• No results found

Bestemmingsplan Watersportvereniging De Beuningse Plas

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bestemmingsplan Watersportvereniging De Beuningse Plas"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bestemmingsplan ‘Watersportvereniging De Beuningse Plas’

(2)

Toelichting

(3)

Inhoudsopgave 1. Inleiding

1.1 Inleiding 1.2 Aanleiding

1.3 Geldend bestemmingsplan 2. Gebiesvisie

2.1 Visie watersportvereniging 2.2 Locatie

2.3 Inrichting terrein 3. Juridische planbeschrijving 4. Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.2 Provinciaal en regionaal beleid 4.3 Gemeentelijk beleid

4.4 Conclusie 5. Onderzoek

5.1 Externe Veiligheid 5.2 Archeologie 5.3 Bodem

5.4 Verkeer/parkeren 5.5 Hinder van bedrijven 5.6 Luchtkwaliteit 5.7 Flora en Fauna 6. Waterhuishouding

6.1 Randvoorwaarden 6.2 Huidige situatie 6.3 Toekomstige situatie 7. Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid 7.2 Inspraak

7.3 Overleg

(4)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

De watersportvereniging De Beuningse Plas heeft geen vaste “uitvalsbasis”. Met name is in eerste instantie behoefte aan een botenloods en een botenhelling. Op dit verzoek1 besloot2 het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen op 3 november 2009 mee te werken aan een bestemmingsplanwijziging voor het realiseren van een locatie voor de Watersportvereniging De Beuningse Plas.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft een perceel grond aan de oostzijde van de Oude Reekstraat en aan de oostzijde van de begin 2010 gereedgekomen brug over de nog aan te leggen waterverbinding tussen het Ganzenmeer en de toekomstige waterplas. De gekozen locatie ligt direct in de nabijheid van de woonwijk (waar de leden van de vereniging wonen) en op acceptabele afstand van de dichtstbijzijnde woningen. Het perceel wordt ontsloten door de toegangsweg naar de manege en grenst aan de onlangs gereed gekomen Lagune.

Het perceel is als volgt gesitueerd in toekomstig plangebied met de waterplas:

1.3 Geldend bestemmingsplan

1Verzoek d.d. 3 juli 2009 (IN09.03344)

2BW09.01417

Locatie watersportvereniging

Locatie watersportvereniging

(5)

Voor het onderhavige plangebied is het Bestemmingsplan Beuningse Plas, De Waterplas van kracht (vastgesteld 3 juni 2003, gedeeltelijk goedgekeurd 16 december 2003, onherroepelijk 12 januari 2005).

De Beuningse Plas is aangewezen als zandwinningslocatie. Naast zandwinning wordt op deze locatie een combinatie van recreatie en natuur ontwikkeld. Aan de invulling van het gebied heeft de structuurvisie/inrichtingsschets ‘de Beuningse Waterplas’ ten grondslag gelegen. Het bestemmingsplan ‘Beuningse Plas, de Waterplas’ maakt de invulling van het gebied

planologisch mogelijk.

Ter plaatse van de locatie voor de watersportvereniging zijn de gronden in dit

bestemmingsplan bestemd tot recreatiezone (artikel 5). Deze bestemming is bedoeld om voorzieningen aan te bieden aan de recreant die de Beuningse Waterplas bezoekt. Het gaat hierbij om diverse soorten van dagrecreatie, zoals zonnen, fietsen en spelen. In het

bestemmingsplan is de bouw van een kiosk (oppervlak maximaal 75 m² en bouwhoogte 4 m) en 2 gebouwen voor toiletvoorzieningen (per gebouw oppervlak maximaal 75 m² en

bouwhoogte 4 m) opgenomen. De bouw van een watersportvereniging is in dit bestemmingsplan niet toegestaan.

Ten tijde van de planprocedure voor het inmiddels onherroepelijke bestemmingsplan

Beuningse Plas, De Waterplas is de aanvankelijk bedachte omvang van de waterplas verkleind

“ten behoeve van aan de plas gerelateerde bedrijvigheid”3. De ruimtereservering is als zodanig op de inrichtingsschets aangeduid. De gemeente overwoog dat de waterplas functioneel moest zijn voor Beuningen. Allerlei wenselijke ontwikkelingen waren nog niet in een realistisch (bestemmingsplan)kader te plaatsen omdat de waterplas zelf nog moet worden aangelegd.

Tijdens de planprocedure is daarom bijvoorbeeld de mogelijkheid van een bescheiden horecagelegenheid geschrapt uit het ontwerp-plan en is overwogen dat een ruimtelijke onderbouwing beter aan de orde kan worden gesteld in een aparte planologische procedure4. Deze voorbeelden illustreren dat de gemeente destijds (in 2003) heeft beoogd om aan het water gerelateerde activiteiten, zodra ze concreet aan de orde zijn, via afzonderlijke besluitvorming af te wegen.

3ZieRaadsbesluit “Voortgang bestemmingsplanprocedure Beuningse Plas De Waterplas” onder punt 3 van de ambtshalve wijzigingsvoorstellen.

4ZieRaadsbesluit “Voortgang bestemmingsplanprocedure Beuningse Plas De Waterplas” onder punt 2 van de ambtshalve wijzigingsvoorstellen.

(6)

2. Gebiedsvisie

2.1 Visie watersportvereniging

Op 11 oktober 2007 is watersportvereniging De Beuningse Plas opgericht. Inmiddels is de vereniging uitgegroeid naar 400 leden. De vereniging heeft als doel de watersport zowel op recreatief als op wedstrijdniveau te stimuleren voor jongeren en volwassenen.

De vereniging heeft momenteel nog geen locatie (botenloods, clubhuis). Voor de huisvesting van de vereniging is een verzoek bij de gemeente ingediend om een accommodatie te mogen oprichten aan de Beuningse Plas. In deze accommodatie zal materiaal worden opgeslagen die gebruikt wordt voor de vereniging (boten, surfplanken, zwemvesten etc). Tevens is er behoefte aan een vergaderruimte en een botenhelling. Op termijn zal clubhuis, terras en kleedruimten worden gerealiseerd.

2.2 Locatie

Een geschikte locatie voor deze activiteiten is gevonden aan westzijde van de Beuningse Plas, ten zuiden van de reeds gegraven Lagune. Deze locatie ligt aan het water, ligt op acceptabele afstand van de omliggende woningen, is goed ontsloten voor langzaam verkeer en auto en kan direct in gebruik worden genomen. De komende jaren zullen werkzaamheden van de

zandwinning plaatsvinden. Tot die tijd kan vanaf de locatie aan de Lagune het water in de woonwijk bereikt worden. Nadat de Beuningse Plas gereed is, is de ligging aan de Lagune tevens heel geschikt om de plas te bereiken. Kortom een gunstige locatie voor zowel de huidige als de toekomstige situatie.

