• No results found

Onze Taaltuin. Jaargang 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onze Taaltuin. Jaargang 1 · dbnl"

Copied!
414
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Onze Taaltuin. Jaargang 1. W.L. & J. Brusse, Rotterdam 1932-1933

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_taa011193201_01/colofon.htm

© 2010 dbnl

(2)

Inhoud

Blz. 1 REDACTIE. Ter inleiding

I. Taal als volksuiting

FOLKLORE 1.

225 Jos. Schrijnen. Synchronistische Volkskunde

KINDERTAAL 2.

129 J. van Ginneken. De taal der kinderlijke verbeelding

8 - Namen en bijnamen

257 - De telwoorden en hun ontstaan

TAALGESCHIEDENIS 3.

J. van Ginneken. Bijschriften bij de taalkaarten. Zie dialecten.

222 - Dr. C. de Vooys: Geschiedenis van de nederlandsche taal in hoofdtrekken

geschetst (boekbespr.)

DIALECTEN 4.

23, 46 G.S. Overdiep. Syntaxis en dialectstudie I en II

87, 122, 169 G.A. van Es. Syntaxis en dialectstudie III, IV, V (Intonatie en Syntaxis)

28, 43, J. van Ginneken. Taalkaarten.

81, 113, 148, 191, 218, 251, 287,

(3)

62 J. van Ginneken. G. Karsten: Het dialect van Drechterland I (boekbespreking)

62 - J. Grauls en L. Grootaers: De klankleer van het Hasseltsch dialect

(boekbespreking)

62 - Dr. E. Blancquaert: Dialect-atlas van Klein-Brabant (boekbespreking)

62 - Dr. E. Blancquaert en H. Vangassen: Dialect-atlas van Zuid-Oost-Vlaanderen (boekbespreking)

SOCIALE KRINGTALEN 5.

183 G. Seppen. De spreektaal in het misdaad-onderzoek

220 - Diefstal van ‘blinkertjes’

187 J. Wils. J Moormann: De geheimtalen (boekbespreking)

(4)

PHONOLOGIE EN KLANKLEER 6.

44 J. van Ginneken. De phonetische wetenschappen

97 - Openingsrede voor het internationale congres van de phonetische wetenschappen te A'dam

382 - Het verslagboek van het congres der phonetische

wetenschappen (boekbespreking)

161, 193 - De voorloopers der phonologie I, II

142 L. Mes. Een toepassing van de vergelijkende taalstudie

SYNTAGMA EN SEMANTIEK 7.

333 J. Wils. Zitten

181 H.L. Bezoen. Naar aanleiding van ndl. mok, mokken

309 - Nogmaals ndl. mok, mokken

86 J. van Ginneken. Het geldersche woord vlaas = poel

VORMLEER EN SYNTAXIS DER SPREEKTAAL 8.

65, 106 G.S. Overdiep. Gesproken taal en radio I, II

309 D.J. Huizinga. Over de conditioneele voegwoorden ‘in’

en ‘ende’

160 J. van Ginneken. Vraag 3 (wirwar, mikmak)

320 G.S. Overdiep. Forsch. (bladvulling)

II. Taal als nationale cultuurschat

OUD-NEDERL. CULTUUR 1.

257 J. van Ginneken. De telwoorden en hun ontstaan

94 - J. Gonda: Austrisch en Arisch (boekbespreking)

(5)

157 J. Wils. W. Smulders: Die eerste Bliscap van Maria

(boekbespreking)

ZEVENTIENDE

EEUWSCHE CULTUUR 3.

302 G.S. Overdiep. Het systeem der zinnen

249 - Stilistische syntaxis en tekstverklaring

29 J. van Ginneken. De groote nieuwe Vondeluitgave der Wereldbibliotheek (boekbespreking)

CONTEMPORAINE CULTUUR

4.

40 G.S. Overdiep. Het onderwijs in het friesch

(6)

G.S. Overdiep. Over methodiek van het onderwijs in het nederlandsch

150 Dr. J. Leest: Het voortgezet I.

onderwijs in de moedertaal (boekbespreking)

175 Het nederlandsch op het

II.

gymnasiale eindexamen

383 - Ministerieele Humor inzake de moedertaal (bladvulling)

60 J. van Ginneken. Prof F. Baur: Dichtoefeningen van G. Gezelle

(boekbespreking)

61 - Dr. R. van Sint Jan: Het West-vlaamsch van G. Gezelle (boekbespreking)

222 J. Wils. Dr. K.H. de Raaf en J.J. Griss: Stroomingen en Gestalten

(boekbespreking)

319 - J. Pollmann. Vers en Lied (boekbespreking)

ALGEMEENE TAAL EN SPELLING 5.

52, 71, 114 B.H.J. Weerenbeck. Een nieuwe strooming in de taalwetenschap I, II, III

58 G.S. Overdiep. J. van Ginneken: Grondbeginselen van de schrijfwijze der nederlandsche taal (boekbespreking)

252 J. van Ginneken. J.H van den Bosch c.s.: Nederlandse spelling, geslacht en verbuiging (boekbespreking)

ZUIVERHEID VAN TAAL 6.

348 J. van Ginneken. Germanismen en tweetaligheid

74 J. Wils. Vraag 2 (kunnen, kennen)

160 G.S. Overdiep. Vraag 4 (woordorde in zins-clausulen)

255 - Vraag 5 (waarschuwen voor, -tegen)

352 J. van Ginneken. Vraag 7 (als of dan na comparatief)

(7)

256 - Vraag 6 (leidraad of leiddraad)

95 G.S. Overdiep. W. Havers: Handbuch der erklärenden Syntax

(boekbespreking)

(8)

III. Taal als instrument voor schoone kunst RYTHME EN METRIEK 1.

G. Stuiveling. Vergelijkende rythmische onderzoekingen in nederlandsche poëzie.

198 Het rythme als

dramatische I.

factor in Vondel's Peter en Pauwels

243 G. Kazemier: Het vers van Hooft.

II.

Assen 1932 (boekbespreking)

292 De zegetocht van het sonnet. 1.

Jacques Perk III.

367 De zegetocht van het sonnet. 2. De IV.

theorie omstreeks 1885. 3. H.

Swarth

GENRES EN DICHTVORMEN 2.

230 G.S. Overdiep-Th. de Vries. De vorm der Lyriek

33 J. van Ginneken. Het wieledenken van Hadewych

360 P. Peters. Rust en beweging in de denkvormen van Jac. van Looy en Aug. de Wit

353 J. van Ginneken. De dichters en hunne zintuigen

330 W. Francissen. De Harp van St. Franciscus door F. Timmermans

(boekbespreking)

253 G.S. Overdiep. H.W.J Schregel: Stilistische en syntactische beschouwingen over de Camera Obscura van Hildebrand (boekbespreking)

314 - F.E.J. Malherbe: Humor in die algemeen en sy uiting in die afrikaanse letterkunde (boekbespr.)

KUNSTTAAL 3.

(9)

GENERATIES EN TIJDVAKKEN 5.

325 J. van Ginneken. Het jonge geslacht, als keerpunt in de geschiedenis der

letterkunde

[Nummer 1]

Ter inleiding

NADAT wij den inhoud en de strekking van dit Maandblad uitvoerig hebben toegelicht in het Prospectus, dat onze lezers misschien wel willen bewaren en straks met dezen eersten jaargang willen laten inbinden, hebben wij op deze eerste bladzijde niets anders meer te doen, dan kort ons program samen te vatten.

Onze Taaltuin wil dus zijn een wetenschappelijk taaltijdschrift niet slechts voor de taalgeleerden en het onderwijs, maar ook om leiding te geven aan het groote publiek.

Wij beschouwen ons echter niet als gidsen naar een gevaarlijk of ontoegankelijk gebied, waar de gewone sterveling zonder ons zijn weg niet zou kunnen vinden;

maar voelen ons als hoveniers van den taaltuin, die in werkelijkheid de dagelijks bezochte en gebruikte verkeersplaats is van heel ons Nederlandsche volk.

