• No results found

Ei» BiBUÜIhttK. ^ m Hut -%. c> MEERJARENVISIE "DE DORSCHKAMP"

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ei» BiBUÜIhttK. ^ m Hut -%. c> MEERJARENVISIE "DE DORSCHKAMP""

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MEERJARENVISIE 1982-1986 "DE DORSCHKAMP"

^ m Hut -%.

2 Ei

» BiBUÜIhttK

c>

Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en

landschapsbouw "De Dorschkamp", Bosrandweg 20, Wageningen Postadres: Postbus 23, 6700 AA Wageningen

Telefoon : 08370-19050

(2)

INHOUD Pag.

1. Inleiding 1 2. Het huidige onderzoekprogramma 10

2.1. Inleiding 10 2.2. Bosbouw 12 2.2.1. Bosclassificatie en bosecologisch onderzoek in 12

relatie tot het menselijk gebruik

2.2.2. Bosbouwkundige planning 12 2.2.3. Onderzoek naar de groeiplaatseisen van de houtsoorten 13

2.2.4. Het bosaanlegonderzoek 13 2.2.5. Het dunningsonderzoek 14

2.2.6. Afvalberging 14 2.2.7. Veredelingsonderzoek 14

2.2.8. Bosbescherming 14 2.2.9. Opbrengstonderzoek 15 2.2.10. Bedrijfskundig onderzoek 15

2.2.11. Financieel economisch onderzoek 15 2.3. Landschappelijke beplantingen en het stedelijk groen 15

2.4. Landschapsbouw 16 2.4.1. Landschapsbouw in landinrichtings- en ruilverkavelings- 17

plannen

2.4.2. Landschapsbouw in stedelijke gebieden en stadsranden 17

2.4.3. Onderzoek ten behoeve van speciale vormen van 17 ruimtegebruik (sectorgebruik)

2.4.4. Psychologisch onderzoek naar de betekenis van de 17 ruimtelijke omgeving

2.4.5. Sociologisch en economisch onderzoek in relatie tot 18 (veranderingen in) het landschap

2.4.6. Onderzoek in de landschapsecologie 18 2.4.7. Onderzoek naar de ruimtelijke verschijningsvorm van 1 8

het landschap

2.4.8. Onderzoek naar procedures en theorieën in de ruimte- jg lijke planning en ontwerp

2.4.9. Het ontwikkelen van programma's en methoden voor jg computerverwerking van gegevens

2.5. Ontwikkelingssamenwerking jg 3. Voor het onderzoek belangrijke ontwikkelingen 20

(3)

- 4 -

pag.

4. De hoofdlijnen van het onderzoekprogramma 1982-'86 25

4.1. Inleiding 25 4.2. Bosbouw 28 4.2.1. Bosclassificatie en bosecologisch onderzoek in relatie 28

tot het menselijk gebruik

4.2.2. Bosreservaten 29 4.2.3. Onderzoek ten behoeve van de bosbouwkundige planning 29

4.2.4. Aanleg van nieuwe bossen 29 4.2.5. Verjonging van bossen 30 4.2.6. Onderzoek van de groeiplaatsen van de houtsoorten 30

4.2.7. Het dunningsonderzoek 31

4.2.8. Oogstonderzoek 32 4.2.9. Veredeling van teeltmateriaal ten behoeve van de bosbouw 32

4.2.9.1. Loofbomen 32 4.2.9.2. Naaldbomen 32 4.2.9.3. Weefselkweek 33 4.2.9.4. Genenbescherming 33 4.2.10. Bosbescherming 34 4.2.10.1. Fytopathologisch onderzoek 34

4.2.10.2. Entomologisch onderzoek 34

4.2.11. Economie 35 4.2.11.1. Opbrengstonderzoek 35

4.2.11.2. Bedrijfskundig onderzoek 35 4.2.11.3. Economisch onderzoek 36 4.3. Landschappelijke beplantingen en stedelijk groen 36

4.3.1. Landschappelijke beplantingen 37

4.3.2. Het stedelijk groen 38

4.4. Landschapsbouw 40 4.4.1. Planningsvraagstukken 40

4.4.1.1. De landschapsbouwkundige inbreng in vraagstukken met betrekking40 tot de landbouw, de landinrichting en het landschapsbeheer

