• No results found

Bijlagen. Uw kenmerk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bijlagen. Uw kenmerk"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geachte heer Oostra,

U heeft namens Gedeputeerde Staten van Flevoland en Gedeputeerde Staten van Overijssel een aanvraag om een vergunning op grond van de Wet natuurbeschermingswet – Natura 2000-gebieden (verder Wnb – Natura 2000-gebieden) bij ons ingediend. Deze hebben wij op 12 maart 20201 ontvangen. Op

verschillende data hebben wij aanvullende gegevens ontvangen. De aanvraag betreft het project N307 Roggebot - Kampen. In deze brief informeren wij u over ons besluit.

Besluit

Wij verlenen u een vergunning2 voor de volgende onderdelen van het project N307 Roggebot - Kampen voor de locatie Roggebot - Kampen:

 aanpassingen aan de N307 en gebruik na aanpassingen;

 bouw en gebruik van een nieuwe brug over het Drontermeer;

 verlegging Uitwateringskanaal en andere aanpassingen lokale waterhuishouding als gevolg van de N307;

 dijkversterking van dijken in beheer bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDOD).

De definitieve vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd.

Verder besluiten wij dat de volgende stukken/delen van de aanvraag maken onderdeel van de vergunning, voor zover niet in strijd met de voorschriften zoals weergegeven in bijlage 1:

 Tauw, 21 juli 2020. Passende Beoordeling N307 Roggebot-Kampen. R004-1264867WLI-V04-agv-NL (Edo-kenmerk 2020/0205265).

 RoyalHaskoningDHV, 17 januari 2020. N307 Roggebotsluis – Kampen. Schetsontwerp en ontwerpnota nieuwe brug met omliggende infrastructuur ten behoeve van de hoofdbesluiten (WBS 14 en 15).

BG1316WATRP1807121108 (Edo-kenmerk 2020/00883318)

 Witteveen+Bos, 11 maart 2020. Stikstofdepositieberekeningen N307 en Schansdijk.

Stikstofdepositieberekeningen aanleg- en gebruiksfase N307 Roggebot. 117403/20-003.868 (Edo- kenmerk 2020/00883330

1 EDO-kenmerk 2020/0083347 en 2020/0083424

2 Op basis van art. 2.7, tweede lid Wet natuurbescherming Provincie Flevoland

De heer F. Oostra Postbus 55

8200 AB LELYSTAD

8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 overijssel.nl postbus@overijssel.nl

KvK 51048329

IBAN NL45 RABO 0397 3411 21

Inlichtingen bij Gerard Wijnsma telefoon 038 499 71 86 g.wijnsma@overijssel.nl Zaaknummer 5760435

Datum 27.07.2020

Kenmerk 2020/0160602

Bijlagen 8

Uw brief 12 maart 20202

Uw kenmerk -

Onderwerp: Vergunning Wet natuurbescherming

(2)

De motivering voor ons besluit is in bijlage 2 (overwegingen), behorende bij dit besluit, weergegeven.

Voorschriften

Wij verbinden aan de vergunning voorschriften. Deze zijn in bijlage 1 weergegeven.

Leges

U bent voor het in behandeling nemen van uw aanvraag leges verschuldigd3. De verschuldigde leges zijn:

Artikel Code Artikel omschrijving Leges bedrag

7.3 WNB aanvraag vergunning art. 2.7 2e en 3e onder b.

met art. 2.8 lid 9

€ 2.729,00

Totaal leges € 2.729,00

Voor betaling van dit bedrag ontvangt u een factuur. Op deze factuur staat tevens vermeld hoe u eventueel bezwaar kunt aantekenen tegen de hoogte van het legesbedrag en de gehanteerde grondslagen.

Tot slot

Heeft u nog vragen naar aanleiding van ons voorgenomen besluit, dan kunt u bellen met Gerard Wijnsma.

Hij is te bereiken via telefoonnummer 038 499 7186.

Met vriendelijke groet,

namens Gedeputeerde Staten van Overijssel,

Lars Wuijster,

teamleider Vergunningverlening

Bijlagen:

Bijlage 1 Voorschriften

Bijlage 2 Overwegingen bij het besluit

Bijlage 3 Instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied ’Rijntakken’

Bijlage 4 Instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied ’Ketelmeer en Vossemeer’

Bijlage 5 Instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied ’Veluwerandmeren’

Bijlage 6 Locatie geluidsarm asfalt Bijlage 7 Projectgrenzen

Bijlage 8 Nota van Beantwoording Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen hoofdbesluiten N307 Roggebot-Kampen

Afschriften

Een afschrift van dit besluit wordt tevens verzonden aan:

 Burgemeester en wethouders van gemeente Kampen;

 Burgemeester en wethouders van gemeente Dronten;

 Tauw, de heer Bruinsma;

 Gedeputeerde Staten van provincie Flevoland;

 Personen of partijen die zienswijze tegen het ontwerp van het besluit hebben uitgebracht.

3 Belastingverordening Overijssel

(3)

Als u het niet eens bent met dit besluit kunt u naar de rechter Coördinatieprocedure

Provinciale coördinatieregeling van toepassing

De voorbereiding en bekendmaking van de (ontwerp) besluiten ter uitvoering van het project

Gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid worden gecoördineerd. Deze coördinatie vindt plaats op basis van de besluiten van de Provinciale Staten van Overijssel en Flevoland tot toepassing van de provinciale coördinatieregeling (op grond van artikel 3.33 van de Wet ruimtelijke ordening). Deze provinciale coördinatie heeft onder andere betrekking op besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet natuurbescherming en de Waterwet. De provinciale coördinatie heeft tot gevolg dat op deze besluiten de procedure artikel 3.33 vierde lid Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.

Zienswijzen

De ontwerpbesluiten voor het project N307 Roggebot-Kampen hebben ter inzage gelegen van donderdag 16 april 2020 tot en met woensdag 27 mei 2020. Gedurende deze zes weken bestond de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen. In deze periode zijn in totaal 22 zienswijzen over de ontwerpbesluiten naar voren gebracht. In de Nota van Beantwoording, dat als bijlage bij de definitieve besluiten is

gevoegd, staat omschreven hoe de bevoegde gezagen met de zienswijzen zijn omgegaan.

Beroep

Tijdens de periode zoals genoemd in de bekendmaking kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Deze rechter beslist in enige instantie over de ingestelde beroepen.

Het instellen van beroep is mogelijk voor:

 belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht;

 belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij hierover geen zienswijze naar voren hebben gebracht;

 belanghebbenden die het niet eens zijn met de wijzigingen die ten opzichte van het ontwerpbesluit zijn aangebracht in het definitieve besluit, ook wanneer zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht.

Het ondertekende beroepschrift dient tenminste te bevatten:

 uw naam en adres;

 de dagtekening;

 een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht (zo mogelijk kopie van het besluit bijvoegen);

 een opgave van de redenen waarom u zich niet met het besluit kunt verenigen.

Crisis- en herstelwet

Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet is van toepassing op het besluit. Voor het instellen van beroep betekent dit:

 dat de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen;

 het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend;

 dat beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.

Inwerkingtreding en verzoek om voorlopige voorziening

Het instellen van beroep schorst de werking van het besluit niet. Indien beroep is ingesteld, kan een verzoek worden gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, bijvoorbeeld een schorsing van het besluit.

Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden ingediend bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Bij het verzoek moet een afschrift van het beroepschrift worden overgelegd.

Griffierecht

Voor het indienen van een beroepschrift en een verzoekschrift om een voorlopige voorziening is griffierecht verschuldigd.

(4)

Voorschriften Bijlage 1

Moet u volgens voorschriften iets melden of contact opnemen met het bevoegd gezag? Geeft u dan altijd aan dat het gaat om de Wet natuurbescherming – Natura 2000-gebieden, het betrokken Natura 2000- gebied, de naam van het project en ons kenmerk van dit besluit (2020/0083343). Daarmee is direct duidelijk voor welk deel van de organisatie de melding of uw verzoek bestemd is. Wij zijn bereikbaar via de telefoon onder nummer 038 499 88 99 of via het e-mailadres meldpunt@overijssel.nl.

Aan deze vergunning zijn de volgende voorschriften verbonden:

Algemeen

1. Deze vergunning is alleen geldig voor (medewerkers van) de vergunninghouder of haar rechtsopvolgers of in opdracht van de vergunninghouder handelende (rechts-)personen. De

vergunninghouder of haar rechtsopvolgers blijven daarbij verantwoordelijk en aansprakelijk voor de juiste naleving van deze vergunning.

2. Minimaal 1 maand voor aanvang van de werkzaamheden informeert u ons over de startdatum door een e-mail te sturen naar meldpunt@overijssel.nl. Geeft u bij de melding aan:

 de contactpersoon ter plaatse, inclusief het 06-telefoonnummer van de contactpersoon;

 de naam van de begeleidend ecologisch deskundige4, inclusief het 06-telefoonnummer van deze persoon;

 het adres waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

 het kenmerk van deze beschikking (2020/0083343).

Wanneer contactgegevens wijzigen, informeert u ons hierover.

3. Zodra de werkzaamheden met betrekking tot de vergunde activiteit feitelijk zijn beëindigd, wordt dit uiterlijk binnen 14 werkdagen bij het bevoegd gezag gemeld.

4. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden moet een afschrift van deze vergunning op de locatie aanwezig te zijn. Op verzoek van de bevoegde toezichthouders of opsporingsambtenaren moet deze worden getoond.