Ook meenen wij dat de hoveniers er zijn voor den hof en noemen dus ons maandblad niet: De Taalhovenier maar Onze Taaltuin en nemen hem gelijk hij nu eenmaal door het gebruik en de traditie van het voorgeslacht is aangelegd en ingericht van onze vaderen over. En daarom streven wij ook niet naar één bepaald doel of parti pris in dien taaltuin, noch als Puristen, om al het vreemde te weren, noch als Conservatieven, die vóór alles het oude willen bewaren, noch als revolutionairen, die met geweld al het oude willen verwerpen, noch als haastige heelmeesters, die overal wonden en ziektes meenen te ontwaren, en maar aanstonds aan het genezen willen slaan.

Wij zijn ons echter ter dege bewust, dat niet iedereen, die toch dagelijks in dien taaltuin speelt, zonder veel studie en ervaring, zoo maar ineens alle geheimen ervan doorschouwt, of alle soorten van gewassen weet te behandelen naar den eisch van hun aard, of het nut van alle

(10)

perken en paden kan raden; en wij weten, dat velen daar toch graag over meepraten, en de verstandigen dan den hovenier wel eens eenige vragen willen stellen. Welnu, het doel van dit Maandblad is nu: aan allen, die er belang in stellen de volle waarheid mee te deelen omtrent alles wat er in zoo'n taaltuin pleegt te geschieden, en niet slechts de oppervlakkige waarheid der feiten-kennis, maar ook de diepere waarheid der oorzaken-kennis, die wij wetenschap plegen te noemen.

Verder beseffen wij ook, dat Onze Taaltuin een functie te vervullen heeft in de samenleving en de eendracht van ons volk, en tevens in het verkeer van ons volk met de landen en volken, waarmee wij in nauwere betrekking staan; en dat wij als hoveniers dus toch ook den plicht hebben, om de paden niet vol onkruid te laten groeien, en zoo op den duur Onzen Taaltuin te laten verwilderen. En daarom zaaien en snoeien en wieden wij, hakken wij soms oude boomen om, en zetten er nieuwe voor in de plaats; want het geregelde verkeer van ons volk heeft in onzen tuin allerlei paden en perken aangelegd, groote breede wandelwegen, maar ook kleine

slingerpaadjes; en nu hebben wij als hoveniers den plicht, die te eerbiedigen en te handhaven, zoolang ze aan hun doel beantwoorden. Wij moeten m.a.w. aan Onzen Taaltuin een gezonde ontwikkeling verzekeren en zijn bruikbaarheid langzaam en geleidelijk aanpassen aan de behoeften van den nieuwen tijd. En dit Maandblad biedt dus de geschikte gelegenheid om daarvan rekenschap te geven, en het grootere lezerspubliek op de objectieve gronden onzer keuze te wijzen.

Drie belangen hebben wij daarbij vooral in het oog te houden.

In de eerste plaats moet Onze Taaltuin de Volksuiting dienen: ons volk behandelen dus met het levende, sappige, malsche, kleurige woord, de sprekende namen, de kernachtige zegswijze, het levende spreekwoord, het volksrijmpje of het kinderlied.

Wij mogen hierbij de verschillende dialectperken niet vergeten; en kunnen zelfs aan den vorm en de eigenaardigheden dier perken de oudere ontwikkelingsgeschiedenis der samenstellende ethnische deelen van ons volk herkennen. Ja, ook het gezonken cultuurgoed uit vroegere beschavingen leeft daar nog in voort.

Maar ten tweede bezitten wij in Onzen Taaltuin: een nationalen bewusten cultuurschat. Wij hebben nu eenmaal onze nationale traditie diep verankerd in onze nationale deugden en gebreken, in ons klimaat en ons kustlandschap: want Onze Taaltuin ligt aan de zee, de wijde wereldzee. Maar ook onze helden en heiligen, de besten onzer voorvaderen, vooral de dichters en zangers, de redenaars en de praters heb-

(11)

ben er allen iets van het hunne in nagelaten. En als wij denken aan de mogelijkheid van een internationale taalnivelleering, worden wij ons plotseling, met eenige koppigheid bewust, dat wij toch niet van plan zijn Onzen Taaltuin zoo maar plotseling op te geven voor een Algemeen Europeesch wandelpark.

En dan ten derde is Onze Taaltuin immers een instrument voor de schoone kunst onzer thans levende dichters en schrijvers, die juist met de klank- en kleurmiddelen uit onzen eigen Taaltuin zóó weten te tooveren, die juist met de stylistiek van Onzen hof zoo prachtig raad weten, die juist met de syntaxis onzer Nederlandsche volzinnen zulke verrukkelijke struweel- of boschpartijen weten aan te leggen, of bloemen en majesteitelijke boomen weten te doen groeien, dat ze nergens ter wereld hun volkomen weerga vinden. En daarom zullen wij als Hoveniers ook de bloeiende kunst-waranden onzer woordkunstenaars van den taalkant bezien en bewonderen, en ze voor het nageslacht trachten te behouden.

En daarbij zullen wij geen leeftijd of staat, geen groep of stand vergeten, wij zullen trachten Onzen heelen Taaltuin te doen kennen en bewonderen, te doen waardeeren en liefhebben; en hierin zullen wij slagen, als het ons gelukt, in dien hof: de ziel, de van leven sprankelende ziel, te zien worstelen met de wetten der onbezielde stof, en ze daarover in vrije heerlijkheid te zien zegevieren.

Nijmegen en Groningen, 1 April 1932.

JAC. VAN GINNEKEN.

G.S. OVERDIEP.

Inversie in Couperus' Iskander

Iskander is niet alleen als psychologisch-historische roman een hoogtepunt in het werk van Couperus. Om den stijl - in détails, lijnen en complexen - boeit het boek den analyseerenden philoloog.

Een zoo simpel verschijnsel als de inversie in den hoofdzin moge als een der vele staaltjes van de stylistisch-syntactische analyse hier worden uiteengezet. Drie vormen van den geïnverteerden hoofdzin zijn denkbaar: 1. De gewone inversie na een aanloop (A.Vf.S.). 2. Een samengetrokken zin met nevenschikkend voegwoord.

3. Een zelfstandige zin van den vorm Vf.S.A.1).

InIskander constateeren we een sterke voorkeur voor den tweeden

(12)

vorm in zijn uiterste consequenties; zinnen gecoördineerd met ‘en’, met samentrekking van den niet-verbalen aanloop van den eersten zin:

D a a r o m strekte hij de jonge breede sterke handen uit, waaraan het haar trof, dat geen ring blonk.En zeide hij:... (89). ‘H e v i g betreurde ik Nemons lot,’

antwoordde Barsina;en vloekte ik, goddeloos, de beschikkende godheden (146).

-

In deze zinnen is de samentrekking van den gespatieerden aanloop nog

aannemelijk, ondanks de onderbreking van de coördinatie door andere zinnen. De gelijkheid van het subject der beide zinnen versterkt de coördinatie.

