• No results found

natuurtoets flora en fauna Hengstdal, Lijsterbesstraat e.o., Nijmegen-Oost

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "natuurtoets flora en fauna Hengstdal, Lijsterbesstraat e.o., Nijmegen-Oost"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ecologisch adviesbureau ECOquickscan is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus

1

ECOQUICKSCAN IJSSELDIJK OOST TE KRIMPEN AAN DEN IJSSEL

natuurtoets flora en fauna

Hengstdal, Lijsterbesstraat e.o., Nijmegen-Oost

S t a n d v a s t W o n e n

30 mei 2017

projectnummer: 16037

(2)
(3)

ecologisch adviesbureau ECOquickscan is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus

1

ECOQUICKSCAN IJSSELDIJK OOST TE KRIMPEN AAN DEN IJSSEL

natuurtoets flora en fauna

Hengstdal, Lijsterbesstraat e.o., Nijmegen-Oost

In opdracht van:

S t a n d v a s t W o n e n

contactpersoon:

de heer M. de Wit

30 mei 2017

wijze van citeren: Burgt, H.H.J. van der, Natuurtoets flora en fauna Hengstdal, Lijsterbes- straat e.o., Nijmegen-Oost. ECOquickscan, ecologisch adviesbureau voor natuur en landschap, Loo, 2017.

Haico van der Burgt

’t Grieth 10 6924 BJ Loo (Gld) T 0316-849390 M 06-12971680

E haico@ecoquickscan.nl I www.ecoquickscan.nl

(4)
(5)

1

NATUURTOETS FLORA EN FAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

I N H O U D S O P G AV E

1 INLEIDING 1

1.1 AANLEIDING 1

1.2 GEBIEDSBESCHRIJVING EN BEOOGDE INGREPEN 2

2 WETTELIJK KADER 3

2.1 GEBIEDSBESCHERMING 3

2.2 SOORTBESCHERMING 3

3 TOETSING 7

3.1 ONDERZOEKSMETHODIEK 7

3.1.1 onderzoek naar vleermuizen 7

3.1.2 onderzoek naar jaarrond beschermde vogels 8

3.2 BESCHERMDE GEBIEDEN 8

3.3 VOORKOMEN VAN BESCHERMDE SOORTEN 9

3.3.1 onderzoek naar vleermuizen 10

3.3.2 onderzoek naar jaarrond beschermde soorten 13

4 CONCLUSIE 15

4.1 GEBIEDSBESCHERMING 15

4.2 SOORTENBESCHERMING 15

4.3 CONSEQUENTIES 16

4.4 AANBEVELINGEN 17

BIJLAGE

1 LITERATUURLIJST

(6)
(7)

1

NATUURTOETS FLORA EN FAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

1 I N L E I D I N G

1.1

AANLEIDING

In Nijmegen (gemeente Nijmegen, provincie Gelderland) is de sloop en realisatie van woningen beoogd. Aan ecologisch adviesbureau ECOquickscan is gevraagd te beoorde- len of deze activiteit effect heeft op de flora en fauna op en rond de locatie. De voorlig- gende rapportage beschrijft de effecten op de aanwezige flora en fauna en geeft inzicht in de doorwerking van de natuurwetgeving op deze locatie.

globale ligging (geel) en indrukken van het plangebied (luchtfoto: Google Earth)

Voor de ruimtelijke ingreep mag plaatsvinden moet er eerst een onderzoek plaatsvinden in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Met ingang van 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming. Er zal bij deze activiteit rekening gehouden moeten worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. In het voor-

(8)

2

NATUURTOETS FLORA ENFAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

liggend onderzoek is op basis van een gebiedsanalyse (ruimtelijk ecologisch), beschikba- re soortgegevens en een eenmalige veldverkenning uitspraken worden gedaan over de mogelijke aanwezigheid van beschermde planten en dieren in het plangebied. Het plan- gebied is beoordeeld op geschiktheid voor beschermde planten en diersoorten en de te verwachten effecten op deze soorten. Aanvullend op het literatuuronderzoek en de veld- verkenning is binnen het plangebied onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, gierzwaluw en huismus. Dit resulteert in conclusies en aanbevelingen. Deze natuurtoets is uitgevoerd op basis van de momenteel geldende uitwerking en interpretatie van beleid en wetgeving.

1.2

GEBIEDSBESCHRIJVING EN BEOOGDE INGREPEN

Het plangebied aan de Lijsterbesstaat en Ahornstraat ligt in de bebouwde kom van Nij- megen. Het plangebied, gelegen in Nijmegen-Oost, ligt in de wijk Hengstdal. Het plange- bied heeft een stedelijk karakter; in de straten zijn bomen aanwezig en aan weerszijde van het plangebied liggen groene pleintjes bestaande uit openbaar groen. Achter de woningen liggen relatief grote tuinen. Rondom de wijk Hengstdal liggen groenere delen met sportfaciliteiten, ruim opgezette groene wijken en een ziekenhuis.