5. De vergunde activiteit wordt uitgevoerd overeenkomstig de ingediende aanvraag, met inachtneming van de aan deze vergunning verbonden voorschriften en beperkingen. Als de vergunninghouder het voornemen heeft af te wijken van de uitvoeringsperiode, voorgeschreven middelen, de werkwijze of voorgenomen handelingen als weergegeven in de aanvraag, dan dient hij dit ter goedkeuring voor te leggen aan de provincie. Voor deze wijzigingen moeten opnieuw de effecten op de

instandhoudingsdoelen van het betrokken Natura 2000-gebied beoordeeld worden. Alleen na toestemming van de provincie is de voorgenomen afwijking toegestaan. Neem hiervoor contact op met het bevoegd gezag via een e-mail naar meldpunt@overijssel.nl.

6. Bij een opgetreden incident wordt onverwijld melding over de aard en omvang van het incident gedaan aan het bevoegd gezag onder overlegging van alle relevante gegevens. Onder incident wordt

4 De provincie Overijssel verstaat onder een ecologisch deskundige een persoon die voor de situatie en soorten ten aanzien waarvan hij of zij gevraagd is te adviseren en/of te begeleiden, aantoonbare ervaring en kennis heeft op het gebied van soort specifieke ecologie. De ervaring en kennis dient te zijn opgedaan doordat de deskundige:

 op HBO, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie en/of

 op HBO niveau een opleiding heeft afgerond met als zwaartepunt de Wet natuurbescherming, soorten herkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte van die soorten en/of

 als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau, zoals een bureau welke is aan gesloten bij het Netwerk Groene Bureaus en/of

 zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenbescherming en is aangesloten bij en werkzaam voor de daarvoor in Nederland bestaande organisaties (zoals bijvoorbeeld Zoogdiervereniging, RAVON, Stichting Das en Boom, Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, SOVON, STONE, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen en stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied) en/of

 zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenmonitoring en/of bescherming.

(5)

in dit verband verstaan 'een onvoorziene gebeurtenis waardoor schade aan de natuurlijke kenmerken in het betrokken beschermde gebied is of kan worden toegebracht' (bijvoorbeeld wanneer onbedoeld vrijgekomen schadelijke stoffen een habitattype of habitat- of vogelsoort bedreigen).

7. Bij een opgetreden incident is de vergunninghouder verplicht eventuele verontreinigingen zo mogelijk direct te laten verwijderen en de eventueel opgetreden schade voor zover mogelijk te herstellen, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag.

Verlichting

8. De werkzaamheden worden overdag uitgevoerd tussen 07.00 en 19.00, zonder dat daarbij verlichting wordt gebruikt. Als werkzaamheden incidenteel in de nacht worden uitgevoerd, of als werkverlichting noodzakelijk is tijdens deze , wordt uiterlijk 2 maanden voorafgaand aan de werkzaamheden een verlichtingsplan schriftelijk of via meldpunt@overijssel.nl ter goedkeuring aan ons overlegd. In het verlichtingsplan wordt aangegeven op welke wijze wordt geborgd dat de verlichting geen barrièrewerking oplevert voor meervleermuis en/of voor lichtverstoring gevoelige vogelsoorten.

Het verlichtingsplan behoeft onze schriftelijke instemming voordat de werkzaamheden kunnen aanvangen. De verlichting wordt uitgevoerd volgens het door ons goedgekeurde verlichtingsplan.

9. Uiterlijk drie maanden voor het in gebruik nemen van de gewijzigde N307, overlegt de

vergunninghouder ons een verlichtingsplan voor de inrichting van de N307 inclusief aansluitingen op bestaande wegen. In het verlichtingsplan wordt aangegeven op welke locaties verlichting wordt aangebracht, kleur, type verlichting en afscherming. In het verlichtingsplan wordt uitgewerkt op welke wijze wordt geborgd dat de verlichting geen barrièrewerking oplevert voor meervleermuis en voor lichtverstoring gevoelige vogelsoorten.

Het verlichtingsplan behoeft onze schriftelijke instemming voordat tot ingebruikname van de gewijzigde N307 kan worden overgegaan. De verlichting wordt uitgevoerd volgens het door ons goedgekeurde verlichtingsplan.

Trilling en vissterfte (heiwerkzaamheden)

10. Uiterlijk 2 maanden voorafgaand aan de werkzaamheden, overlegt de vergunninghouder ons het mitigatieplan waarin is uitgewerkt op welke wijze de negatieve effecten van onderwatertrillingen op vissen wordt gemitigeerd. Het mitigatieplan behoeft onze schriftelijke instemming voordat de werkzaamheden kunnen aanvangen. De werkzaamheden worden uitgevoerd volgens het door ons goedgekeurde mitigatieplan.

Vertroebeling water

11. Uiterlijk 2 maanden voorafgaand aan de werkzaamheden, overlegt de vergunninghouder ons mitigatieplan waarin is uitgewerkt op welke wijze de negatieve effecten van vertroebeling worden gemitigeerd of voorkomen. Het mitigatieplan behoeft onze schriftelijke instemming voordat de werkzaamheden kunnen aanvangen. De werkzaamheden worden uitgevoerd volgens het door ons goedgekeurde mitigatieplan.

Geluid

12. Heiwerkzaamheden, werkzaamheden aan damwanden, inzet van mobiele kraan ten behoeve van het plaatsen van liggers en andere daarmee vergelijkbare sterk geluidsverstorende activiteiten die effect kunnen hebben op leefgebied van grote karekiet (bronnen met maximale bronniveaus van 108 -118 dB(A) overeenkomstig voorschrift 13), worden uitsluitend uitgevoerd in de periode 1 september t/m 31 maart.

13. De heiwerkzaamheden en werkzaamheden aan damwanden worden geluidsarm uitgevoerd. Het maximale bronniveau na mitigatie bedraagt 118 dB(A) voor heiwerkzaamheden en 112 dB(A) voor damwanden. Voor de mobiele kraan geldt een maximaal bronniveau van 108 dB(A). Er zijn maximaal 2 kranen, heistellingen of damwandstellingen tegelijk in gebruik.

(6)

14. Indien niet volgens bovenstaande voorwaarden kan worden gewerkt, wordt tenminste 2 maanden voorafgaand aan de werkzaamheden een uitvoeringsplan voorgelegd. In dit uitvoeringsplan wordt de verstoring per bouwfase in detail uitgewerkt en wordt toegelicht hoe met de planning significante verstoring wordt voorkomen. Dit uitvoeringsplan behoeft onze schriftelijke instemming voordat met de werkzaamheden kan worden aangevangen. De werkzaamheden worden uitgevoerd dan

uitgevoerd volgens het door ons goedgekeurde uitvoeringsplan.

15. De hoofdrijbaan van de N307 wordt uitgevoerd als/voorzien van geluidsarm asfalt (dunne deklaag type A) over een afstand van minimaal 1700 meter, binnen de mogelijke akoestische effectafstand van de Natura 2000-gebieden. Alleen het beweegbare deel van de brug mag voorzien worden van een ander type asfalt. (zie bijlage 6 voor de locatie).

Depositie van stikstof

16. De uitvoering van de N307/Roggebot, werkzaamheden en bijbehorende emissies in de aanlegfase vinden maximaal plaats volgens bijlage II Uitgangspunten aanlegfase en bijlage IV Aerius bijlage aanlegfase van het rapport Witteveen+Bos, 11 maart 2020.5

17. Vergunninghouder dient de inzet (capaciteit en gebruik) van de werktuigen en daardoor

veroorzaakte emissie in de aanlegfase te registreren. De boekhouding van deze registratie moet in het ecologisch logboek worden opgenomen.

18. In 2030 evalueert vergunninghouder het verkeer op de N307 en de daarbij behorende aansluitingen en vergelijkt deze met de in bijlage III van Witteveen+Bos, 11 maart 2020. Indien de

verkeersstromen meer bedragen de in bijlage III voorspelde verkeersstromen (meer dan 10%

afwijking), worden in het evaluatierapport tevens de gewijzigde effecten op Natura 2000 beoordeeld.

De rapportage van deze evaluatie wordt voor 1 maart 2031 ter goedkeuring aan ons toegezonden.

Mogelijk is naar aanleiding van deze rapportage een wijziging van de vergunning noodzakelijk.

Overige zaken

19. De adviserend ecoloog moet een ecologisch logboek bijhouden. Uit dit logboek moet aantoonbaar blijken hoe en waarom uitvoering is gegeven aan de bovengenoemde voorschriften. De in de voorschriften voorgeschreven noodzakelijk plannen en rapportages worden in het logboek

opgenomen. Het ecologisch logboek dient altijd aanwezig te zijn op de werklocatie. Op verzoek van de bevoegde toezichthouders of opsporingsambtenaren moet deze direct aan hen worden getoond.

5 Witteveen+Bos, 11 maart 2020. Stikstofdepositieberekeningen N307 en Schansdijk. Stikstofdepositieberekeningen aanleg- en gebruiksfase N307 Roggebot. 117403/20-003.868.