Ongelijkheid van subject sluit de mogelijkheid van samentrekking van den aanloop niet uit. Vooral niet wanneer er een logisch verband is tusschen de subjecten:

O m w a t g e f l u i s t e r d w e r d van Babylon, smachtten alle Macedoniërs naar Babylon.En péinsde alléen/nóodlot-vróom Parméniòn. (Slot van Boek I). - Waar Dareios zich slaaploos gewenteld had lag nu het lijk van zijn overwinnaar. T o e n duldden Perdikkas en de Vrienden, dat het purperen kleed gelicht werd.En zág Sisygámbis, dóod, wien zij méer dan haar éigen zónen bemínd hád (608, slot van boek II). -

De coördinatie is losser bij verschillend subject, vooral ook omdat de verhouding der gezegden van beide hoofdzinnen tot den voorafgaanden causalen bijzin verschillend is:

En o m d a t heel het k a m p nu... i n o p r o e r s c h e e n ,... haastten zij zich in hare tenten, niet hopende meer en besloten samen te sterven.En víelen de zwáre vóorhangen/voor déuren en rámen (83, slot van een tafereel). -

In deze drie zwaarwichtige slotzinnen voelen we duidelijk, dat zij niét zijn:

sterk-gespannen of wel overspannen samentrekkingen, maar veeleer volkomen op zich zelf staande hoofdzinnen met een geheel nieuw praedicaat, verzwaard naar den vorm door een bij inversie sterk geheven verbum, een additief voegwoord van hoog muzikaal accent, een door zware pauzen gebroken rhythme. Dit karakter van verzwaarden zinsvorm komt nog duidelijker uit, wanneer in een reeks van drie of meer gecoördineerde hoofdzinnen het (gelijke) subject is samengetrokken behalve in den laatste, waar dan de vorm der inversie ons dubbel treft, ten eerste door de onverwachte noeming van het subject, ten tweede door de feitelijke verbreking van het verband met den aanloop:

T o e n breidde zij de armen en omhelsde hem dicht tegen zich

(13)

aan.En hield hem zoo inniglijk, terwijl hare tranen vloeiden. ENkusteZIJzijn voorhoofd en oogleden telkens (375). - Maar v o o r z i j v l u c h t e n k o n d e , graaide hij Leptis op nieuw bij den hals, omsloot dien in zijn vuist en stiet, haar worgend, den breeden priem in haar borst, zoodat de roode fonteinstraal hem spoot in zijn gebaarde beestenmuil. ENvluchtteHIJmet de andere Derbiken voor de...

(286).1)

Geheel los van een aanvankelijken aanloop is de tweede zin bij ongelijk subject en praedicaat in de volgende verbanden:

Zwaar geharnast, gehelmkapt in ijzer hielden alle vuistklompen roerloos de speren ter hoogte der oogen gericht.En sídderdeDÀNniet éen punt (71). - Geen geluid van de stad drong hier door; alleen uit de aquaducten, aangelegd ter besproeiing, murmelden de regelmatige fonteinstralen; zacht klaterend vielen de watervallen terzijde der terrastrappen af.En blóeiden de blóemen óverál, de gróote, de ónbekende, de vréemde, géurige (330).2)-

Het is duidelijk dat zinsvormen als deze, beschouwd in vergelijking met die der eerste groep, uit het oogpunt der al of niet logische samentrekking, als gevallen van

‘foutieve inversie’ zouden worden gebrandmerkt. In den epischen stijl van Couperus' verhaal echter is het verschijnsel der logisch-grammaticale samentrekking geen primaire maatstaf, omdat logische samentrekking daar geen eisch is. Wij vinden deze zinsvormen aannemelijk om de kenmerken van verzwaring die harmonieeren met het verband en den inhoud. We kunnen hoogstens de inversie bij samentrekking der gewone taal, beschouwen alsde syntactische mogelijkheid, die voor den auteur éen der aanleidingen was tot het scheppen van dezen nieuwen zinsvorm.

Zeer verwant hiermede is de bij Couperus lang niet zeldzame vorm Vf.S.A.,zonder voegwoord. Deze is uit het verschijnsel derherhaling en variatie te verklaren.

Herhaling, vooral ook vanverba, is in Iskander gebruikelijk ter omschrijving van allerlei grammatische functies,3)als een verzwarende, nadrukkelijke of ook zwierig-schilderende vorm. Ik noem hier slechts enkele eenvoudige voorbeelden:

Ariobarzanes, m e t s l e c h t s vijfduizend man voetvolk, met s l e c h t s veertig ruiterswringt zich dwars door de meer en meer het ravijn o p d o e m e n d e , o p d o e m e n d e , Macedonische horden, die hen omsingelen,baan naar het i j l e r e , i j l e r e woud... (385). - De steenen

(14)

waaronder groote, v i e l e n en v i e l e n in wreede verdelging rondom op de samenzweerders (479). -

Zoo ook de zinsvorm Vf.S.A.:

Aan de groote poort, oprijzende massief monumentaal met zijn steenen

dorpelwachters, gewiekte kolossen, d r o n g e n z i j samen, ongewapend, in hunne lederen tunieken, d r o n g e n z i j de breede trapvluchten op, d r o n g e n z i j binnen, d r o n g e n z i j , ruischende als een stormzee,binnen de zalen, zochten, verloren zich over de terrassen, verspreidden zich zoekende door de Tuinen (600). -

We voelen hier den stijgenden drang, gevolgd door het dalende, ebbende verloop, ook merkbaar in den subjectsloozen vorm der laatste drie zinnen.

Deze vorm van zinsherhaling nu komt in Iskander bij uitstek tot zijn recht in den oud-epischen stijl van devisueele schildering van den optredenden held of van het verrassend-nieuwe tafereel, waarbij de lezer in spanning zíet door de oogen van de handelende personen1):

(Alexander treedt voor 't eerst op) En vlug, plotseling, onverwachts, trots alles, verscheen de roode veerenbos van Alexanders' helm, verscheen hij zelve in eenen, z a g e n z i j hem, kònden zij niet meer ontkennen dat zij hem z a g e n . Wijdbeens nog, na de laatste trede, den eenen arm uitgezwaaid... krijgshaftig zijn wat plomp naar hen allen zoo indrukwekkend, soldatesk postuur - z a g e n z i j h e m , de veteranen, de niet meer twijfel kunnende soldaten..., z a g e n z i j hem allen, z a g h e m zijn volk, het volk van Tarsos... (29). -

De stereotype herhaling van het verbumzag wordt gevolgd door den reeds besproken zinsvormENVf.S.A., als varieerenden vorm:

Terwijl het tuba klateren en falanx gedreun om het paleis verklonk, z a g h i j de beide havens vol van de dansing der sierlijke kielen, z a g h i j de fabrieken, de ververijen, de glasblazerijen, het warrelig verschiet der dokken en werven. EN

w é i d d e n z i j n ó o g e n óver den bérgenkráns omrónd... (137). -

Behalve de gestileerde epische herhalingsvormzag hij is er nog een ander stereotyp verbum in den zinsvorm Vf.S.A. in Iskander bij visueele schildering gebruikelijk2):

Vóor ging Sisygambis en hare slavinnen omringden haar3); v o l g d e S t a t e i r a met de jonge Stateira en Drypetis, hare dochterkens, te harer zijde en hare slavinnen omringden haar3); v o l g d e B a r s i n a

(15)

en hare slavinnen omringden haar1)(94). -

Géen voorbeeld is er in Iskander te vinden, van een zin met den vorm Vf.S.A., met een ánder Vf. dan de hier geciteerde, in den schilderenden epischen stijl gefixeerde verba.2)De vorm Vf.S.A. is stilistisch gebonden, is niet syntactisch vrij, levend. Ook de stilistische beperking in het gebruik vanENVf.S.A. meen ik voldoende te hebben toegelicht. Ik wijs er thans nog op dat alle besproken vormen van inversie, in hun verscheidenheid en beperking beide, worden aangetroffen in twee voor de compositie vanIskander uiterst belangrijke episoden: Alexandros' intocht in Babylon en Alexandros' apotheose aan het slot. Hieruit mogen wij besluiten tot het sterk effect dezer vormen in den stijl en de compositie van het boekIskander, maar tevens tot de noodzaak, ze te verklaren in samenhang met dien stijl:

(De intocht in Babylon) Maar het best z a g e n , bevoorrecht, de Aanzienlijken...