4.4.1.2. Landschapsbouw en ruimtelijke ordening 41 4.4.1.3. De landschapsbouwkundige inbreng in de planvorming in stede- 42

lijke gebieden en de overgangszone van stad naar landelijk

4.4.1.4. De landschapsbouwkundige inbreng in de planning van een 43 bepaalde vorm van ruimtegebruik

4.4.1.5. Toekomstverkenningen 44 4.4.2. Theoretische/methodologische vraagstukken 44

4.4.2.1. Het onderzoek met betrekking tot gezichtspunten, normen en 44 waarden in de planning

(4)

4.4.2.2. Het onderzoek naar methoden en technieken 45 4.4.2.3. Het onderzoek naar het functioneren van het landschap 45

4.4.2.4. Het onderzoek naar de betekenis van het landschap voor 45 de mens

4.4.2.5. Het onderzoek naar methoden en technieken voor planvorming 45 en plantoetsing

4.5. Ontwikkelingssamenwerking 46 5. Organisatie van het onderzoek 48 6. Samenwerking met andere instituten 50 Bijlagen

1. Overzicht samenwerkingsverbanden

2. Meerjarenvisie van het bosbouw-economisch onderzoek in de periode 1982-1986

(samenvatting)

(5)
(6)

Bij vergelijking van dit meerjarenplan met dat voor de jaren 1976-'81 zal men naast continuïteit ook veel nieuws vinden.

Continuïteit is er vooral ten aanzien van een aantal bosbouwprojecten die uit de aard van hun object en probleemstelling langdurig zijn. Dit

zijn de projecten gericht op het onderzoek van het bos als ecosysteem, op dunnings- en opbrengstonderzoek en voorts veel projecten gericht op ver- betering van teeltmateriaal. Binnen deze projecten hebben zich echter door heroriëntatie of door verschuiving van doelstellingen toch vaak aanzienlij- ke inhoudelijke wijzigingen voorgedaan.

Nieuws is er onder andere in de volgende onderwerpen van bosbouwkundig onderzoek: bosclassificatie; bosreservaten; hydrologie en bos; natuurlijke verjonging; veredeling van loofbomen ten behoeve van landschap en stad;

microvermeerdering; energieplantages; simulatie van groeiverloop van bomen in verschillende opstandsvormen, etc.

Vanouds hebben de bosbouw en het bosbouwkundig onderzoek in Nederland zich ook sterk beziggehouden met de problemen van bomen en beplantingen buiten het eigenlijke bos, de "landschappelijke beplantingen". In de laat- ste jaren heeft daarnaast de problematiek rond het stedelijk groen in toe- nemende mate aandacht gekregen.

Nieuws is er ook in het onderzoek voor de landschapsbouw. Sinds 1975 hoort dit tot het onderzoeksgebied van "De Dorschkamp"; het heeft in de verstreken periode een leerproces doorgemaakt dat nu zijn vruchten begint af te werpen.

Voor een goed begrip van de onderzoeksactiviteiten, zoals deze in de volgende hoofdstukken aan de orde worden gesteld, is het dienstig in deze inleiding de navolgende korte beschrijving te geven van de verschil- lende werkterreinen van De Dorschkamp.

Landschapsbouw staat voor een planning- en vormgevingsactiviteit, waar- in de verschillende sectoren en facetten van de ruimtelijke planningsproble- matiek, voor zover ze bepalend zijn voor of bepaald worden door vorm en

functie van het landschap, worden geïntegreerd. Landschapsbouw omvat daar- mee een complex van activiteiten, die allen ten doel hebben op planmatige en/of vormgevende wijze richting te geven aan (voorgenomen) veranderingen van het landschap, met het doel te komen tot een zo goed mogelijke afstem- ming van de functies die het landschap vervult op de behoeften van de samen-

leving.

(7)

- 8 -

In dit verband wordt onder landschap het ruimtelijk stelsel verstaan, dat wordt gevormd door de levende en niet-levende, natuurlijke en door de mens gevormde of beïnvloede fenomenen, in een herkenbaar deel van het aard- oppervlak. Met deze beschrijving is het voor het landschapsbouwkundig onderzoek moeilijk een begrenzing aan te geven omdat immers de menselijke betrekkingen met het landschap niet ophouden bij de stadsrand.

Het landschapsbouwkundig onderzoek levert bijdragen aan het proces van planning en vormgeving. Het onderzoek kan daarbij zowel betrekking hebben op één of enkele onderdelen van dit proces als op het proces als geheel.