(7)

Overwegingen bij het besluit Bijlage 2 Het besluit bestaat uit de vergunning en voorschriften. In deze bijlage zijn de overwegingen bij het besluit opgenomen. Het besluit en de overwegingen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De overwegingen zijn als volgt opgebouwd:

A WEERGAVE VAN DE FEITEN ... 8

A1 Vergunningaanvraag ... 8

A1.1 Beschrijving van de activiteiten ... 8

A1.2 Doel project ‘N307 Roggebot – Kampen’ ... 11

A1.3 Periode ... 11

A1.4 Onderliggende documenten ... 11

A1.5 Aanvullende gegevens ... 12

A2 Bevoegdheid ... 12

A2.1 Gedeputeerde Staten van Overijssel bevoegd ... 12

A3 Procedure ... 13

A3.1 Overeenstemming andere provincie ... 13

A3.2 Adviesverzoek aan gemeente ... 13

A3.3 Relevante overige besluiten ... 13

A4 Toetsingskader Natura 2000-gebieden ... 14

A4.1 Wettelijke regels ... 14

A4.2 Provinciaal beleid ... 14

A5 Vergunningplicht ... 14

B TOETSING NATURA 2000-GEBIEDEN ... 14

B1 Inhoudelijke beoordeling ... 14

B1.1 Toetsing effectbeoordeling aanvraag ... 14

B1.1.1 Mogelijk optredende effecten ... 14

B1.1.2 Beschrijving van de effecten in de aanvraag ... 16

B1.1.3 Toetsing van de effectenbeoordeling ... 25

B1.2 Toetsing verzachtende maatregelen ... 30

B1.2.1 Beschrijving verzachtende maatregelen in de aanvraag ... 30

B1.2.2 Toetsing verzachtende maatregelen (mitigatie) ... 32

B1.3.1 Beschrijving cumulatieve effecten in de aanvraag ... 35

B1.5 Eindconclusie toetsing ... 35

B2 Zienswijzen ... 36

B2.1 Bespreking van ingediende zienswijzen ... 36

B2.1.3 Wijzigingen ten opzichte van het ontwerp besluit ... 36

B3 Adviezen ... 36

B3.1 Bespreking van adviezen ... 36

C SLOTCONCLUSIE NATURA 2000-GEBIEDEN ... 38

(8)

A WEERGAVE VAN DE FEITEN

A1 Vergunningaanvraag

A1.1 Beschrijving van de activiteiten

Inleiding

Het project N307 Roggebot-Kampen bestaat uit het verwijderen van het Roggebotsluiscomplex en het realiseren van de daardoor noodzakelijke aanpassingen aan de N307 en de omgeving van de sluis. De provincie Flevoland is penvoerder van dit gezamenlijke project van de provincie Flevoland en de provincie Overijssel.

Het project staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van twee grote programma’s op het gebied van waterveiligheid en de verbetering van verkeersverbindingen. Het project is onderdeel van:

 het deelproject IJsseldelta-Zuid binnen de gebiedsontwikkeling Ruimte voor de Rivier IJsseldelta.

Samen met de Zomerbedverlaging Beneden-IJssel moet dit realiseren in een waterstandsdaling van 41 cm bij km 979.

 het wegenprogramma ‘de Weg van A tot Z’ is gericht op het verbeteren van de wegverbinding tussen Alkmaar en Zwolle.

Het project IJsseldelta Zuid bestaat uit de aanleg van het Reevediep, een nieuwe zijtak van de IJssel (hoogwatergeul) ten zuiden van Kampen, waarmee water uit de IJssel via het Drontermeer en Vossemeer kan worden afgevoerd richting het IJsselmeer. Het doel van deze maatregelen is een waterstandsdaling van 41 cm bij km 979. De gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid combineert het realiseren van de waterveiligheid onder andere met de aanleg van zo'n 350 hectare nieuwe deltanatuur, nieuwe wandel-, struin- en fietspaden en een vaargeul voor de recreatievaart.

IJsseldelta Fase 1

In fase 1 is het Reevediep aangelegd. Deze hoogwatergeul is bedoeld om bij hoge waterstanden in de IJssel het water te kunnen afvoeren via het Drontermeer en het Vossemeer naar het IJsselmeer. Tussen Flevoland en Overijssel is de Reevedam aangelegd waardoor een Noordelijk en een Zuidelijk Drontermeer ontstaat. Daardoor wordt voorkomen dat water uit het Reevediep in het Zuidelijk Drontermeer komt. In fase 1 is het Reevediep geschikt om beperkt ingezet te kunnen worden bij extreem hoge rivierafvoeren (maximaal 220 m³/s). Fase 1 is inmiddels afgerond.

IJsseldelta Fase 2

De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft in januari 2017 Rijkswaterstaat Midden Nederland opdracht gegeven de uitvoering IJsseldelta Fase 2 versneld te realiseren. Na uitvoering van deze fase 2 is het Reevediep geschikt om circa 730 m³/s bij een 1/2000 jaar situatie te kunnen afvoeren. Het versneld uitvoeren zorgt ervoor dat een aantal tijdelijke maatregelen uit fase 1 niet meer nodig zijn en in fase 2 direct de eindsituatie gerealiseerd kan worden. Voor het project N307 Roggebot-Kampen, onderdeel van fase 2, betekent dit dat geen tijdelijke spuivoorziening wordt aangelegd en direct tot sloop van het sluiscomplex kan worden overgegaan.

Naast de sloop van de Roggebotsluis en de aanpassing van de N307 bestaat IJsseldelta fase 2 uit:

 Versterking Drontermeerdijk (vergunning verleend door Provincie Flevoland)

 Realisatie van schutsluis, spuisluis en vismigratievoorziening in de Reevedam (al gerealiseerd)

 Hoogwatervoorzieningen Recreatiegebied Roggebot (vergunningen in aanvraag bij Provincie Overijssel)

 Verwijdering IJsseldijk (Kamperstraatweg)

(9)

Aangevraagde project

Figuur 1. Luchtfoto van huidige situatie en impressie van de situatie na uitvoering van het project. (Bron: projectplan Waterwet)

Het project N307 Roggebot Kampen bestaat uit een aantal onderdelen.

Verwijderen Roggebotsluiscomplex

Vanuit de taakstelling van het Ruimte voor de Rivier-programma is een vrije doorstroomopening van minimaal 100 meter netto noodzakelijk. Het projectgebied is in eerste instantie vastgesteld op een gebied van 500 meter noordelijk tot 500 meter zuidelijk van de sluis. Dit vormt een uitgangspunt voor het ontwerp en de herinrichting van het Drontermeer.

Weginfrastructuur N307

Opwaardering van de N307 vanaf de aansluiting met de N50 tot net voorbij de te realiseren ongelijkvloerse kruising met de N306, met verhoogde maximum snelheid van 80 naar 100 km/h.

Aansluitingen inclusief parallelwegen.

(10)

Realisatie nieuwe brug

De nieuwe brug bestaat uit een viaduct met een beweegbaar deel erin en wordt net ten zuiden van de huidige brug gerealiseerd. De diepte van de vaargeul wordt bepaald op basis van de vaarwegklasse. Het profiel van de opening wordt bepaald door de te realiseren waterstandsverlaging en ruimtelijke

kwaliteitsaspecten. Naast de vaste brug over de doorgaande vaargeul wordt een beweegbaar deel in de brug gerealiseerd voor schepen waarvoor de brug open moet. Voor deze brug wordt een ‘bypass’

gemaakt in de vaargeul van het Drontermeer.

Waterveiligheidsopgave Dijkvakken N10, N11 en N11A

De dijkvakken N10, N11 en N11A zijn gelegen aan de Overijsselse zijde van het Drontermeer en komen in beheer bij het waterschap Drents Overijsselse Delta (WDOD). De dijkvakken zijn van belang door het wegvallen van de Roggebotsluis als primaire kering. Ze verbinden de huidige kering aan de

noordoostzijde van de brug met de nieuwe dijk van het Reevediep. Dijkvak N11 en N11A moeten nog worden gerealiseerd, op dijkvak N10 wordt aangesloten. Voor de dijken wordt een apart ontwerp opgesteld.

Uitwateringskanaal

Het uitwateringskanaal vanaf de Machinekolk tot aan het Vossemeer wordt deels verlegd als gevolg van de aanpassingen aan de N307. Het hele kanaal wordt verder éénzijdig voorzien van een

natuurvriendelijke oever (als KRW-maatregel). De natuurvriendelijke oevers vallen strikt genomen buiten het project, maar zijn vanwege de meekoppelkans die dit biedt wel meegenomen.

Aanpassing kleine recreatieve voorzieningen

Door het verwijderen van de Roggebotsluis en de bijbehorende daling van het gemiddelde peil en tegelijkertijd toename van de peildynamiek zijn aanpassingen nodig aan een vijftal recreatielocaties, namelijk:

 Haventje De Roggebot (WSV Roggebot)

 Haventje De Meerkoet (Gastvrije Randmeren)

 Haventje De Smient (Gastvrije Randmeren)

 Music Club Kampen

 Kanovereniging Skonenvaarder

De noodzakelijke aanpassingen bestaan allereerst uit het hoogwaterbestendig maken van de

bebouwingslocaties en toevoerwegen. De hiervoor benodigde ingrepen vinden buiten het Natura 2000- gebied plaats. In de tweede plaats is sprake van het uitbaggeren van de haventjes en zo nodig het vervangen van bestaande beschoeiingen en aanmeerpalen. Deze werkzaamheden vinden wel plaats binnen de Natura 2000-begrenzing, op locaties die nu al recreatief gebruikt worden.