Beneden zich, als zij zich helden, z a g e n z i j Mazaios te paard... Zijn jonge zonen te paard om hem... Z a g e n z i j , eindelijk! met het klateren der bazuinen... de Macedonische troepen naderen... Tusschen Parmenion en de Vrienden te paard, was Alexandros...achter hem volgden de toe-gegordijnde harmamaxen... ENd r o n g a c h t e r a a n g e h e e l e e n t r o s ... V o l g d e d a a r n a g e h e e l h e t

M a c e d o n i s c h e l e g e r ... Mazaios reed met de zijnen Alexandros te moet... EN

s t r o o m d e n onder de gretige blikken der juichende Babylonieërs - mannen en vrouwen - de o v e r w i n n e n d e M a c e d o n i ë r s b i n n e n d e s t a d (blz. 312/3).

-

(Alexandros' apotheose) T o e n , omdat kwamen de Egyptische balsemers3), hieven zij haar op en voerden zij haar terug naar het vrouwenvertrek. ENzeide zij, dat zij sterven wilde... ENzij trad binnen in het rouwvertrek... ENSisygambis legde zich over den steenen vloer. ENweerde allen af. ENweigerde alle voedsel...

Voor hare dichte oogen vermelden in gouden glanzen de vizioenenENz a g z i j de Fravashi's, de bewaar-engelen, de goud gewiekte geleidengelen tot haar komen, tot haar komen,4)z a g z i j de eindeloos gouden treden, die geleiden naar het paradijs, z a g z i j op de azuren

1) N.B. ook deze plechtige herhaling der ‘epische Breite’.

2) Die vrije vorm is er een van het impressionisme, bijv. bijVan Deyssel in ‘Ochtend’ (Primitief

(16)

drempels van het allerhoogste Alexandros haar te gemoet treden en haar stralende de handen reiken, z a g z i j hem in hemelsche praal en glanzen omkleed, z a g z i j hem: Iskander! -

In drie opzichten kan een enkel syntactisch verschijnsel als dit, dieper worden uitgewerkt: in verband met andere verschijnselen van woordschikking, in vergelijking met het gebruik in andere romans van Couperus, in vergelijking met de klassieke bronnen en voorbeelden van den roman Iskander.

G.S. OVERDIEP

Namen en bijnamen

Waar komen de namen der kinderen zelf vandaan? Van vader en moeder natuurlijk, die het kind van den begin af aan een bepaalden naam geven, hoe of waarom zullen we naderhand zien. Met dien naam worden de kleinen zoo dikwijls aangesproken, dat zij, we zagen het in den Kleuterroman, zich zelf veel vaker met hun eigen naam noemen, dan met ik of welk ander woord ook. Wie nu echter meent, dat die naam altijd precies dezelfde zal blijven, heeft het leelijk mis.

Op de eerste plaats toch worden bijna alle namen in het dagelijksch gebruik voor het gemak een beetje ingekort of soms erg veel samengetrokken. Zoo wordt Herman tot Hem, Hermanneke tot Hemmeke, Bernard tot Ben, Jacob tot Jaak of Jaap of Koo, Jacobus tot Jakoob, Kobus of Koos, Theresia tot Tessy of Teti, Hendrik tot Henk, Willem tot Wim, Karel tot Kraal, Paula tot Pau, Po, Johanna tot Jo, Nelly tot Nel, Betsy tot Bets, Godelieve tot Lieve, Wilhelmina tot Mina, Maria tot Mia, Marie tot Mie, Marietje tot Rietje, Jozef tot Jos, Zjos, Sjef of Sep, Mathilde tot Mat en Tille of Til, Caroline tot Caro en Line, Franciscus tot Frans en Sus, Francisca tot Cisca of Sikske, Cato tot Kaat en To, Vadertje tot va, vaatje, moeder[tje] tot moe, moeke enz.

Als men echter goed oplet, beteekent deze afgekorte voornaam meestal een klein beetje meer of minder dan de volle naam. Zoo noemen de broertjes en zusjes van Paula haar alleen dan Pau of Po, als ze iets van haar hebben willen. Wilhelmina gebruikt vader alleen, als ze stout is geweest en hij haar bestraft, gewoonlijk zegt hij anders: Mina, Suske en Jem. Godelieve heet alleen Lieve bij de broers, als ze haar willen vleien. Sep zegt vader alleen tot Jozef, als hij met hem schertst. Moe zeggen de kinderen alleen, als ze reeds héél lang met moeder, moederke, moeke om iets gevraagd en gezeurd hebben. Alleen de ruwere broers noemen Caroline:

Kerlien, de zusjes praten van Line. Cato wordt alleen als ze boos is, in den mond der zusjes tot Catje = katje.

(17)

Maar naast deze verkorte namen komen er een heele reeks verlengde en uitgerekte vormen voor. Dit zijn meest vleiende troetelnaampjes. De liefheid duurt toch zóó lang dat men aan één of twee silben niet genoeg heeft om ze er in uit te drukken.

Hein wordt Heineman, Pietje: Pietevogeltje, Frans: Franiman, Pin: Pinnemin, Kip wordt Kippekop, Til wordt Tillepiel, Tieke of Diepkedie, Riet [uit Rietje van Marietje]

wordt Rietepiet of Dietemariet. Emma wordt Emmaleben, Wim: Wimmerdewim, Jo:

Joetje, Joetsederpoete. Martje: Martiko. Martinengo zegt alleen moeder als ze van Martha iets moeilijks vraagt. Poentje: Pompoentje, Pa wordt Piepa, Va wordt vava, Mia wordt Mimi. Tie: Tietie. En wat het merkwaardigste is: vaak komt dan het laatstbijgevoegde stuk ook op zich zelf als naam in gebruik, zoo Pietje: Pietevogeltje:

Vogeltje; Pin: Pinnemin: Minneke; Kip: Kippekop: Kop enz. Soms wordt er ook eenvoudig één lief klankje achtergevoegd gewoonlijk: een s, een t of een ie, en men moet den eersten keer, dat zoo'n achtervoeging voorkomt, in 't volle familieleven hebben meegemaakt, om na te voelen, wat soms een levensgeluk en fijn gevoel op het ijle luchtbootje van zoo'n enkelen klank van hart naar hart kan varen. Mie klinkt dan opeens Miet of Mies, Jan: Jat, of Moe: Moet, To: Toos, Va: Vaas[je], Em:

Ems, Emmie, Frans: Fannie, Til: Tillie, Moeder: Moedie, Moetie, Ma: Maddie, Jo:

Joekie, Mies: Miezie, Piet: Pietie.

Ten slotte worden de gewone naamklanken, als ze zich vanzelf niet leenen tot streelende troeteling of pitsende scherts, eenvoudig verzacht of toegespitst naar believen van ons oogenblikkelijke verteedering of snaaksheid.

Zoo wordt Jo tot Jooke, Joekie en Joets, Bets tot Bes, Bee en Bees, Frans tot Fane, Jacques tot Kaak, Piet tot Piel en Pin, Mientje, Mieneke tot Mienóeke [als ze heel braaf is]. Jozef tot Kobe [als vader hem uitlacht] Treesje tot Keesje, Hemmeke [Hermanneke] tot Jemmeke, enz.

Niet zonder reden voelt zich de aangesproken persoon door sommige dezer namen gestreeld, door andere leelijk geplaagd, soms zelfs diep gekrenkt.

En om nu te laten zien, dat dit geen met veel moeite bijeengezamelde

zeldzaamheden zijn, zet ik hier voor eenige huishoudens de gebruikelijke namen bijeen.

I. Nijmeegsch huisgezin. Vader, moeder, zoon en twee dochters tusschen 10 en 18 jaar.

Emma Mathilde

Frans Moeder

Vader

Em Matje

Fan Moedertje

Vadertje

(18)

Ems Tilly

Fannie Moes

Pa

Emke Til

Fannieke Moeske

Piepa

Emmie Tilke

Fannieboel Moeke

Piep

Emmertje Tillepil

Fran Moedie

Pieke

Emmelebém Tip

Francis Moel

Pietie

Emmepoes Tipke

Franiman Maake

Piepke

Poeske Tie

De Fran Maatje

Paatje

Muis Tieke

Bruur Mas

Pateke

Kattekop Die

Boetie Maddie

Paske

Rattevanger Dieke

Ajunneke Moeleke

Patertje

Muizefricadel onze dikke

De jong Vaasje

Hondje Diepkedie

Oom Podger

Pop Tiel

Labbedie

Liefke Tietie

Lieveling Tielke

Hartje Tilla

Vrouwke Tilleke

Brulleke Poeleke Bolleke.

