• No results found

Het Bewijsrecht volgens het N.'l.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het Bewijsrecht volgens het N.'l."

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE NED.-INDISCHE WETGEVING

Studies en Commentaren

DOOR

Mr. C. C. VAN HELSDINGEN Jr.

Lceraar-Adj. Directeur der Rechtsschool.

VI.

Het Bewijsrecht volgens het N.'l. Burgerlijk Wetboek

IN

V R A G E N.

(Ten gebruike bij de studie voor het notariaats-examen.)

VERKRIJGBAAR: PEGANGSAAN 17. WELTEVREDEN.

(2)

mr. C van Vollennoven.

(3)

DE NED.-INDISCHE WETGEVING

Studies en Commentaren

DOOR

Mr. C. C. VAN HELSDINGEN Jr.

Leeraar-Adj. Directeur der Rechtsschool.

Vi.

Het Bewijsrecht volgens het N. 1. Burgerlijk Wetboek

IN

V R A G E N .

(Ten gebruike bij de studie voor het notariaats-examen.)

'

(4)

Dit vrageriboekje heeft geen ander bedoelen dan een hulpmiddel te zijn hij de studie van het bewijsrecht. Het maakt geenerlei aanspraak op wetenschappelijkheid en is in hoofdzaak een bewerking in vraagvorm van de Schets

van het Nederlcmdsch Burgerlijk recht door Mrs. J. D.

Veegens en A. 8. Oppenheim, de bestudeering waarvan door dit boekje allerminst overbodig wordt.

I n denzelfden geest zullen de andere gedeelten van het Bw. worden bewerkt. Vooral het personen- en zakenrecht komen daarvoor het eerst in aanmerking, omdat door de verschillen van het Nederlandsche en Indische recht de raadpleging van bovengenoemde „ S c h e t s " voor beginne-

lingen allerlei moeilijkheden oplevert.

Wl. 13-5-'23. C. C. v. H.

(5)

HET BEWIJSRECHT,

1. Waar wordt het bewijsrecht geregeld?

In het rVde Boek van het Burgerlijk Wetboek de titels I-IV, terwijl titel VIT de Verjaring regelt.

2. Welk art. leidt het bewijsrecht in?

Art. 1865. luidende: - - „Een iegelijk die beweert eenig regt te hebben, of zich op eenig feit tot staving van zijn regt of tot tegenspraak van eens anders regt beroept, moet het bestaan van dat regt of van dat feit bewijzen."

3,. Welke fouten Heven aan deze redactie?

j e Het art. onderstelt dat altijd moet worden bewezen.

Dat is onjuist, want de bewijstlast wordt alleen door be-

twisting geboren. . 2e Het spreekt over bewijzen van een recht. Dit is ook

onjuist; de feiten worden bewezen, de rechter besluit uit de feiten of het recht op die feiten gegrond is.

4. Wat is eigelijk de bedoeling van art. 1865?

Om de bewijslast tusschen de partijen te verdeelen; dus om aantegeven: welke partij bewijzen moet en wàt hij te bewijzen heeft.

5. Wat is daarbij de groote moeilijkheid?

Dat het art. geen houvast biedt t.a.v. de vraag tusschen

welke reehtsfeiten de grenslijn ligt. _ ^ Bv. is de niet-b et aling een feit tot staving van het reent

van den eischer, of de wèl-betalmg een feit tol tegenspraak van zijn recht ?

6',. Wat moet dus als algemeen beginsel aungenom,en worden?

Het billijkheidsgevoel van den rechter moet beslissen, daarbij uitgaande van dit beginsel: dat partijen in den rechtsstri jd gelijke kans moeten hebben, dat het den eischer evenmin onmogelijk moet worden gemaakt om een proces te winnen, als het hem mogelijk moet zijn zonder zweem van recht zijn eisch toegewezen te krijgen.

7. Zijn er voor d/ie verdeeling bepaalde theorien op- gesteld?

J a , nl. :

(6)

— 2 —

a. dat de eischer de rechtscheppende feiten (d.z. dus de feiten die zijn recht deden ontstaan, niet die het doen voortbestaan als bv. de niet-betaling) en gedaagde de r echt-vernietig ende of de het ontstane recht veranderde feiten moet bewijzen.

b. dat eischer de z.g. „werkende feiten, (bv. de door de wet voor het tot standkomen vereischte vormen, de niet- aanwezigheid van een opschortende voorwaarde of de hoedanigheid waarin hij optreedt) moet bewijzen, terwijl de z.g. tegenwerkende feiten (bv. minderjarigheid, geweld, dwaling) door gedaagde moeten worden bewezen.

8. Licht die beide theorien eens door voorbeelden toe.

Bij een gewone koop-overeenkomst zal volgens a de eischer hebben te bewijzen : het ontstaan van zijn recht : dus bv. dat hij heeft verkocht en geleverd. Hij heeft niet te bewijzen de niet-betaling, hoewel dit ook een rechtsfeit is waarop het nog bestaan van zijn recht berust. De be- taling is een rechtsfeit dat het ontstane recht van den eischer deed teniet gaan, zooals bv. ook verjaring en

compensatie.

Beroept ged. zich op het bestaan van een opschortende voorwaarde, dan betreft dit een rechtsfeit, dat beslist over het ontstaan van het recht van eischer, dan behoort dit tot die feiten, die voor het werken van het recht van beteekenis zijn, dus zal eischer die ook moeten bewijzen.

Dus bv. ook het niet-bestaan van een tijdsbepaling.

Beroept ged. zich op minderjarigheid, dan is dat een feit, dat het bestaan van het recht tegenwerkt en moet dit dus door hem bewezen worden.

Als bv. bij een dading of schenking, waarvoor schrift vereischt wordt, door ged. een en ander wordt ontkend, dan zal de eischer moeten bewijzen dat de vormen door de

wet voorgeschreven in acht zijn genomen.

9. Helpen deze theorien ons altijd uit den brand?

Neen; ook de onderscheiding tusschen werkende en tegenwerkende factoren is niet altijd scherp te trekken bv.

minderjarigheid.

Het beste is daarom het onder No. 6 aanbevolen beginsel in acht te nemen.

10. Moet altijd betvezen worden?

Neen, zooals we boven reeds zagen niet:

Ie als gedaagde de gestelde feiten niet betwist;

2e als de rechter de feiten uit eigen wetenschap kent.

11. Wat beteekent die uitdrukking?

De omvang van eigen wetenschap is weer moeilijk te bepalen. Daaronder zullen wèl vallen bv. :

(7)

a. het feit dat er een spoorverbinding is tusschen Buitenzorg en Batavia;

b. dat in die en die nacht de maan helder scheen;

c. dat in de Prioksehe haven als regel op Zondagen niet gewerkt wordt, dan alleen hij vertrek van schepen.

Maar niet bv. een uitspraak als:

dat het van algemeene bekendheid is, dat Woerdensche paardenkoopers geen Italiaanseh verstaan.

12. Moet dê partij die sick op gewoonte beroept, het bestaun der gewoonte bewijzen?

Neen, als partij terecht [d.i. in de door de wet toegelaten gevallen (vgl. art. 15 A. B.)l zich op de gewoonte beroept, heeft deze kracht van wet en wordt de rechter dns geacht de wet te kennen.

I s de gewoonte hem onbekend, dan moet de rechter daar een onderzoek naar instellen.

13. Ts men geheel vrij in het gebruiken van bewijs- materiaal.

Neen de wet bindt partijen en rechter aan bepaalde door de wet opgenoemde bewijsmiddelen.

14. Waar worden die bewijsmiddelen opgenoemd?

In art. 1866: nl. schriftelijk bewijs, bewijs door getuigen, vermoedens, bekentenis en eed.

15. Is dit artikel limitatief gesteld?

Oogenschijnlijk wèl, maar toch is het niel anders dan een inhoudsopgave van het bewijs in het 4de boek. _

Ieder der daar genoemde bewijsmiddelen wordt in een aparten titel van Boek I V behandeld en daarnaast bestaan nog andere bewijsmiddelen bv.

a. algemeene'bekendheid v. art. 166 Bw. (niet te ver- warren met de algemeene bekendheid van de „eigen weten- schap") .

b. gerechtelijke plaatsopneming, art. 211 Ev.

c. bericht v. deskundigen, art. 214 Bv.

16. Welke der in art. 1866 genoemde bewijsmiddelen is nogal elastisch?

No. 3; de vermoedens, waaronder de rechter alles brengen kan -wat hij wil, bv. de verklaringen van een

somnambule.

17. Welke onvrijheid l.a.v. het bewijs bestaat er nog meer dan de in vr. 13 behandelde gebondenheid a,a,n de door de wet aangetvesen bewijsmiddelen?

De onvrijheid Van den rechter t.a.v. de aan sommige bewijsmiddelen toetekennen bewijskracht.

Bv. t.a.v. bekentenis, eed, schriftelijk bewijs.

(8)

_ 4 —

18. Waar skint de rechter wèl geheel vrij tegenover hef, aang eva er de b ewijsmat e r ia al ?

I n de strafprocedure. Hoeveel bewijs en welk soortig bewijs nok aangevoerd wordt, de rechter moet door het aangevoerd bewijs de overtuiging van de schuld van bekl.

hebben gekregen, anders spreekt bij toch vrij. De bewijs- kracht wordt dus geheel aan den rechter overgelaten.

Dit is de z.g. vrije bcivijstheor'ie.