Overig

De werkzaamheden van het project hebben daarnaast een relatie met:

 Binnendijkse aanpassing van de waterhuishouding als gevolg van de werkzaamheden

 Realisatie van nieuw NNN-gebied ter compensatie van bestaand gebied aan de Flevolandse zijde (langs de weg en in de voorlanden)

 Compensatie voor weidevogels aan de Overijsselse zijde

Uitgangspunten

Voor het wegontwerp wordt aangesloten bij het gehele N307 tracé, waardoor de aannemer weinig vrijheden heeft voor aanpassingen. Voor de ontwerpen van de ‘natte onderdelen’ is meer vrijheid/variatie mogelijk. Dit geldt ook voor de wijze van uitvoering en de te hanteren fasering. Omdat de

projectorganisatie als uitgangspunt hanteert dat zoveel mogelijk ruimte wordt geboden aan een

toekomstige aannemer zijn niet alle uitvoeringsdetails bekend ten tijde van de aanvraag. De planning in de uitvoering is één van de vrijheden.

De werkzaamheden aan het project lopen van begin 2021 tot eind 2023. De watergerelateerde activiteit zal ook in 2021 starten en in 2022 zijn afgerond. In 2022 kan waarschijnlijk al wel van de nieuwe

(11)

oeververbinding gebruik gemaakt worden, mogelijk dat nog wel afrondende werkzaamheden plaatsvinden in 2023. De aannemer krijgt vanuit de aanbesteding een zekere vrijheid voor de planning, zodat de specifieke planning niet is weer te geven.

De werkzaamheden vinden grotendeels plaats buiten de Natura 2000-begrenzingen van de Natura 2000- gebieden ‘Veluwerandmeren’ en ‘Ketelmeer & Vossemeer’. Alleen het op diepte brengen van de

vaarwegen vindt op kleine schaal binnen de begrenzing plaats.

Voor het slopen van de Roggebotsluis is mogelijk een tijdelijke waterkering (buiten de begrenzing) nodig om het beton dat onder water zit te kunnen verwijderen. Vanuit de veiligheid voor personeel zal het werkterrein bij slecht weer of duisternis verlicht zijn. Er is aangegeven dat daarbij rekening wordt gehouden met o.a. de meervleermuis.

Voor het project N307 Roggebot-Kampen is een grote aanvoer van grond en bouwmaterialen nodig. Op hoofdlijnen worden twee mogelijkheden voor aanvoer overwogen, namelijk:

 Aanvoer per as, bijvoorbeeld vanuit de haven van Kampen. Bij aanvoer per as zal gebruik gemaakt worden van depotlocaties binnen het projectgebied.

 Aanvoer per schip of vanuit een bestaande zandwinconcessie in het randmeer. Mogelijke locaties voor aanmeervoorzieningen bevinden zich in de directe nabijheid van het projectgebied.

Figuur 2. Mogelijke aanmeerlocaties A en G.

A1.2 Doel project ‘N307 Roggebot – Kampen’

Het project heeft als doel de waterveiligheid in de regio Kampen-Zwolle voor de middellange termijn te borgen, een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit en de wegverbinding tussen Alkmaar en Zwolle te verbeteren.

A1.3 Periode

De vergunning wordt aangevraagd voor onbepaalde tijd.

A1.4 Onderliggende documenten

Voor de beoordeling van de aanvraag zijn de volgende documenten toegezonden:

 Aanvraagformulier

 Begeleidende brief vergunningaanvraag

 Figuren geluidscontouren

 Handleiding bij de wettelijke procedures rond de N307 Roggebot

(12)

 Hut, R van der & T. Smink, 2018. Moeraskwaliteit ter hoogte van aanleglocaties langs de Drontermeerdijk. Altenburg en Wymenga, Veenwouden.

 Provincie Overijssel en Provincie Flevoland, januari 2018. Samenwerkingsovereenkomst Planuitwerkingsfase N307 Roggebot – Kampen.

 RoyalHaskoningDHV, 17 januari 2020. N307 Roggebotsluis – Kampen. Negatieve effecten tijdens sloop Roggebotsluis en bouw brug (WBS 25). BG1316WATRP1810240855

 RoyalHaskoningDHV, 17 januari 2020. N307 Roggebotsluis – Kampen. Planning en wijze van uitvoering sloop. BG1316WATRP2001201624

 RoyalHaskoningDHV, 17 januari 2020. N307 Roggebotsluis – Kampen. Schetsontwerp en ontwerpnota nieuwe brug met omliggende infrastructuur ten behoeve van de hoofdbesluiten (WBS 14 en 15).

 Rijkswaterstaat, april 2020. Ontwerp besluit - Ontwerp Projectplan Waterwet verwijderen Roggebotsluis

 Schetsontwerp brug Roggebot – Kampen. Getekend 20 januari 2020. PFL190442

 Schetsontwerp Vaarweg Drontermeer-Vossemeer. Getekend 20 januari 2020. PFL190443

 Tauw, 17 januari 2020. Notitie houtopstanden. N003-1264867WLI-V02-mfv-NL (ingetrokken)

 Tauw, 11 maart 2020. Passende Beoordeling N307 Roggebot-Kampen. R004-1264867WLI-V04-agv- NL, gewijzigde versie 21 juli 2020.

 Tauw, 11 maart 2020. Toetsing beschermde soorten N307 Roggebot-Kampen. R002-1264867JJA- V05-agv-NL (ingetrokken)

 Tauw, 17 januari 2020. Toetsing NNN en weidevogels N307 Roggebot-Kampen. R003-1264867WLI- V03-mfv-NL (ingetrokken)

 Tauw 5 mei 2017. Integrale Passende Beoordeling IJsseldelta fase 2. R004-1238861EYV-mwl-V01-NL

 Tekening projectgrenzen met kadastrale gegevens.

 Witteveen+Bos, 11 maart 2020. Stikstofdepositieberekeningen N307 en Schansdijk.

Stikstofdepositieberekeningen aanleg- en gebruiksfase N307 Roggebot. 117403/20-003.868, inclusief apart ingezonden Aerius bijlagen.

Verder zijn de volgende onderzoeken bij de beoordeling betrokken:

 Haven F. & J. van der Winden, 2019. Herstel rietkragen in de Randmeren. Jaarverslag van het effect van rasters tegen vraat door herbivore watervogels in 2019. Rapport 2019-08, Jan van der Winden Ecology, Utrecht.

 Winden, J. van der, S. Deuzeman, R. Foppen, 2018. Herstel van rietkragen voor de grote karekiet in de Noordelijke Randmeren. Knelpunten en maatregelen om de habitat van de grote karekiet te verbeteren. Rapport 18.01, Jan van der Winden Ecology, Utrecht.

A1.5 Aanvullende gegevens

Wij hebben uw aanvraag op 12 maart 2020 om 17.19 uur ontvangen. Per e-mail bericht zijn op

verschillende data aanvullende gegevens gevraagd, deze gegevens zijn ontvangen op 17, 19, 23, 24 en 25 maart 20206. Op 21 juli 20207 is een gewijzigde versie van de passende beoordeling toegezonden, waarin de activiteit kanobaan is meegenomen en enkele figuren zijn verduidelijkt.

A2 Bevoegdheid

A2.1 Gedeputeerde Staten van Overijssel bevoegd

De aangevraagde activiteiten vinden (hoofdzakelijk) plaats op het grondgebied van Overijssel. De aangevraagde activiteiten vallen gedeeltelijk onder de uitzonderingen van de bevoegdheid, zoals

weergegeven in het Besluit natuurbescherming8. Het betreft één project, waarvoor twee vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming worden verleend:

 Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is bevoegd tot het nemen van besluiten op basis van de Wnb (art 1.3, eerste lid), voor zover dit betrekking heeft op of verband

6 Edo-kenmerk 2020/0095597, 2020/0095604, 2020/0095624, 2020/0095656, 2020/0095705 en 2020/0095715

7 Edo-kenmerk 2020/0205265

8 Besluit natuurbescherming, art. 1.3, eerste lid

(13)

houdt met het verwijderen van het Roggebotsluiscomplex en aanpassing van de vaargeul (inclusief de noodzakelijke aanpassingen onder de nieuwe brug).

 Gedeputeerde Staten van provincie Overijssel zijn bevoegd tot het nemen van besluiten op basis van de Wnb (art. 1.3, eerste lid), voor de overige onderdelen, de N307, bouw en gebruik van de brug, verlegging uitwateringsskanaal en andere aanpassingen lokale waterhuishouding en de

dijkversterking van dijken in beheer bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Ons besluit stemmen we af met het besluit van het ministerie van LNV. Bij ons besluit nemen we tevens de gevolgen voor Natura 2000-gebieden mee die (gedeeltelijk) buiten onze provinciegrens liggen. Het gaat daarbij om gebieden in andere provincies (Wnb, art. 1.3, derde lid).

A3 Procedure

De vergunningprocedure is uitgevoerd in overeenstemming met hoofdstuk 5 van de Wnb. Daarbij zijn de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Gedeputeerde Staten van onze provincie hebben de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) van toepassing verklaard9 voor besluiten op basis van de Wnb (art. 2.7, tweede lid).

De Crisis- en herstelwet is van toepassing op dit besluit. Dit betekent dat binnen de beroepstermijn van zes weken alle beroepsgronden moet worden ingediend.

A3.1 Overeenstemming andere provincie

De aangevraagde activiteiten vinden deels plaats op ons grondgebied en deels op het grondgebied van de provincie Flevoland. De effecten van de aangevraagde activiteit hebben ook invloed op Natura 2000- gebieden die op het grondgebied van provincie Flevoland liggen. Om vergunning te verlenen is overeenstemming met gedeputeerde staten van deze provincie noodzakelijk.