Bosbouw is het complex van activiteiten gericht op de ontwikkeling en instandhouding van het bos als levensgemeenschap voor de vervulling van maatschappelijke behoeften, waarbij integratie van functies voorop staat.

Het bosbouwkundig onderzoek is veelzijdig van aard. Het bos als bio- logisch systeem en de relaties die bestaan tussen het bos in zijn totali- teit en zijn onderdelen enerzijds en de groeiplaats en de afzonderlijke

groeiplaatsfactoren anderzijds maken het belangrijkste deel uit van het bos- ecologisch onderzoek. Houtteeltonderzoek richt zich op de ontwikkeling van methoden waarmede het bos wordt aangelegd of verjongd, verzorgd,

en geoogst op een zodanige wijze dat de te realiseren bosopbouw en samen- stelling zo goed mogelijk aan de maatschappelijke behoeften zijn aangepast zonder dat de abiotische groeiplaatsfactoren irreversibele veranderingen in ongunstige zin zullen ondervinden. Het produceren en beschikbaar maken van genetisch goed teeltmateriaal is het doel van het veredelingsonderzoek.

Dit teeltmateriaal is aangepast aan de gegeven standplaats, is zo resistent mogelijk tegen ziekten, heeft een goede groeikracht en een voor het gebruiks' doel goede vorm van kroon en stam.

Het bosbeschermingsonderzoek draagt aan dit veredelingsonderzoek bij door het ontwikkelen van methoden voor de toetsing van veredelingsprodukten op resistentie tegen schimmel- en/of bacterieziekten. Het bosbeschermings- onderzoek omvat ook de biologie van de schadeveroorzakende organismen en de factoren van de omgeving, die invloed op de ontwikkeling van deze or- ganismen hebben. Op grond van de resultaten van dat onderzoek worden metho- den ontwikkeld om een eventuele schade door deze organismen te voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.

Nauw verwant aan het bosbouwkundig onderzoek is het onderzoek van de landschappelijke beplantingen en het groen in de steden. De vraagstukken van landschappelijke beplantingen die een zodanige omvang hebben dat in ecologische zin van een bos sprake is, kunnen veelal op dezelfde wijze wor- den bestudeerd als overeenkomende vraagstukken in bossen. Landschappelijke beplantingen in de vorm van singels, rijen, individuele bomen of kleine

(8)

groepen van bomen, alsmede bomen en beplantingen in het stedelijk gebied vormen een probleemgebied op zichzelf. Dit probleemgebied vraagt van het teeltonderzoek, het veredelingsonderzoek, het bosbeschermingsonderzoek en het economisch onderzoek een specifieke aanpak.

Het bosbouwkundig onderzoek houdt zich nu dus bezig met de proble- men van bomen in drie totaal verschillende fysieke milieu's: het bos, het open landschap en de stad. Ook de doelstellingen, de beheersintensiteit en de organisatie van het beheer verschillen in die drie sferen aanzien- lijk. In alle drie is echter dezelfde fundamentele biologische en ecolo- gische kennis vereist, als basis voor alle handelingen.

Het economisch onderzoek, dat voornamelijk betrekking heeft op groei en opbrengst, bedrijfskundige en bedrijfseconomische aspecten, is sinds kort verder uitgebreid. Deze uitbreiding is gericht op, enerzijds econo- mische vraagstukken met betrekking tot de landschapsbouw en bosbouw op regi- onaal en nationaal niveau en anderzijds onderzoek naar de huidige en toe- komstige maatschappelijke behoeften, waarin de goedoren en diensten/kwali- teiten van bos en landschap kunnen voorzien.

Het wiskundig/statistisch onderzoek richt zich op toepassing en ver- dere ontwikkeling van bestaande statistische methoden en technieken alsmede van computerprogramma's voor dataverwerking voor directe toepassing binnen het instituut.

Aan de problematiek van de bosbouw in ontwikkelingslanden is aandacht besteed. Dit aandachtsgebied zal in het komende programma verder worden uitgebreid.