19. Hoe is dat in de burgerlijke procedure?

Daar is de rechter niet altijd vrij. Wèl bv. t.a.v. het getui gen-bewijs en in Nederland na de jongste wijzigingen in het Wb. v. Kh. ook t.a.v. het bo eken-b etvijs ; niet echter

t.a.v. schriftelijk bewijs (hier te lande ook het boeken- bewijs) eed, bekentenis; dan dwingt de wet den rechter aan 'die bewijsmiddelen een bepaalde bewijskracht toete- kennen: bv. Î925: bekentenis: volledig bewijs.

20. Hoe noemt men daarom deze bewijsmiddelen?

De z.g. dwingende bewijsmiddelen.

T I T E L I I .

S C H R I F T E L I J K B E W I J S . 21. Wat is dat voor bewijs?

Bewijs door authentieke of onderhandsohe geschriften.

22. Hoe worden die geschriften onderscheiden'?

In akten eti geschriften die geen akten zijn.

23. Wat verslaat men dan onder alten?

Onderteekende geschriften opgemaakt om lol bewijs te dienen.

24. Kent onze wei die onderscheiding ook?

J a in art. 1874.

25. BeteeJcent het woord acte in onze wei altijd ge- schrift?

Neen, dikwijls beteekent het „handeling" bv. art, 1448 en 1896.

26. Hoe worden de aden verdeeld?

In authentieke en onderhandsche acten.

27. Wat zijn authentieke acten?

(art. 1868) : verleden in wettelijken vorm door of ten overstaan van een openbaar ambtenaar ter plaatse bevoegd.

(9)

28. Wat beteékenm de worden ,.door of ten overstiaan van"?

Deze woorden zien op de rol, die de ambtenaar t.a.v.

de in de akte vermelde feiten vervnld heeft.

..Door" d.i. als de akte feiten vermeldt, die de ambt e naar zelf heeft verricht. Bv. verkoop door notaris (vendu- meester), wisselprotest opgemaakt door notaris of deur- waarder, „ten overstaan van," d.i. als de acte slechts in- houdt de teschriftstelling van verklaringen van partijen voor den ambtenaar bv. een not, acte v. onderhandsche verkoop of huur.

29.. Welke ambtenaar is v.n. bedoeld?

T)e notaris, krachtens art. 1. v/h Begl. op het aotaris ambt (St. 1860: 3:).

30. Hij alleem? ..

Neen dat art. laat in het laatste gedeelte de mogelijkheid open, dat andere ambtenaren naast den notaris of uit- sluitend zijn aangewezen.

Naast bv. bij wisselprotest door notaris of deurwaarder.

Uitsluitend: bv. ambt, v.d. Burg. Stand.

31. Geef nog enkele v.b. van openbare ambtenaren?

Bv. de opsporingsambtenaren m. hun processen-verbaal.

Controleurs t.a.v. huur en verhuur van Tul. gronden.

Comm. Eaad v. Just, eu griffier (gerechtelijke acte).

Resident met secret, (gerecht, acte) enz.

33. Wal is de beteehenis der wettelijke vorm?

Dat de/,e moet worden nageleefd wil de aote als atitïién lieke akte gelden.

33. Waarvoor dienen die vormen?

De wet schrijft de verschillende formaliteiten voor, juist om de zekerheid van het gebeurde vasttestellen, bv. het aanwezig zijn van getuigen; om geknoei te voorkomen, bv.

alle uitdrukkelijke voorschriften betreffende de wijze van doorhalingen, verbeteringen enz.

34. Wat is de kracht der bevoegdheid?

De ambtenaar die de akte verlijdt, of opmaakt, mag- dat slechts doen in zijn ressort ; daarbuiten is de akte geen authentieke acte.

35. Heeft een akte waaraan iels ontbreekt t.a.v. de vormvereischten of t.a.v. de bevoegdheid geenerlei kracht?

Als de akte onderteekend is door partijen zelf, kan zrj gelden als onderhandsche akte.

(10)

I s zij niet onderteekend door partijen, dan kan ze als vermoeden dienst doen.

36. Welke akte heeft kracht van authentieke akte f Tedere akte, die uiterlijk zich als een auth. aandient.

Beweert men dat die akte niet is opgemaakt door een bevoegden ambtenaar of wel dat er later veranderingen in zrjn aangebracht — d.i. betichting van materiëele valsch beid — dan moet de echtheid door een bijzondere proce- dure bewezen worden (art. 1872).

37. Wat is de bewijskracht van een auth. aide?

Daarover is verschil van meening. Maar de rechtspraak beantwoordt de vraag als volgt : vast staat :

Ie de identiteit van de verschenen personen;

2e de echtheid van de handteekeningen;

3e de echtheid van den datum.

38. Spreekt de net over deze punten?

Neen, maar zij behooren, evenals het vermoeden, dat wat uiterlijk er als een authentieke akte uitziet, er een is, tot het wezen van authentieke akten. T)e waarborgen voor

*de tot standkoming van de akten, gelegen in de speciale opdracht aan speciale ambtenaren, in de minutieuse rege- ling voor de opteekening en onderteekening enz, hebben

juist ten doel die punten te verzekeren.

39. Wat bewijst de auth, akte verder?

4. de inhoud van de akte, n.1. dat de partijen voor den ambtenaar zóó hebben verklaard als de akte vermeldt;

dus de verklaring van partijen vóór den ambtenaar en dat de ambt. heeft gehandeld als door hem is meegedeeld.

40. Indien men ontkent, dat de akte die verklaring juist heeft opgenomen, wat doet men dan?

Dan beticht men de akte van z.g. intellectueele valsch- heid en moet de procedure gevolgd worden van art. 148 Rv.

41. Welke bewijskracht wordt dan aan die acte toe- gekend9

Volledige bewijskracht tegenover iedereen.

Dus ook tegenover derden komen die punten door de akte vast te staan; niet slechts tegenover partijen.

42. Waarover loopt dan het verschilpunt?

Over de vraag of nu ook,vaststaat de juistheid, de waar- heid van de verklaringen van de partijen vóór den ambte- naar afgelegd.

(11)

_ _ 7 —

Vast staat dus dat zij zóó hebben verklaard als de akte aangeeft, maar is de verklaring Avaar, of hebben zij voor den ambt. een leugenachtige verklaring afgelegd?

43. Bij welke -akten kan deze vraag zich, alleen worden?

Bij de akten die verleden worden ten overstaan van den ambtenaar.

Die onderscheiding tusschen verklaring voor den amb- tenaar en de juistheid daarvan kan niet gemaakt worden bij de akten door den ambt. zelf opgemaakt, d.Av.z. die akten waarin de ambt. zelf verklaart iets te hebben verricht (bv. bij wisselprotest).

44. Wat volgt daaruit?

Dat deze laatste akten altijd volledig bewijskracht hebben tegen elk en een iegelijk.

45. Kan men dan hiertegen niet opkomen?

J a , maar dan beticht men de akte van valschheid en moet dus de echtheid worden bewezen.

46. Er is dus alleen verschil van meening t.a.v. de partij-akten. Welke meeningen staan tegenover elkaar?

Ie zij die meenen, dat alleen de verklaring vaststaat tegenover derden, en de juistheid der afgelegde verklaring alleen tusschen partijen:

2e zij die zeggen, dat niet alleen de verklaring tegen- over derden vaststaat, maar evenzeer hare juistheid ook

tegenover derden.

47. Kunnen partijen dan volgens de eerste meening niet tegen de akte opkomen:

De tegenpartij kan verklaren wèl zóó voor den ambt.

verklaard te hebben, maar dat die verklaring onwaar i s ; maar dan zal hij dat hebben te bewijzen. Zoolang hij daar- in niet slaagt geldt de akte als volledig beAvijs voor het- geen daarin staat.

48. Welke meening wordt door de rechtspraak aan- gehangen?

De eerste meening.

49. Heeft dan die verklaring tegenover derden heele- maal geen kracht?

Jawel, zoodra de wet aan dergelijke verklaringen zelve wetsgevolgen verbindt. Bv. voor het totstandkomen van een overeenkomst is o.m. noodig dat partijen met elkander overeenstemmen.

(12)

— 8 —

Verklaren de partijen derhalve dat, zij de overeenkomst hebben aangegaan, dan staat (als althans de overige ver- eischten voor het totstandkomen der overeenkomsten ook vaststaan) de totstandkoming vast, omdat de vde ver- klaring de toestemming inhoudt.

Verklaren partijen echter dat over en weer geleverd is, dan staat dit feit tegenover derden niet vast, omdat de levering niet totstand komt door een verklaring, maar alleen op de door de wet aangegeven wijze: by. over gifte:

door de verklaring staat dus die overgifte niet vast.

Wèl bv. als de notaris verklaart, dat de verkooper de sleutels van het magazijn heeft overgegeven aan den kooper en hij notaris zich persoonlijk heeft overtuigd dat de sleutels pasten op het slot van het magazijn.

50. Wat is echter de rechtskracht van de auth. acte volgens de tweede meening?

Dat de akte óók tegenover derden bewijst: niet alleen dat zoo is verklaard, maar ook, dut het geconstateerde waar is.

51. Op welke artikelen beroepen zij zich o.a.f

Op de artt. 1881 en 1882 Bw. die de bewijskracht regelen van huwelijks-registers en koopmansboeken en waarbij de wet klaarblijkelijk veronderstelt, dat het in het koopmans- boek aangeteekende ook juist is. W a a r dit geldt voor de onderh. geschriften is er te meer reden om dit ook aan- tenemen voor de auth. akten.