Gedeputeerde Staten van provincie Flevoland hebben ingestemd met ons voornemen om voorliggende vergunning te verlenen10.

A3.2 Adviesverzoek aan gemeente

Wij hebben de aanvraag naar het college van burgemeester en wethouders van gemeente Dronten en gemeente Kampen gestuurd met het verzoek om advies. De gemeenten is vier weken de gelegenheid geboden om te reageren.

Zij hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

A3.3 Relevante overige besluiten

Wij wijzen u erop, dat er ook andere besluiten nodig zijn voordat u de voorgenomen activiteiten uitvoert.

Voor zover wij weten gaat het om de volgende (hoofd)besluiten:

Naam wet en besluiten Bevoegd bestuursorgaan

Wet ruimtelijke ordening – wijziging bestemmingsplan Gemeente Kampen Gemeente Dronten Projectplan Waterwet Dijkvakken N11/N11A en Uitwateringskanaal Rijkswaterstaat Projectplan Waterwet verwijdering Roggebotsluis Rijkswaterstaat Wet natuurbescherming, onderdeel gebieden Ministerie van LNV Wet natuurbescherming, onderdeel soorten * Provincie Overijssel

Ministerie van LNV

9 GS-besluit van 13 december 2016, ons kenmerk 2016/0490877

10 Edo-kenmerk 2020/0104845

(14)

* De aanvrager geeft aan dat ontheffing voor het onderdeel soorten wel noodzakelijk is, maar dat deze in een later stadium door de uitvoerende aannemers moet worden aangevraagd.

A4 Toetsingskader Natura 2000-gebieden

Een vergunning kan worden verleend als aan verschillende kaders is voldaan. In deze paragraaf beschrijven we kort aan welke kaders wordt getoetst.

A4.1 Wettelijke regels

Een verzoek om een vergunning beoordelen wij op basis van de regels uit hoofdstuk 2, paragraaf 2.3 van de Wnb. Bij ons oordeel houden we tevens rekening met het derde lid van artikel 1.10 Wnb.

A4.2 Provinciaal beleid

Naast de wettelijke regels hebben wij beleid opgesteld in onze Omgevingsvisie. De regels, die daaruit voortkomen, zijn vastgelegd in onze Omgevingsverordening (hoofdstuk 7). Daarnaast maken de voorwaarden in de Beleidsregel Natuur Overijssel 2017 onderdeel uit van ons toetsingskader.

A5 Vergunningplicht

De aangevraagde activiteit heeft mogelijk significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Het gaat daarbij om een combinatie van effecten door oppervlakteverlies, verstoring door trillingen, geluid, licht en menselijke aanwezigheid, veranderingen in de waterhuishouding, en van depositie van stikstof.

Er is geen sprake van een project of handeling conform een vastgesteld beheerplan. Voor de activiteit geldt de vergunningplicht in het kader van art. 2.7, tweede lid Wnb. Uit de toetsing moet blijken of een vergunning voor de aangevraagde activiteiten mogelijk is.

B TOETSING NATURA 2000-GEBIEDEN

B1 Inhoudelijke beoordeling

In deze paragraaf worden de effecten beschreven van de aangevraagde situatie. Wij beoordelen of de verwachte effecten op de doelen voor de Natura 2000-gebieden voldoende in beeld zijn gebracht.

Vervolgens komen de maatregelen aan bod die de aanvrager neemt om effecten te voorkomen of te verzachten. Wij toetsen of deze maatregelen voldoende zijn om significant negatieve effecten uit te sluiten. Op basis van onze beoordeling van de effecten en de maatregelen besluiten we of een vergunning mogelijk is.

B1.1 Toetsing effectbeoordeling aanvraag

B1.1.1 Mogelijk optredende effecten

Het plangebied ligt tussen de Natura 2000-gebieden ‘Ketelmeer en Vossemeer’ en ‘Veluwerandmeren’ in.

Het plangebied zelf en de directe omgeving daarvan is geen Natura 2000-gebied. Daarnaast zijn er mogelijke effecten op ‘Rijntakken’.

De mogelijke effecten op natuur worden opgesplitst in effecten als gevolg van de sloop en

bouwwerkzaamheden (aanlegfase) en effecten als gevolg van het gebruik van de nieuwe brug en weg (gebruiksfase). Daarbij zijn zowel directe effecten zoals verstoring, als indirecte effecten zoals depositie van stikstof.

(15)

Samenvatting effecten

In tabel 1 is weergegeven op welke instandhoudingsdoelen effecten niet uit te sluiten zijn.

Tabel 1: Effectbeoordeling - A = tijdens aanlegfase; G = Gebruiksfase

Instandhoudingdoelen Mogelijk effect Oppervlakteverlies / versnippering Verstoring door geluid Verstoring door trillingen Optische verstoring Verstoring door verlichting Vertroebeling water Depositie van stikstof Verandering overstromingsfrequentie Verandering dynamiek substraat

Gebied Ketelmeer en Vossemeer

Grote karekiet A+G A+G A+G A+G G

Aangewezen niet broedvogels A A+G A+G A+G A

Gebied Veluwerandmeren

Grote karekiet A+G A+G A+G A+G G

Aangewezen niet broedvogels A+G A+G A+G A

Kleine modderkruiper A A

Rivierdonderpad A A

Meervleermuis A+G A+G

Gebied Rijntakken

Aangewezen habitattypen A+G

Aangewezen leefgebieden A+G

De effecten in bovenstaande tabel hebben alleen op de weergegeven doelstellingen effecten. Op de andere vogelsoorten, dier- en plantensoorten en plantengemeenschappen (habitattypen), waarvoor de gebieden zijn aangewezen, treden geen effecten op. De leefgebieden voor de soort- of habitattypen zijn binnen de beïnvloedingszone van de activiteit namelijk niet aanwezig of geschikt voor realisatie

uitbreidingsdoelen.

Voor habitattypen geldt dat alleen in het gebied Veluwerandmeren habitattypen in de directe omgeving aanwezig zijn. Dit betreft Kranswierwateren en Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden. De effecten (als gevolg van toename dynamiek en voedselrijker worden van het water in het gehele noordelijk Drontermeer) zijn in IJsseldelta Zuid fase 1 al vergund. In fase 2 worden geen grotere of gewijzigde effecten voorzien dan vergund.

De Veluwerandmeren zijn (naast vogels) aangewezen voor drie Habitatrichtlijnsoorten: de kleine modderkruiper, de rivierdonderpad en de meervleermuis. Voor de meervleermuis is de vliegroute tussen het Drontermeer en Vossemeer van essentieel belang. Voor vissen, zoals rivierdonderpad en kleine modderkruiper, zijn bijvoorbeeld trillingen door heien relevant.

Van de broedvogelsoorten grote karekiet, roerdomp en porseleinhoen, is alleen van eerstgenoemde soort leefgebied nabij het plangebied aanwezig. Roerdomp en porseleinhoen zijn verstoringsgevoeliger en

(16)

gebaat bij uitgestrekte moeras-/rietvegetaties met veel dekking. Omdat dit type leefgebied niet in of grenzend aan het plangebied voorkomt, blijven deze soorten verder buiten beschouwing omdat effecten op voorhand uit te sluiten zijn.

B1.1.2 Beschrijving van de effecten in de aanvraag

Oppervlakteverlies en barrièrewerking

Binnen de Natura 2000-gebieden Ketelmeer & Vossemeer en Veluwerandmeren vinden op kleine schaal werkzaamheden plaats. Dit betreft:

 Het aansluiten van de vaargeulen onder de nieuwe brug door op de bestaande vaargeul in het Drontermeer en Vossemeer

 Het doortrekken van nieuwe oevers onder de brug door, aansluitend op bestaande (riet)oevers in het Vossemeer en Drontermeer

 Het uitbaggeren van een vijftal haventjes/recreatievoorzieningen en het waar nodig aanpassen van beschoeiingen en aanmeerpalen op deze locaties

De werkzaamheden in het watersysteem leiden niet tot permanent verlies van leefgebied voor vissen, alleen een tijdelijke verstoring. Op de locaties van deze werkzaamheden zijn geen habitattypen aanwezig.

Wel is sprake van leefgebied met beperkte kwaliteit voor vissen (rivierdonderpad en kleine

modderkruiper) en in de directe nabijheid van, met name de haventjes langs de westoever van, het Drontermeer zijn rietkragen aanwezig die leefgebied vormen van de grote karekiet.

Voor watervogels is de omgeving van de bestaande Roggebotsluis van beperkt belang door de bestaande verstoring als gevolg van het gebruik van het sluizencomplex. Het tijdelijk verlies van foerageergebied door verstoring of door de werkzaamheden in het watersysteem is van ondergeschikt belang. In fase 1 van IJDZ is het areaal geschikt foerageergebied en het areaal luwe rustplaatsen in het Natura 2000- gebied ‘Veluwerandmeren’ uitgebreid, zoals het nieuwe rietmoeras en in de omgeving van de Reevedam.

Van een permanent verlies van oppervlakte leefgebied is voor watervogels geen sprake. Voor tijdelijke verstoringseffecten vormt naast de randmeren ook het Reevediep een geschikte uitwijkplaats, hoewel dat buiten de Natura 2000-begrenzing ligt en formeel niet ‘meetelt’ voor de draagkracht binnen de Natura 2000-gebieden. Voor watervogels is hoe dan ook geen sprake van een (significant) verlies van leefgebied door het project N307 Roggebot-Kampen. De toekomstige situatie is iets gunstiger door het verdwijnen van de barrièrewerking door het huidige sluiscomplex.