(9)

- 10 -

2. HET HUIDIGE ONDERZOEKPROGRAMMA

2.1. INLEIDING

In âe nota meerjarenplan van het onderzoek 1976-'81 is ruime aandacht besteed aan een aantal gewenste accentverschuivingen binnen het bosbouw- kundig onderzoek. Daarbij viel vooral de nadruk op een verschuiving van het onderzoek naar het bos als uitsluitend producent van hout naar het bos als biologisch systeem, waarbij overeenkomstig het plan 1976-'81 natuurlijke ontwikkelingen in het bos meer aandacht hebben gekregen. In samenhang

met het bosbouwbeleid is het onderzoekprogramma zich meer gaan richten op integrale bosbouwvraagstukken. Dit is tot uiting gekomen in de verdere uitwerking van de bostypologie die erop is gericht deze voor geheel Neder- land uit te werken. Daarmede kan ook een belangrijke bijdrage worden gele- verd aan de oplossing van planningsvraagstukken.

Met betrekking tot de landschappelijke beplantingen en het stedelijk groen waren de uitspraken in het vorige plan betrekkelijk vaag. De grote betekenis van de bijdrage van het onderzoek aan de oplossing van vele op dit terrein liggende problemen werd in de afgelopen periode duidelijk mani-

fest. Het in gang gezette onderzoek op dit terrein zal in toenemende mate aandacht verdienen.

De aangekondigde verschuivingen in het veredelingsonderzoek ter verbe- tering van het teeltmateriaal hebben overeenkomstig het plan 1976-'81

plaatsgevonden. Het bosbeschermingsonderzoek verliep eveneens volgens dit plan.

Het landschapsbouwkundig onderzoek heeft in de afgelopen periode een duidelijk verkennend karakter gehad. Het heeft zich daarbij gericht op:

a. het verwerven van kennis van het landschap (bijvoorbeeld van landschaps-

ecologische, visueel-ruimtelijke, sociaal-wetenschappelijke, economische aspecten):

- onderzoek naar de elementen en patronen in het landschap - onderzoek naar samenhangen in het landschap

- onderzoek naar ruimtelijke veranderingen en processen in het landschap, in het bijzonder naar de gevolgen van het handelen van de mens voor het landschap

- onderzoek naar de betekenis van (veranderingen in) het landschap voor de mens (belevingsonderzoek e.d.).

b. het ontwikkelen van methoden en technieken ten behoeve van het onderzoek:

bijvoorbeeld karteringsmogelijkheden, enquêtetechnieken, classificatiesys temen, computercartografie, kwantitatieve gegevensverwerking.

c. het toepassen van kennis en methoden in de planning en vormgeving, en

(10)

onderzoek naar procedures en theorieën in de planning en vormgeving, zoals:

- het ontwikkelen van uitgangspunten en doelstellingen - het ontwikkelen en evalueren van modellen

- onderzoek naar het proces van planning en vormgeving - onderzoek naar theorieën in de planning en vormgeving.

In de beginperiode werd een belangrijk deel van het onderzoek verricht in opdracht van rijks- en provinciale instellingen en van semi-overheids- lichamen. Dit bood de mogelijkheid voor een snelle start ondanks achterblij- vende ontwikkeling van de personeelsformatie. Bovendien werd de maatschap- pelijke relevantie en de toepasbaarheid van het onderzoek hierdoor versterkt.

Uitsluitend die opdrachten werden aanvaard, die een evenwichtige ontwikke- ling van het onderzoek in de bovengenoemde drie taakvelden mogelijk maakten.

In de meerjarenvisie 1976-'81 werd onder meer gewezen op de noodzaak tot uitbreiding van het financieel-economische onderzoek, voornamelijk be- staande uit: het bedrij fsuitkomstenonderzoek, het marktstructuuronderzoek, alsmede rentabiliteitsonderzoek van verschillende houtsoorten en uitgevoerd door de Sectie Bosbouw van het LEI.

De uitbreiding van het onderzoekprogramma heeft in hoofdzaak betrek- king op ten eerste economische vraagstukken betreffende bosbouw en landschaps- bouw op zowel regionaal als nationaal niveau en ten tweede onderzoek naar de huidige en toekomstige maatschappelijke behoefte naar goederen en diensten/

kwaliteiten waarin het bos en landschap kunnen voorzien.

Deze behoefte aan uitbreiding kwam vooral voort uit nieuwe ontwikke- lingen zowel bij het bos- en landschapsbouwkundig onderzoek, als bij beleids-/

beheersinstanties op het terrein van bos- en landschapsbouw.