Binnen het plangebied is de sloop van een aantal woningen beoogd. Op de locaties van de gesloopte woningen worden nieuwe woningen gebouwd. De positie van de nieuwe woningen is vrijwel ongewijzigd ten opzichte van de bestaande blokken.

de te slopen (zwarte kaders) en nieuw te bouwen (rood) blokken/woningen

(9)

3

NATUURTOETS FLORA EN FAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

2 W E T T E L I J K K A D E R

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbe- schermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

2.1

GEBIEDSBESCHERMING

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aan- gewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opge- nomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsna- tuurmonumenten ook opgenomen.

Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitatten en de habitatten van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk Nederland). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frus- tratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebieds- en soortenbescherming is de status als Ecologische Hoofdstructuur niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoorde- lijkheid van het bevoegd gezag.

2.2

SOORTBESCHERMING

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend.

De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogel- richtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast.

Deze bescherming is als volgt in de Flora- en faunawet opgenomen:

• het is verboden beschermde plantensoorten te plukken, verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8);

• het is verboden beschermde diersoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9), opzettelijk te verontrus- ten (artikel 10) en hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of ver- blijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11).

(10)

4

NATUURTOETS FLORA ENFAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

De procedurele consequenties zijn afhankelijk van de soorten die door de ingreep wor- den beïnvloed. Kortweg kunnen er drie beschermingsregimes worden onderscheiden:

• beschermingscategorie 1:

Een groot aantal beschermde soorten is in Nederland algemeen voorkomend. Op basis van het ‘Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten’ uit de Flora- en faunawet mogen ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd die tot effect hebben dat de verblijfsplaatsen van deze soorten worden aangetast;

• beschermingscategorie 2:

Voor beschermde soorten die minder algemeen zijn en extra aandacht verdienen, kan een vrijstelling (behalve voor het opzettelijk verontrusten) verkregen worden als de initiatiefnemer een goedgekeurde gedragscode heeft. Indien dit niet het geval is dient voor deze categorie een ontheffing aangevraagd te worden.

In zo’n gedragscode worden gedragslijnen aangegeven die men volgt om het scha- den van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Ontheffing is, als wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode, voor deze soorten alleen nog no- dig als werkzaamheden afwijkend van de gedragscode worden uitgevoerd;

• beschermingscategorie 3:

De soorten uit deze categorie zijn in de Flora- en faunawet ingedeeld in twee groe- pen; de zogenaamde ‘Bijlage 1-soorten’ (uit het ‘Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten’) en ‘Bijlage IV-soorten Habitatrichtlijn’. Het belangrijkste verschil is dat voor de ‘Bijlage 1-soorten’ een ontheffing te verkrijgen is in het kader van een ruimtelijke ingreep.

Voor ‘Bijlage IV-soorten Habitatrichtlijn’ geldt géén vrijstelling als het gaat om ruimte- lijke ingrepen. Ontheffingen voor deze groep soorten worden slechts verleend wan- neer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingrepen vanwege dwingende redenen van groot openbaar belang dienen plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Deze uitge- breide toets geldt ook voor alle vogelsoorten.

Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van be- paalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor aantastingen van verblijfplaatsen en belangrijke (onderdelen) van leefgebieden van meer strikt beschermde soorten, is ontheffing ex. Artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig van het ministerie van Economische Zaken.

Verder geldt altijd artikel 2 van de Flora- en faunawet, een zorgplichtbepaling. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en hun leefom- geving.

2.3

WET NATUURBESCHERMING

Met ingang van 1 januari 2017 treedt de Wet natuurbescherming in werking. Deze wet vervangt onder andere de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet.

gebiedsbescherming

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplich- tingen, Habitat- en Vogelrichtlijn. Deze richtlijnen zijn niet gewijzigd, de toetsing van Natura 2000-gebied wordt onder de Wet natuurbescherming op dezelfde manier verricht als onder de Natuurbeschermingswet 1998. De enige wijziging is het vervallen van de Beschermde natuurmonumenten, deze zijn niet meer beschermd onder de nieuwe wet.

(11)

5

NATUURTOETS FLORA EN FAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

soortenbescherming

Onder de nieuwe wet is er een verandering van de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn er zijn er soorten die nu beschermd zijn en onder de nieuwe wet niet en andersom.

Ook de beschermingstatus wijzigt van de soorten. Waar de Flora- en faunawet onder- scheid maakt in ‘vogels’ en ‘tabel 1, 2 en 3-soorten’ kent de Wet natuurbescherming

‘internationaal beschermde soorten’ en ‘nationaal beschermde soorten’. Van de nationaal beschermde soorten kan de beschermde status per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen aan (alge- meen voorkomende) soorten.

zorgplicht

De Wet natuurbescherming kent ook een zorgplicht. In artikel 1.11 is opgenomen dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomge- ving. Deze zorg houdt in dat een ieder in elk geval schadelijke handelingen achterwege blijven, dan wel noodzakelijke maatregelen treft om die schadelijke gevolgen te voorko- men, of voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.

(12)
(13)

7

NATUURTOETS FLORA EN FAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

3 T O E T S I N G

3.1

ONDERZOEKSMETHODIEK

Op basis van een gebiedsanalyse (ruimtelijk ecologisch), beschikbare soortgegevens en een veldverkenning, worden uitspraken gedaan over de mogelijke aanwezigheid van beschermde planten en dieren in het plangebied. Vervolgens zijn voor alle (mogelijke) aanwezige beschermde soorten de effecten en eventuele gevolgen voor de beoogde ingreep beschreven.

