de helmknopjes tot een buisje vereenigd zijn. Blz. 942, Lobeliafamilie

Bladeren evenzoo. Vreemd gevormde bloemen, rood, c.

wit of blauw, met een kuifje op de bloemkroon; 2 der 5 kelkblaadjes zijn groot en gekleurd. Acht

saamgegroeide meeldraden. Zie fig.

Vleugeltjesbloemfamilie, blz. 588,

Vleugeltjesbloem Bladeren ruw behaard, prikkelig op het gevoel;

d.

roode, blauwe of gele bloemen met 5 onderling vrije meeldraden. Blz. 818, Familie der Ruwbladigen

37 (12, 17 of 19)

Een tros van fijne witte of, na den bloei, roodachtige a.

bloempjes met 4 blaadjes (geen kelk), 4 meeldraden, 2 stempels en 1 of 2, hoogstens 3, hartvormige bladeren aan den stengel.

Leliefamilie, blz. 304,

Dalkruid

(69)

Dit plantje vormt met Eenbes of Paris (zie: Kransstand blz. 42) en de Fonteinkruiden de eenige uitzonderingen voor ons land op den regel, dat regelmatige bloemen van eenzaadlobbige planten drietallig zijn.

38 Geen Dalkruid.

b.

Alzijdig symmetrische bloemen van tweezaadlobbige planten.

38

39 De bloem heeft kelk en bloemkroon beide. Ook a.

den knop bekijken, want de kelk valt soms vroeg af!

89 Er is maar één krans van bloembladeren, of kelk en b.

bloemkroon hebben, op onbeduidende vlekjes na, dezelfde kleur. Dit

bloemdek is dikwijls zeer

klein; ook kan het reeds

vroeg afgevallen zijn. Zie

blz. 36, No.

(70)
(71)

27

39

40 De bloemkroon bestaat uit drie of meer losse

blaadjes.

a.

Zie bl. 33, No. 78 De blaadjes, waaruit de

bloemkroon bestaat, b.

vormen één geheel (vergroeidbladige

bloemkroon); wanneer de bloem uitgebloeid raakt, of ook reeds bij het

onderzoek, laat die bloemkroon als één stuk los. Zie fig. als

voorbeelden.

40

41 Bloemkroon geel.

a.

50 Bloemkroon rood, soms bijna bruin of paarsrood.

b.

Zie blz. 30, No. 60 Bloemkroon niet geel of

rood, maar anders van kleur.

c.

Bloemen geel.

41

42 De bloem bevat tien of

minder dan tien meeldraden.

a.

46 Het aantal meeldraden is grooter dan tien.

b.

(72)

42

43 De bladeren zijn

samengesteld uit kleinere blaadjes.

a.

44 De bladeren zijn

enkelvoudig, er staan dus b.

ook niet drie blaadjes bijeen, zooals bij klaverblad. Zie fig.

43

Bladeren als klaverblaadjes, op a.

verschillende plaatsen aan den stengel gezeten. Blz.

567, Klaverzuringfamilie Bladeren anders,

onmiddellijk uit den grond b.

ontspruitend en in één paar aan den bloeistengel geplaatst.

Steenbreekfamilie, blz.

648, Muskuskruid

44

Bloem met vier

kroonbladeren en acht a.

meeldraden. Zie fig.

Teunisbloemfamilie, blz.

664, Teunisbloem Vijf kroonblaadjes en vijf meeldraden,

Strandkruidfamilie, blz.

792, Lamsooren b.

45 Bloem met vijf

kroonblaadjes en 10 meeldraden.

c.

(73)
(74)

28

45

Eén stamper met 2 stijlen.

Steenbreekfamilie, blz.

645, Steenbreek a.

Vijf stampertjes.

Fam. der Vetplanten, blz.

641, Vetkruid b.

46 (41)

De bloemkroon bestaat uit vier, de kelk uit twee a.

blaadjes (te onderzoeken aan nog niet geopende bloemen, daar die

laatstgenoemde blaadjes gauw afvallen.)

Blz. 473, Papaverfamilie 47 De kelk bestaat uit 3 of meer blaadjes.

b.

47

48 Er is slechts één stamper.

a.

49 Er zijn vele stampertjes;

deze zitten dicht opeen, tot b.

een kogeltje of buitje vereenigd, of ze schuilen diep in den hollen bodem van de bloem.

48

Bloemen klein, in rijkbloeiende trossen.

Blz. 530, Resedafamilie a.