Ook uit art. 1871. Ook het daar genoemde Moot Ie hennen, gegevene is verklaard en zon dus volgens de Ie meening eigelijk van de-zelfde kracht zijn als de eigelijke inhoud, Maar juist de tegenstelling in ari. 1871 van inhoud en hel bloot te kennen gegevene, wijst erop, dat aan de verklaring van de eigelijke inhoud grootere bewrjskrachl wordt toe- gekend.

52.. Wie bedoelt de wet mei; derden®

Vlg. art. 1870 noch erfgenamen, noch rechtverkrijgenden.

53. Wat verstaat de wet onder: „bloot te kennen geven"?

In 't algemeen is gedacht aan feiten, waarvan partijen gewag maken, dat zij vóór het opmaken der akte geschied zijn.

54. Wat is de bedoeling van. art. 1873?.

Niet, dat de partijen niet op een vroegere akten mogen terugkomen. Maar de wet wil derden vrijwaren tegen

(13)

_ _ 9 —

bedrog en heeft alleen die latere akten op het oog, die hoewel niet de vroegere een geheel vormend, tusschen partijen geheim gehouden worden, zoodat derden, die alleen op het oorspronkelijke stuk afgaan, zich een valsche voorstelling zouden maken van hetgeen tnssehen partijen werkelijk is overeengekomen.

55. Geef daarvan een vb.?

Bv. A. verkoopt een huis aan B. voor ƒ 10.000, maar tusschen partijen wordt een latere akte opgemaakt, waarin de prijs lager gesteld wordt om de overschrijvingskosten te ontduiken of hooger gesteld wordt, om den hypotheek-

gever te misleiden.

QNDERHANDSCHE G E S C H R I F T E N . 56. Wat zijn onderhandsche geschriften.

De wet (art. 1874) noemt : onderhands geteekende acten, brieven, registers huiselijke papieren en andere schriften, welke zonder tusschenkomst van een openbaar ambtenaar worden opgemaakt.

57. Waarin ligt dus het onderscheid tusschen •authen- tieke acten en onderhand sehe geschriften?

Dat bij de laatste geen bemoeienis van een openbaar ambtenaar te pas komt.

58. Ts dat laatste hier in Indi'è ook geheel juist?

Niet voorzoover betref! de regeling der vingerafdrukken, waarbij de bemoeienis van een openbaar beambte wèl vereischte is.

5<). Wat is het onderscheid tusschen onderhandsche acten en alle andere onderhandsche geschriften?

De onderteekening.

60. Wal zijn derhalve onderhandsche akten?

Die onderhandsche geschriften, zonder tusschenkomst van een openbaar ambtenaar opgemaakt, en door' partijen

onderteefcenkï.

61. Wat is de beteehenis va.n die onderteekening?

Ze is de spil van de bewijskracht der acte.

Bij de onderhandsche akte wordt dadelijk gekeken naar de onderteekening en of deze echt is.

62. Wat moet verstaan worden onder onderteekening?

E r zijn veel kwesties over kruisjes, facsimile's, gedrukte onderteekeningen en haar bewijskracht.

(14)

63. Speelt bij de authentieke akte. die onderteekening dan niet zoodanige rol?

Neen daar wordt allereerst gelet op de bevoegdheid van den verlijdenden ambtenaar.

64. Bewijst de onderhandsche acte de echtheid der hand- teekening?

Neen. Terwijl bij de authentieke acten de waarborgen die de wet voor hare totstandkoming heeft gegeven, zoo vele zijn dat de echtheid der handteekeningen daar vast staat, is dat niet het geval met de onderhandsche akte.

65. Hoe sal dan die echtheid der handteekening komen vast te staan?

Ie als zij niet door de tegenpartij tegen wie men zich op de handteekening beroept, wordt betwist;

2e als de echtheid door die tegenpartij uitdrukkelijk wordt erkend;

3e als bij ontkenning der echtheid door de tegenpartij die echtheid in speciaal valschheidsproces wordt bewezen

(1877).

66. Is het bepaald noodig dat de tegenpartij gesom- meerd wordt de echtheid der handteekening te ontkennen of te erkennen?

Neen, betwist hij de door mij overgelegde stukken niet dan worden ze voor stilzwijgend erkend gehouden.

67. Moei iedere tegenpartij de echtheid ontkennen?

Neen art, 1877 Bw. stelt dat de erfgenamen of recht- verkrijgenden volstaan kunnen met te verklaren, dat zij de handteekening niet erkennen.

68. Is dit logisch?

J a , want door ons erfrecht is het mogelijk dat de erf- genamen zelfs den erflater, laat staan dus zijn handtee- kening niet kennen,

69. Kunnen die erfgenamen nog niet-erkennen, als dr partij (erflater) de handteekening reeds heeft erkend?

Algemeen wordt aangenomen van niet.

70. En kan men een stuk dat men voor rechter X heeft erkend, voor rechter Y ontkennen?

Algemeen wordt aangenomen van niet,

71. Wat is nu de bewijskracht van een onderhandsche akte?

(15)

— 1 1 —

Staat eenmaal de handteekening vast, dan heeft zij bijna evenveel kracht als een authentieke akte, nl. dat de ver- klaring boven de handteekeningen geacht wordt die te

zijn van de onderteekenaars.

72. Tusschen wie?

Onverschillig tusschen partijen of tegenover derden.

73. Welk verschil van meening doet sich ook hier wee/r voor f

T.a.v. de vraag of die verklaring ook inderdaad juist is.

74. Welke is de gongbare opvatting f

Dat de verklaring tusschen de partijen voor juist wordt gehouden en dat de rechter tegenover derden vrij is in zijn

waardeering daaromtrent.

75. Waarin verschilt dan. vooral de bewijskracht der onderh. akte met die der authentieke f

T.a.v. den datum der akte.

76. Welke belangrijke wijziging heeft het systeem van het Bw. hier te lande ondergaan t.a.v. de onderhandsche akte ?

Bij St. 1916: 42 (later gewijzigd) is in meerdere mate rekening gehouden met het analfabetisme hier te lande.

77. In hoeverre?

Men heeft de mogelijkheid geopend aan hen die hun handteekening niet kunnen stellen, om toch een onderhand- sche akte te „onderteekenen" door middel van vroeger een duimtopafdruk, sinds 1919 een vingerafdruk, te stellen

ten overstaan van een openbaar ambtenaar.

78. Hoe is de regeling daarvan?

De vingerafdruk moet gesteld worden t.o.v. dien ambte- naar en de onderhandsche akte moet voorzien worden van een verklaring van dien ambtenaar, dat hij den steller van den vingerafdruk kent, of dat deze hem bekend gemaakt is, dat de inhoud der akte aan den steller duidelijk is voor- gehouden en dat daarna de afdruk in tegenwoordigheid van den ambtenaar is gesteld.

79. Is daarmee de taak van den ambtenaar afgeloopen?

Neen hij moet het geschrift „boeken".

80. Wordt die verklaring en boeking nader in het Bw.

geregeld?

(16)

Neen, dat werd ter regeling overgelaten aan een ordon- nantie nl. van St. 1916: 46, waarbij een formule wordt aangegeven voor de verklaring en bepaald wordt dat de geschriften moeten worden geboekt in een afzonderlijk register, gekantteekend en gewaarmerkt, terwijl de acte moet vermelden het nummer der boeking.

81. Hoe geschiedt die boeking?

Door vermelding in het register v a n : 1. het nummer en datum der boeking;

2. den naam v.d. steller v.d. vingerafdruk onder de akte;

3. den datum en korten inhoud der akte.

82. Weihe openbare ambtenaren zijn daartoe bevoegd verklaard?

Het Bw. noemt den notaris, of een ander daartoe aan- gewezen persoon, die door St. 1916: 46 wordt aangewezen,

nl. : 1 3

1. de besturende Europeesche ambtenaren uitgezonderd de Hoofden van Grew. Bestuur ;

2. de voorzitters van de Landraden en daarmede gelijk- standige 1x1. Bechtbanken in de B. B-

3. de Burgemeester;

4. de controleur van Kangean.

33. Is voor deze werkzaamheden nog een honorarium verschuldigd?

ja ? ƒ i _ voor elk geschrift ongeacht het aantal daarop voorkomende handteekeningen ; maar alle andere ambte- naren dan de notaris moeten het bedrag storten in 's Lands

kas en de Burgemeester in de Gemeentekas.

84. Is deze regeling alleen toegepast voor de vinger- afdruk?

Neen het Staatsblad maakt ook mogelijk (art. 1874) om de handteekening onder dezelfde waarborgen te stellen ten overstaan van den notaris of ambtenaar. (1874a).

85. Welk voordeel wordt hierdoor verkregen?

Dat men op deze eenvoudige manier de bewijskracht der onderhandsche akte — onderscheidelijk voorzien van hand teekening of vingerafdruk — belangrijk verhoogde.

Door deze formaliteit immers komen vast te staan de handteekeningen. van onderteekenaars en de datum ook tegenover derden, juist de twee zwakke punten in de be- wijskracht der onderhandsche akten.

86. Hoe is dan in het algemeen de bewijskracht der o.h.

acte t.a.v. den datum tegenover derden?