De brug zal in de nieuwe situatie hoger komen te liggen, maximaal ca 10-12 meter hoog (alleen de hoogte onder het brugdek is gespecifieerd). Uit in de aanvraag aangehaalde onderzoeken blijkt een vlieghoogte van watervogels tussen 30 meter overdag en 50 meter in de nacht. De nieuwe brug zal geen obstakel vormen voor migratie van vogels tussen de randmeren.

Alle werkzaamheden die rietoevers kunnen beïnvloeden zijn wel een potentieel significant effect. Vanwege de ongunstige staat van instandhouding van de grote karekiet is iedere aantasting van het leefgebied van deze soort (rietoevers), hoe klein ook, in potentie significant. Voor de verwijdering van de Roggebotsluis, inrichting van de vaargeul en de aanpassing van de recreatielocaties wordt in principe uitgegaan van het fysieke behoud van alle relevante rietoevers. Dat betekent concreet dat rietoevers nabij werklocaties actief beschermd dienen te worden.

De enige voorziene ingreep in bestaand riet ligt ten zuiden van de Roggebotsluis. De oever en het

aanwezige riet zal verdwijnen als gevolg van de realisatie van de brede doorstroomopening en vaargeulen onder de nieuwe brug. De rietoever zelf ligt net buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied

Veluwerandmeren, maar er is enig waterriet net voor de oever dat net binnen de begrenzing valt. De locatie is relatief sterk verstoord door aangrenzende recreatieve en vaarvoorzieningen. Waarnemingen en/of broedgevallen van grote karekiet zijn hier zowel recent als langer geleden in het geheel niet bekend. Er wordt daarom geconcludeerd dat deze rietstrook geen betekenis heeft voor de draagkracht voor grote karekiet en dat het verdwijnen ervan geen significant negatief effect veroorzaakt. Door de wijze van uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat de overige voor grote karekiet

(17)

belangrijke rietkragen worden aangetast. Indien nodig worden maatregelen zoals tijdelijke damwanden genomen om te voorkomen dat dit bestaande riet verdwijnt.

Verstoring door licht

Omdat bij slecht weer en duisternis het werkterrein verlicht zal worden, kan lichtschijnsel een negatief effect hebben op vleermuizen en mogelijk vogels. Voor meervleermuis is de verbinding tussen Vossemeer en Drontermeer een essentiële verbinding. In beginsel is de nieuwe situatie gunstiger dan de huidige situatie waarin de Roggebotsluis zowel fysiek als door uitstraling van licht en geluid een barrière vormt.

Deze brede doorgang met doorlopende rietoevers onder de brug door is wezenlijk gunstiger. Plaatselijk kan verlichting wel tot effecten leiden. In de aanvraag zijn de effecten niet nader aangegeven, maar is geconcludeerd dat maatregelen nodig zijn om (significant) negatieve effecten te voorkomen.

Optische verstoring

Optische verstoring is in de bestaande situatie aanwezig in de vorm van bewegingen over de weg, scheepvaart, recreatie en personen bij het sluiscomplex. Hoewel er tijdelijk meer activiteiten bij de sloop van de Roggebotsluis en bouw van de brug zullen zijn, zijn de effecten via optische verstoring niet zelfstandig bepaald. De verstorende effecten door geluid, trilling en licht zullen meer effect op de

instandhoudingsdoelen kunnen hebben. In de uiteindelijk gerealiseerde situatie zal de optische verstoring verminderen doordat in plaats van een massief sluiscomplex een brug met een daaronder doorlopend waterlichaam met rietoevers wordt gerealiseerd.

Verstoring door trilling

Sloopwerkzaamheden, heien in of nabij water kan trillingen veroorzaken in het water. Deze kunnen volgens in de aanvraag aangehaalde literatuur op korte afstand van de heiwerkzaamheden (25-50 m) tot acute sterfte van vissen leiden. Op grotere afstand kunnen nog verwondingen optreden (150 m).

Verstoring kan ook op grotere afstand tot effecten leiden. Omdat de werkzaamheden buiten de Natura 2000-gebieden plaatsvinden vindt geen direct effect (verwonding of sterfte) plaats op kleine

modderkruiper en rivierdonderpad binnen de gebieden. Het leefgebied kan alleen maar indirect worden beïnvloed en kan alleen door verstoring tijdelijk in kwaliteit achteruit gaan. De aansluitende vaargeul heeft ook geen bijzondere betekenis voor deze soorten, maar in oeverzones kunnen deze soorten wel worden verwacht. Daarop kan een verstorend effect niet worden uitgesloten, maar dit is met zekerheid niet significant door het lokale en tijdelijke karakter van de werkzaamheden met verstoring. Effecten van sloop- en heiwerkzaamheden bij het verwijderen van de Roggebotsluis en de aanleg van brugpijlers en meerpalen zijn aanwezig, maar zeker niet significant. In de aanvraag is aangegeven dat vanuit het voorzorgsbeginsel maatregelen nodig zijn om het effect zoveel mogelijk te beperken.

Voor een eventuele tijdelijke afname van het voedselaanbod voor visetende vogels door deze verstoring geldt dat er in de directe omgeving en daarbuiten voldoende alternatief foerageeraanbod blijft bestaan en er geen sprake is van een relevant effect.

Vertroebeling water

Werkzaamheden in het water kunnen tot vertroebeling leiden. Dit kan tot verslechtering, negatieve effecten op vissoorten leiden, of het vangen van vis door op zicht jagende vogels bemoeilijken. In de aanvraag wordt aangegeven dat aanhoudende/grootschalige vertroebeling dient te worden voorkomen, afhankelijk van de wijze van uitvoering zijn maatregelen nodig. Dit wordt vooraf in een uitvoeringsplan gemotiveerd. In eerste instantie wordt in de aanvraag geoordeeld dat deze effecten niet significant zullen zijn.

(18)

Verstoring door geluid

Aanlegfase

De effecten van de werkzaamheden zijn weergegeven als contouren in het rapport RoyalHaskoningDHV, 17 januari 202011. Vanwege de afstand van de werkzaamheden tot aan de grenzen van de Natura 2000- gebieden is de inzet van materieel met soortgelijke bronniveaus als vrachtverkeer (zoals shovels) in de meeste gevallen geen wezenlijk probleem en zal dit geluid opgaan in het heersende geluidsbeeld van het verkeer op de N307. De iets zuidelijkere ligging van de N307 brug maakt dit beeld niet anders. Anders ligt dit voor werkzaamheden met een uitzonderlijke geluidsemissie. Met name de sloop van bestaande constructies, damwanden en de heiwerkzaamheden zorgen voor een grote geluidsbelasting, die duidelijk extra verstorend kan zijn voor met name het broedgebied (van grote karekiet) in de westelijke

oeverzones van Drontermeer en Vossemeer. Dit effect reikt tot meerdere honderden meters in de Natura 2000-gebieden en vanwege de kwetsbaarheid van de grote karekiet en de negatieve trend is dit effect zeker significant. Een maatregel in planning is noodzakelijk om significante effecten te voorkomen.

Een specifiek aandachtspunt zijn effecten door aanvoer van bouwmaterialen. Voor de aanvoer van grondstoffen wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van schepen. Vanuit de Passende Beoordeling

Drontermeerdijk zijn twee kansrijke locaties (A en G conform de bestaande nummering) geïdentificeerd in/nabij het sluizencomplex. Op deze locaties is dezelfde afweging van toepassing als voor de sloop en bouwwerkzaamheden. Normale werkzaamheden (laden/lossen) zullen niet tot verstoring leiden, maar de inzet van zwaar materieel wel. Voor de inzet van dit materieel zijn maatregelen in planning noodzakelijk om significante effecten te voorkomen.

Voor niet-broedvogels is het geluid van sloop en heien eveneens verstorend, maar voor deze soorten is de omgeving van het plangebied niet van bijzonder belang als rustplaats, onder meer door het bestaande gebruik van de vaargeul en recreatie, en verder kunnen deze (vanwege het tijdelijke karakter ook eenvoudig uitwijken naar andere delen van de randmeren. De zandplaat Roggebotplaat (van belang voor reuzenstern) ligt buiten de effectafstand. Door de bestaande belasting van scheepvaart en de N306 is er op deze plaat al een geluidbelasting. Doordat vanuit de plaat goed overzicht is op eventuele dreigingen en het ontbreken van predatoren en menselijke aanwezigheid, is de verwachting dat de rustfunctie niet in gevaar komt.

Daarbij komt dat in de directe omgeving het areaal geschikt rustgebied recent sterk is toegenomen, zowel binnen Natura 2000 (waterpartijen in het nieuwe rietmoeras aan de oostzijde van het Drontermeer) als direct grenzend aan Natura 2000 (Reevediep). Verstoring van niet-broedvogels wordt daarom niet als significant beoordeeld.

Gebruiksfase

Om te beoordelen wat het effect van de beoogde ontwikkeling is met betrekking tot geluid op de Natura 2000-gebieden Ketelmeer & Vossemeer en Veluwerandmeren zijn geluidscontouren berekend waarin de autonome situatie 2032, de voorgenomen rotonde variant van het plan en het plan met mitigatie (geluidsarm asfalt; dunne deklaag type A) zijn berekend. Om het effect van geluid op vogels te bepalen wordt in Nederland veel gebruik gemaakt van het vanaf eind jaren tachtig uitgevoerde veldonderzoek van Reijnen et al. (1995, 1996). Op basis van deze Nederlandse onderzoeken zijn geluidscontouren voor verstoring van 42 dB(A) in/bij bos of voor sterk gevoelige soorten, en 47 dB(A) in/bij agrarisch cultuurland of voor minder gevoelige soorten bepaald12.