Immers, bij steeds meer projecten spelen de economische aspecten van het ruimtegebruik een belangrijke rol. Bij het bosbouwkundig onderzoek is er een duidelijke tendens om praktijkvraagstukken in bredere samenhang op te lossen.

De beleids-/beheersinstanties op het terrein van bos en landschap zijn zich bij de uitoefening van hun verschillende taken steeds meer gaan bedie- nen van het instrument planning. Dit geldt op zowel lokaal als regionaal en nationaal niveau. Daardoor moet naast de bedrijfseconomische ook in toene- mende mate aandacht worden besteed aan nationale en regionale economische

aspecten; (meerjarenplan bosbouw, regionale bosbouwplannen, landschapsstruc- tuurplannen) .

Bovenstaande ontwikkelingen houden nauw verband met het feit dat de behoeften van de samenleving naar datgene waarin bos en landschap kan voor- zien sterk groeiende zijn. Het onderzoek naar deze behoeften is vooral van groot belang voor doelstellingsanalyses in het kader van planningsactivi-

(11)

- 12 -

teiten van verschillende beleids-/beheersinstanties.

In 1978 kon een begin worden gemaakt met het opstellen van het eco- nomisch onderzoekprogramma in bovengenoemde zin. Met de uitvoering van dat programma, dat nauw is afgestemd met dat van de Sectie Bosbouw van het LEI is inmiddels een begin gemaakt.

Het wiskundig statistisch onderzoek heeft een dienstverlenend karakter.

Voor het bosbouw- en landschapsbouwkundig onderzoek richt het zich voorna- melijk op toepassing van bestaande en zonodig op verdere ontwikkeling van:

- statistische methoden en technieken als hulpmiddel voor het verifiëren van samenhangen, en het aangeven van de mate van betrouwbaarheid van be- slissingsmogelijkheden

- programma's en methoden voor dataverwerking met behulp van computers.

Het instituut is tot op heden actief geweest op het terrein van onder- zoek van de bosbouw in ontwikkelingslanden in het kader van internationale samenwerking van de Nederlandse overheid en van internationale organisaties.

De betreffende activiteiten werden meestal uitgevoerd door een beperkt aan- tal medewerkers die voor deze activiteiten ter beschikking werden gesteld.

Na deze algemene opmerkingen zal hierna het onderzoek op themaniveau verder worden uitgewerkt, waarbij achtereenvolgens de bosbouw, de landschap- pelijke beplantingen en het stedelijk groen, de landschapsbouw en de ont- wikkelingssamenwerking aan de orde komen.

2.2. BOSBOUW

2.2.1. Bosclassificatie en bosecologisch onderzoek in relatie tot het men- selijk gebruik

De bostypologie heeft een grote vlucht genomen. In de afgelopen perio- de is er in verschillende regio's met name op de Veluwe, het ISP-gebied en in Midden-Brabant een bostypologie ontwikkeld die voor de karakterisering van het bos in Nederland zeer waardevol is gebleken. Het aantrekkelijke in de ontwikkelde bostypologie is dat de menselijke invloed die in de Nederland' se bossen zo groot is, duidelijk in deze typologie is vervat. Het onderzoek van deze bostypen kan bijdragen tot vermeerdering van het inzicht in de bosecologie, de groei van de bomen en de beleving. Het belevingsonderzoek heeft een begin genomen en zal verder worden uitgebreid.

Gewerkt wordt aan een classificatie en karakterisering van bosgebieden.

Het doel van deze classificatie is het verkrijgen van een overzicht van de

(12)

verschillende boslevensgemeenschappen in ons land; de boseenheden zijn het uitgangspunt voor de bosbouwkundige en de ruimtelijke planning. Als zoda- nig vormen zij do basis van het onderzoek naar de maatschappolijke functie- vervulling van het bos.

Deelonderzoeken hebben betrekking op de vegetatie en fauna in verschil- lende bostypen, het effect van bosbeheer op vegetatie en fauna en op de be- levingswaarde. Deze worden in overleg of in samenwerking mot KTN, S1W (afd.

Openluchtrecreatie) en de hoofdafdeling Landschapsbouw uitgevoerd.

2.2.2. Het onderzoek ten behoeve van bosbouwkundige planning heeft tot doel de ontwikkeling van een planningsmethodiek op bosbedrijfsniveau voor de om- vorming van de huidige naar de op grond van gekozen doelstelling gewenste situatie. Dit onderzoek zal moeten leiden tot een bruikbare methode op grond waarvan het proces van keuzebepaling en consequenties binnen het kader van de mogelijke beheersmaatregelen zichtbaar worden.