2.3 Inrichting terrein

Het terrein van de watersportvereniging heeft een oppervlak van ca 1400 m².

De accommocatie van de watersportvereniging wordt in 2 fasen ontwikkeld. De 1e fase betreft het realiseren van een opslagloods, een bestuurskamer, technische ruimte en sanitair. De omvang van fae 1 bedraagt ca 60 m². De watersportvereniging is van plan de 1e fase direct na afronding van het bestemmingsplan te realiseren. De 2e fase betreft de bouw van een kantine, keuken, kleedkamers en een terras, met een totale omvang van ca 120 m².

Het terrein wordt ingericht met beplanting en enkele bomen. De ondergrond is gras. Aan de straatzijde en de zuidwestzijde zal een aardenwal (30 cm) worden gerealiseerd, gecombineerd met een meidoornhaag. Aan de noordzijde komt een meidoornhaag. Vanaf de inrit wordt halfopen verharding (grasstenen) aangelegd naar de loods, eindigend in het water. Hiermee wordt een botenhelling gecreëerd. Deze botenhelling zal (op bepaalde tijden) openbaar toegankelijk zijn.

Op het terrein worden 3 parkeerplaatsen gerealiseerd.

De vereniging heeft een drijvende vlonder en is van plan om in de toekomst nog een vlonder aan te schaffen. Deze vlonder is niet openbaar toegankelijk.

(7)
(8)

3. Juridische planbeschrijving

Het bestemmingsplan wordt gevormd door regels en de verbeelding (plankaart). De plankaart bevat de bestemmingen en aanduidingen. De plankaart heeft een directe juridische binding.

Ontwikkelingen dienen aan zowel de plankaart als aan de voorschriften te worden getoetst. Voor zover het ondergrondgegevens betreft, zoals ingetekende gebouwen e.d., kunnen aan de plankaart geen rechten worden ontleend.

De regels zijn als volgt opgebouwd:

• Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de wijze van meten;

• Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels

• Hoofdstuk 3 bevat algemene regels

• Hoofdstuk 4 bevat overgangs- en slotregels De volgende artikelen vormen tezamen de regels:

- Artikel 1: Begrippen

In artikel 1 is een aantal begrippen uitgelegd. Door deze begrippen wordt inzicht gegeven in de betekenis van de gebruikte term.

- Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

- Artikel 3: Recreatie-dagrecreatie

Binnen deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken specifiek voor de

watersportvereniging opgenomen. Dit betekent dat hier opgericht mag worden als het bouwwerk in direct verband staat met de watersport activiteiten die op deze locatie zijn toegestaan. Binnen het bouwvlak is een gebouw ten behoeve van de watersport

toegestaan. Buiten het bouwvlak zijn alleen bouwwerken toegestaan welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beoefenen van watersport.

- Artikel 4: antidubbeltelregel

In deze bepaling is geregeld dat gronden die reeds eerder bij een verleende bouwvergunning zijn meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe

bouwvergunning of het doen van een mededeling in aanmerking mag worden genomen. De bepaling kan uitsluitend betrekking hebben op bouwvergunningen verstrekt onder de werking van het geldende bestemmingsplan

- Artikel 5: Overgangsrecht

In dit artikel is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige bestemmingsplan.

Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het bestaande strijdig gebruik mag worden gecontinueerd.

Als peildatum of iets bestaand is, wordt bij bebouwing uitgegaan van het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, terwijl bij gebruik wordt uitgegaan van het moment dat het gebruiksverbod van kracht is geworden. Dit is conform vaste jurisprudentie.

- Artikel 6: Slotregel

In dit artikel is de benaming van het bestemmingsplan opgenomen

(9)

4. Beleidskader

In dit hoofdstuk zal uiteengezet worden welk beleid van toepassing is. Hiervoor wordt zowel het beleid op rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau geanalyseerd.

4.1 Nationaal beleid Nota Ruimte

De Nota Ruimte geeft de visie van het kabinet weer op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.

In de Nota Ruimte wordt onderscheid gemaakt in verantwoordelijkheden. Het rijk concentreert zich op die aspecten die van nationaal belang zijn, de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Voor het gebied dat niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur behoort, beperkt het rijk zich tot het stellen van enkele (algemene) beleidsregels. Hiermee legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taak is weggelegd.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschikbaar is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:

• versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;

• bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;

• borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; en

• borging van de veiligheid.

Om deze doelen te bereiken wil het rijk verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en

hoofdverbindingsassen. 'Bundeling van verstedelijking en infrastructuur' en 'organiseren in stedelijke netwerken' zijn de beleidsstrategieën die gehanteerd worden voor economie, infrastructuur en verstedelijking. De daaruit afgeleide beleidsdoelen zijn:

• ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra;

• versterking van de economische kerngebieden;

• verbetering van de bereikbaarheid;

• verbetering van de leefbaarheid en sociaal-economische positie van steden;

• bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden;

• behoud en versterking van de variatie tussen stad en land;

• afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding; en

• waarborging van milieukwaliteit en veiligheid.

Het plangebied ligt binnen het nationaal stedelijk netwerk 'Arnhem-Nijmegen'. Er wordt gestreefd naar een balans tussen rood en groen/blauw in het kader van bundeling van verstedelijking en economische activiteiten. Een goede balans tussen rood en groen/blauw komt de kwaliteit van de steden en dorpen ten goede. De kwaliteit van steden en dorpen wordt mede bepaald door de landschappelijke en recreatieve mogelijkheden in de directe omgeving. Aanbod van voldoende 'rode' én 'groen/blauwe' mogelijkheden voor ontspanning is belangrijk voor de leefbaarheid, het welzijn en de gezondheid van bewoners en zelfs voor de economie. Er zal voldoende ruimte moeten worden geboden voor parken, groengebieden en

(10)

sportterreinen en het reserveren van 'groene' en 'blauwe' recreatiemogelijkheden in en om de stad.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

Streekplan Gelderland 2005, Kansen voor de regio's

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Het provinciale streekplan is vervangen door de provinciale structuurvisie. De provincie Gelderland heeft geen nieuwe provinciale structuurvisie gemaakt, maar het streekplan van rechtswege,

beleidsneutraal, omgezet. Hierdoor is het beleid, zoals opgenomen in het streekplan, nog steeds van toepassing. De uitgangspunten van het Streekplan Gelderland 2005 zijn:

• regionale inzet;

• versterking ruimtelijke kwaliteit;

1. water en ruimtegebruik;

2. bundeling infrastructuur en ruimtegebruik;

3. bundeling stedelijke functies - stedelijke netwerken.