Bloemen vrij groot,

alleenstaande of in ijle

b.

(75)

trossen, van weinig bloemen.

Zonneroosjesfamilie, blz.

539, Zonneroosje

49

De kelkblaadjes hangen min of meer met elkaar a.

samen. Er zijn er tweemaal zooveel als er

kroonbladeren zijn, of anders zijn ze met talrijke haakjes bezet. De

meeldraden staan op den kelkrand; bij het

wegnemen van den kelk gaan ze mee. Zie de figuren.

Blz. 683, Rozenfamilie Kelkblaadjes onderling los, 5 of minder in getal, niet b.

met haakjes bezet. De meeldraden staan spiraalsgewijs langs een voortzetting van den bloemsteel; bij het wegnemen van den kelk blijven ze voor 't

meerendeel zitten. Zie de figuren. Blz. 449,

Ranonkelfamilie

(76)
(77)

29

Bloemen rood, bruin- of paarsrood.

50 (40)

De talrijke meeldraden zijn over een groot deel van a.

hun lengte met elkaar vergroeid tot een kokertje.

Zie fig. volgende blz. Blz.

550, Kaasjeskruidfamilie 51 Meeldraden geheel vrij, of alleen even aan hun voet saamgegroeid.

b.

51

52 Er zijn 12 of minder dan 12 meeldraden.

a.

57 Er zijn meer dan 12

meeldraden.

b.

52

Iedere bloem bevat 6 lange en 6 korte meeldraden en a.

één stamper. Blz. 676, Kattestaartfamilie

53 Het aantal meeldraden is minder dan 12 of, zijn er b.

wel 12, dan heeft de bloem 6 stampers.

53

(78)

54

55 Bladeren verdeeld; diep ingesneden of uit kleinere blaadjes bestaande.

a.

56 Bladeren onverdeeld.

b.

55

Bladeren als klaverblad, meestal uit 3, soms uit 4 a.

blaadjes bestaande. Zie fig. Blz. 567,

Klaverzuringfamilie Bladeren niet als klaverblaadjes. Fig.

b.

hierbove als voorbeeld.

Blz. 557,

Ooievaarsbekfamilie

56

Bladeren kort, dik en saprijk, dikwijls niet op a.

bladeren gelijkend. Blz.

640, Familie der

Vetplanten

(79)
(80)

30

Bladeren breed en dun.

Blz. 557,

Ooievaarsbekfamilie b.

Bladeren grasachtig, bloemstengel onbebladerd, c.

vele bloempjes bijeen aan 't eind van den stengel.

Strandkruidfamilie, blz.

792, Strandkruid

57 (51)

Twee, soms eenigszins verbonden kelkblaadjes a.

(aan nog niet geopende bloemen te onderzoeken, want bij 't opengaan der bloem vallen zo af) of ze zijn niet meer aanwezig.

Blz. 473, Papaverfamilie 58 Drie of meer kelkblaadjes, die niet zóó licht afvallen.

b.

58

Bladeren dik en saprijk, de onderste vormen een a.

dichte rozet. Fam. der Vetplanten, blz. 641, Huislook

59 Gewone, vlakke bladeren.

b.

59

De kelk is bruinrood en bestaat uit 5 breede en 5 a.

smalle slippen, of wel hij is

groen en 5-slippig, maar

dan is de stengel hoogerop

bezet met stijve, knopjes

(81)

dragende borstels of, althans onderaan, met stekels. Zie de figuren als voorbeeld. Blz. 683, Rozenfamilie

De kelk is niet bruinrood;

hij bestaat uit minder dan b.

10 bladeren en de stengel is niet borstelig of stekelig.

Zie fig. als voorbeeld. Blz.

449, Ranonkelfamilie

Bloemen anders dan geel, rood, bruin- of paarsrood 60 (40)

De talrijke meeldraden zijn over een groot deel hunner a.

lengte vergroeid tot een kokertje. Zie fig.

Blz. 550,

Kaasjeskruidfamilie

61 De meeldraden zijn geheel vrij of alleen even aan hun b.

voet saamgegroeid; in 't

laatste geval zijn er niet

meer dan 10, in 't eerste

kunnen er meer zijn.

(82)
(83)

31

61

2 Het aantal meeldraden is tien of minder.

a.

73 Er zijn meer dan 10

meeldraden.

b.

62

Bladeren als

klaverblaadjes. Zie fig.

Klaverzuringfamilie, blz.

567, Klaverzuring a.