II. Tilburgsch huishouden. 8 kinderen tusschen 6 en 20 jaar.

Maria Cato

Johanna Hein[tje]

Miet Toos

Joo Heineman

Mieje Tooske

Jooke Henk

Marietje Katje

Joekie Heineke

Mies Kaatje

Jootje Heinekeman

Mieske Joete

Joetserdepoets

(19)

Marie Jacob

Karel Piet

Marieke Jaak

Kraaltje Pietie

Rieke Jaakske

Kraleke Pietevogeltje

Ieke Jakie

Kralepoetje Vogeltje

Riekske Kob

Karel Keizer Pin

(20)

Riet Kip

Keizer Pinnie

Rietje Kippie

Kraal Pinneke

Rietepiet Kippekop

Pluim Pinnemin

Tip Vetje

Minneke

Tippie Poentje

Jaap Pompoentje

Japke Nollie

Nolleke Molleke

IV. Een Vlaamsch huishouden uit Lier. Vader en moeder met vier kinderen van 6 tot 17 jaar.

Godelieve Martha

Jozef Maria

Moeder Vader

Lieve Martje

Zjos Miet

Moederke Vaderke

Lieveke Martiko

Zjef Dietemariet Moeke

Vava

Martinengo Cobe

Mia Moe

Vake

Seppe Papa

Seppeke

Gelijk een ieder uit de gegeven voorbeelden ziet, is de sprong van naam tot bijnaam niet zoo groot. Heel geleidelijk toch gaan de troetelende en schertsende

naamsverhaspelingen in toespelingen en bijnaampjes over. Ongemerkt zetten we den stap van het eene gebied naar het ander.

De beteekenisvolle overgang van Kaatje naar Katje lijkt immers slechts een argelooze verkorting, gelijk die van Jaapke naar Japke. Maar juist dat schijnbaar onnoozele gaf aan dezen nieuwen naam: de scherpst piekende punt, en Cato, die zich inderdaad dikwijls driftig maakte, had groot gelijk, dat ze Katje nu juist niet als den liefsten troetelnaam opvatte, en dit b.v. tegen Caroline, met Kerlien

beantwoordde.

Een toespeling op Frans z'n slordigheid proefden de plagende zusjes dan ook heel goed in Fanniboel, trouwens later spraken ze het in Oom Podger en Labbedie nog duidelijker uit. Van Emmepoes kwam Frans toen echter - want loontje komt om z'n boontje - niet slechts tot Poes en Muis, maar ook in minder lieve oogenblikken tot Kattekop, Rattevanger en Muizefricadel.

Van de Fransche pensionaatuitspraak Mathielde kwam Tie en het verkleinwoord

(21)

Dat Kob uit Jacob tot Kip werd, was slechts een troetelverhaspeling van moeder, maar toen in den mond der oudere broers, die hem nog al lastig vonden beide namen vereenigd werden tot Kippekop was de teedere streeling er schoon af.

En dit is ook allemaal zeer begrijpelijk. Al deze namen worden verreweg het meest als aanspraak, roepnaam of vocatief gebruikt. Nu voelen wij over het algemeen bij het aanspreken van een ander onze sympathie of antipathie veel duidelijker, dan wanneer wij over hem spreken in den 3den persoon. Want ten onrechte beschouwt men den vocatief veelal als een naamvalsvorm. 't Is in tegenstelling tot den

nominatief, die een derden persoonsvorm is, een tweede persoon.

En juist immers bij de tweede persoons-voornaamwoorden hebben wij ook dien rijkdom aan gevoelsschakeeringen van U over Gij naar je, jij en jou. 't Is de invoeling, uit Hoofdstuk VIII van den Kleuterroman, die de aanleiding geeft niet slechts tot al de troetel- en trèter-verhaspelingen der naamklanken, maar ook tot al de toespelingen en volksetymologieën, de bijnamen en scheldnamen, die zich zoo heelemaal van zelf uit de eigennamen komen ontwikkelen.

Tot nu toe bleven we binnenshuis. Met het overschrijden van den huiselijken drempel wordt het gebied der namen aanmerkelijk verrijkt. Al de tot-nu-toe besproken namen zijn voornamen, die de leden van een huisgezin van elkander onderscheiden.

Maar elk huishouden heeft bovendien een familienaam, waardoor het huisgezin van andere huisgezinnen onderscheiden wordt.

Dezen familienaam hebben dus vader, moeder en kinderen gemeen.

We zagen boven, dat door vader en moeder voor elk kind bij z'n geboorte een voornaam wordt uitgekozen. Maar de familienaam hoeft niet gekozen te worden:

die is er al. Vader-en-moeders huisgezin hebben toch elk een naam. En al de kinderen die in dat huisgezin geboren worden, hebben dus van huis uit denzelfden naam als hun vader. Trouwens dat is juist de beteekenis van het woord

FAMILIENAAM.

Op school begint nu met de familienamen hetzelfde spel als met de voornamen in het huisgezin. Uit scherts of louter gemak worden ze in den mond der kornuiten zooveel mogelijk afgekort. En de toespelingen zijn hierbij o zoo gezocht.

Vooreerst verdwijnen alle voorgevoegde lidwoorden en voorzetsels: De Goeje heet Goeje, van der Pas heet Pas, van Sonsbeek heet Sonsbeek, Ter Kuile heet Kuile, enz.

Vaak worden alle drie- en vierlettergrepige namen tot één of twee lettergrepen beperkt: Overvoorde heet Over, Jonkergouw heet Jonker,

(22)

Molemans: Mole, Broekhuizen: Broek, Theunissen: Teun, Twaalfhoven: Twaalf, van Ginneken: Ginnek, Koppendrayer: Kop, Hoevenaars: Hoef, Borgstede: Borg en Helleputte: Put. Maar ook de tweesilbige namen worden meestal tot één enkele silbe herleid: Zoo v. Gastel: Gas, Muster: Musch, Potters: Pot, Koenders: Koen, Driessen: Dries, Verbunt: Bunt, Rietra: Riet, Schuurmans: Schuur, Paimans: Paai, Eikholt: Eik, Sondaal: Zon, Bartels: Bart, Ruigrok: Rok, Rietstaf: Staf, Witkamp: Wit, Potjes: Pot, enz.

We zien dat er gewoonlijk alleen de silbe met den meesten nadruk wordt uitgepikt, maar vooral wordt er onwillekeurig gezocht naar een gewoon huis- of tuinwoord, met de een of andere toepassing op een teekenachtige eigenaardigheid van den persoon en daartoe is een kleine klankverhaspeling vaak het welkome middel. Dat blijkt vooral uit Kuitenbrouwer: Kuit, Koetser: Koet, gewoonlijk echter: koei,

Geelkerken: Gele, Mutsaers: Muts, Neuerburg: Neus, Basten Batenburg: Basje, Philippens: De Pens. Uit het laatste voorbeeld zien we duidelijk de kwaadaardige voorkeur voor het minst aangename naamsdeel.

Bij liefdoen of bij wijze van populariteits-coefficient wordt nu als uitgang aan die éénlettergrepige woorden weer vaak het onvermijdelijke -ie toegevoegd. Zoo Broekhuizen: Broek: Broekie. Eikholt: Eik: Eikie, Sondaal: Zon: Sonnie, Ruigrok:

Rokkie, Prosper: Proppie, Neuerburg: Neus: Neusie, Dickman: Dik: Dikkie; in sommige kringen dient als bewonderings-coefficient ook de uitgang -aard: Rietra:

Riet: Rietaard, Witkamp: Wit: Wittaard, Helleputte: Put: Puttaard, Eikholt: Eik: Eikaard, Dinter: Dintaard, Keizer: Keizaard, Vletter: Vlettaard.