De provincie stuurt in het streekplan meer op hoofdlijnen, waarbij ruimtelijke kwaliteit voorop staat. Ruimtelijke kwaliteit wordt vertaald in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Met een plan dient ingespeeld te worden op de specifieke

omstandigheden van de plek, waardoor de ruimtelijke identiteit versterkt wordt. Ruimtelijke plannen dienen aan basiskwaliteitsnormen te voldoen. Hiermee wordt gedoeld op de condities van de ruimte die voor de gezondheid en veiligheid van alle burgers van belang zijn.

De algemene doelstelling van de provincie Gelderland voor de planperiode 2005 – 2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat het rijk, de provincie, gemeenten, waterschappen en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.

De provincie wil bijdragen aan de versterking van de ecologische, economische en sociaal- culturele positie van Gelderland als een van de Europese regio's. De volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling zijn hierbij gesteld:

• sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;

• de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken;

• de waardevolle landschappen verbeteren en de economische hoofdstructuur versterken;

• de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende water aan- en afvoer en

• de benodigde waterkwaliteit;

• een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;

• met ruimtelijk beleid bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van en in de provincie;

• bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling.

De verschillen in regionale identiteit en diversiteit zijn kenmerkend voor de ruimtelijke structuur van Gelderland, evenals het ruimtelijk contrast tussen stad en platteland. Het landelijk gebied van Gelderland bevat vele kwaliteiten die gevrijwaard dienen te blijven van verstedelijking. In regionale structuurvisies kunnen (samenwerkende) gemeenten voorstellen doen voor het behoud van deze kwaliteiten en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze regionale visies zullen het kader

(11)

vormen voor de lokale ontwikkelingen. De gemeente Beuningen is in het Streekplan onderdeel van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Voor deze Stadsregio geldt als hoofdopgave 'regionale transformatie' met als doel de Stadsregio verder te ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Een regio die de concurrentie aan kan met vergelijkbare stedelijke netwerken in binnen- en buitenland. Voor ruimtelijke ontwikkelingen betekent dit:

• externe profilering Stadsregio als (inter)nationaal stedelijk netwerk;

• versterken van vitaliteit van (dorpen in) het landelijk gebied;

• regiorail als ruggengraat voor stedelijke ontwikkeling;

• water sturend voor de ontwikkeling van de regio;

• kwaliteitsimpuls voor de bestaande steden.

Specifiek voor groei- en opvangkernen waartoe ook de gemeente Beuningen behoort, geeft de regiovisie in het streekplan aan dat een kwaliteitsimpuls nodig is om sociaaleconomisch vitaal te blijven. Wat betreft sociale aspecten gaat het om leefbare wijken, dorpen en steden en een adequaat voorzieningenniveau op het gebied van werk, inkomen, onderwijs, zorg, welzijn, kunst, cultuur en sport en de bereikbaarheid hiervan. Om kwaliteit van de samenleving te garanderen is de sociaalculturele infrastructuur van belang. Uitgangspunt hierbij is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaalculturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen. Door een gunstige situering van functies ten opzichte van aanwezige voorzieningen kan er een goede bereikbaarheid worden gerealiseerd en voldoende draagvlak blijven bestaan.

Regionaal Plan 2005 - 2015

Het Regionaal Plan 2005-2015, vastgesteld door de KAN-raad en goedgekeurd door de provincie Gelderland wordt een tiental speerpunten vastgesteld. Deze speerpunten zijn:

• verbetering aansluiting Europese infrastructuurnetwerken;

• een samenhangend regionaal OV-netwerk;

• stedelijke ontwikkeling rondom enkele multimodale knooppunten;

• herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en hoofdwegennet;

• ruimte voor innovatie;

• versterken grootstedelijk klimaat van Arnhem en Nijmegen;

• ontwikkeling van de eigenheid en identiteit van de dorpen;

• ontwikkeling van een recreatief routenetwerk;

• kwaliteitsverbetering van de natuur;

• zichtbaar maken van cultuurhistorische relicten en monumenten.

De leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de dorpen zijn een belangrijk aandachtspunt binnen het plan. Demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en ontgroening hebben een grote invloed op de sociaal-economische vitaliteit van de dorpen. De regio zet eveneens in op een 'gezonde regio', waar sport en educatie, verblijfsrecreatie, studie- en congresfaciliteiten, ontspanning en gezondheidsprogramma's in een groene omgeving onderdeel van uitmaakt. De voorgestane ontwikkeling is zodoende functioneel gezien passend binnen de doelstellingen van het Regionaal Plan.

4.3 Gemeentelijk beleid

Beeldkwaliteitsplan Beuningse Plas

De beoogde structurele opzet van de Beuningse Plas is uitgewerkt in het door de

(12)

gemeenteraad op 11 juli 1995 vastgestelde Beeldkwaliteitsplan Beuningse Plas.

Nabij de beoogde locatie van de watersportvereniging zijn 2 sfeergebieden beschreven:

1. De stranden 2. De haven

De waterpartij Beuningse Plas roept het beeld op van kleinschalige recreatie en daaraan ten dienste staande voorzieningen (strand, houtwallen, waterverbindingen).

Structuurvisie/Inrichtingsschets waterplas

Voor de waterpartij Beuningse Plas is een structuurvisie/inrichtingsschets op hoofdlijnen opgesteld.

De plas heeft een oppervlak van ca. 40 ha. De oever aan de zijde van de Reekstraat sluit aan bij karakter, sfeer, schaal en maat van deze straat. Wandel-, fiets- en waterverbindingen maken de Beuningse Plas bereikbaar vanuit de woonwijk. Aan het water is ruimte voor extensieve recreatieve voorzieningen, zoals een visplek en een strandje alsmede voor elementen als een kunstwerk of in de toekomst een bescheiden horecavoorziening (pannenkoekenhuis,

theehuis). Op bijvoorbeeld de overgang ban de oever van de Reekstraat en de strandeilanden is plaats voor een plek met een wat intensiever karakter.