Bij het opstellen van de quick scan flora en fauna is gebruik gemaakt van bestaande atlasgegevens uit de Atlas van Nederlandse Zoogdieren (Broekhuizen, 2016) en op websites gepubliceerde verspreidingsgegevens van bijvoorbeeld Particulieren Gege- vensbeherende Organisaties (RAVON, Zoogdiervereniging, etc.). Deze bronnen vermel- den betrouwbare soortgegevens op basis van uurhokken (5 bij 5 kilometer), dit betekent dat het zeer globale gegevens betreft.

Op 14 juni 2016 heeft er een veldverkenning plaatsgevonden. Doel van deze veldver- kenning was om een indruk te krijgen van de biotopen ter plaatse en de geschiktheid van het plangebied en haar omgeving voor de verschillende soortengroepen te beoordelen (zie paragraaf 3.3). Het veldbezoek heeft nadrukkelijk niet de status van een volledige veldinventarisatie; het eenmalige veldbezoek geeft slechts een globaal beeld van aanwe- zige soorten en habitats op basis van een momentopname. Op basis van de veldverken- ning is onderzoek aanbevolen naar vleermuizen, gierzwaluw en huismus. (zie onder- staande onderzoeksmethodiek; respectievelijk paragraaf 3.1.1 en 3.1.2).

3.1.1 onderzoek naar vleermuizen

Het onderzoek is uitgevoerd conform het protocol voor het inventariseren van vleermui- zen (afgekort “vleermuizenprotocol”) dat is opgesteld door het Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging VZZ, in overleg met de Dienst Landelijk Gebied en de Gege- vensautoriteit Natuur. In het vleermuizenprotocol worden verschillende onderzoeksperio- den onderscheiden naar de verschillende functies dat een gebied kan hebben voor vleermuizen. Binnen het plangebied is onderzoek uitgevoerd naar kraam- en paarverblijf- plaatsen. Het onderzoek naar kraam- en paarverblijfplaatsen geeft ook inzicht in andere mogelijk belangrijke functies van het plangebied voor vleermuizen, zoals vaste vliegrou- tes, foerageergebied en andere types verblijfplaatsen.

Het onderzoek naar vleermuizen vindt plaats met behulp van een batdetector (een appa- raat dat ultrasone vleermuisgeluiden omzet in voor het menselijk oor hoorbare geluiden).

Met meerdere personen (uitgerust met een Petterson D240x) is op 14 juni, 26 juni, 15 juli, 24 augustus en 13 september 2016 onderzoek gedaan naar kraam- en paarverblijfplaat- sen. Het onderzoek heeft zowel rond zonsopgang (ochtendonderzoek) als rond zonson- dergang (avondonderzoek) plaatsgevonden. ’s Ochtends wordt voornamelijk gekeken naar zwermgedrag nabij de verblijfplaats. In de avond wordt gekeken naar uitvliegers en tijdens het paarseizoen wordt geluisterd naar roepende mannetjes vanuit of in de nabij- heid van de verblijfplaats.

(14)

8

NATUURTOETS FLORA ENFAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

weersomstandigheden

Onderzoek naar vleermuizen is sterk gebonden aan weersomstandigheden, als het bij- voorbeeld hard waait of de temperatuur te laag is verlaten vleermuizen hun verblijfplaats niet. Hieronder staan de weersomstandigheden ten tijde van het onderzoek.

Datum Soort onderzoek

Temperatuur Windkracht Onderzoeksom- standigheden

14 juni ‘16 avond 14 °C windstil optimaal

26 juni ‘16 avond 15 °C windstil optimaal

15 juli ‘16 ochtend 12 - 13 °C 0 - 1 Bft optimaal 24 aug. ‘16 avond 23 - 25 °C 1 - 2 Bft optimaal 13 sept. ‘16 avond 24 - 25 °C 1 Bft optimaal weersomstandigheden ten tijde van het onderzoek naar vleermuizen

3.1.2 onderzoek naar jaarrond beschermde vogels

gierzwaluw

Het nader onderzoek naar de gierzwaluw is uitgevoerd conform de richtlijnen voor onder- zoek zoals beschreven in de ‘Soortenstandaard Gierzwaluw’ van het ministerie van EZ /RVO (voorheen Dienst Regelingen). Op 14 juni, 26 juni en 15 juli 2016 is gekeken naar in- en uitvliegende vogels, territorium- en nestindicerend gedrag, sporen (poepjes, nes- ten, etc.) en de aanwezigheid van jonge vogels in het gebied.

huismus

Het nader onderzoek naar de huismus is uitgevoerd conform de richtlijnen voor onder- zoek zoals beschreven in de ‘Soortenstandaard Huismus’ van het ministerie van EZ /RVO (voorheen Dienst Regelingen). Op 5 en 29 april 2017 is gekeken naar in- en uit- vliegende vogels, territorium- en nestindicerend gedrag, sporen (poepjes, nesten, etc.) en de aanwezigheid van jonge vogels in het gebied.