(17)

— 13 —

1880 Bw. bepaalde vóór de laatste wijziging, dat die datum tegenover derden slechts kracht had in de volgende 4 gevallen: van den dag d a t :

l e de akte was geregistreerd door een notaris;

2e waarop degene of één van degenen, die de akte onder- teeKend hebben overleden zijn; na dien dag kon de onder- teekening niet meer plaats hebben;

3e of van dien waarop haar bestaan bewezen wordt bij akten door openbare ambtenaren opgemaakt; bv. een o.h.

akte vermeld in een boedelbeschrijving of;

4e van den dag, waarop de derde tegen wien men zich van de akte bedient, haar nestaan schriftelijk heeft erkend.

87. Wdke wijziging is thans m deze bepaling aan- gebracht f

Ie wordt uitdrukkelijk verklaard dat de datum OOK tegenover derden vaststaat indien een verklaring door een der bevoegde ambtenaren is gesteld als bedoeld in art. 1874

(vingerafdruk) en 1874a (onderteekening).

2e voor de registratie, die vroeger geregeld werd door art. 99 Overgangsbepalingen is in de plaats gekomen de

„waarmerking ' '.,

88. Waar wordt deze waarmerking thans geregeld®

In het zelfde St. 1916: 46 waarvan art. 2 aangeeft hoe die waarmerking door de ambtenaar geschiedt, n.1. door het

woord „gewaarmerkt" aan den voet der akte te stellen en te onderteekenen, met vermelding van den dag, waarop deze verrichting heeft plaats gehad.

89. Welke bijzondere onderhandsche akte regelt de wetf In art. 1878 wordt de eenzijdige onderhandsche schuld- bekentenis behandeld; d.z. stukken, waarin slechts één partij een verplichting op zich neemt, welke verplichting bestaat in het betalen of van gereed geld of van zaken, (welker hoegrootheid bij de maat of het getal wordt aange-

wezen (graan).

90. Welke stukhen vallen hier niet onderf

Die een schuldbevrijding (quitanties) inhouden; even- min akten waarin beide partijen een verplichting op zich nemen; evenmin geschriften, waarin men zich verbindt om iets te doen (bv. les geven).

91. Behoeft het bedrag reeds van te voren vastgesteld te zijn?

Neen hef kau gelden een vooralsnog niet vastgesteld geldbedrag.

»

(18)

92. Aan weihe vereiscMen moet dan zijn voldaan?

Die bekentenis moet ôf geheel geschreven en ondertee- kend zijn door den onderteekenaar, of deze moet behalve ziin handteekening eigenhandig een goedkeuring, hou- dende in voluit geschreven letters de som of de hoegroot- heid of de hoeveelheid der verschuldigde zaak onder het stuk plaatsen.

93. Welke gedachte zat daarbij voor?

Dat het publiek beschermd moet worden tegen het mis- bruiken van een handteekening in blanco.

94. Wordt dit doel verwezenlijkt f

Neen, omdat zij hier beperkt wordt tot bovengenoemde schuldbekentenissen en niet t.o.v. kwijtingen boven een blanco handteekening geplaatst, maar vooral door de be- paling van art. 1878 lid 3, dat dit artikel met toepasselijk verklaart o p : Ie Zaken van koophandel.

95. Wat is te verstaan onder „zaken v. koophandel''f Verbintenissen, voortvloeiende uit daden van koophandel of uit handelingen van art. 5 Kh.

96. Heeft dan een enkele handteekening van een niet- koopman op een order-biljet geen waarde?

E r is verschil v. meening. Wel is die handeling geen daad van Kh. (art. 4 No. 2 Kh.) ; maar art. 1878 is met geschreven voor dergelijke verbintenissen; de bepalingen

over handekspapier derogieren aan het Bw.

97. Welke bewijskracht hebben schuldbekentenissen, die niet voldoen aan, de wettelijke vereischten?

Dan kunnen ze dienen als begin van schriftelijk bewijs maar de rechter kan er ook alle bewijskracht aan ont- zeggen, i '•

98. Op welke schuldbekentenissen is art. 1878 ook niet van toepassing?

Sinds 1916 vallen ook de schuldbekentenissen voorzien van een verklaring als bedoeld in art. 1874 (vingerafdruk) en 1874a (onderteekening) daar buiten. Ook al voldoen deze bekentenissen dus niet aan de vereischten van l » / » , door die verklaring van den notaris enz. bestaat voldoende beveiliging tegen misbruik van blanco onderteekening.

99. Moet de schuldbekentenis een geoorloofde oorzaak bevatten? . _ . - -

(19)

— 15 —

Of lau bij gebreke daarvan het bestaan van een geoor- loofde oorzaal alsnog bewezen worden, ofwel is de enkele

erkenning van schuld reeds voldoende oorzaak, zoodat de onderteekenaar moet bewijzen dat er geen geoorloofde oor- , aak aanwezig is?

De recli (spraak blijft ei seilen het vermelden van de oor- zaak, d.i. het rechtsfeit, waardoor de schuldverplichting' in het leven is geroepen, maar neemt zelfs genoegen mei formules als:

„bekennende schuldig Ie zijn", „waarde naar genoegen genoten".

100. Welk ander standpunt wordt wel verdedigd?

De beide andere onder No. 99 genoemde, en de laatste o.a. op de overweging dal mi »Ie meerderjarige vrij man eenmaal de schuldbekentenis heeft afgegeven, op hem /de verplichting moet nisten te bewijzen dal hij desniet-

tegenstaande niets verschuldigd is.

101. Wat regelt de. wet bij tegenstrijdigheid vun het bedrag in cijfers en in letters?

Art. 1879 bepaalt dan dat het belang van den verbonden partij vóórgaat, tenzij cle wederpartij slaagt in het bewijs, dat het hoogste getal het juiste is.

102. Welke andere onderh.andsche geschriften kent de wet nog?

Ie de huiselijke registers en papieren;

2e de koopmans boeken ;

3e aanteekeningen door den sehuldeischer op een titel;

4e kerfstokken-

103. Wat is in het algemeen de bewijskracht dezer

„geschriften"?

Goeddeels wordt zij overgelaten nan de prudentie des rechters.

104. Wat verstaat de wet onder huiselijke registers en papieren?

D.z. alle aanteekeningen, die iemand maakt, hetzij op losse vellen, hetzij in registers, om zich zijn eigen gedra- gingen t.a.V. betalingen, ontvangsten, uitgaven enz., en omtrent andere gebeurtenissen die hem interesseeren te blijven herinneren.

105. Welk grondbeginsel van bewijsrecht geldt voor deze stukken? '

Art. 1881 zegt: . . . , . . . . -

(20)

Dat deze geschriften nimmer bewijs opleveren in het voordeel van den schrijver, omdat men zich anders op die manier te gemakkelijk aan bewijsmateriaal kan helpen.

106. Wordt hier altijd streng de hand aangehouden?

Neen de rechtspraak is vaak milder en dikwijls worden uit huiselijke registers vermoedens tengunste van den schrijver gepnt.

107. Hebben deze geschriften nooit dwingende bewijs- kracht?

Jawel, in 2 gevallen moot de rechter ze beschouwen als bewijs tegen den maker nl. ;

I e als zij melding maken van een ontvangen betaling, omdat een dergelijke aanteekening de betaling vóór- onderstelt ;

2e als zij „uitdrukkelijk melding maken, dat de aan- teekening geschied is om een gebrek in den titel aan te vullen ten behoeve van dengenen, ten wiens voordeele zij een verbintenis aanduiden".

108. Wat bedoelt de wet eigelijk met die laatste sin?

De beteekenis is niet duidelijk, maar waarschijnlijk is gedacht aan gevallen, waarin men bv. geld geleend heeft zonder een schuldbekentenis af te geven, of althans zonder eene die voldoet aan de eischen van art. 1878.

De aanteekeningen van den leener zelf kunnen den schuldeischer dan bewijsmateriaal verschaffen.

10.9. Welke uitsondring bestaat op het beginsel van 1881, dat eigen gemaakte stukken geen bewijs kunnen leveren ten voordeele v.d. maker?

De koopmansboeken, die wèl bewijs zijn ten voordeele v.d. maker (Koopman) (art. 1882).

110. Is de regeling betreffende de koopmansboeken in Bw. de eenige?

Neen, ook het Wb. v. Kh. regelt de bewijskracht in art. 11 e.V.

111. Wat is het verschil tusschen beide regelingen?

Art. 1882 Bw. regelt de bewijskracht tusschen koop- lieden en personen, die geen handel drijven.

en art. 11 Kh. tusschen kooplieden wegens zaken hun handel betreffende.

112. Wat is dus niét geregeld?

De bewijskracht tusschen. kooplieden onderling, als de

(21)

- 1 7 -

eene partij als koopman en de andere als particulier op- treedt bv. de sigarenkoopman, die een boek koopt.

Dan zal ook art. 1882 Bw. moeten gelden.

113. Weihe koopmansboeken worden bedoeld?

In strikten zin alleen die in art. 6 Kh. bedoeld, nl. het z.g.

dagboek (memoriaal) en de daarop steunende 'boeken.

114. Is dit ook het standpunt der rechterlijke macht?

Neen, dat is ruimer en verstaat er onder alle boeken, die de koopman houdt.

115. Geef een overzicht van de beide regelingen.

Artikel 1882 B. W. Artikel 11 W. v. K.