4.4 Conclusie

Uit het voorgaande is gebleken dat de bouw een accommodatie voor de watersportvereniging Beuningse Plas in lijn is met de beleidsdoelstellingen op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

(13)

5. Onderzoek

5.1 Externe Veiligheid

Ten oosten van het plangebied is een hoge druk aardgastransportleiding van de Gasunie gelegen. Om te bepalen wat de veiligheidsrisico’s zijn van het vestigen van de

watersportvereniging op deze locatie is het rapport ‘Kwantitatieve Risicoanalyse Beuningseplas Nul situatie’ opgesteld (MARN, maart 2011).

In dit rapport is het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de hoge druk

aardgastransportleiding bepaald. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico wordt met de komst van de watersportvereniging niet overschreden. Het groepsrisico stijgt heel licht, maar blijft nog uitermate gering en ruim onder de oriëntatiewaarden.

Het rapport wordt voor advies voorgelegd aan de Regionale Brandweer. Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld dient de regionale brandweer hiermee te hebben ingestemd.

5.2 Bodem

Er zijn bodemonderzoeken uit 2004 en 2005 bekend van gronden op/nabij het perceel van de watersportvereniging (Enviroplan, P-043915/R01, 23-7-2004 en Ecopart 13758, 28-2-2005). Uit deze onderzoeken blijkt dat het gaat om een onverdachte locaties, waarbij vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. Op basis van deze onderzoeken is aannemelijk dat bodemverontreiniging niet te verwachten is en dat de bodem geschikt is voor de bouw van het clubhuis voor de watersportvereniging. Tevens is het op te richten bouwwerk niet aan te merken als een verblijfsgebouw waar structureel mensen verblijven, daarom wordt een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.

In de nieuw op te stellen gemeentelijke bodemnota zullen eenduidige regels over ruimtelijke ontwikkelingen en bodemonderzoeken worden opgesteld, waarin ook een regeling voor verblijfsruimten algemeen wordt vastgelegd.

5.3 Archeologie

Het gebied is vanwege de toekomstige zandwinning archeologisch vrijgegeven. Er is geen nieuw archeologisch onderzoek noodzakelijk. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit archeologisch oogpunt geen bezwaren of beperkingen voor de geplande ontwikkelingen zijn.

5.4 Verkeer/parkeren

De ruimte tussen de botenhelling en de openbare weg zal verhard worden aangelegd (Grasbeton).

Op het terrein van de watersportvereniging worden 3 parkeerplaatsen aangelegd en er is een opstelruimte aanwezig voor een auto met trailer. In de huidige opzet lijkt dit vooralsnog voldoende.

Omdat voor een dergelijke vereniging geen duidelijke parkeernormen gelden, wordt na ingebruikname de parkeersituatie geëvalueerd. Als de parkeerbehoefte structureel groter blijkt, dienen op of buiten het terrein maatregelen te worden genomen. Infrastructurele ingrepen of aanpassingen in de openbare ruimte ten gevolge van het parkeren komen voor rekening van de vereniging.

(14)
(15)

5.5 Hinder van bedrijven

Voor de te realiseren watersportvereniging met clubhuis geldt een richtafstand van 30 meter (geluid). De meest dichtbij gelegen woning is gelegen aan de Verlengde Reekstraat 7. De afstand van deze woning tot aan het terrein van de watersportvereniging bedraagt ca. 45 meter. De voorgestane ontwikkeling levert dus geen belemmeringen op voor in de omgeving aanwezige woningen.

5.6 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging met (gasvormige stoffen) en verontreiniging van de lucht met stof. De voornaamste bronnen van eventuele

luchtverontreiniging zijn wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw. NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door snelrijdend en optrekkend verkeer. Benzeen en koolmonoxide komen voornamelijk vrij bij stagnerend verkeer. De bronnen voor fijn stof zijn zeer divers. Deze bronnen zijn verkeer, industrie en vele andere natuurlijke bronnen.

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5. Ten aanzien van de Wet Milieubeheer kan een bestemmingsplan vastgesteld worden indien de aanpassingen die volgens onderhavig plan mogelijk worden gemaakt:

- niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden die zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer, of;

- leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie van een stof met grenswaarde of bij een beperkte toename een verbetering door een samenhangende maatregel of effect, of;

- niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof met grenswaarde, of;

- het project is genoemd, dan wel past, binnen het programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake bij:

- woningbouw, 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg of 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;

- infrastructuur, een concentratiebijdrage van 3%;

- kantoren, 100.000 m2 bvo bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 bvo bij twee ontsluitende wegen.

Door de realisatie van de watersportvereniging is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit ingegaan te worden.

5.7 Flora en fauna

Quickscan Flora- en Faunawet Beuningse Plas (2006)

Door Royal Haskoning is op 25 augustus 2006 het rapport ‘Quickscan Flora- en Faunawet Beuningse Plas’ opgesteld. In deze paragraaf wordt volstaan met de weergave van de conclusies uit dit rapport:

• De natuurwaarden van het plangebied zijn zeer laag;

• De belangrijkste natuurwaarden worden gevormd door groene kikkers en enkele broedvogels, die in het struweel broeden;

• De aanwezige struweel en bomenrijen hebben wel een belangrijke ecologische functie, omdat ze in het open landschap van het plangebied de enige oriëntatiepunten zijn voor

(16)

foeragerende vleermuizen. Deze lijnvormige elementen in het gebied blijven behouden, waardoor op deze groep geen effecten optreden;

• Ontheffing voor de verstoring van broedvogels wordt niet verleend. Daarom moet de mitigerende maatregel worden nageleefd (werkzaamheden starten buiten het broedseizoen);

• Er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd voor de werkzaamheden.

Start ontgronding

In maart 2011 zijn de ontgrondingen voor de Lagune (het gedeelte van de Beuningse Plas nabij de Oude Reekstraat) gestart. De waterpartij heeft een waterdiepte van ca. 1,50 meter. Deze ontgronding is meldingsplichtig en als zodanig gemeld aan de provincie.

De werkzaamheden betroffen het graven van de waterpartij en het aanleggen van de oevers (ook de oever van de locatie voor de watersportvereniging valt hieronder). In mei 2011 zijn de werkzaamheden voor de Lagunesingel afgerond. Het is niet bekend dat bij deze

werkzaamheden beschermde soorten zijn aangetroffen.

Conclusie

Op basis van het onderzoek ‘Quickscan Flora- en Faunawet Beuningse Plas’ en de recente afronding van de Lagune, is het niet aannemelijk dat bij realisatie van de watersportvereniging de Flora en Faunawet wordt overtreden.

(17)

6. Waterhuishouding 6.1 Randvoorwaarden

Waterschap Rivierenland

De algemene randvoorden van het waterschap zijn van toepassing.