Uit vergelijking van de autonome situatie en de plansituatie blijkt dat zonder mitigerende maatregelen duidelijk sprake is van een toename van geluidsverstoring. Deze extra geluidsverstoring kan zorgen voor

11 RoyalHaskoningDHV, 17 januari 2020. N307 Roggebotsluis – Kampen. Negatieve effecten tijdens sloop Roggebotsluis en bouw brug (WBS 25). BG1316WATRP1810240855

12 Reijnen R., R. Foppen, C. ter Braak & J. Thissen. 1995. The effects of car traffic on breeding bird populations in woodland III. The reduction of density in relation to the proximity of main roads. Journal of Applied Ecology 32, 187-202; · Reijnen R., R. Foppen & H. Meeuwsen. 1996. The effects of traffic on the density of breeding birds in dutch agricultural grasslands. Biological Conservation 75, 255-260.

(19)

een negatief effect op broedvogels en niet-broedvogels van de Natura 2000 gebieden, waarbij met name bij de grote karekiet een significant effect niet kan worden uitgesloten. Verder is ook verstoring van de zandplaat ten noorden van Roggebot, die als rustplaats voor watervogels van belang is, ongewenst.

Met mitigatie in de vorm van stil asfalt wordt de toename van geluidsbelasting geheel voorkomen en is deels zelfs sprake van een lichte afname van de geluidsbelasting. De mitigatie in de vorm van geluidsarm asfalt is daarom dus een noodzakelijk onderdeel van het plan.

Depositie van stikstof

Emissie van stikstofverbindingen kan tot een toename leiden van de depositie van stikstof op daarvoor gevoelige habitattypen of leefgebieden. Door Witteveen+Bos13 is de stikstofemissie in de aanlegfase en gebruiksfase in kaart gebracht. Op basis daarvan zijn berekeningen gemaakt met het rekeninstrument AERIUS calculator (versie 2019.A). Voor de specifieke uitgangspunten van deze berekeningen verwijzen wij naar de berekeningen en het rapport van Witteveen+Bos dat onderdeel uitmaakt van deze

vergunning.

Aanlegfase

Emissie in de aanlegfase is de inzet van mobiele werktuigen voor de sloop en constructie, inclusief de aan/afvoer van gronden en bouwmaterialen. De werkzaamheden vangen aan in januari 2021 en lopen mogelijk door tot in 2023. De berekeningen zijn echter uitgevoerd alsof alle werkzaamheden in één kalenderjaar (2021) plaatsvinden (worst case).

De invoer van de berekeningen is gebaseerd op de verwachte inzet tijdens de verschillende

werkzaamheden: de inzet van mobiele werktuigen (hydraulische kranen, shovels en dumpers) en overige bouwmaterieel (betonpomp, asfaltfreesmachine, wals, hijskraan, heistelling, grader en trilwals) ingezet voor het benodigde grondverzet, de aanleg van dijkbekleding, de bouw van de brug, het verleggen van de vaargeul, de sloop van de sluis, het verwijderen van het wegdek, het aanleggen van nieuwe

asfaltlagen, het plaatsen van afmeervoorzieningen en het aanbrengen van bodembescherming. Daarnaast worden vrachtauto’s en schepen ingezet voor de aan- en afvoer van materiaal. In de berekening is (worst case) met beide wijzen van aanvoer rekening gehouden.

Voor de uitgangspunten van de berekeningen is rekening gehouden met de inzet van een NoNox filter voor stilstaand of beperkt bewegend materieel (dit filter vangt NOx af en leidt tot een emissiereductie), Stage IV werktuigen en motoren met nabehandeling (equivalent met stage V) in de scheepvaart, hybride hydraulische kranen en elektrische shovels. De emissie is bepaald op basis van het EMMA-model14.

Gebruiksfase

Voor de gebruiksfase is een vergelijking gemaakt voor twee zichtjaren (2022 en 2030), waarin de autonome ontwikkeling wordt vergeleken met de plansituatie. De berekening is gebaseerd op het

verkeersmodel van de gemeente Kampen. In de berekeningen zijn zowel de emissies van scheepvaart als wegverkeer meegenomen. Niet alleen van de N307 en de vaargeul, maar ook omliggende vaar- en wegverbindingen.

In de autonome situatie treedt op de N307 stagnatie op. Door de vergroting van de capaciteit van de weg is de verwachting dat in de plansituatie geen stagnatie optreedt. Door het wegvallen van de

Roggebotsluis geldt dit ook voor de scheepvaart. Hierdoor is er niet langer sprake van een gebied van oponthoud door de sluis, waardoor lokaal minder emissie is.

13 Witteveen+Bos, 11 maart 2020. Stikstofdepositieberekeningen N307 en Schansdijk. Stikstofdepositieberekeningen aanleg- en gebruiksfase N307 Roggebot. 117403/20-003.868

14 Emissiemodel Mobiele Machines gebaseerd op machineverkopen in combinatie met brandstof Afzet (EMMA)’

TNO-034-UT-2009-01782_RPT-ML, TNO november 2009.

(20)

Resultaten depositieberekeningen

In onderstaande tabellen zijn de resultaten van de depositieberekeningen weergegeven. Er vindt alleen een toename van depositie plaats op het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’. In absolute zin is de maximale depositie op Rijntakken maximaal 0,03 mol/ha/jaar in de aanlegfase en 0,08 mol/ha/jaar in de

gebruiksfase. Deze depositie vindt echter vooral plaats op niet-gevoelige delen.

In de onderstaande tabellen is weergegeven hoeveel de depositie toeneemt op overbelaste of naderend overbelaste habitattypen en leefgebieden, en over welke oppervlakten. Overbelast betekent dat de kritische depositiewaarde op dit moment wordt overschreden, naderend overbelast dat de kritische depositiewaarde (KDW) binnen 70 mol wordt genaderd.

In tabel 2 a en b wordt de toename van depositie door het project weergegeven.

Tabel 2a. Maximale depositie van stikstof op gevoelige doelen in aanlegfase Habitattype /

leefgebied *

Overbelast / Naderend overbelast

Aantal hexagonen

Oppervlakte met

toename (ha)

Maximaal planeffect (mol/ha/jaar)

H6120 Stroomdalgrasland Naderend overbelast

2 0,13 0,01

Overbelast 1 0,09 0,01

H66510A Glanshaver- en vossenstaarthooiland (glanshaver)

Naderend overbelast

7 0,46 0,01

Overbelast - - -

ZGLg07

Dotterbloemgrasland van veen en klei

Naderend overbelast

11 1,07 0,01

Overbelast 6 0,32 0,01

Lg08 Nat, matig voedselrijk grasland

Naderend overbelast

2 0,22 0,01

Overbelast 2 0,17 0,01

ZGlg11 / LG11 Kamgrasweide en bloemrijk

weidevogelgrasland van het rivierengebied

Naderend overbelast

1 / 18 0,47 / 6,63 0,02 / 0,01

Overbelast 2 / 12 0,17 / 1,30 0,02 / 0,01

Tabel 2b. Maximale toename van depositie van stikstof op gevoelige doelen in gebruiksfase Habitattype /

leefgebied *

Overbelast / Naderend overbelast

Aantal hexagonen

Oppervlakte met

toename (ha)

Maximaal planeffect (mol/ha/jaar)

ZGLg07

Dotterbloemgrasland van veen en klei

Naderend overbelast

3 0,70 0,01

Overbelast - - -

ZGlg11 / LG11 Kamgrasweide en bloemrijk

weidevogelgrasland van het rivierengebied

Naderend overbelast

1 / 1 0,47 / 0,03 0,02 / 0,03

Overbelast 1 / - 0,04 / - 0,01 / -

* ZG in bovenstaande codes verwijst naar zoekgebied voor de betreffende leefgebieden.

De initiatiefnemer heeft in een ecologische analyse de effecten van deze toename van depositie in beeld gebracht. Voor de ecologische analyse van de effecten van stikstofdepositie is uitgegaan van het grootste effect, in omvang en in verspreiding.

(21)

Een toename van depositie op daarvoor gevoelige habitattypen en leefgebieden treedt alleen op het gebied Rijntakken op. In dit systeem is de regelmatige overstroming met kalkrijk en nutriëntenrijk IJsselwater een belangrijke sturende factor. In de toetsing per habitattype en leefgebied wordt hierop ingegaan.

Stroomdalgrasland

Voor stroomdalgrasland geldt een uitbreidingsdoel voor de oppervlakte en een verbeterdoel voor de kwaliteit. Stroomdalgrasland is potentieel zeer gevoelig voor stikstofdepositie (KDW 1286). Het

betreffende stroomdalgrasland bestaat uit een smalle strook op een smalle, lage oeverwal vlak langs de IJssel en wordt onder meer gekenmerkt door soorten als bevertjes, kleine bevernel, ruige weegbree en sikkelklaver, die een goede huidige kwaliteit van het habitattype indiceren (op basis van veldbezoek). Het wordt beheerd door maaien en afvoeren, net als de rest van de uiterwaard Scherenwelle.