196 I. R. 170 I. E.

Richtig gehouden koopmansboeken leveren

"usschen kooplieden en niet-koop- tusschen kooplieden onderling we- 1 i eden gens zaken hun handel betreffende

bewijs op ten aanzien van

1 de hoedanigheid der leveranciën, 1 den tijd der handelingen, 2 de hoeveelheid der leveranciën, 2 den tijd der levering,

3 de hoedanigheid, 4 de hoeveelheid, 5 de prijs der goederen, mits

het van elders bewezen zij, dat de het betreft zaken van koophandel koopman gewoon was aan de te- en de handeling niet geheel ont- genpartij dergelijke leveringen op kend is of het bestaan derzelve in crediet te doen, het algemeen bewezen wordt,

en voorts,

de koopman de echtheid zijner vor- de koopman desgevorderd zijn boe- dering onder eede bevestige, ken onder eede bevestige

indien hij is overleden,

de erfgenamen onder eede verkla- de boeken geacht worden door zijn ren, dat zij te goeder trouw ge- dood te zijn bevestigd,

looven, dat de schuld bestaat en onvoldaan is,

behoudens tegenbewijs.

116 Wat omvat de eed v. art. 1882 v.d. koopman?

Zoowel het ontstaan der vordering als de niet vol- doening.

117. Wat beteekent dat bewijs „van elders"?

Bewijs op alle mogelijke manieren, dus ook op ver- moedens.

(22)

— 18 —

118. Wordt hei tegenbewijs ook in art. 1882 Bw, toe- gelaten?

Neen, maar 'het is niet aannemelijk dat de particulier machteloos staat tegenover het koopmansboek.

119. Wordt de levering in art. 1882 niet bewezen door het boek?

Vlg. de rechtspraak niet,

120. Leveren de k.b. ook bewijs TEGEN den koopman?

Natuurlijk en wel of zij richtig of niet richtig gehou- den worden, volgens den algemeen en regel, dat de zelf opgemaakte stukken wel tegen den maker bewijzen.

121. Gaat de rechtspraak nog verder?

J a zelfs niet richtig gehouden boeken kunnen vermoe- dens opleveren ten uoordeele van den koopman.

122. Was deze regeling van de beivijshracht der k.b.

bevredigend?

Neen, vandaar een aandrang om de regeling der k.b.

principieel te wijzigen en den rechter meerdere vrijheid te laten bij de beoordeeling van de bewijskracht der boeken.

123. Heeft de rechter die vrijheid dan thans niet?

Neen, want de k.b. leveren dwingend bewijs op, de rech- ter moet er de bewijskracht aan toekennen, die de wet h a a r toekent.

124. Hoe is de regeling der k.b. in Nederland thans?

Art. 1919 overeenkomende met ons art. 1882 is bij de wet van 5 Mei 1922 N. St. 246 ingetrokken; en alleen in het Wb. v. kb. wordt de bewijskracht v. kb. geregeld.

125.. In welken sin is die regeling geschiede In dien zin, dat 2- erlei vrijheid wordt verkregen.

l o . NL de vrijheid van den koopman om boek te houden op de manier zooals hij zelf wil, met gebruikmaking van de nieuwste methodes, dus zonder dat een z.g.

dagboek den grondslag van zijn boekhouding vormt.

De wet spreekt slechts van „behoorlijk aanteekening te houden van zijn vermogenstoestand en van alles wat zijn bedrijf betreft, zoodanig dat uit die aantee- keningen te allen tijde zijne regten en verplichtin- gen kunnen worden gekend." en

2o. vrijheid van den rechter om aan die aanteekeningen zoodanige bewijskracht toetekennen als hij vermee- nen zal te behooren.

(23)

— 19 —

126. Weihe andere onderhandsche geschriften behan- delt de wet nog meer?

Aanteekeningen door een schuldeiseher gesteld op een titel die altijd in zijn bezit is gebleven (art, 1883).

127. Welk bewijs leveren zij?

Ten voordeel e van den schuldenaar tenminste als het sfnk steeds in handen van den schuldeiseher is geweest.

128. Kan de schuldeiseher zich erop beroepen om, bv.

zich te verweeren tegen een beroep op verjaring?

Neen, want eigen geschrift kan geen voordeel opleveren voor den maker.

129. Wat als de schuldbekentenis in duplo is opge- maakt?

Dan bewijst een aanteekening van den schuldeiseher op het exemplaar in handen van den schuldenaar vóór dezen laatste.

130. Wat is nog voorts onder onderhandsche geschrif- ten te rangschikken?

De kerfstokken, d.z. de helften van één in tweeen gesple- ten stok, waarin inkepingen worden gemaakt bij iedere transactie, nadat die twee helften weer tegen elkaar zijn gelegd (art. 1887 en 1888).

131. Hebben ze tegenwoordig nog waarde?

Neen 't is een te primitieve wijze van boekhouding, 132. Wat kan men doen als een stuk onleesbaar is ge- worden? (1884).

Voor eigen rekening een nieuw vorderen en wel bv. op deze wijze : den schuldenaar dagvaarden tot afgifte van een nieuw exemplaar en den inhoud daarvan geheel in de dagvaarding omschrijven, gevolg is dat de inhoud in het vonnis wordt opgenomen en het vonnis dan het oor- spronkelijk stuk vervangt.

133. Wat kan gedaan worden met stukken die aan beide partijen toeloclioorcn?

Art. 1885 bepaalt, dat partijen kunnen vorderen dat ze bij een derde worden bewaard.

134. Wordt elders te dien aanzien een speciale rege- ling gegeven?

J a in de art. 1081 en 1082 betreffende de stukken, die be- trekking hebben op een aan meer dan één erfgenaam

(24)

toebedeeld goed, die verblijven bij liem aan wien het voor- naamste gedeelte is toegesclieiden, en betreffende de al- gemeene boedelpapieren, die in bewaring blijven bij hem, dien de meerderheid der erfgenamen of de E. v. Justitie benoemd heeft.

135t. Wat hunnen partyen voor den rechter doen?

In eiken stand van het geding den rechter verzoeken, om de wederpartij te gelasten de gemeenschappelijke stuk- ken, het geschil betreffende overteleggen. (art. 1886).

138. Hoe is de verhouding tusschen origineelen, af- schriften en uittreksels?

De origineele akten hebben in het algemeen alleen eigen- lijke bewijskracht, (art. 1888).

137. Wordt van dat beginsel tveleens afgeweken?

J a , bv. art. 1 lid 2 Rv., waarbij bepaald wordt, dat het afschrift van de dagvaarding door den deurwaarder aan den persoon gelaten als „oorspronkelijke dagvaarding"

zal gelden.

138. Worden die origineele uiden alleen ten processe gebruikt?

Gebruikelijk is overlegging van afschriften of uittrek- sels, die ook geldigheid hebben totdat hun gelijkluidend- heid wordt betwist; dan moet het origineel overgelegd

(1888).

139. Is overlegging dan steeds noodig?

De rechter legt dat uit als: wanneer de ei sehende partij er belang bij heeft. Geen belang — geen actie.

140. Kunnen afschriften nooit bewijs opleveren? _ Jawel, als de oorspronkelijke titel niet meer aanwezig is, in bepaalde gevallen.

141. Welke zijn die?

Art. 1889 regelt de beAvijskracht van grossen, van af- schriften op regteiiijk gezag in tegeuAvoordierlieid van par- tijen opgemaakt enz., die dezelfde kracht hebben als de oorspronkelijke acte, dus volledig bewijs opleveren (dus dwingende beivijskracht) ;

Verder afschriften zonder rechterlijke tusschenkomst opgemaakt of andere afschriften door notarissen of an- dere ambtenaren opgemaakt, aan welke de rechter volle- dig bewijskracht kan toekennen;

(25)

— 21 —

Verder afschriften niet door een notaris opgemaakt, die slechts begin van schriftelijk betvijs leveren; zooals ook authentieke afschriften van afschriften enz,

142. Welke is de bewijskracht van een acte die in de openbure registers is ingeschreven?

Ze strekt slechts tot begin van schriftelijke bewijs, (art.

1890).

143. Is dit artikel voor Indi'è van veel belang?

Zoolang de bepalingen van het Bw. betreffende de leve- ring van onroerende goederen en de vestiging van hypo- theken en overige zakelijke rechten nog niet gelden, niet, omdat die openbare registers niet bestaan en geen over- schrijving plaats vindt.

144. Wanneer is overlegging van den oorspronkelijken titel overbodig?

Wanneer de inhoud van de acte uitdrukkelijk erkend wordt. (art. 1891).

145. Op welke wijze kan de nietigheid die aan een han- deling kleeft, verholpen worden?

Door een akte van bevestiging die aan verschillende vereischten voldoet, bv. dat de hoofdinhoud der verbinte- nis wordt opgenoemd, de reden van nietigheid en de be- doeling om het gebrek te verbeteren, (art. 1892.)

146. Kan elke nietigheid op deze wijze verholpen wor- den?

Neen; wèl bv. de onbekwaamheid als de onbekwame, be- kwaam geworden een dergelijke akte afgeeft. Neen bv. in geval sprake is van een ongeoorloofde oorzaak.

Evenmin kunnen vormgebreken bij een schenking door een akte van bevestiging gedekt worden. Noodig is een nieuwe schenking (art. 1893).