De inhoudelijke uitgangspunten die het waterschap hanteert bij de watertoets zijn gebaseerd op de wettelijke taken die het waterschap heeft en het beleid van het waterschap voor de wijze waarop die taken zijn ingevuld.

Er is beleid ontwikkeld om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen. Daarvoor is het van belang dat er voldoende waterberging wordt gecreëerd bij ruimtelijke plannen.

De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging. Voor plannen met een toename van verhard oppervlak tot 5 ha. kan de vuistregel van 436m³ waterberging per hectare verharding worden gebruikt, mits er geen complicerende zaken zoals kwel aan de orde zijn.

In het onderhavige plan vind slechts een toename van het verhard oppervlak plaats van 180 m².

Door de geringe toename van het verhard oppervlak (minder dan 500m²) hoeft er geen aanvullende wateroppervlak gecreëerd te worden.

Gemeente Beuningen

Waterplan

In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën.

1. Afkoppelen: het Afkoppelen van 25% van het verhard oppervlak van het gemengd stelsel in 2010. 100% afkoppelen bij uitbreidingsplannen.

2. Waterkwaliteit: verbeteren van de oppervlaktekwaliteit in Beuningen conform de functie toekenning van het oppervlaktewater.

3. Het toekennen van functies aan het oppervlaktewater: Hierdoor zijn functietypen gedefinieerd die bestaan uit een onderling samenhangend geheel van doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit, natuurwaarden, inrichting en onderhoud.

Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functietypen:

- natuurlijk water - belevingswater - kijkwater

Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.

4. Veiligheid: Bij de aanleg en inrichting van waterlopen wordt bewust rekening gehouden met de kindveiligheid van het water. Dit betekent dat flauwe en/of plasdras zones aangelegd moeten worden om verdrinking te voorkomen.

5. Waterbeleving: Water meer zichtbaar maken en elementen toevoegen, zodat het water meer beleefd wordt.

GRP 2008-2012

De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2008-2012 (GRP) vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater vastgelegd.

Samengevat hieruit het volgende:

1. Hemelwater

(18)

- Wateroverlast: De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van

theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op één keer per twee jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.

- Klimaatverandering: De gemeente heeft de intentie om bij herberekeningen van het stelsel onderscheid te gaan maken in verschillende acceptatieniveaus per typegebied.

Dit wil zij de aankomende planperiode onderzoeken, waarbij ook rekening gehouden wordt met de toekomstige klimaatscenario´s. De gemeente Beuningen zal blijven inspelen op nieuwe inzichten, zowel wat betreft klimaatverandering, als risico- inschatting en mogelijke maatregelen. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.

Een andere reden om met de traditie te breken is dat van een perceelseigenaar meer wordt verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar in eerste instantie zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder schoon regenwater in het riool terecht. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is. Het bepalen van de redelijkheid is een verantwoordelijkheid van de gemeente.

2. Grondwater

De gemeente heeft de zorgplicht om structureel nadelige gevolgen van de

grondwaterstand voor de aan grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit geldt alleen voor openbaar gemeentelijk gebied. Perceelseigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor eventuele nadelige gevolgen op eigen perceel, voor zover zij daar redelijkerwijs zelf in kunnen voorzien.

6.2 Huidige situatie Bodem

De bodem bestaat uit een kleilaag met een dikte van ca 1,5 meter. Het maaiveld ligt op 7,89 +NAP.

Water

Grondwater: Alle sloten liggen in een peilvak met een zomerpeil van 6,60 +NAP en een winterpeil van 6,30 +NAP.

Oppervlaktewater: De functie van het water is recreatief medegebruik.

Afvalwater: Het afvalwater wordt door middel van drukriool afgevoerd naar het rioolstelsel van Beuningen.

Hemelwater: Hemelwater mag niet afgevoerd worden via het drukrioolsysteem. Al het hemelwater moet dus naar het oppervlaktewater worden afgevoerd.

6.3 Toekomstige situatie

In het onderhavige plan wordt de bouw van een clubgebouw voor de watersportvereniging mogelijk gemaakt. Dit betekent een toename van het verhard oppervlak van ca. 180 m².

(19)

Waterkwantiteit

Daar het hier gaat om een zeer geringe toename van het verhard oppervlak zal er geen stijging van het waterpeil waarneembaar zijn.

Waterkwaliteit.

Het hemelwater wordt rechtstreeks afgevoerd op de aanwezige waterpartij Lagune.

Beheer en onderhoud

Met betrekking tot het beheer en onderhoud van de Lagune, inclusief taluds en het gebruik van het water, vindt afstemming plaats tussen de watersportvereniging en het waterschap.

(20)

7. Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de economische haalbaarheid van de nieuwe ontwikkeling en de uitkomsten van inspraak en overleg.

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden voor de beoogde ontwikkeling zijn eigendom van de gemeente. De plankosten zijn voor rekening van de gemeente. Het betreft het opstellen van het bestemmingsplan, uitvoeren van bodemonderzoek en het opstellen van een planschaderisicoanalyse. De kosten worden gefinancierd uit het budget bestemmingsplannen.

De overige kosten (planschadekosten, bouwkosten, inrichtingskosten, gebruik grond, etc.) komen voor rekening van de vereniging. Hiervoor wordt een overeenkomst met de vereniging afgesloten.

De watersportvereniging zal door overlegging van financiële gegevens moeten aantonen dat de lasten die voortvloeien uit de realisatie van het clubhuis opgevangen kunnen worden binnen de reguliere begroting en het beschikbare eigen vermogen van de vereniging. Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld dient de overeenkomst te zijn afgesloten, waarmee de economische uitvoerbaarheid van het plan gegarandeerd is.

7.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke

inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Gezien de aard en omvang van het plan is besloten geen inspraakprocedure te voeren.

7.3 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Omdat met plan geen rijks- of provinciale plannen in het geding zijn, is het plan niet voorgelegd aan deze instanties. Er is overleg gevoerd met het waterschap over deze ontwikkelingen. Met de opmerkingen van het waterschap is in dit plan rekening

gehouden.

De kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan wordt

toegestuurd aan rijk, provincie en waterschap (3.8-1 Wro). Tevens wordt advies gevraagd aan de regionale brandweer over de externe veiligheidsparagraaf van het bestemmingsplan.

(21)

Bijlagen

‘Kwantitatieve Risicoanalyse Beuningseplas Nul situatie’ opgesteld (MARN, maart 2011).