2.2.3. Onderzoek naar de groeiplaatseisen van de houtsoorten

Ten aanzien van dit onderzoek is het accent verplaatst van de naald- houtsoorten naar de populieren, minder snel groeiende inheemse houtsoorten en naar meer achtergrondonderzoek op het gebied van de fysiologie en de

hydrologie. Het hydrologisch onderzoek heeft inzicht verschaft over de reac- tie van verschillende houtsoorten op de grondwaterstand en veranderingen daarin.

Het fysiologisch onderzoek is gericht geweest op het gedrag van naald- houtsoorten in hun rusttoestand. Ook het onderzoek naar het gedrag van hout- soorten onder invloed van overmatige bemestingen, zout grondwater, overmatig zink <Hi tekort n.m kopiT hooft bol.uujrl )ko vorder i nqi-n qobockt.

Naast het bepalen van de invloed van yroeiplaat:;;factoren (ten aanzien van douglas, fijnspar en Robusta populier) op de groei worden ook de parasi- taire aantastingen en teeltkundige maatregelen (ten aanzien van groveden, Corsicaanse den, fijnspar, douglas, Japanse lariks, populier, es, esdoorn) op de groei bestudeerd.

2.2.4. Het bosaanlegonderzoek was vooral gericht op de plantsoenkwaliteit en -leeftijd, op de aanlegmethoden en op de verzorging in de eerste jaren.

Een begin werd gemaakt met het onderzoek naar natuurlijke verjonging en de aanleg door bezaaiing.

(13)

- 14 -

2.2.5. Het dunningsonderzoek had betrekking op de jongere fase van de be- plantingen. Daarin is ten aanzien van de standruimtebehoefte van de ver- schillende houtsoorten belangrijk inzicht verkregen.

Een begin is gemaakt met het dunningsonderzoek van de langzaam groei- ende inheemse houtsoorten.

Veel aandacht is besteed aan de relatie tussen stabiliteit en stand- ruimte. Richtlijnen voor de praktijk konden worden ontwikkeld.

2.2.6. De problemen met betrekking tot afvalberging op terreinen, zijn toe- genomen. Voor het bergen van verschillende soorten afvalstoffen is vooral grond (c.q. ruimte) nodig. Het onderzoek is vooral gericht op de mogelijk- heden om terreinen waar zuiveringsslib, drijfmest of huisvuil zijn gestort, te bebossen. Daarnaast worden de mogelijkheden nagegaan van berging in be- staande bossen en beplantingen.

2.2.7. Een toenemend aantal boomsoorten is vooral de laatste jaren in het veredelingsonderzoek betrokken geraakt.

Particuliere activiteiten op het gebied van de veredeling van bomen voor bos- en landschapsbouw zijn voor de meeste boomsoorten geheel afwezig;

de overheid heeft op dit gebied dan ook een taak. Van betekenis blijft het bestuderen van de ontwikkeling van de iepeziekte in Nederland en het bege- leiden van de bestrijding hiervan. Het toetsen van iepen gebeurt op interna- tionale schaal. Andere aspecten van dit werk zijn:

Herkomstonderzoek, kruisen en toetsen van populieren op onder meer resis- tentie tegen diverse ziekten.

Ontwikkeling van aanwezige zaadgaarden van diverse soorten, zoals groveden, douglas, lariks. Studie van het bloei- en oogstverloop. Analyse van de kwa- liteiten der nakomelingen.

Selectie van uitgangsmateriaal van eik, els, berk, es, esdoorn, beuk, pla- taan en boskriek.

2.2.8. In de bosbescherming heeft het fytopathologisch onderzoek zich sterk gericht op de infectiebiologie. Kennis hiervan is noodzakelijk voor het ont- wikkelen van een verantwoorde inoculatietechniek, onder andere van Erwinia salici9 in verband met watermerkziekte en van Xanthomonas populi in verband met populierekanker. Entomologisch onderzoek wordt verricht naar de relaties die er bestaan tussen bosbouwkundige maatregelen en de aantasting door in- sekten. Do jaarlijkse inventarisatie van schadelijke insekten op bomen en struiken in Nederland werd voortgezet.