De hoogste delen van deze oeverwal liggen met circa 1,80 m+NAP ongeveer een meter hoger dan de aangrenzende delen van de uiterwaard. Normale hoogwaters op de IJssel bereiken even stroomafwaarts een peil van 1,75 tot 2,60 m+NAP (bron: Rijkswaterstaat Waterinfo). Dat betekent dat de oeverwal in de meeste jaren en dus met enige regelmaat in de winterperiode wordt overstroomd door kalk- en

nutriëntenrijk IJsselwater.

Door deze inundaties met kalkrijk rivierwater vindt regelmatig buffering plaats en daarnaast is sprake van erosie door stromend water en de afzet van zand en slib. Deze natuurlijke dynamiek is positief voor het betreffende habitattype. Door de regelmatige buffering is het risico op verzuring door atmosferische depositie met stikstof in dit geval afwezig. Naast verzuring kan stikstofdepositie echter ook vermesting tot gevolg hebben, wat eveneens ten koste kan gaan van de open vegetatiestructuur en soortenrijkdom. In dit geval wordt de voedselrijkdom van de bodem echter in hoofdzaak bepaald door enerzijds de aanvoer van nutriënten via het rivierwater en de afzetting van vers zand en slib, en anderzijds de afvoer van nutriënten door het beheer van jaarlijks maaien met afvoer van maaisel. Atmosferische depositie van stikstof speelt volgens de gebiedsanalyse in deze situatie geen rol van betekenis.

In deze specifieke situatie is het grootste deel van het habitattype naderend overbelast en niet actueel overbelast. Het maximale tijdelijke effect door het project bedraagt 0,01 mol/ha/jaar (er is geen permanent effect). Vanwege de hiervoor beschreven kenmerken van het systeem en de zeer kleine en tijdelijke toename van stikstofdepositie als gevolg van het project, kan een significant effect op het habitattype door tijdelijke depositie worden uitgesloten. Vanwege de beperkte gevoeligheid voor stikstofdepositie in deze specifieke situatie is volgens de aanvraag ook cumulatief geen risico op een significant effect aan de orde.

Glanshaverhooiland

Voor Glanshaverhooiland geldt een uitbreidingsdoel voor de oppervlakte en een verbeterdoel voor de kwaliteit. Glanshaverhooiland is potentieel gevoelig voor stikstofdepositie (KDW 1429). Voor de

glanshaverhooilanden geldt hetzelfde beeld als voor het stroomdalgrasland. In alle gevallen is sprake van regelmatig met rivierwater geïnundeerde situaties, waarin stikstofdepositie uit de lucht geen belangrijke rol speelt op het vlak van verzuring of vermesting (op basis van gebiedsanalyse). De

glanshaverhooilanden liggen iets lager in dezelfde uiterwaarde als het stroomdalgrasland, en worden iets vaker overstroomd.

Daarnaast is alleen sprake van naderend overbelaste situaties en is in geen van de gevallen sprake van langdurig overbelaste situaties. Het maximale tijdelijke effect door het project bedraagt 0,01 mol/ha/jaar.

Vanwege de hiervoor beschreven kenmerken van het systeem en de zeer kleine en tijdelijke toename van stikstofdepositie als gevolg van het project, kan een significant effect op dit habitattype worden

uitgesloten. Vanwege de beperkte gevoeligheid voor stikstofdepositie in deze specifieke situatie is volgens de aanvraag ook hier cumulatief geen risico op een significant effect aan de orde.

(22)

Leefgebieden

De leefgebiedtypen Lg07, Lg08 en Lg11 (inclusief zoekgebieden voor deze leefgebieden) zijn in potentie gevoelig voor stikstofdepositie. Soorten met een instandhoudingsdoel in het Natura 2000-gebied Rijntakken, waarvoor deze leefgebieden van belang zijn, zijn:

 broedende steltlopers, zoals kemphaan, scholekster, kievit, grutto en tureluur (Lg07, Lg08, Lg11). Deze soorten zijn echter alleen als niet broedvogel voor Rijntakken aangewezen.

 broedvogel watersnip (Lg07, Lg08)

 broedvogel kwartelkoning (LG08)

Steltlopers (niet-broedvogel)

Voor deze soorten geldt in het Natura 2000-gebied Rijntakken uitsluitend een instandhoudingsdoel voor de populaties niet-broedvogels. Buiten het broedseizoen is volgens de gebiedsanalyse Rijntakken geen sprake van stikstofgevoelige leefgebieden van deze soorten, omdat deze soorten geen gebruik maken van delen van gebieden die stikstofgevoelig zijn. Een toename van stikstofdepositie heeft daarom geen effect op de instandhoudingsdoelen van betreffende soorten.

Watersnip (broedvogel)

De broedbiotoop van de Watersnip bestaat uit moerassig laagveen, hoogveen en natte heiden en zeer vochtige schrale graslanden op veengronden, in uiterwaarden en in open beekdalen. In grasland nestelt de soort alleen in vochtige hooilanden en extensief beweide natte graslanden met een waterpeil van 0-20 cm beneden maaiveld. Het nest ligt dan in de verlandingszone van de moerasgebieden of gemaaide rietvelden.

Uit de PAS gebiedsanalyse voor Rijntakken blijken de voornaamste knelpunten voor het niet behalen van de instandhoudingsdoelen verdroging, versnippering, stikstofdepositie en verstoring te zijn. Door

verdroging kan niet meer (effectief) met de snavel in de bodem geprikt worden op zoek naar voedsel. Dit voedsel zit ook steeds dieper door het lagere peil. Dit zijn ook redenen waarom er in regulier cultuurland niet meer door de watersnip gebroed en gefoerageerd kan worden. Door versnippering raken populaties geïsoleerd. Stikstofdepositie leidt in deze biotopen in potentie tot verhoogde productie van vooral (hogere) grassoorten en indirect tot een afname van grote insecten. De verhoogde dichtheid van de vegetatie kan dan het foerageren bemoeilijken, waardoor het meer tijd en energie kost om voedsel te verzamelen. Verstoring treedt voornamelijk op door landrecreatie op paden en wegen, waar potentieel geschikt broedbiotoop ook dichtbij kan liggen. dichtbij (met name land)recreatie ligt.

De gebiedsanalyse Rijntakken concludeert dat stikstofdepositie in verhouding tot andere knelpunten voor de soort een beperkt probleem en niet – of slechts zeer beperkt – de oorzaak is van de dalende trend.

Binnen het gehele Natura 2000-gebied Rijntakken zijn ook maar kleine delen van het leefgebied van de soort overbelast met stikstof. Daarnaast zijn moerassige/natte situaties in de rivierdalen van nature voedselrijk. De nutriëntenhuishouding wordt sterk bepaald door agrarisch gebruik (bemesting) en/of de jaarlijkse overstroming met rivierwater en de daarmee samenhangende afzetting van zand en slib. Uit de database van de NDFF15 blijkt dat watersnippen in de ruime omgeving van Kampen met enige regelmaat worden gezien en dan vooral in de nattere delen van bijvoorbeeld Scherenwelle, de Koppelerwaard en met name in de Vreugderijkerwaard bij Zwolle. Daarentegen wordt deze soort sporadisch gezien in intensief agrarisch gebruikte graslanden en in de smalle uiterwaarden bij Kampen en IJsselmuiden.

Vanwege het ontbreken van geschikt habitat en/of verstoring zijn daar naar verwachting geen sprake van broedgevallen. De (naderend) overbelaste hexagonen in Scherenwelle en de Koppelerwaard liggen vooral aan de oever van de IJssel en langs de dijken/wegen in deze uiterwaarden. In de Koppelerwaard ligt ten zuiden van de plas ook een kleine concentratie overbelast gebied ter plaatse van intensief gebruikte agrarische percelen. Ter plaatse van natte zones die van belang zijn voor watersnippen is daarentegen nauwelijks sprake van (naderend) overbelaste situaties.

Hier geldt dat stikstofdepositie uit de lucht geen belangrijke rol speelt voor deze soort in de Rijntakken als geheel. Meer in detail vinden de beperkte toenames van stikstofdepositie plaats op locaties die van zeer beperkt belang zijn als leefgebied voor de watersnip door verstoring of het ontbreken van moerassige

15 Nationale Databank Flora en Fauna, www.ndff.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De toetsing van Waterschap Zeeuwse Eilanden, zoals beschreven in "Rapportage toetsing bekleding, Borsselepolder Oost (Zuid-Beveland) dijkpaaI504-541" (PZDT-R-06476)

Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft verstrekking van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang dat de

Het project IJsseldelta Zuid bestaat uit de aanleg van het Reevediep, een nieuwe zijtak van de IJssel (hoogwatergeul) ten zuiden van Kampen, waarmee water uit de IJssel via

Eerste constatering Tweede constatering Derde constatering Woningen: harddrugs Sluiting 12 maanden Sluiting 24 maanden Sluiting 36 maanden Woningen: softdrugs Sluiting 6

Op 23 september 2019 hebben wij uw aanvraag voor een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming, verder Wnb, artikel 3.8 ontvangen in verband met de ontwikkeling van de

Besluit van GEDEPUTEERDE STATEN VAN FLEVOLAND op een verzoek voor een ontheffing op grond van artikel 3.10 Wet natuurbescherming.. Inhoudsopgave

De aangevraagde situatie past binnen de wettelijke regels. Door realisatie van de permanente verblijfplaatsen voor de gewone dwergvleermuis komt de gunstige staat van

U dient voor 1 januari 2022 blijvend te voldoen aan het gestelde in artikel 5.19 van het Activiteitenbesluit juncto artikel 5.21, tweede lid, aanhef en onder b, van