(22)

Kwantitatieve Risicoanalyse

Beuningseplas Met nieuwe ontwikkeling

Door:

Mark Geurts, MARN

(23)

Pagina 2 van 39

Samenvatting

Betreft de beschrijving nieuw

(24)

Pagina 3 van 39

Inhoud

Samenvatting ... 2

1 Inleiding ... 5

2 Invoergegevens ... 6 2.1 Interessegebied ... 6 2.2 Relevante leidingen ... 7 2.3 Populatie ... 8

3 Plaatsgebonden risico ...11 3.1 Figuur 3.1 Plaatsgebonden risico voor A-505 van N.V. Nederlandse Gasunie ...11 3.2 Figuur 3.2 Plaatsgebonden risico voor A-507 van N.V. Nederlandse Gasunie ...12 3.3 Figuur 3.3 Plaatsgebonden risico voor A-524 van N.V. Nederlandse Gasunie ...13 3.4 Figuur 3.4 Plaatsgebonden risico voor A-533 van N.V. Nederlandse Gasunie ...14 3.5 Figuur 3.5 Plaatsgebonden risico voor A-663 van N.V. Nederlandse Gasunie ...15 3.6 Figuur 3.6 Plaatsgebonden risico voor N-576-01 van N.V. Nederlandse Gasunie ...16 3.7 Figuur 3.7 Plaatsgebonden risico voor N-576-02 van N.V. Nederlandse Gasunie ...17 3.8 Figuur 3.8 Plaatsgebonden risico voor N-576-04 van N.V. Nederlandse Gasunie ...18 3.9 Figuur 3.9 Plaatsgebonden risico voor N-576-68 van N.V. Nederlandse Gasunie ...19 3.10 Figuur 3.10 Plaatsgebonden risico voor N-576-70 van N.V. Nederlandse Gasunie ...20 3.11 Figuur 3.11 Plaatsgebonden risico voor N-576-71 van N.V. Nederlandse Gasunie ...21

4 Groepsrisico screening ...22 4.1 Figuur 4.1 Groepsrisico screening voor A-505 van N.V. Nederlandse Gasunie ...22 4.2 Figuur 4.2 Groepsrisico screening voor A-507 van N.V. Nederlandse Gasunie ...23 4.3 Figuur 4.3 Groepsrisico screening voor A-524 van N.V. Nederlandse Gasunie ...24 4.4 Figuur 4.4 Groepsrisico screening voor A-533 van N.V. Nederlandse Gasunie ...25 4.5 Figuur 4.5 Groepsrisico screening voor A-663 van N.V. Nederlandse Gasunie ...26 4.6 Figuur 4.6 Groepsrisico screening voor N-576-01 van N.V. Nederlandse Gasunie...27 4.7 Figuur 4.7 Groepsrisico screening voor N-576-02 van N.V. Nederlandse Gasunie...28 4.8 Figuur 4.8 Groepsrisico screening voor N-576-04 van N.V. Nederlandse Gasunie...29 4.9 Figuur 4.9 Groepsrisico screening voor N-576-68 van N.V. Nederlandse Gasunie...30 4.10 Figuur 4.10 Groepsrisico screening voor N-576-70 van N.V. Nederlandse Gasunie ..31 4.11 Figuur 4.11 Groepsrisico screening voor N-576-71 van N.V. Nederlandse Gasunie ..32

5 FN curves ...34 5.1 Figuur 5.1 FN curve voor A-505 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 0.00 ...34 5.2 Figuur 5.2 FN curve voor A-507 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 0.00 ...34 5.3 Figuur 5.3 FN curve voor A-524 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 29180.00 en stationing 30180.00 ...35 5.4 Figuur 5.4 FN curve voor A-533 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 29170.00 en stationing 30170.00 ...35 5.5 Figuur 5.5 FN curve voor A-663 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 31050.00 en stationing 32050.00 ...35 5.6 Figuur 5.6 FN curve voor N-576-01 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 400.00 en stationing 1400.00 ...36

(25)

Pagina 4 van 39 5.7 Figuur 5.7 FN curve voor N-576-02 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 420.00 en stationing 1420.00 ...36 5.8 Figuur 5.8 FN curve voor N-576-04 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 20.00...36 5.9 Figuur 5.9 FN curve voor N-576-68 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 0.00 ...37 5.10 Figuur 5.10 FN curve voor N-576-70 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de

kilometer tussen stationing 1920.00 en stationing 2920.00 ...37 5.11 Figuur 5.11 FN curve voor N-576-71 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de

kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 90.00 ...37

6 Conclusies ...38

7 Referenties ...39

(26)

Pagina 5 van 39

1 Inleiding

De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van risicoanalyses aan ondergrondse gelegen hogedruk aardgastransportleidingen [1, 2, 3, 4]. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA.

CAROLA is een software pakket dat in opdracht van de Nederlandse overheid is ontwikkeld, specifiek ter bepaling van het plaatsgebonden risico en groepsrisico van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een onbeschermd persoon die onafgebroken op dezelfde plaats verblijft, komt te overlijden als gevolg van een ongeval met een potentieel gevaarlijke bron. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door middel van contouren met een gelijke risicowaarde op een kaart.

Het groepsrisico voor buisleidingen is gedefinieerd als de frequentie per jaar per kilometer leiding dat een groep van tenminste tien personen komt te overlijden als gevolg van een ongeval met die buisleiding, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt weergegeven in een FN-curve, een dubbel logaritmische grafiek waarbij op de horizontale as het aantal doden (N) wordt gegeven en op de verticale as de cumulatieve frequentie (F) van tenminste N doden.

Om te bepalen of de berekende risico’s acceptabel zijn wordt getoetst aan de normen zoals die worden vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen.

Voor het plaatsgebonden risico geldt dat er zich geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten mogen bevinden binnen de plaatsgebonden risico contour van 10-6 per jaar. Voor (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten geldt het 10-6 per jaar PR criterium als richtwaarde.

Het groepsrisico is voorzien van een oriëntatiewaarde, die voor buisleidingen gesteld is op F·N2 < 10-2 per jaar per km leiding, waarin F de frequentie per jaar is met N of meer dodelijke slachtoffers. Daarnaast geldt een verantwoordingsplicht, waarbij het bevoegd gezag verplicht wordt gesteld om advies in te winnen bij hulpverleningsdiensten omtrent aspecten als hulpverlening en zelfredzaamheid. Laatstgenoemde aspecten, en daarmee de verantwoordingsplicht, worden in dit rapport niet geadresseerd.

(27)

Pagina 6 van 39

2 Invoergegevens

De risicoberekeningen die in dit rapport zijn beschreven zijn uitgevoerd met CAROLA versie 1.0.0.51. De gehanteerde parameterfile heeft versienummer 1.2. De berekeningen zijn uitgevoerd op 23-03-2011.