3.2

BESCHERMDE GEBIEDEN

natuurbeschermingswet

Het plangebied te Nijmegen ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998/Wet natuurbescherming -

gebiedsbescherming. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied ligt op ongeveer 2 km afstand en betreft het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’ (Vogel- en Habitatrichtlijngebied).

De beoogde plannen hebben betrekking op een relatief kleine oppervlakte dat in de hui- dige situatie grotendeels is bebouwd en verhard. Daarnaast ligt het plangebied in een stedelijke omgeving. Hierdoor is een relatie met de aangewezen soorten en habitats van de beschermde gebieden afwezig. Negatieve effecten op het Natura 2000-gebied ‘Rijn- takken’ zijn dan ook uit te sluiten.

ecologische hoofdstructuur

Het plangebied ligt bovendien niet in de Ecologische Hoofdstructuur/Natuurnetwerk Ne- derland (EHS/NNN), maar wel ongeveer op ongeveer 240 meter van de EHS/NNN. Door het intensieve beheer en gebruik van het plangebied en het bebouwde karakter van de omgeving, ontbreekt een relatie met de EHS/NNN. Negatieve effecten op de EHS/NNN worden niet verwacht.

(15)

9

NATUURTOETS FLORA EN FAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

3.3

VOORKOMEN VAN BESCHERMDE SOORTEN

In het kader van de Flora- en faunawet/Wet natuurbescherming - soortenbescherming moet worden getoetst of er ter plaatse van de activiteit sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde activiteit kan biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben.

vaatplanten

Het plangebied is grotendeels bebouwd en verhard; begroeiing is beperkt tot solitaire bomen met boomspiegels, grasvelden (gazonbeheer), tuinen en beplantingsvakken in de openbare ruimte. Al deze objecten worden goed en intensief onderhouden. Hierin bevin- den zich geen geschikte, bijzondere, groeiplaatsen voor (meer strikt) beschermde vaat- planten. Ook zijn op de muren geen (beschermde) muurplanten aangetroffen. Aange- plante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten (in bijvoorbeeld tuinen) zijn niet beschermd in de Flora- en faunawet/Wet natuurbescherming - soortenbescherming, omdat het geen natuurlijke groeiplaats betreft.

grondgebonden zoogdieren

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn de onverharde delen beperkt tot boomspiegels, grasvelden (gazonbeheer), tuinen en beplantingsvakken in de openba- re. Het grootste deel van het plangebied is bebouwd en verhard. Binnen de onverharde delen zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten als egel (Erinaceus europeus), (spits)muizen en mol (Talpa europea) niet uit te sluiten. Voor deze soorten, die onder het eerste lichte beschermingsregime vallen, geldt een algemene vrijstelling voor het versto- ren en/of aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen. Meer strikt beschermde soorten worden op basis van beschikbare verspreidingsgegevens, aanwezige biotopen en bin- nenstedelijke ligging niet verwacht (met uitzondering van de steenmarter).

steenmarter

De steenmarter (Martes foina) heeft binnen zijn leefgebied tal van schuilplaatsen, zoals in takkenhopen, boomholtes, dichte struwelen, op zolders en in kruipruimten; slechts een gering aantal hiervan wordt regelmatig gebruikt. In de zoogtijd van de jongen (maart t/m juni) worden schuilplaatsen wel permanent gebruikt. Vaak huist de steenmarter ook in ruimtes onder daken, een opening van 5 à 6 cm is daartoe voldoende. De soort klimt gemakkelijk, zowel in bomen als tegen gevels en muren. Het voedsel wordt gezocht langs lijnvormige elementen zoals groenstroken, heggen, bosjes, greppels en bermen.

De woningen binnen het plangebied zijn niet toegankelijk voor de steenmarter; de wonin- gen zijn goed onderhouden en gesloten voor deze soort. Ook in de bomen binnen het plangebied zijn geen voor de steenmarter geschikte holtes aangetroffen. Tevens ontbre- ken in het openbaar groen en de voortuinen van de woningen andere schuilplekken zoals takkenhopen en dichte struwelen. Wel kan het gehele plangebied gebruikt worden als foerageergebied. Tijdens het onderzoek naar vleermuizen zijn op 15 juli 2016 twee steenmarters waargenomen; één bij aankomst in het begin van de wijk (Hengstdalseweg) en één nabij het plangebied in de Ahornstraat. Gezien de aanwezigheid van de soort in de wijk is het niet uit te sluiten dat de steenmarter bijgebouwen en/of andere typen ver- blijfplaatsen in de achtertuinen van de woningen gebruikt als verblijfplaats. Bij de sloop van bijgebouwen en/of verwijderen groen in de achtertuinen zijn negatieve effecten op deze soort niet uit te sluiten. Aangezien rondom de nieuwe woningen ook tuinen aanwe- zig zijn, zijn negatieve effecten op de lange termijn niet waarschijnlijk.