Bladeren glad en rond, met den steel niet aan den b.

rand, maar nabij het middelpunt. Zie fig.

Schermbloemenfamilie, blz. 620, Waternavel

63 Bladeren anders.

c.

63

Vijf fijn ingesneden en naar buiten omgekrulde

a.

kroonblaadjes. Zie fig.

Steenbreekfamilie, blz.

648, Tellima

64 Niet zulke kroonblaadjes.

b.

64

65 De onderste bladeren

vormen een wortelrozet: ze

a.

(84)

65

Bladeren bezet met groote, kleverige klierharen (zie a.

fig.); bloeistengel onbebladerd. Blz. 537, Zonnedauwfamilie

66 Geen groote klierharen of, zoo er al duidelijke

b.

klierharen te zien zijn, dan is de bloeistengel toch bebladerd.

66

De bloempjes staan in een trosje en vlak daaronder a.

bevindt zich een

schotelvormig blad. Fig.

blz. 54, boven links.

Posteleinfamilie, blz. 436, Winterpostelein

67 Niet zulk een

schotelvormig blad vlak onder den bloemtros.

b.

(85)
(86)

32

67

Er is slechts 1 stamper met 1 stijl en 1 stempel. Zie fig.

a.

Heidekruidfamilie, blz. 777, Wintergroen

68 Meer stampers of meer dan één stempel.

b.

68

69 Kelkblaadjes onderling

samenhangend, dus kelk vergroeidbladig.

a.

Kelkblaadjes los van elkaar. Blz. 557, Ooievaarsbekfamilie b.

69

Bladeren zeer dik, soms bijna bolrond of rolrond.

a.

Vijf of meer stampers. Blz.

640, Familie der Vetplanten

Bladeren gewoon. Eén stamper met 2 stijlen of b.

stempels. Zie fig. als voorbeeld. Blz. 644, Steenbreekfamilie Bladeren gewoon. Eén stamper met 5 stijlen.

Blz. 791,

Strandkruidfamilie c.

70 (64)

De stengels liggen vlak langs den grond.

Blz. 425, Sterremuurfamilie

a.

(87)

71 De bloeiende stengel staat rechtop.

b.

71

De bloeistengel draagt aan zijn top een kubusje van 5 a.

geelgroene bloempjes. Fig.

blz. 43.

Steenbreekfamilie, blz.

648, Muskuskruid

72 Geen Muskuskruid.

b.

72

Eén stamper met 5 stijlen.

Bloemen blauw of wit. Fig.

a.

blz. 35. Vlasfamilie, blz.

570, Vlas

Eén stamper met 2 stijlen.

Bloempjes wit.

Steenbreekfamilie, blz.

645, Steenbreek b.

Vijf stampertjes. Bloemen wit. Zie fig. als voorbeeld.

Familie der Vetplanten, blz.

641, Vetkruid

c.

(88)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat het gebouw qua indeling veel onderwijskundige mogelijkheden heeft, hebben schoolbestuur, gemeente en schoolteam gezamenlijk besloten om het bestaande gebouw niet te slopen

Nu, daar was wel wat van waar, maar toen ik hem verteld had, van hoe groot belang die keien, zoowel voor de Cobitis barbatula als voor Cottus gobio zijn, gaf hij me toch weer

Eli Heimans, Dappere kerels.. Beladen met twee bedwelmde kinderen... Wie niet kan helpen blusschen, loopt de anderen maar in den weg. En nieuwsgierig naar een brandje ben ik niet

Ik kan u echter verzekeren, dat scholeksters een heel harden snavel hebben, hard genoeg om er gaten mee in je hand te pikken. En 't is een feit, dat ze schelpdieren stukpikken

Dorothea, die sig tot nog toe ingebeeld had, dat ik niet zo zeer om Isabella, als om haar dagelyx in haar huis quam, wist niet wat zy beidersyds van onse liefdens betoningen

Voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn (die ook onder de tabel 3-soorten van de Flora- en faunawet vallen) is het niet langer mogelijk ontheffing aan te

Misschien horen J in 1961 en K in 1962 ook tot de indringers. Zij hadden een ta- melijk vaste plek waar ze vaak te vinden waren, ongeveer 250 meter uit het centrum van de lek. W

Vanuit mijn kamer hoor ik weer zoo'n doordringend tsji, tsji, en als ik ga zoeken, vind ik opnieuw een Koekoek, in een grondnest (Roodborst- of Roodstaartnest): ik weet niet van