Dit project is opgeslagen onder de naam

\\Marnnl\Data\MARKGEURTS\Carola\Beuningen\Beuningse Plas.crp en is laatstelijk bijgewerkt op 07-03-2011.

Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de meteorologische gegevens van het weerstation Deelen, Volkel.

In dit hoofdstuk worden de verschillende invoergegevens nader gespecificeerd in de navolgende secties.

2.1 Interessegebied

Het interessegebied is weergegeven in figuur 2.1

Figuur 2.1 Interessegebied voor de uitgevoerde risicoberekeningen

(28)

Pagina 7 van 39 2.2 Relevante leidingen

Op basis van het gespecificeerde interessegebied zijn de volgende aardgastransportleidingen meegenomen in de risicostudie.

Eigenaar Leidingnaam Diameter [mm] Druk [bar] Datum aanleveren gegevens

N.V.

Nederlandse Gasunie

A-505 914.00 66.20 22-03-2011

N.V.

Nederlandse Gasunie

A-507 1067.00 66.20 22-03-2011

N.V.

Nederlandse Gasunie

A-524 1219.00 66.20 22-03-2011

N.V.

Nederlandse Gasunie

A-533 1219.00 66.20 22-03-2011

N.V.

Nederlandse Gasunie

A-663 1219.00 79.90 22-03-2011

N.V.

Nederlandse Gasunie

N-576-01 114.30 40.00 22-03-2011

N.V.

Nederlandse Gasunie

N-576-02 406.40 40.00 22-03-2011

N.V.

Nederlandse Gasunie

N-576-04 168.30 40.00 22-03-2011

N.V.

Nederlandse Gasunie

N-576-68 114.30 40.00 22-03-2011

N.V.

Nederlandse Gasunie

N-576-70 323.90 40.00 22-03-2011

N.V.

Nederlandse Gasunie

N-576-71 168.30 40.00 22-03-2011

Er zijn alleen leidingen aanwezig waarvan de vervaldatum voor het gebruik van de gegevens is overschreden. Voor deze leidingen kunnen geen risicoberekeningen worden uitgevoerd.

De leidingen zijn gevisualiseerd in figuur 2.2.

Figuur 2.2 Buisleidingen aanwezig in de omgeving van het interessegebied

(29)

Pagina 8 van 39 Leidingen meegenomen in de risicoberekeningen

Leidingen waarvoor de houdbaarheidsdatum van de gegevens verstreken is

Voor de in bovenstaande tabel opgenomen leidingen zijn geen risico mitigerende maatregelen verdisconteerd in de bijbehorende risicoberekeningen.

2.3 Populatie

Voor de bepaling van het groepsrisico is het van belang dat de populatie rondom de aardgastransportleidingen wordt geïnventariseerd. De relevante populatie is weergegeven in figuur 2.3

Figuur 2.3 Bevolking meegenomen in de risicoberekeningen

(30)

Pagina 9 van 39 Populatietype Polygoonpunten Populatiepolygoon

Wonen

Werken

Evenement

Populatiepolygonen

Label Type Aantal Dichtheid Vervangmodus Percentage Personen W.S.V. de

Beuningsepl as

Evenement 370.0 Toevoegen

Nieuwe Populatie

100/ 100/ 7/ 1/

15/ 15

Populatiebestanden

(31)

Pagina 10 van 39

Pad Type Aantal Percentage

Personen

Bevolking Beuningen.txt Wonen 16781

(32)

Pagina 11 van 39

3 Plaatsgebonden risico

Voor de in voorgaande hoofdstuk genoemde leidingen is het plaatsgebonden risico bepaald.

Voor elk van de leidingen wordt het plaatsgebonden risico weergegeven als iso- risicocontouren op een achtergrondkaart.

3.1 Figuur 3.1 Plaatsgebonden risico voor A-505 van N.V. Nederlandse Gasunie

(33)

Pagina 12 van 39 3.2 Figuur 3.2 Plaatsgebonden risico voor A-507 van N.V. Nederlandse Gasunie

(34)

Pagina 13 van 39 3.3 Figuur 3.3 Plaatsgebonden risico voor A-524 van N.V. Nederlandse Gasunie

(35)

Pagina 14 van 39 3.4 Figuur 3.4 Plaatsgebonden risico voor A-533 van N.V. Nederlandse Gasunie

(36)

Pagina 15 van 39 3.5 Figuur 3.5 Plaatsgebonden risico voor A-663 van N.V. Nederlandse Gasunie

(37)

Pagina 16 van 39 3.6 Figuur 3.6 Plaatsgebonden risico voor N-576-01 van N.V. Nederlandse Gasunie

(38)

Pagina 17 van 39 3.7 Figuur 3.7 Plaatsgebonden risico voor N-576-02 van N.V. Nederlandse Gasunie

(39)

Pagina 18 van 39 3.8 Figuur 3.8 Plaatsgebonden risico voor N-576-04 van N.V. Nederlandse Gasunie

(40)

Pagina 19 van 39 3.9 Figuur 3.9 Plaatsgebonden risico voor N-576-68 van N.V. Nederlandse Gasunie

(41)

Pagina 20 van 39 3.10 Figuur 3.10 Plaatsgebonden risico voor N-576-70 van N.V. Nederlandse

Gasunie

(42)

Pagina 21 van 39 3.11 Figuur 3.11 Plaatsgebonden risico voor N-576-71 van N.V. Nederlandse

Gasunie

1E-4 1E-5

1E-6

1E-7

1E-8

(43)

Pagina 22 van 39

4 Groepsrisico screening

Om in één oogopslag een indruk te krijgen van het groepsrisico wordt het groepsrisico gescreend alvorens voor specifieke segmenten FN-curves te visualiseren. Voor elk van de leidingen wordt per stationing de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico weergegeven. Deze is berekend door rondom elk punt op de leiding één kilometer segment te kiezen die gecentreerd ligt ten opzichte van dit punt. Voor deze kilometer leiding is een FN-curve berekend en voor deze FN-curve de overschrijdingsfactor.

De overschrijdingsfactor is de verhouding tussen de FN-curve en de oriëntatiewaarde.

Daarmee is de overschrijdingsfactor een maat die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde wordt genaderd of overschreden. Een overschrijdingsfactor kleiner dan 1 geeft aan dat de FN-curve onder de oriëntatiewaarde blijft. Bij een waarde van 1 zal de FN-curve de oriëntatiewaarde raken. Bij een waarde groter dan 1 wordt de oriëntatiewaarde overschreden.