(14)

2.2.9. Opbrengstonderzoek

D i t (Hidnr^ntik I n i n honfilz.-ink q o r i c h t o p liet b o p n l n n v.*m rjrm>i CMI

houtproduktieniveaus van in Nederland voorkomende houtsoorten, waarbij tot nu toe voornamelijk aandacht is besteed aan: douglas, Japanse lariks, Cor- sicaanse en Oostenrijkse den, Amerikaanse eik en oude klonen van populier.

2.2.10. Bedrijfskundig onderzoek Belangrijke activiteiten zijn:

- ontwikkeling van meer rationele werkmethoden bij de uitvoering van be-

heersmaatregelen binnen zekere ecologische en ergonomische grenzen. Hiermee levert het onderzoek basiskennis op voor het ontwikkelen van doelmatige

werkmethoden ten aanzien van bosaanleg/-verzorging en de houtoogst (lncl.de verwerking en het transport van hout In het. bos) in de boHbouwpraktl )k.

- het testen van machines en werktuigen op hun gebruikswaarde voor de bos- bouw. Hierbij wordt op internationaal niveau samengewerkt met andere insti- tuten. Daarnaast wordt op een breder terrein marktinformatie verschaft als voorlichting.

- onderzoek naar aanleg- en onderhoudskosten van bossen met een specifiek recreatieve functie.

2.2.11. Financieel economisch onderzoek

Naast het in de inleiding van dit hoofdstuk genoemde onderzoek van het LEI, omvat het onderzoekprogramma als belangrijke activiteiten:

- de ontwikkeling van economische evaluatiemethodieken ten behoeve van de planningsactiviteiten op verschillende beleids-/beheersnivoaus.

- verkenning van de toekomstige ontwikkeling van de vraag naar hout in Ne- derland.

Naast deze min of meer op zichzelf staande onderzoeksactiviteiten wor- den bijdragen geleverd aan verschillende onderzoeksthema's van het instituut.

2.3. LANDSCHAPPELIJKE BEPLANTINGEN EN HET STEDELIJK GROEN

Het onderzoek naar de aanleg en verzorging van landschappelijke be- plantingen heeft belangrijke vorderingen gemaakt. Het onderzoek was vooral gericht op het zoeken naar teeltkundig verantwoorde en kostenbesparende methoden. Daarbij zijn resultaten bereikt die nu in de praktijk worden in- gevoerd. Door onderzoek naar de aanlegmethode is meer inzicht ontstaan In

<1P ri'l.ntlp tuSHt'ii <ii< vrfir.'lii 1 lnnrit' W < M k/..inmliPtinn hl | <ic« nnti 1 *^<j m i tl<- In

vlood daarvan op liot üLigon v.in de \w\>] .ml i ng.

Ook van de zijde van de veredeling is meer onderzoek gedaan naar de

verbetering van het teeltmateriaal voor in de landschapsverzorging gebruik-

(15)

16 -

te boomsoorten. Het veredelingsonderzoek heeft zich daarbij vooral gericht op de iep, de berk, de els, de boskriek, de plataan en de es (zie ook

2.2.7.).

Het entomologisch onderzoek heeft voornamelijk betrekking op de aantasting van eiken door de polyfage bastaardsatijnvlinder. Vooral in het zuiden van het land bereikt deze aantasting vaak een zodanige omvang, dat zowel bosbouwkundig en landschapsbouwkundig alsook uit een oogpunt van overlast aan de bevolking van een plaagstatus kan worden gesproken.

Onderzoek naar de relaties die er bestaan tussen het insekt en de waard- plant moet aanbevelingen voor de aanplant opleveren, welke tot een vermin- dering van de aantasting en tot een geringere noodzaak van chemische be- strijding kunnen leiden.

Sinds kort heeft, mede op aandringen van de NRLO, het onderzoek zich gericht op bomen en opgaande beplantingen in de steden. Hier kortweg aange- duid met "stedelijk groen".

Om enig inzicht te verkrijgen in de mate van toepassing van de boomheel- kunde en het verplanten van grote bomen is onder alle Nederlandse gemeenten een enquête gehouden. Tevens wordt onderzoek uitgevoerd naar de behandeling van boomwonden en naar vitaliteitskenmerken bij stadsbomen. De groei en groeiplaats van straat- en laanbomen is een vooraanstaand onderzoeksterrein geworden. Ook aan het effect van beplante en onbeplante geluidswallen en de wijze waarop deze kunnen worden beplant is aandacht besteed.