(16)

10

NATUURTOETS FLORA ENFAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

vleermuizen

Volgens de verspreidingsgegevens uit de Atlas van Nederlandse Zoogdieren (Broekhui- zen, 2016) komen in de omgeving van het plangebied gewone dwergvleermuis (Pipistrel- lus pipistrellus), ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii), baardvleermuis (Myotis mystacinus), franjestaart (Myotis nattereri), gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus), laatvlieger (Eptesicus serotinus), meervleermuis (Myotis dasycneme), rosse vleermuis (Nyctalus noctula) en watervleermuis (Myotis daubentonii) voor.

Op basis van hun verblijfplaats zijn vleermuizen te verdelen in twee groepen namelijk:

gebouwbewoners en boombewoners (er zijn ook soorten die van beide elementen ge- bruik maken).

foerageergebied en vliegroutes

Binnen het plangebied en de directe omgeving is voor de meeste van de genoemde soorten vleermuizen geschikt foerageergebied aanwezig. Daarnaast kunnen de groen- structuren binnen het plangebied een functie hebben als vliegroute voor diverse soorten vleermuizen; dergelijke vliegroutes vormen verbindingen tussen verblijfplaatsen en foera- geergebied. Aantasting van vliegroutes kan leiden tot indirecte aantasting van verblijf- plaatsen. Het (tijdelijk) onderbreken, als gevolg van de kap, van dergelijke vliegroutes kan een negatief effect hebben op potentiële vliegroutes van deze soorten.

verblijfplaatsen

Tijdens het veldbezoek zijn alle bomen binnen het plangebied onderzocht op holtes. In deze bomen zijn geen voor vleermuizen geschikte holtes aangetroffen.

De woningen zijn gezien de aanwezigheid van de kopse gevels met gevelpannen en ruimte achter loodflappen aan weerzijde van de schoorstenen geschikt voor gebouwbe- wonende vleermuizen. Met name de gewone dwergvleermuis heeft slechts een smalle spleet nodig om zich toegang tot het gebouw te verschaffen. De sloop van de woningen kan dan ook een negatief effect hebben op vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouw- bewonende vleermuizen. De bijgebouwen in de achtertuinen zijn vanwege de beperkte hoogte en materiaalgebruik niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.

3.3.1 onderzoek naar vleermuizen

Het nader onderzoek naar vleermuizen bestaat uit twee delen. Op de eerste drie onder- zoeksmomenten is het voorkomen van kraamverblijfplaatsen onderzocht. Dit onderzoek heeft ook inzicht gegeven in het voorkomen van zomerverblijven, vliegroutes en het foerageergedrag van vleermuizen. De twee onderzoeksmomenten in augustus en sep- tember hebben inzicht gegeven in het voorkomen van paar- en winterverblijfplaatsen.

Op de afbeelding op de volgende pagina zijn de waarnemingen van alle onderzoeksmo- menten bijeengebracht. De kaart geeft op het gebied van het foerageergedrag vooral weer welke elementen (regelmatig) gebruikt worden. Het aantal vleermuizen dat gebruik maakt van het gebied is hieronder tekstueel uitgelegd.

foerageergedrag

Tijdens het onderzoek zijn vijf vleermuissoorten waargenomen, namelijk gewone dwerg- vleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en tweekleurige vleermuis (Vespertilio murinus). De rosse vleermuis en tweekleurige vleermuizen zijn eenmalig waargenomen op respectievelijk 26 juni en 24 augustus 2016. De ruige dwergvleermuis

(17)
(18)

12

NATUURTOETS FLORA ENFAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

paarverblijfplaatsen

Tijdens het nazomeronderzoek zijn op beide avonden paaractiviteiten waargenomen rondom de zomerverblijfplaats. Binnen het plangebied zijn geen andere paarverblijfplaat- sen waargenomen. Buiten het plangebied zijn wel twee andere paarverblijfplaatsen waargenomen van gewone - en ruige dwergvleermuis (zie waarnemingen).

winterverblijfplaatsen

Aangezien tijdens het najaarsonderzoek geen zwermactiviteiten zijn waargenomen, zijn er geen aanwijzingen dat grote groepen vleermuizen overwinteren in de gebouwen bin- nen het plangebied.

Kleine winterverblijfplaatsen van soorten die in gebouwen (woningen) overwinteren, zoals de gewone dwergvleermuis, zijn niet tot nauwelijks te onderzoeken. De aanwezigheid van een zomer- annex paarverblijfplaats is voor de gewone dwergvleermuis vaak een indicatie dat gebouwen ook geschikt zijn als winterverblijfplaats voor een kleine groep of solitair overwinterde gewone dwergvleermuis. Afhankelijk van de locatie zijn deze winter- verblijfplaatsen alleen geschikt in milde winters of ook tijdens strenge vorst (vaak alleen als vleermuizen gebruik kunnen maken van ruimtes in de spouw of op zolder). Gezien de locatie is het niet uit te sluiten dat de gewone dwergvleermuis via de gevelpan-

nen/loodflap op zolder kan komen.

conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek naar vleermuizen is een kleine verblijfplaats vastgesteld van de gewone dwergvleermuis. Deze verblijfplaats wordt gebruikt als zomer- en paarverblijfplaats en mogelijk ook als winterverblijfplaats. Andere essentiële onderde- len worden op basis van het onderzoek niet verwacht.

vogels

Tijdens het veldbezoek zijn vogels waargenomen zoals merel (Turdus merula), houtduif (Columba palumbus), zanglijster (Turdus philomelos) en huismus (Passer domesticus).