4.1 Figuur 4.1 Groepsrisico screening voor A-505 van N.V. Nederlandse Gasunie

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 0 slachtoffers en een frequentie van 0.00E+000.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en stationing 0.00.

Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk. De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.1

Figuur 4.1 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FN- curve voor A-505 van N.V. Nederlandse Gasunie

(44)

Pagina 23 van 39 4.2 Figuur 4.2 Groepsrisico screening voor A-507 van N.V. Nederlandse Gasunie

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 0 slachtoffers en een frequentie van 0.00E+000.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en stationing 0.00.

Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk. De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.2

Figuur 4.2 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FN- curve voor A-507 van N.V. Nederlandse Gasunie

(45)

Pagina 24 van 39 4.3 Figuur 4.3 Groepsrisico screening voor A-524 van N.V. Nederlandse Gasunie

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 370 slachtoffers en een frequentie van 5.81E-009.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.079 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 29180.00 en stationing 30180.00. Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk.

De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.3

Figuur 4.3 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FN- curve voor A-524 van N.V. Nederlandse Gasunie

(46)

Pagina 25 van 39 4.4 Figuur 4.4 Groepsrisico screening voor A-533 van N.V. Nederlandse Gasunie

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 370 slachtoffers en een frequentie van 5.85E-009.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.080 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 29170.00 en stationing 30170.00. Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk.

De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.4

Figuur 4.4 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FN- curve voor A-533 van N.V. Nederlandse Gasunie

(47)

Pagina 26 van 39 4.5 Figuur 4.5 Groepsrisico screening voor A-663 van N.V. Nederlandse Gasunie

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 370 slachtoffers en een frequentie van 5.90E-010.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 8.079E-003 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 31050.00 en stationing 32050.00. Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk.

De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.5

Figuur 4.5 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FN- curve voor A-663 van N.V. Nederlandse Gasunie

(48)

Pagina 27 van 39 4.6 Figuur 4.6 Groepsrisico screening voor N-576-01 van N.V. Nederlandse Gasunie

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 0 slachtoffers en een frequentie van 0.00E+000.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 400.00 en stationing 1400.00. Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk.

De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.6

Figuur 4.6 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FN- curve voor N-576-01 van N.V. Nederlandse Gasunie

(49)

Pagina 28 van 39 4.7 Figuur 4.7 Groepsrisico screening voor N-576-02 van N.V. Nederlandse Gasunie

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 0 slachtoffers en een frequentie van 0.00E+000.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 420.00 en stationing 1420.00. Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk.

De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.7

Figuur 4.7 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FN- curve voor N-576-02 van N.V. Nederlandse Gasunie

(50)

Pagina 29 van 39 4.8 Figuur 4.8 Groepsrisico screening voor N-576-04 van N.V. Nederlandse Gasunie

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 0 slachtoffers en een frequentie van 0.00E+000.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en stationing 20.00. Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk. De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.8

Figuur 4.8 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FN- curve voor N-576-04 van N.V. Nederlandse Gasunie

(51)

Pagina 30 van 39 4.9 Figuur 4.9 Groepsrisico screening voor N-576-68 van N.V. Nederlandse Gasunie

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 0 slachtoffers en een frequentie van 0.00E+000.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en stationing 0.00.

Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk. De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.9

Figuur 4.9 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FN- curve voor N-576-68 van N.V. Nederlandse Gasunie

(52)

Pagina 31 van 39 4.10 Figuur 4.10 Groepsrisico screening voor N-576-70 van N.V. Nederlandse Gasunie

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 0 slachtoffers en een frequentie van 0.00E+000.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 1920.00 en stationing 2920.00. Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk.

De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.10

Figuur 4.10 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FN- curve voor N-576-70 van N.V. Nederlandse Gasunie

(53)

Pagina 32 van 39 4.11 Figuur 4.11 Groepsrisico screening voor N-576-71 van N.V. Nederlandse Gasunie

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 0 slachtoffers en een frequentie van 0.00E+000.

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en stationing 90.00. Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk. De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.11

Figuur 4.11 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FN- curve voor N-576-71 van N.V. Nederlandse Gasunie

(54)

Pagina 33 van 39

(55)

Pagina 34 van 39

5 FN curves

Voor elk van de eerder genoemde leidingen is het groepsrisico berekend. Een samenvatting van de resultaten hiervan is gegeven in het voorgaande hoofdstuk; in dit hoofdstuk wordt voor elk van de leidingen de daadwerkelijke FN-curve gegeven van de (in termen van groepsrisico) “slechtste” kilometer van het betreffende tracé.

5.1 Figuur 5.1 FN curve voor A-505 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 0.00

5.2 Figuur 5.2 FN curve voor A-507 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 0.00

(56)

Pagina 35 van 39 5.3 Figuur 5.3 FN curve voor A-524 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de

kilometer tussen stationing 29180.00 en stationing 30180.00

5.4 Figuur 5.4 FN curve voor A-533 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 29170.00 en stationing 30170.00

5.5 Figuur 5.5 FN curve voor A-663 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 31050.00 en stationing 32050.00

(57)

Pagina 36 van 39 5.6 Figuur 5.6 FN curve voor N-576-01 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 400.00 en stationing 1400.00

5.7 Figuur 5.7 FN curve voor N-576-02 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 420.00 en stationing 1420.00

5.8 Figuur 5.8 FN curve voor N-576-04 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 20.00

(58)

Pagina 37 van 39 5.9 Figuur 5.9 FN curve voor N-576-68 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 0.00

5.10 Figuur 5.10 FN curve voor N-576-70 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 1920.00 en stationing 2920.00

5.11 Figuur 5.11 FN curve voor N-576-71 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 90.00

(59)

Pagina 38 van 39

6 Conclusies

(60)

Pagina 39 van 39

7 Referenties

[1] Risicomethodiek aardgastransportleidingen. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Brief 390/06 CEV Lah/pbz-1191. 6 november 2006.

[2] Risicomethodiek aardgastransportleidingen. Ministerie van VROM. Brief 2006.334302.

7 december 2006.

[3] Laheij GMH, Vliet AAC van, Kooi ES. Achtergronden bij de vervanging van zoneringafstanden hogedruk aardgastransportleidingen van de N.V. Nederlandse Gasunie. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. RIVM-rapport 620121001/2008. 2008.

[4] M. Gielisse, M.T. Dröge, G.R. Kuik. Risicoanalyse aardgastransportleidingen. N.V.

Nederlandse Gasunie. DEI 2008.R.0939. 2008.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 7670.00 en

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.016 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 1120.00 en

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.029 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 70290.00