Ook hier komen dus naast verkortingen uitrekkingen en verlengingen voor, maar begrijpelijkerwijs, veel minder dan in het huiselijk kinderleven, daar hier heel wat minder getroeteld, en meer geschertst en gespot wordt. De spot viert nu ook vrijelijk de teugels in een vloed van bijnamen, die heelemaal niets meer met den familienaam te maken hebben.

Vooral de diernamen zijn hier rijkelijk vertegenwoordigd. - De volgende lijsten zijn alle in twee jaar tijd uit den jongensmond opgeteekend op een internaats-cour van ongeveer 100 knapen. De snuiters zijn tusschen 10 en 12 jaar.

aap: om 't gezicht.

baf: om 't gezicht, afkorting van baviaan.

beer: naar den lichaamsomvang.

big: om de kleine dikte.

bizon: om de lichaamskracht. Herinnering uit de dierkunde.

casuaris: naar z'n eigenaardigen gang, met den hals naar voren en uiteenhoekende voeten. Klasherinnering.

(23)

bloedhond: naar de hoogroode kleur.

bok: om 't puntig gezicht, maar mee om 't vele bok-staan.

buffel: om den lichaamsbouw.

geit: flauw karakter.

hamster: naar 't opvallend gebit.

hengst: om de spierkracht.

kat: zie poes.

keeshond: gelaatsuitdrukking.

keffer: veel praats en hoog stemmetje.

kemphaan: vurig karakter.

kikker: om de manier van loopen.

kip: naar ‘kippig’, hij draagt een bril.

koe[i]: lichaamsbouw.

konijn[tje]: om den mondvorm.

kuiken[tje]: dom praatsmakertje.

kuus: [gewestelijke naam voor varken] Sinds hij eens verteld had: ‘ik heb 'n schoon kuuske meegebracht’ [van speculaas namelijk].

leeuw: spierkracht.

mammoet: lichaamsbouw.

mops: om 't platte neusje.

mees: om 't platte hoofd en 't zijige hoofdhaar.

mug: klein kereltje.

musch: druk klein ventje.

nijlpaard: lichaamsomvang.

olifant: dito dito.

ooievaar: lange beenen.

os: kalme breede figuur.

otter: naar den onaangenamen reuk na een ongelukje.

paard: lange hals.

poes: om z'n glad hoofdhaar.

regeeringsvarken: van de eene sectie naar de andere verplaatst.

schaap: om de krulharen.

schaap: om 't bleek gezicht.

schimmel: om de witte haarkleur.

soepkip: om de gelaatskleur, de mondbeweging, de bijziendheid, het scherp karakter, en z'n kort afgehakte zinnetjes.

slingeraap: om de arm- en beenbewegingen.

spin: nijdig en klein van gestalte.

stier: ruw karakter en geweldige spierkracht.

stinkaas: zie otter.

taks: springerig, jonge hondachtig wezentje.

vloo[i]: beweeglijk klein ding.

zeekoei: lichaamsvorm en Zeeuwsche afkomst.

zoetwatergarnaaltje: klein teer ventje.

zwaan: lange hals.

(24)

te smaken, hoe sterk gepeperd of gul gesuikerd, hoe kwistig gezouten en fijn ge-

(25)

kruid al deze geestelijke toespijsjes aanproeven bij den dagelijkschen omgangsmaaltijd.

Maar ook de echte maaltijd wordt bedacht. Een menschenkenner onder mijn vrienden pleegt te zeggen: ‘Je kent de menschen het best aan hun maag’. En ik geloof dat hij gelijk heeft. Zoowel voor de bijnaamgevers als de dragers. Bij dezelfde groepen van knapen komen de volgende namen voor aan spijzen, dranken en lekkernijen ontleend:

Bief: om de malsche wangen.

Biet: om de roode kleur.

Bloedworst: dito dito plus lichaamsomvang.

Bruidsuikertje: om de zoetelijke gelaatsuitdrukking.

Ei: om den kogelronden hoofdvorm.

Heete Bliksem: [naam van een gerecht uit appels en aardappels bestaande, dat heet moet worden opgediend.]

Kokosnoot: om den bolronden hoofdvorm.

Noga: omdat hij zooveel noga verkwanselde.

Oliebol: om de glimmende huid.

Paasch-ei: zie ei.

Pappot: om den ronden lichaamsvorm.

Presenteerblaadje: om den opvallenden vorm van een broek.

Soes: zacht karakter, met bijgedachte aan soezen = droomen.

Jan taai-taai: 'n stijve klaas.

Tonnetje: ronde jongen.

Worst[jes]: sinds hij eens verteld had: ‘ik heb vingers als worsjes’.

Uit beide lijstjes zien wij ook al, dat de lichaamsdeelen, lichaamshoudingen en kleedingstukken in de jongensfantasie een zeer voorname plaats bekleeden. De volgende bijnamen komen dat nog ten overvloede illustreeren.

Baatje: om z'n matrozenpakje.

Barometer: opgeschoten smalle jongen.

Coiffeur: overdreven netheid.

Dageraad: rood haar.

Dood op rolletjes: heel mager en bleek langzaam bewegend persoon.

Equipage: statige welgevormde gestalte.

Grenadier: kranig loopende jongen.

Gummi: vaal van huidskleur.

Hangkast: lange stijve jongen.

Klepkooi: om den opvallenden vorm van een broek.

Knook: een hoekige gestalte van een jongen.

Kuif: om z'n opgestreken haren.

Lijkstatie: mager en bleek iemand.

Loopjongen: een die vlug overal bij is.

Madonna: om een jas, die op een Madonnamantel geleek.

Mijnheer: elegante vlerk.

(26)

Scheerbaas: slordige boersche jongen met ruig haar. Zie Coiffeur.

Scheiding: iemand die van z'n scheiding al te veel werk maakt.

Sneeuwklokje: om z'n sneeuwwit haar.

Strikkie: om z'n mooie dasjes en strikjes.

Vuurtoren: om z'n rood haar.

Wandelend hoopje: dik langzaam bewegend murmel.

Wijwatersbakje: om den uitgestulpten vorm der onderlip.

Hierbij sluiten zich nu vanzelf de vrouwen- en meisjesnamen aan, waarmee de jongens elkaar graag betitelen, meest spottend, soms ook waardeerend bedoeld.

Baby: kinderachtige jongen.

Boerin: roode wangen.

Française: om een sierlijke gratie in z'n optreden.

Griet: om z'n spits gezicht.

Juffie: meisjesachtige jongen.

Koningsdochtertje: bevallige vormen.

Meisje: nufje.

Melkmeisje: leelijk blauw pak.

Mie[ke]: dikke blozende jongen.

Naaister: vinnig ding van een joch.

Naatje: dito dito.

Rebecca: mager en lange sliert.

Tootje: lieve jongen.

Ook de verwantschapsnamen zijn naar evenredigheid goed vertegenwoordigd.

Broer: flinke gezellige jongen. Zie zus.

Oom Jan: gezellige jongen.

Oopa: goedige jongen.

Oopoe: onbeduidende zeurkous.

Moeder: altijd vol zorg.

Papa: veel ouder als de anderen.

Tante: vervelende jongen.

Tante Bas: saaie jongen met een opvallend diepe bas-stem.

Zus: gezellige jongen, die in het begin wat meisjesachtig aandeed, later noemde men hem: broer.

Uit de meisjesnamen zagen wij al, dat de Bijbelsche Geschiedenis haar invloed gelden deed, maar ook de Algemeene en Vaderlandsche geschiedenis met de Aardrijkskunde beslaan een aardig plaatsje in de jongensverbeelding.

Alva: streng en norsch.

Barbaar: dito en ruw.