Daarnaast is boven het plangebied de gierzwaluw (Apus apus) waargenomen. Alle vo- gelsoorten zijn beschermd tijdens het broedseizoen. De Flora- en faunawet/Wet natuur- bescherming - soortenbescherming kent geen standaardperiode voor het broedseizoen.

Het gaat erom of er een broedgeval aanwezig is (actieve broedplaatsen). De meeste soorten broeden in de periode van half maart tot half juli, echter buiten deze periode kunnen ook broedende vogels worden aangetroffen. Deze zijn, onverminderd de periode wanneer het broedgeval is, beschermd.

jaarrond beschermde vogels

Daarnaast zijn van een aantal vogelsoorten de nesten en nestlocaties (verblijfplaatsen) het gehele jaar door beschermd. Deze jaarrond beschermde vogelsoorten zijn onderver- deeld in vier categorieën:

1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil (Athene noctua));

2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek (Corvus frugilegus), gierzwaluw en huismus);

3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief be-

(19)

13

NATUURTOETS FLORA EN FAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

schikbaar (voorbeeld: grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea), ooievaar (Ciconia ci- conia), kerkuil (Tyto alba), oehoe (Bubo bubo) en slechtvalk (Falco peregrinus));

4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwe- lijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk (Falco subbuteo), buizerd (Buteo buteo), havik (Accipiter gentilis), sperwer (Accipiter nisus), wespendief (Pernis apivorus), zwarte wouw (Milvus migrans) en ransuil (Asio otus)).

De woningen zijn door de aanwezigheid van een hellend dak met dakpannen en de aan- wezigheid van gevelpannen geschikt voor gierzwaluw en huismus. Daarnaast is er voor de huismus voldoende beschutting aanwezig in de tuinen. Negatieve effecten als gevolg van de sloop zijn dan ook niet uit te sluiten (zie paragraaf 3.3.2).

Van de jaarrond beschermde vogelsoorten (LNV, 2009) kunnen verschillende soorten roofvogels, zoals buizerd en sperwer, ook in bomen in of aan de rand van de bebouwde kom of op binnenstedelijke locaties broeden. Vanwege het stedelijke karakter van het plangebied, de afwezigheid van grotere groenstructuren en het ontbreken van nesten (horsten) of oude bomen met (grote) holtes, is het voorkomen van in bomen broedende jaarrond beschermde vogels uit te sluiten.

niet jaarrond beschermde vogels

Naast de voorstaande vier categorieën is er nog een vijfde categorie (beschermde) vo- gels. Deze vogels beschikken over voldoende flexibiliteit om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Deze vogels (en hun broedplaatsen) zijn in principe buiten het broedseizoen niet beschermd. Alleen als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen zijn deze soorten wel jaarrond beschermd.

Binnen het plangebied is de aanwezigheid van broedplaatsen van vogels uit de vijfde categorie niet uit te sluiten. Aangezien in de omgeving voldoende alternatieve broed- plaatsen aanwezig zijn voor deze categorie vogels zijn er geen omstandigheden aanwe- zig om deze vogels jaarrond te beschermen. Negatieve effecten op vogels uit de vijfde categorie worden dan ook niet verwacht indien rekening gehouden wordt met het broed- seizoen (actieve broedplaatsen).

3.3.2 onderzoek naar jaarrond beschermde soorten

gierzwaluw

Binnen het plangebied zijn tijdens het nader onderzoek, ondanks de aanwezigheid van gierzwaluwen boven de wijk, geen nesten of nestlocaties (vaste rust- en verblijfplaats) van de gierzwaluw waargenomen.

huismus

Binnen het plangebied zijn tijdens het nader onderzoek geen nesten of nestlocaties (vas- te rust- en verblijfplaats) van de huismus waargenomen. In de omgeving van het plange- bied zijn wel nestlocaties van de huismus waargenomen. Onder andere de woningen aan de Postweg 173/175 en 191 (achterzijde) en Olijfwilgstraat 34/36 (achterzijde) worden door de huismus gebruikt als nestlocatie.

amfibieën, reptielen, vissen, insecten en overige soortengroepen

Het plangebied ligt in een stedelijke omgeving en is grotendeels verhard en bebouwd. In een dergelijke omgeving komen geen meer strikt beschermde amfibieën, reptielen, vis- sen, insecten en overige beschermde soorten voor. De habitateisen van beschermde

(20)

14

NATUURTOETS FLORA ENFAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

soorten binnen deze soortgroepen zijn vaak zeer locatiespecifiek en gebonden aan meer natuurlijke biotopen. Dergelijke biotopen komen niet in het plangebied voor.

(21)

15

NATUURTOETS FLORA EN FAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

4 C O N C L U S I E

Het plangebied te Nijmegen betreft een deel van een woonwijk waarbinnen de sloop en realisatie van woningen is beoogd.

4.1

GEBIEDSBESCHERMING

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) /Wet natuurbescherming - gebiedsbescherming (Wnb)/ en de Ecologische Hoofdstructuur/Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op beschermde gebieden. Het plangebied te Nijmegen ligt niet in of direct grenzend aan de EHS/NNN of nabij een gebied dat is aangewezen als speciale be- schermingszone als bedoeld in de NB-wet/Wnb). Gebiedsbescherming is op deze locatie niet aan de orde.