147. Wanneer is in het laatste geval beroep op het ge- brek aan den vorm niet meer ontvankelijke

Als de erfgenamen of rechtverkrijgenden van den erf- later, na zijn overlijden de schenking hebben bevestigd, bekrachtigd of vrijwillig nagekomen hebben (art. 1894),

148. Is een akte van bevestiging of bekrachtiging altijd noodig om een nietigheid te dekken?

Neen, voldoende is als de verbintenis na het tijdstip waarop ze had kunnen worden bekrachtigd vrijwillig is ten uitvoer gebracht (art. 1892).

(26)

149. Welke beteehenis heeft, die bevestiging of be- krachtiging of vrijwillige nakoming?

Art. 1892 zegt dat door een wettige bekrachtiging men gerekend wordt afstand te hebben gedaan van alle mid- delen en exeeptiën, welke men anders zou hebben.

150. Wed beleekenen hier de woorden: .,onver minde r d nogthans het regt van derden!'

Ze zijn niet duidelijk. Vermoedelijk bv. het volgende ; dat de positie van een derde, die met een bv. meerderjarig ge- worden minderjarige gehandeld heeft, niet slechter kan worden door een bekrachtiging, die de meerderjarige daarna aan eene tijdens zijn minderjarigheid verrichte handeling geeft.

T I T E L I I I .

VAN B E W I J S DOOR GETUIGEN.

151. Welke is de hoofdregel van getuigenbewijs?

GetuigenbeAvijs is altijd toegelaten, tenzij de wet het uitsluit (art. 1895).

153. Wat volgt hieruit?

Dat men voor een uitzondering de hand moet leggen op een stellige Wetsbepaling, die bovendien streng moet wor- den uitgelegd.,

153. Hoe staat de wet tegenover het getuig e a-bewijs?

Zeer sceptisch, vanwege de omkoopbaarheid <'ii leugen- achtigheid van den mensch, vandaar de zeer groote uit-

zonderingen.

154. Is dit standpunt wel verdedigbaar?

Beter is den rechter in de toelating van het getuigen- bewijs en in de beoordeelinc; van de bewijskracht daar- van geheel vrij te laten.

155. Welke zijn de uitzonderingen?

Art. 1896 laat getuigenhewijs niet toe „om het aanwezen aan te toonen van eenige acte of overeenkomst, welke hetzij eene verbintenis, hetzij eene ontheffing van schuld bevat, wanneer het onderwerp de som of de waarde van ƒ 300,— te boven g a a t . "

156. Wat beteekent in dit verband: akte.

Natuurlijk niet: schriftelijk stuk, want dan is getuigen- hewijs niet noodig.

(27)

— 23 — 157. Wat bedoelt die heele sin?

De H. R. formuleerde dat eens zoo : , Jiet bewijs door getuigen uit te sluiten van elke rechtshandeling of over- eenkomst, welke, een waarde van ƒ 300 te bovengaande, verbintenis of ontheffing van schuld b e v a t " of anders

geformuleerd :

gétuigenbewijs wordt uitgesloten voor alle rechtshan- delingen (óók betalingen!), hetzij verbintenisscheppende, hetzij — vernietigende handelingen, waarvan men, redelij- kerwijs gesproken, zieh schriftelijk bewijs had kunnen verschaffen.

158. Tegenover wie geldt dit verbod?

Alleen voor rechtshandelingen tusschen partijen. Als A.

wil bewijzen, dat B. en C. een overeenkomst van meer dan ƒ 300.— hebben aangegaan is gétuigenbewijs toegelaten.

Immers hij kon zich geen schriftelijk bewijs van die han- deling verschaffen. Maar B kan tegenover A ook met ge- tuigen bewijzen dat hij met C. een dergelijke overeen- komst heeft aangegaan.

15!). Wal wordt onder f 300.— verstaan1?

Art. 1899 verbiedt gétuigenbewijs als hoofdsom -f- rente hooger dan ƒ 300.— is.

Art. 1900 verbiedt het als oorspronkelijk een hooger be- drag is geeischt, maar daarna de eisch is verminderd tot f 300.—

Art. 1901 laat ook geen gétuigenbewijs toe, als het ge- vofderde bedrag hel overschot of een gedeelte is van een schuld boven de ƒ 300.—

160. En als in de dagvaarding geen bedrag genoemd wordt?

Dan moet de rechter gétuigenbewijs toelaten, tenzij de tegenpartij aantoont dat de ƒ 300.— overschreden wordt.

161. Hoe bewijst men een huurovereenkomst voor 3 jaar ad ƒ 200.— per jam?

De H. R. liet geen getuigen bewijs toe: 3 X f 200 = ƒ 600.

162. En een dergelijke huurovereenkomst voor ombe- paalden tijd?

Hierover is de rechtspraak niet vast.

163. Roe bij opeisching van meerdere bedragen bij één dagvaarding temmen meer dan ƒ 300 uitmakend?

Dan laat de jurisprudentie gétuigenbewijs toe.

(28)

164. Welke uitzondering geeft de wet nog meer t.a.v.

het getuigenbewijs?

Het is'vlg. art. 1897 ook niet toegelaten: „nopens het- geen tegen of boven den inhoud der schriftelijke acte ge- vorderd wordt, noch ook omtrent hetgeen men mögt be- weren dat vóór, ten tijde of na het opmaken van zooda- nige acte zoude zijn gezegd, al mögt ook de som of waarde, waarover het geschil is, minder dan ƒ 300 bedragen."

165. Wat beteekeni deze dn?

Dat partijen dus niet door getuigen mogen bewijzen dat de akte hetgeen tusschen haar is overeengekomen on- juist of onvolledig weergeeft?

166. Hoe als 'partijen verschillen over de beteekenis welke aan de tekst der acte moet worden toegekend?

Dan laat de rechter tegenwoordig meer en meer toe dat partijen de bedoeling door getuigen bewijzen; zoo ook als partijen niet bedoelen de akte te bestrijden, maar ma-

teriaal bijbrengen om den rechter de beteekenis dei' in 't geding gebrachte akte te doen kennen.

167. Worden derden ook beperkt?

Neen alleen partijen Inj de acte, maar derden mogen vrij getuigen aanvoeren „tegen of b o v e n " den inhoud eener akte.

168. Gelden deze uitzonderingen onvoorwaardelijk?

Neen art, 1898 verwerpt ze weer voor zaken van koop- handel.

169. Wat bedoelt de wet hier met „zaken v. kli."?

Rechtsvorderingen, waarbij de handhaving wordt ge- eischt van eene handelsverbintenis, d.i. van eene verbin- tenis, die haren grond vindt in een daad van koophandel."

d.z. dus : handelsprocessen.

170. Waar wordt deze -uitzondering op de uitzondering .nogmaals uitdrukkelijk opgenoemd?

In art, 1 Wb. v. kooph. lid 2, waarin uitdrukkelijk wordt verklaard, dat het bewijs door getuigen, in alle gevallen, en zonder aanzien van den aard of het bedrag des onder- werps worden toegelaten, ten ware bij dit wetboek, een bepaald middel van bewijs bij uitsluiting is voorgeschre- ven", bv. het aangaan van een vennootschap o. firma bij authentieke, akte.

171. Welke tweede uitzondering is erf

(29)

- 2 5 -

Art. 1903 bepaalt dat getuigenbewrjs ook weer toegela- gelaten is „in alle gevallen, waarin liet, uit den aard der zaak, niet mogelijk is geweest zieh een schriftelijk beAA-ijs te verschaffen.

172. Welke voorheelden somt de wet self op?

l o . bij verbintenissen nit kracht der Avet ten gevolge van 's'menschen rechtmatig of onrechtmatig toedoen;

2o. bewaargeving nit noodzaak en in een herberg;

3o. verbintenissen bij onvoorziene toevallen:

4o. Avanneer de schriftelijke titel door een toevallige, on- voorziene en door overmagt teAA-eeg gebrachte ge- beurtenis is verloren geraakt.

173. Is dit laatste eigenlijk wel een voorbeeld van den reqelf

'Neen, want er is een titel geAveest; zoodat er met onmo- gelijkheid is geAveest om zich een titel te verschaffen.

17?. Welke is de derde groote uitzondering op de uit-

zondering f . Wanneer er begin van bewijs brj geschutte is (art.

1902).

175. Wat is hieronder te verstaan?

Art. 1902 lid 2 noemt: alle geschrevene akten welke voortgekomen ziin van dengene tegen Avion de vordering gedaan wordt, of ATUI dengene dien hij vertegenwoordigt, en welke de daadzaak, Avaarop men zich beroept, waar- schijnlijk maken."

176. Houden rechtspraak en wetenschap vast aan de strikte beteekenis van dit artikel?

1. voor „geschreven a k t e n " leest men „geschrift: dus ook niet-onderteekende stukken, i

2. voor „tegen Avien de vordering gedaan wordt leest men : „tegen Avien men het getuigen bewijs Avenscht

te leveren :

3. voor „dien hij vertegenwoordigt" (dus alleen last- hebber of vertegenwoordiger optredend voor lastge- ver of pupil) lest men uit dat ook stukken van last-

hebbers of rechtsvoorgangers als schriftelijk bewijs gelden.

177. Is dit hier de eenige omschrijving van het begrip:

„begin van schriftelijk bewijs?"

(30)

Neen, in art. 265 wordt een ruimere formuleering gege- ven: familie-bescheiden, registers en huiselijke papieren van den vader of de moeder of ook wel uit openbare of on- derhandsche acten, voortkomende van iemand, die in het geschil betrokken is, of, nog in leven zijnde, daarbij be- lang zoude hebben gehad, (bewijs voor afstamming).