Caesar: 'n baas.

(27)
(28)

Dat echter de actueele geschiedenis van den dag, en de laatste uitvindingen niet worden vergeten, toont ons ten slotte het volgende lijstje bijnamen, waarmee we zullen besluiten:

Auto: heftige jongen.

Locomotief: driftig en vaak zuchtend.

Telefoon-juffrouw: sinds hij eens hardop: ‘allo’ geroepen had.

Tuftuf: iemand die schielijk is in spraak en beweging.

Turf: slordige jongen.

Zeppelin: statig en bedaard.

Zwevend medium: mager, bleek, onbewogen en waardig.

Al deze verhaspelde familienamen en bijnamen komen nu voor: zoowel in den 2den als in den 3den persoon, alleen met dit verschil, dat er overal behalve bij de eigennamen van meisjes in den 3den persoon steeds het bepalend lidwoord of een aanwijzend voornaamwoord aan voorafgaat. Zoo roepen ze tot Paimans: ‘Zeg Paai, kom je haast?’ Maar over Paimans vertellend, zeggen ze De Paai heeft reuze-geboft.

- Spin, 't is lekker weer vandaag. Die Spin was weer zoo nijdig! - Bief, loop je mee op? De Bief is er leelijk aan toe. - Kom Koningsdochtertje, willen we samen wat gaan beugelen? Het Koningsdochtertje heeft pech gehad hoor. Ik zeg: Kind, loop op! Maar het Kind wou nie voort.

We zien hieruit, dat bij onzijdige woorden, meestal het geslacht bewaard blijft, soms echter moet het voor het mannelijk wijken, b.v. die Gummi. Bij ei en andere vermijdt men onwillekeurig de moeilijkheid door een andere wending te gebruiken.

Zeer interessant echter is, dat de guiten pratend over jongens met vrouwe- of meisjesnamen, soms consequent ook alle voornaamwoorden in den vrouwelijken vorm omzetten. Een zéér sterk geval is me daarvan bekend. Op een school was een leeraar, die om z'n goedheid den bijnaam Moeder gekregen had. In hun gesprekken over dien leeraar nu, was het voortdurend: ze, zij, haar of d'r, en dat met een consequentie dat ze er zelf trotsch op waren. Nooit vergisten ze zich, en ze stelden er dan ook een eer in. In den huiselijken kring of in gesprek met vrienden van andere scholen deden ze niets liever dan over dien leeraar opsnijen, en altijd waren alle voornaamwoorden in het vrouwelijk, zóó dat er de moeders ten slotte jaloersch op werden, en er niet meer van wilden hooren: ‘Foei, 't is een schande, een moeder heeft elke jongen toch maar één!’

Vele van de opgenoemde namen komen echter en vergaan. Eenige weken worden ze druk gebruikt, maar dan moeten ze weer de plaats ruimen. De meeste echter blijven jaren en jaren in gebruik, ja gaan op de jongere broers over, en worden als het ware tot familienamen,

(29)

daar de echte familienaam in den omgangstaal ten minste, nooit of nimmer meer wordt gehoord.

Zelf heb ik daar op twaalfjarigen leeftijd een heel benauwd oogenblik om meegemaakt, dat me nog heugt, alsof het gisteren gebeurd was. Er werd aan de klasdeur geklopt, en de lesgevende leeraar wenkte mij, die op het hoekje der eerste bank zat, dat ik even zou gaan kijken: wie er was. Ik ging en trof op de gang den leeraar van een hoogere klas, wiens familienaam ik in het anderhalf jaar, dat ik op die school was, nog nooit gehoord had, maar dien ik alleen met z'n bijnaam om z'n roode haren als: de rooje biet kende. Hij gaf me een heel eenvoudige boodschap, en hij snapte maar niet, dat ik het niet aanstonds begreep. Ik moet namelijk heel benauwd hebben gekeken. Nu, wat hij bedoelde had ik aanstonds geschoten, maar ik overzag ook onmiddellijk de ellende die me te wachten stond, als ik aan m'n eigen leeraar die boodschap ging overbrengen, namens meneer ‘de rooje biet’. En toch ik wist niets anders. Om tijd tot nadenken te winnen, vroeg ik het nog eens en nog eens, totdat me ‘de rooje biet’ de boodschap in 'n heel kort zinnetje letterlijk twee tot driemaal liet herhalen, en me toen naar binnen duwde, in de vaste overtuiging dat hij met een heelen dommen jongen te doen had. Ik voel den knop der deur nog in m'n klamme hand koud zijn. Ik wist geen raad! En met een hooge kleur ga ik naar m'n leeraar, die me vriendelijk afwachtend aankeek. Die streeling van sympathie gaf me ineens geestkracht. En meteen had ik de oplossing gevonden, m'n gezicht klaart op en ik stamel hijgend: Kompliment van ‘den leeraar van hierboven’ die laat U zeggen, enz.’ Nog één oogenblik schokte de angst in mij op, dat hij zou vragen:

welke leeraar van hierboven, want er waren er twee, maar ook dat onweer dreef af;

hij begreep aanstonds, wie het geweest was, en zei: ‘dank je wel.’ Met een verlicht hart, maar doodmoe van de inspanning ging ik naar m'n plaats terug. Van de heele verdere klas heb ik niets meer gehoord of gezien, laat staan begrepen. 't Uur was in 'n wip om. En ik kon maar niet uitgedacht komen, over m'n late victorie, en telkens opnieuw herhaalde ik in me zelve: Stel je toch eens voor, dat ik gezegd had:

‘Komplimenten van Meneer de rooje biet!’

Twee dingen volgen uit deze historie. Ten eerste, dat hoe gewoon en betrekkelijk onschuldig het gebruik van zoo'n bijnaam in de onderons-jes der kornuiten met elkander is, en hoe dwaas het derhalve is zich daardoor beleedigd te gevoelen, iedereen heeft immers zijn eigenaardigheden en gebreken! toch van den anderen kant zeer klaar in hen het besef levend blijft, dat het aanstonds een brutale

oneerbiedigheid

(30)

wordt, als ze hun overheden buiten dien kring met zulk een naam gaan noemen.

En dat maant tot groote voorzichtigheid en een wijze beperking in het bijnamen geven aan leeraren en hoogergestelden, in dézen zin: dat er de eerbied, die elke onderhoorige aan zijn overheid verplicht is, niet door verloren gaat. Maar bovendien blijkt hieruit, dat, als het van de jongens zelf afhing, al die bijnamen, vooral die van medescholieren, in echte familienamen overgingen. Dat gebeurt nu echter nooit meer, daar onze wetgeving en heel het bestuur der maatschappij een vasten familienaam en een onveranderlijken voornaam vordert en handhaaft. Hoe iemand ook genoemd mag worden, op het geboorteregister van den Burgerlijken Stand, in het bevolkingsregister, in de belastingtabellen, in de kiezerslijsten enz. staat toch telkens weer de officieele voor- en achternaam.

Vroeger echter was dat niet zoo, en de staat bemoeide zich betrekkelijk weinig met de namen der burgers. Pas toen in het begin der 19de eeuw de Code Napoléon in Nederland werd ingevoerd, moest iedereen zorgen een vasten voornaam en familienaam te hebben. Vóór dien tijd kon dus vrijelijk gebeuren, wat thans niet meer kan, en ongetwijfeld is het duizend en duizend maal in alle dorpen en steden van ons Nederland werkelijk gebeurd, dat iemands bijnaam er langzamerhand zóó vast in ging zitten, dat niemand hem anders meer noemde, dat ook zijn vrouw en kinderen dus dien naam van hem overnamen, en de bijnaam dus werkelijk tot familienaam is geworden. Dat kunnen wij trouwens aan de nog bestaande familienamen heel duidelijk zien. Van alle hierboven opgenoemde soorten zijn er onder de familienamen te vinden.