4.2

SOORTENBESCHERMING

In het kader van de Flora- en faunawet/Wet natuurbescherming - soortenbescherming moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kun- nen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben.

De meeste van deze soorten zijn beschermd en vallen onder het lichte beschermingsre- gime van de Flora- en faunawet /Wet natuurbescherming – soortenbescherming. Hier- voor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.

Een aantal van de mogelijk voorkomende soorten zijn meer strikt beschermde soorten, soorten waarvoor bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffingplicht in het kader van de Flora- en faunawet/Wet natuurbescherming - soortenbescherming geldt. Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van individuele diersoorten zijn steenmarters (niet in de woningen; zie consequenties), soorten uit de soortgroep vleermuizen, gierzwaluw en huismus niet uit te sluiten binnen het plangebied.

vleermuizen

Op basis van het uitgevoerde onderzoek naar vleermuizen is een kleine verblijfplaats vastgesteld van de gewone dwergvleermuis. Deze verblijfplaats wordt gebruikt als zomer- en paarverblijfplaats en mogelijk ook als winterverblijfplaats. Deze verblijfplaats is be- schermd conform de Flora- en faunawet/Wet natuurbescherming - soortenbescherming.

Andere essentiële onderdelen worden op basis van het onderzoek niet verwacht.

In een ecologisch werkprotocol/mitigatieplan wordt beschreven hoe en wanneer tijdelijke maatregelen getroffen kunnen worden om effecten op de aangetroffen verblijfplaats zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens wordt in het ecologisch werkprotocol/mitigatieplan opgenomen waar nieuwe verblijfplaatsen voor vleermuizen (definitieve maatregelen) worden gerealiseerd om het plangebied opnieuw geschikt te maken voor soorten. Het

(22)

16

NATUURTOETS FLORA ENFAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

ecologisch werkprotocol/mitigatieplan dient te worden geschreven in het kader van de ontheffingsaanvraag (zie paragraaf 4.3; consequenties).

jaarrond beschermde vogels

gierzwaluw

In het plangebied zijn geen nestlocaties van de gierzwaluw aangetroffen.

huismus

In het plangebied zijn geen nestlocaties van de huismus aangetroffen.

4.3

CONSEQUENTIES

steenmarter

De woningen binnen het plangebied zijn niet toegankelijk voor de steenmarter; de wonin- gen zijn goed onderhouden en gesloten voor deze soort. Ook in de bomen binnen het plangebied zijn geen voor de steenmarter geschikte holtes aangetroffen. Tevens ontbre- ken in het openbaar groen en de voortuinen van de woningen andere schuilplekken zoals takkenhopen en dichte struwelen. Wel kan het gehele plangebied gebruikt worden als foerageergebied. Tijdens het onderzoek naar vleermuizen zijn op 15 juli 2016 twee steenmarters waargenomen; één bij aankomst in het begin van de wijk (Hengstdalseweg) en één nabij het plangebied in de Ahornstraat. Gezien de aanwezigheid van de soort in de wijk is het niet uit te sluiten dat de steenmarter bijgebouwen en/of andere typen ver- blijfplaatsen in de achtertuinen van de woningen gebruikt als verblijfplaats. Bij de sloop van bijgebouwen en/of verwijderen groen in de achtertuinen zijn negatieve effecten op deze soort niet uit te sluiten. Aangezien rondom de nieuwe woningen ook tuinen aanwe- zig zijn, zijn negatieve effecten op de lange termijn niet waarschijnlijk.

Voorafgaand aan de sloop van bijgebouwen en/of het verwijderen van groen in de achter- tuinen dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van de steenmarter. Aangezien deze soort beschermd is conform beschermingscategorie 2 van de Flora- en faunawet kan ook gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode en is geen ontheffing nodig voor deze soort. Ook onder de Wet natuurbescherming – soortenbescherming kan volgens een goedgekeurde ge- dragscode worden gewerkt.

ontheffing Flora- en faunawet/Wet natuurbescherming - soortenbescherming In het plangebied is een vaste rust- en verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Deze vaste rust- en verblijfplaats is jaarrond beschermd. Negatieve effecten op vaste rust- en verblijfplaatsen zijn, bij de sloop van de woningen, niet uit te sluiten.

In het kader van de ontheffingsaanvraag zal een activiteitenplan opgesteld moeten wor- den. In het activiteitenplan zal onder andere ingegaan moeten worden op mitigerende maatregelen (ecologisch werkprotocol/mitigatieplan) en een onderbouwing van het wette- lijk belang van de aanvraag. Mitigerende maatregelen hebben betrekking op de werk- zaamheden (werkwijze), tijdelijke effecten en definitieve maatregelen om het plangebied opnieuw geschikt te maken voor soorten.