178. Wat levert nog meer begin van schriftelijk bewijs?

Het bloot te kennen gegevene in een akte niet in dade- lijk verband staande met het onderwerp der akte (1871).

Verder ook onderhandsche eenzijdige schuldbekente- nissen, die niet voldoen aan de door de wet gestelde eischen (1878).

170. Hoe regelt de reet de bewijskracht van getuigen- bewijs?

Art. 1905 houdt de populaire regel in : één getuige géén getuige d.w.z. één getuige geeft geen volledig bewijs maar kan met eenig ander middel van bewijs, b.v. aanvullende

eed volledig bewijs opleveren.

180. Waaruil blijld nog weer dat de verklaring van één getuige bewijs levert?

Uit art. 1906, dat aan den rechter de bevoegdheid toe- kent om aan afzonderlijke opzichzelf staande getuigenis- sen van verscheidene personen, omtrent verschillende feiten, door haren samenloop en verband strekkend tot staving van een bepaalde daadzaak, de bewijskracht toe te kennen als hij zal noodig oordeelen.

181. Waaraan moet ieder getuigenis voldoen?

Ze moet met redenen van weienschap bekleed zijn. Het is niet aan te geven wanneer de rechter de grenslijn trekt tusschen het al dan niet. met redenen v. wetenschap om- kleed zijn.

182. Wat verstaat men onder getuigenis de auditu?

Het getuigenis van hooren zeggen: A zegt gehoord te hebben, dat B iets heeft gedaan.

183. Is dit toegelaten?

Hierover bestaat verschil van gevoelen : Maar een be- roep op art. 377 Beglement strafvordering is eigenlijk in burgerlijke zaken niet toegelaten.

Bovendien spreekt art. 1921 over wat personen hebben

„gehoord."

Dus in burgerlijke zaken is het getuigenis wèl toe te laten.

(31)

— 27 —

184. Welk voorschrift geeft de wet nog meer aan' den rechter voor de beoordeeling der getuigen-verklaring?

Dat hij in liet algemeen letten moet op alles wat Iran meerdere of mindere geloofwaardigheid zon kunnen be-

ïnvloeden (art. 1908).

185. Is iedereen verplicht getuigenis af te leggen"?

I n liet algemeen: ja, art. 1909 lid 1 zegt dat uitdruk- kelijk.

186. Welke uitzonderingen zijn er:

lo. zijn er volstrekt onbekwamen, die niet mogen wor- den gehoord: bloed- en aanverwanten van een der partijen in de rechte linie en de echtgenoot zelfs na echtscheiding (art. 1910).

2o. volstrekt onbekwamen, die alleen voor het geven van inlichtingen buiten eede kunnen worden gehoord:

kinderen beneden 15 jaar, en krankzinnigen (art.

1912).

3o, personen die zich kunnen verschoonen: (art, 1909) bv. bloed- en aanverwanten in de zijlinie, en die zich mogen beroepen op stands-ambts- beroepsge- heim enz. (art, 1909).

4o, personen die kunnen worden gewraakt: bloed- en aanverwanten in de zijlinie tot den 4den graad; ver- moedelijke erfgenamen, begiftigden, dienstboden enz., en die wegens meineed zijn veroordeeld (art.

1913).

187. In welk geval kunnen bloed- en aanverwanten -'en dienstboden echter wel worden gehoordf

In twistgedingen betrekkelijk den burgerlijken staat der partijen, dan kunnen ze niet gewraakt worden en zijn ze ook niet onbekwaam.

188. Is altijd gemakkelijk vast te stellen, wie dienst-

boden zijn'l . Neen bv. een bestuurder v.e. gemeente tram, is die

dienstbode of bediende der gemeente-tram l

189. Welke eisch stelt de II. R. nog poor toelaatbare wraking op grond van dadelijk of zijdelingsch belang?

De getuige moet belang hebben bij den afloop van het geding. Het enkel bestaan van een dienstbetrekking tus- schen partij en getuige vormt opzichzelf nog niet zulk een belang.

190. Op welke wijze tvordt geregeld de verbods-bepa- ling betreffende de bedienden ontdoken?

(32)

Door het personeel den avond vóór het getuigen-ver- hoor te ontslaan en na het getuigen-verhoor weer in dienst

te nemen.

191. Mag de partij niet getuigen?

Dat is nergens verboden, maar volgens vaststaande jurisprudentie wordt aangenomen dat ons procesrecht zich daartegen verzet Vgl. art.230 Rv.

192,. Kent de wet aan iedere getuigenverklaring be- wijshracht toe?

Alleen aan de heëedigde verklaring.

193. Hoe luidt de inhoud van den eed?

Dat hij de geheele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.

114. Wat weet ge te vertellen van de wijze waarop en de gevallen waarin de eed moet worden afgelegd?

Vroeger moest ieder den eed afleggen volgens de wijze zijner godsdienstige gezindheid; w.o. men verstond:

van het kerkgenootschap waartoe men behoorde. Be- hoorde men dus tot een kerkgenootschap, dat den eed niet toeliet (bv. Doopsgezinde kerk) dan kon men volstaan met de verklaring en belofte, maar behoor-

de men tot een kerkgenootschap dat den eed wel toeliet, dan moest men den eed afleggen, ook al had men overwe- gende persoonlijke bezwaren daartegen. Veel moeilijk- heden ontstonden er toen al meer menschen beweerden dat ze tot geen kerkgenootschap behoorden of wel dat zij persoonlijk ernstig bezwaar hadden den eed af te leggen.

Sinds 1920 is in de eeds-regeling verandering gekomen, door het K B . van 3 Dec, 1919: 31 St, 1920: 69.

195. Wat blijft het grondbeginsel van deze regeling?

Dat iedereen 'verplicht is den eed af te leggen — ook al behoort hij niet tof een godsdienstige gezindheid en wel in al de gevallen waarin een wettelijk voorschrift het af- leggen van een eed, belofte, verklaring of bevestiging vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt (art. 4).

196,. Zijn daar geen uitzonderingen op toegelaten?

J a in twee gevallen:

1. wanneer men behoort tot een godsdienstige gezind- heid, die het afleggen van eeden verbiedt (art. 5).

2. wanneer men persoonlijke bezwaren heeft tegen het

afleggen van eed (art. 6). . . .

(33)

— 29 —

197. Staan die heide gevallen gelijkt

Neen de wet maakt een zeer duidelijk onderscheid.

Eerstgenoemden worden onmiddellijk tot het afleggen van een verklaring toegelaten op den enkelen grond dat zij tot een dergelijk kerkgenootschap behooren.

I n het tweede geval echter moet de persoon schriftelijk verklaren, dat hij tegen het afleggen van eeden, ook wan- neer eenig wettelijk voorschrift dit vordert, ONOVER- KOMELIJKE BEZWAREN heeft, ontleend aan zijn op-

vatting omtrent den godsdienst (art. 6).

198. Is die verklaring nog aan een bijsonderen vorm gebonden?

J a die verklaring wordt gegoten in den vorm van een acte, die opgemaakt en medeonderteekend wordt door dengene, in wiens handen de eed of de belofte of .beves- tiging moet worden afgelegd (art. 6).

199. Zijn aan die akte nog kosten verbonden?

Neen, de akte is vrij van alle kosten.

200. Hoe is de regeling van den eed voor de aanvaar- ding van eenig openbaar ambt of bediening, als voogd enz.?

Dan heeft de te beëedigen persoon de keuze tusschen den eed en belofte of bevestiging (art. 7).

201. Wat regelt dat K.B. verder?

I n art. 1 wordt geregeld de wijze van de aflegging van eed, belofte en bevestiging, voor het geval de godsdiensti- ge gezindheid waartoe hij behoort niet een bijzondere wijze van eedsaflegging voorschrijft; terwijl art. 2 be-

paalt dat indien een wettelijk voorschrift een bijzondere eedsaflegging voorschrijft, deze moet worden gevolgd.

Verder nog eenige bepp. betreffende de eedsaflegging door hem die een lichaams- of spraakgebrek heeft (art.

3), de gelijkstelling van de belofte of bevestiging met.den eed (art. 8), en een overgangsbepaling, die alle eeden vóór de inwerking treding afgelegd door menschen, niet tot een kerkgenootschap behoorende, wettig verklaart.

T I T E L IV. V E E M O E D E N S .

202. Weihe soorten van vermoedens kent de wet?

De wettelijke en de rechterlijke of feitelijke (d.z. die niet op de wet zelve zijn gegrond (art. 1915).

(34)

203. Hoe ivorden de wettelijke vermoedens weer on- derverdeeld:

In wederlegbare en onwederlegbare.

204. Zijn de onwederlegbare eigenlijk nog wel ver- moedens?

Neen, zij zijn regelen van materieel reent bv. a r t J l l Bw.

205. Wat zijn de ander,; vermoedens vlg, ons Bw.?

„Gevolgtrekkingen, welke de wet of de rechter uit een bekende tot eene onbekende daadzaak afleidt" (art.

,1915) ; d.w.z. :

op grond van vaststaande feiten neemt de rechter on- zekere feiten als waar aan, hetzij omdat de wet hem drt voorschrift (wettelijke) (art. 191«), hetzij omdat zijn eigen logica kern daartoe brengt (feitelijke vermoedens).

206. Zijn de vermoedens dam, eigenlijk wel bewijsmid- delen?

Neen, want er wordt niets door bewezen; doch zrj spe- len in het bewijs toch een gewichtige rol.