Diernamen, zooveel men maar wil: men zou er bladzijden mee kunnen vullen:

Arend de Beer de Bij [Bie]

[de] Bock den Braasem Cabeljaeu Calkoen Garnaat de Geyt [de] Haan 't Haantje Haring [den] Hengst 't Hoen Kalff [De] Kat Katje Kieviet Kikkert

(31)

Oliphant Ooijevaar [de] Pauw Pekelharing de Puyt de Raaf de Ram Schaap Schimmel Snouck Spiering Spin Stokvis de Valk [de] Vinck de Vloo [de] Vos de Wolf [de] Zwaan.

(32)

Men ziet, in dit lijstje vinden we de meeste onzer boven verklaarde bijnamen terug.

Nu is het zeker waar, dat deze namen ook nog op andere wijze kunnen zijn ontstaan.

Het is toch bekend, dat vroeger veel meer dan thans elk huis bijna z'n uithangbord had, waarop dan heel vaak een dier voorkwam. Nu is het niet te ontkennen dat sommige der genoemde familienamen uit die huisnamen of uithangborden zijn afgeleid, maar gewoonlijk zijn die afleidingen toch kenbaar aan het voorzetsel: Van der Paerdt. Van den Arend, Van der Steur, van der Krab enz. En bovendien komt dan de vraag terug, waar die huisnamen dan vandaan kwamen? Zouden die altijd zoo maar in 't wilde weg gekozen zijn, of ook niet op reeds gangbare betiteling der bewoners teruggaan? Evenzoo is het met een andere verklaring die men soms hoort, dat dergelijke familienamen aan dieren ontleend uit Oud-Germaansche voornamen zijn ontstaan; maar ook dàn vragen wij: waar komen dan die

Oud-Germaansche voornamen vandaan. Welke verklaring we dus verkiezen, we komen altijd weer terug op hetzelfde feit: dat afzonderlijke personen of huisgezinnen genoemd en onderscheiden worden met een dierenaam. Welnu, dat is altijd en overal gegaan, gelijk het nu nog gaat: òf een zekere gelijkenis, òf een vaak samen voorkomen heeft den band tusschen mensch en dier gelegd; en of we dus een geval hebben als Zoetwatergarnaaltje voor een teer klein goedig kereltje met rozige wangetjes of Kaat Mossel, die op de Rotterdamsche vischmarkt de mossels keurde, in beide gevallen komen de bijnamen van thans, met de bijnamen van vroeger of de huidige familienamen overeen.

Dit blijkt even duidelijk uit de familienamen ontleend aan spijzen, dranken of lekkernijen:

Beschuydt Boerkool Bierman Canneel

De Casembroot Corstjens Couche Dunnebier Eitje Fercken Flesch Gort

van der Ham.

Heetebrij Hooikaas Honig Klaare Klontjes

(33)

Pannekoek Pannevis Peper Potharst Reyst Roodnat Soetekouw Spek Vat Warmoes De Wijn Wittebol Wittebroodt Wittewrongel [De] Worst Zoet Zoethout Zuurbier.

(34)

De lichaamsdeelen en lichaamsbewegingen vinden wij nog rijker vertegenwoordigd:

Baert Barvoets Baselaar Been Blakkaard Borst Breebaert Den Breejen De Bruin Bruinoog Bultman Buijk Buijtelaar Caluwaert Coevoet de Cort Crombeen Cromhals Crommert van den Draaij Den Dubbelden Eenoog

Eirond van der Grijp de Grijze De Groot Hak Den Hals Hardloper 't Hart Harte Hazelip Hiel Hinke de Hoest Hooft 't Hooft de Hoog Kaatsebeen Kies

van der Klauw

(35)

de Lang Langbeen Langebaard Langhals Leepoog Lever Loopuit

Lutkie [kleintje]

de Maagh Magerman de Mooij [de] Neus De Nies Onrust D'oore Opstelten Petit Platvoet Poot Quatant Quick Rap de Reus de Rooij Roobaard Roothoofd de Ruig Scheefhals Scheluwaert Schim

Schoonhoofd de Schoone Slingervoet Snikker Snel de Sopper Spillebeen Spook

van der Sprong Ver-stappen Steketee[n]

Stommel Suijkerbuijk van Swaaij Tand

(36)

Witkop Zwaanhals [De] Zwarte Zwikker

(37)

Ook de kleedingstukken zijn troef:

Blauwbroek Bommezijn Borstlap Bruinbroek Broeck Broekman Buijs Cnoop Davelooze Das Flanel Hoos Den Hoet van der Jas Klomp Kousbroek Laars Langerok De Bontemantel van der Mouw Muts

Pet Rijbroek Ruijgrok Schorteldoek Strick

Witdoek [Wittouck]

Witjas Wittebrouck Zwarterok

Ook eenvoudige vrouwennamen [geen moedersnamen] komen onder de familienamen voor, maar toch niet zooveel als onder de jongensbijnamen:

Annokkee [Annekee]

Cathelijn Henriette Kea Leijsbeth Naatje Nina Roza Salomé Sophie Susanna

(38)

De Neef Denéve Neefjes Nevejan Oomen Oomkens Oomsz Peetoom Peterbroer De Vaar [Veer?]

De Vadder De Voogt.

De geschiedkundige of geographische namen ten slotte zijn hier zóó talrijk, dat wij zelfs van een lijstje moeten afzien. 't Zou, wilden we althans eenigszins de verschillende soorten tot hun recht laten komen, een lijst van een tiental bladzijden moeten worden. Wij herinneren dus slechts ter loops aan de namen uit de Bijbelsche geschiedenis: Baruch, Daniël, David, Elias, Rubens, Salomon enz. Uit den klassieken tijd: Apol, Caesar, Julius, Milo, Plato, Scipio. Uit den Christelijken voortijd: Felix, Lucas [Luykx], Paulus, Augustinus, Jeronimus, Bartholomaeus en alle verdere Heiligen-namen. Uit de Aardrijkskunde komen bijna alle volksnamen als familienamen voor: Den Duits, Den Engelsman, De Brit, De Waal, Spanjaard, De Zwaap, de Beyer, Fransman, Zwitser, Lombard, Italiaander, Spanjer, Portegies, Turk, de Griek, De Moor, Pool, Rus, Romeyn. Verder al de namen onzer Provincies en oude

landschappen: De Vries, De Zeeuw, De Hollander, Vlemminck

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En daarom is het onbegrijpelijk, dat juist ons volk, wellicht meer dan eenig ander, zijn eigen taal achterstelt bij een vreemde, of misvormt door vreemde woorden, of vooral

Eerst laat zij G u n a r , die sedert zijn ziekte niet meer kan schaatsenrijden, met de ijzers aan de voeten hulpeloos zitten aan den oever van het bevroren meer, waar hij als kind

Van andren man dan van den haren, Daer soe vele ridderen waren, Die se minde op minde hertelike, Menich goet ridder ende rike, 45 Dies haer nie en dede ghewach.. Darijs seit dat

Tot nog toe spraken wij alleen van de beginglijders voor vocalen, maar de beginglijders voor consonanten zijn reeds veel verder afgezakt, want zij zijn gelijk wij zagen

Zegt de Imitatio niet zelf: Zoek niet te veel er naar: wie het gezegd heeft, maar let er vooral op, wat er gezegd wordt!? Dat is waar en geldt volop voor een gewoon boek, maar dat

Ook in engere, meer taalkundige zin is Bordewijk's vrijwillige myopie, die hem soms het wijdere zicht dreigt te benemen, ruïneus voor het normale type zins- en stijlbouw. Nooit

Het dichtst bij ons onderwerp komen nog Krueger, Kalepky, Spitzer.. en Havers bij de bespreking van wat zij de constructies persona pro re en res pro persona noemen 1). Het

Wijdeveld beschikt over de groote kunst der afwisseling. Zonder een bepaald gegeven of stijlfiguur geheel uit te buiten weet hij van alle middelen ter verhooging van de artistieke