Met ingang van 1 januari 2017 treedt de Wet natuurbescherming in werking. Deze wet vervangt onder andere de Flora- en Faunawet. Onder de Wet natuurbescherming zijn er

(23)

17

NATUURTOETS FLORA EN FAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

ten opzichte van de Flora- en faunawet wijzingen ten aanzien van beschermde planten en dieren. Vleermuizen, gierzwaluw, huismus en steenmarter blijven na de inwerkingtre- ding van de Wet natuurbescherming beschermd. Met ingang van 1 januari 2017 wordt in plaats van een ontheffing Flora- en faunawet een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd. Een aanvraag wordt ingediend bij de provincie Gelderland.

Indien de mitigerende maatregelen voorgesteld in het activiteitenplan (ecologisch werk- protocol/mitigatieplan) worden uitgevoerd is er geen reden om aan te nemen dat een ontheffing Wet natuurbescherming niet kan worden verkregen. Gezien het voorstaande zijn er geen belemmeringen ten aanzien van een wijziging van het bestemmingsplan.

broedseizoen en zorgplicht

Verder is er een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet/Wet na- tuurbescherming - soortenbescherming altijd van toepassing:

• in het broedseizoen van vogels mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het plan- gebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden kunnen leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Al- le vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flo- ra- en faunawet/Wet natuurbescherming - soortenbescherming voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren.

• op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet/artikel 1.11 Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefom- geving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Zo dienen maatregelen te wor- den getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moe- ten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden ge- dood. Dit kan door:

• voortijdig maaien (indien van toepassing) van het plangebied zodat dieren wegtrekken;

• het beperken van verlichting tijdens de avonduren in voorjaar, zomer en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;

• het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het win- ter(slaap)seizoen.

4.4

AANBEVELINGEN

Naast de consequenties die voortkomen uit de Flora- en faunawet /Wet natuurbescher- ming - soortenbescherming zijn er ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting van het plangebied, zoals:

• voor vleermuizen zouden open stootvoegen aangebracht kunnen worden in muren, of vleermuiskasten kunnen worden geplaatst in de spouw of tegen de muur op >2,5 meter hoogte in nieuw te bouwen woningen;

• er kunnen neststenen (of vogelvides; huismus) worden aangebracht ten behoeve van gierzwaluw en huismus op >3 meter hoogte in de muur, of bij een steile dakvorm als dakpannen (vogelvides onder de dakpannen). Deze beschermde soorten verlie- zen steeds meer nestmogelijkheden;

• het planten van bomen en struwelen voor vogels en vleermuizen verdient aanbeve- ling. Het beste zijn, ecologisch gezien, inheems bes- en bloemdragende struiken en planten.

(24)

2

ECOQUICKSCAN IJSSELDIJK OOST TE KRIMPEN AAN DEN IJSSEL

(25)

1

NATUURTOETS FLORA ENFAUNA • HENGSTDAL, LIJSTERBESSTRAAT E.O., NIJMEGEN-OOST

B I J L A G E 1: L I T E R AT U U R L I J S T

Broekhuizen, S., K. Spoelstra, J.B.M. Thissen, K.J. Canters & J.C. Buys (redactie). Atlas van de Nederlandse zoogdieren. - Natuur in Nederland 12. Naturalis Biodiversity Center

& EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 2016.

Kaper, A. en G. Müskens, Steenmarters in en om het huis, Stichting Landschapbeheer Gelderland, 2006.

Ministerie van LNV, Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep, 2009.

Spitzen – van der Sluijs, A.M., e.a., Atlas reptielen en amfibieën in Gelderland. 1985 – 2005. Stichting RAVON, Nijmegen, 2007.

Websites:

www.ravon.nl

www.zoogdiervereniging.nl www.vleermuis.net www.gelderland.nl www.rijksoverheid.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tevens heeft dit protocol betrekking op die handelingen die direct voorafgaand (vanaf circa 4 weken voor aanvang van de ingreep) en tijdens de ingreep uitgevoerd en in acht

Deze beschermde gebieden zijn op dusdanige afstand gelegen dat negatieve effecten van het plan op voorhand kunnen worden uitgesloten.. Een vergunning in het kader van de

14 Vleermuis- en steenmarteronderzoek Vinkwijkseweg 23, Zeddam | RAPR14235-01 Gedurende het onderzoek werden binnen het plangebied drie soorten vleermuizen aangetroffen:.. 

De bomen kunnen alleen gekapt worden als is uitgesloten dat er verblijfplaatsen van vleermuizen in de boom aanwezig zijn!. Naast het onderzoek aan de bomen is gevraagd het gebouw

Hoge dichtheden worden volgens de Soortenstandaard Huismus gevonden in wijken waarvan een derde tot de helft ingenomen wordt door groen, maar wanneer er veel hoge bomen in een

Dit onderscheid werkt vervolgens door in de verbodsbepalingen ten aanzien van handel en bezit (artikel 12 (Bew.:thans artikel 13)), omdat voor bedreigde soorten alle in artikel

Er zijn tijdens het veldbezoek geen beschermde planten, jaarrond beschermde nesten van vogels of beschermde verblijfplaatsen van Habitatrichtlijnsoorten of niet vrijgestelde

Direct naast het plangebied is potentieel geschikt habitat aangetroffen voor algemene soorten (diverse soorten muizen en egel) uit tabel 1 van de Flora- en faunawet in de vorm