207. Is de wetgever aan zijn definitie wel trouw ge- bleven?

Neen, want hij spreekt, ook van vermoedens als nvj op grond van bekende feiten het bestaan van een reehtsfce-

trekking aanneemt bv. in art. 633, waar op grond van be- paalde feiten aangenomen wordt dat de muur gemeen- schappelijk eigendom is. Soms spreekt hij van vermoe- dens, wanneer eigenlijk meer bewijsrechtregels zijn vast- gesteld bv. art 572: eigendom wordt vermoed vrij te zijn.

208,. Hoe, stelt de rechter zich tegenover de ver- moedens?

Ook erg willekeurig. Zoo worden als vermoedens ge- bruikt: slecht gehouden koopmansboeken, huiselijke pa pieren, getuigenverklaringen over niet voor directe waar- neming vatbare feiten worden als vermoeden gebruikt.

Een stuk wordt soms als begin van bewijs bij geschrift gebruikt, sorn^ als vermoeden.

200. Geeft de wet ook voorbeelden van wettelijke ver- moedens?

J a in 1916 worden 4 rubrieken van voorbeelden ge- noemd.

210. Zijn die voorbeelden alle gelukkig gékozenf

(35)

— 31 —

Neen; de wet noemt bv. ook de kracht van een beken- tenis of eed, die de wet in afzonderlijke titels als bewijs middelen behandelt. Deze zijn dus ge'en vermoedens.

Ook onzuiver is no. 3 ni. de kracht van een rechterlijk gewijsde, die de wet midden tusschen de vermoedens be- handelt, maar het gewijsde is al evenmin een vermoeden, [want hier wordt niet uit een bekend feit een onbekend

afgeleid.

211. Welke wettelijke vermoedens worden nog meer in art. 1916 genoemd}

l o . handelingen welke de wet nietig verklaart als ge- acht wordende tot wetsontduiking te voeren; in art.

1921 verklaart de wet dat deze wettelijke vermoe- dens onwederlegbaar zijn bv. art. 911 t.a.v. personen, die als tusschenkomende personen van onbekwame erfgenamen worden gehouden.

2o. afleiding van eigendom of bevrijding van schuld uit bepaalde omstandigheden, bv. in art. 165 waarbij roerende goederen als winst worden gehouden als niet voldaan is aan de in dat artikel genoemde ver- eischten en in art. 1394, Avaarbij wordt vermoed dat alle voorafgaande termijnen zijn betaald door 3 kwijtingen van 3 achtereenvolgende termijnen.

212. Zijn in het algemeen de wettelijke vermoedens wederlegbaar?

J a alleen niet die betreffende de nietige handelingen tot ontduiking voerende en de gevallen waarin de wet den regtsingang weigert (art. 1921).

213. Wat beteekent deze laatste uitdrukking?

Zij is niet duidelijk. Want altijd kan men dagvaarden.

214. Wat bepaalt de wet t.a.v. de rechterlijke ver- moedens?

Dat deze alleen zijn toegelaten in de gevallen waarin het bewijs door getuigen is toegelaten (1922).

215. Maar de wet laat ook toe „bij aldien uit hoofde van kwade trouu) of bedrog tegen een handeling of acte iwordt opgekomen?

Deze toevoeging is van onwaarde omdat men in deze gevallen zich nooit schriftelijk bewijs heeft kunnen ver- schaffen en dus altijd getuigenbewijs is toegelaten.

216. Wat is de bewijskracht der rechterlijke^ vermoe*

densf

(36)

De rechter wordt daarin geheel vrij gelaten (art. 1922), maar hij mag alleen letten op die welke gewichtig, nauw- keurig en met elkaar is overeenstemming zijn.

217. Waartoe hebben deze laatste woorden geleid?

Tot de opvatting, dat één vermoeden dus niet als be- wijs kan dienen omdat, overeenstemming altijd wijst op meerdere.

218, Is dit ook de opvatting der Jurisprudentie?

Neen één vermoeden neemt zij wel als bewijs aan.

219 Wat is een gewijsde?

Een vonnis, waartegen niet meer met een gewoon rechtsmiddel (verzet, appel, revisie of cassatie) kan worden opgekomen.

220. Ziet art. 1917 regelende het gezag van een rech- terlijk gewijsde ook op bv. de machtiging door den K.v.J.

aan de gehuwde vrouw te verleenen? (art. lié).

Neen, want onder gewijsde is alleen een vonnis te ver-

staan. [

221. Welke beteekenis heeft een gewijsde in een Mere

Pr°Mt 1917 gaat uit van het beginsel dat een dergelijk ge- wijsde dan als waar moet worden aangenomen (vandaar de plaatsing onder de vermoedens).

222. Beteelcent het dan niet dat niet tweemaal over dezelfde zaak mag worden beslist? , , . , . , . • - ,

Neen deze regel (non bis m idem) geldt met m civiel procesrecht. Partijen kunnen dus dezelfde zaak opnieuw aan den rechter onderwerpen, on de regel dat het gewijs- de voor waar moet worden gehouden belet den recntei niet om zijn uitspraken te herhalen. Maar hij kan ook niet verplicht worden om dit steeds ten believe van partijen

te doen. Men neemt dan aan, dat de rechter bevoegd is partijen niet onvankelijk te verklaren.

223. Hoever strekt de kracht van het gewijsde zich mt?

Niet verder dan tot het onderwerp van het vonnis.

224 Wat beteekenen die ivoorden? . Dat is niet gemakkelijk uit te maken en vooral is net

twijfelachtig op welke der besbssingen, die m een vonnis voorkomen in een later geding een beroep kan worden gedaan. > * -

(37)

— 33 —

De H. B. heeft wel eens een beslissing genomen, dat

„onder het onderwerp van het vonnis niet uitsluitend ver- staan moet worden het eigenlijke dictum aan het slot van het vonnis, doch daaronder ook begrepen kan zijn de dooi-

den rechter in het vonnis gegeven beslissingen op de tus- schen partijen bestaande geschilpunten omtrent haar toekomende rechten."

225. Welke vereischten stelt de wet nog voor het in- roepen van het gezag van een getvijsde?

Drie vereischten: l o dat de zaak dezelfde zij, 2o, op dezelfde ooi-zaak berust; 3o tusschen dezelfde partijen in dezelfde hoedanigheid gewezen.

226. Wat beteekenen de 2 eerste vereischten?

Hierover staan 2 opvattingen. De schrijvers leeren dat deze twee vereischten slechts één vereisehte bedoelen: de identiteit van de rechtskwestie ; de rechtsfiguur (bv.

borgtocht), de zelfde zaak d.i. hetzelfde voorwerp (dus niet I e termijn betaling en later overige).

In 1916 beliste echter de H.B. : dat „het geschil, waar- over tusschen partijen werd en moet worden beslist het- zelfde is al zou de veroordeeling niet hetzelfde voorwerp betreffen".

227. Wat beteekent de 3de eisch: self de 'personen in deselfde hoedanigheid?

Met hoedanigheid wordt hier bedoeld: voogd, curator enz. In het 2de proces moeten dus partijen in dezelfde verhouding tegenover elkaar staan.

228. Is dit rationeel?

Ju, voorzoover betreft een vonnis over persoonlijke rechten, omdat hier de partijen van den beginne tegen- over elkaar staan.

Neen, v.z.b. een vonnis over een zakelijk recht of abso- luut recht, dat immers geldt tegen een ieder en een 'iegelijk.

229. Mogen we die onderscheiding in art. 1917 maken?

Neen want art. 1917 is algemeen gesteld.

230. Bestaan er dan heelemaal geen uitzonderingen op?

J a , art. 1920 verklaart, dat vonnissen betrekkelijk den staat van personen, gewezen tegen dengenen, die wette- lijk bevoegd zijn om den eisch tegen te spreken, gelden tegen elk en een iegelijk.

231. Geef eens een voorbeeld?

Bv. art. 251 een vonnis tegen den vader, die de wettig- heid van een kind ontkent.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

jeugdzorg kunnen niet opgevangen worden door beschermd wonen en maatschappelijke opvang als ze nog geen 18 zijn.. Beschermd wonen en maatschappelijke opvang van Jongeren (18 tot 23)

Heer, wij komen tot U, Toon uw kracht aan ons nu, Wij verhogen uw naam, raak ons liefdevol aan. Heer, wij komen tot U, Toon uw kracht aan ons nu, Wij verhogen uw naam, raak

En ik verhoog Uw naam Hoogmoed leg ik af ik geef mij helemaal Vreugde is in U Hier is mijn leven, Heer. Oorspronkelijke titel: Forever Yours

Tekst en Muziek: Travis Cottrell, Angela Cottrell Ned. tekst:

daar in de nacht vol duister, knielend op een steen, was Hij aan het bidden met zijn gevecht alleen.. Vredig groeien rozen, bloesem wonderschoon, maar bij de stenen trappen

Alleen de mat doet haar even struikelen, zodat alle aanwezigen haar vlak voor het beeld „Dedoemme, ik lag er bijkans” horen zeggen, wat – afge- zien van Maria – niemand als een

Door het reizen hebben veel Duitsers exotische gerechten leren kennen.

De opbouw van het rapport sluit aan bij de onderzoeksvragen. Hoofdstuk 2 bevat het antwoord op de eerste twee deelvragen die betrekking hebben op het Europese