Voorts is een begin gemaakt met het onderzoek naar methoden van onkruid- beheer in beplantingen anders dan met traditionele onkruidbestrijdingsmidde- len.

2.4. LANDSCHAPSBOUW

Hieronder wordt het uitgevoerde onderzoek behandeld en een globaal beeld gegeven van de accenten die het landschapsbouwkundig onderzoek heeft getoond. Een overzicht wordt gegeven van de hoofdlijnen, gegroepeerd tot een aantal thema's van onderzoek. Het doel van deze groepering is tweeërlei.

Allereerst is het van belang om samenhangende probleemvelden te onderkennen tussen verschillende projecten. Daardoor kan een beeld worden verkregen van de wijze waarop verschillende projecten bijdragen tot het oplossen van ge- lijksoortige problemen. Dit kan weer leiden tot doelgerichter onderzoek.

Een tweede doel is om het huidige onderzoek te vergelijken met vragen zoals die in de praktijk naar voren komen. Een groepering van het huidige onderzoek en van praktijkvragen tot thema's maakt vergelijking en betere onderlinge afstemming tussen onderzoek en praktijk mogelijk.

(16)

2.4.1. Landschapsbouw in landinrichtings- en ruilverkavelingsplannen Dit thema omvat enerzijds onderzoek naar de voorbereiding en opstelling van landinrichtingsplannen, anderzijds onderzoek naar de gevolgen van de uit- voering van ruilverkavelingen voor het landschap. Het onderzoek binnen dit thema richt zich op:

- methoden en technieken van onderzoek en evaluatie

- ontwikkeling van een procedureel kader van planvoorbereiding en planop- stelling

- het ontwikkelen van visueel-ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en randvoorwaarden voor landinrichtingsplannen.

Gestreefd wordt om de verzamelde kennis te integreren in één of meer landinrichtingsmodellen (Midden-Brabant).

2.4.2. Landschapsbouw in stedelijke gebieden en stadsranden

Het onderzoek heeft zich gericht op het formuleren van algemene voor- waarden waaraan de ruimtelijke inrichting van de overgangszone van stad naar platteland moet voldoen, om een optimale bijdrage aan het totstandkomen van een wervend woonmilieu te leveren. Na een literatuurstudie over het begrip bovenwijkse groenvoorziening heeft het onderzoek zich gericht op het typeren van stadsranden naar vorm en ruimtegebruikskenmerken en naar sociaal-geogra-

fische factoren.

2.4.3. Onderzoek ten behoeve van speciale vormen van ruimtegebruik (sectorgebruik)

De projecten binnen dit thema zijn gericht op het ontwikkelen van con- cepten en criteria waaraan de ruimtegebruiksvormen worden getoetst. Per project komen verschillende vormen van ruimtegebruik aan de orde, zoals oliewinning, wegen, hoogspanningsleidingen, bossen en ontgrondingen. Deze problematiek wordt vooral benaderd vanuit landschapsecologisehe en visueel- ruimtelijke invalshoek.

2.4.4. Psychologisch onderzoek naar de betekenis van de ruimtelijke omgeving Dit thema omvat studies naar de waarneming en waardering van verschil- lende landschappen. Nagegaan wordt:

- welke activiteiten en ruimtelijke kenmerken afzonderlijk of in samenhang door individuen worden waargenomen

- in welke mate deze activiteiten en kenmerken worden gewaardeerd - mot welko persoonskenmerken do waarneming on waardering r.amonhnnqon - welke mogelijkheden aanwezig zijn om omgevingspsychologische kennis toe te passen in het opstellen en uitvoeren van plannen.

(17)

- 18 -

2.4.5. Sociologisch en economisch onderzoek in relatie tot (veranderingen in) het landschap

Het onderzoek binnen dit thema is gericht op de samenhang tussen visu- eel-ruimtelijke veranderingen in het landschap en veranderingen in het ge- bruik. Deze veranderingen in het gebruik kunnen liggen in het recreatieve vlak of betreffen bijvoorbeeld landbouwkundige ontwikkelingen. De achter- grond van deze veranderingen worden gezocht in veranderingen in de opvat- tingen van de gebruikers en de toenemende invloed van opvattingen van de- genenen die vanuit de planning invloed op de landschapsvorming hebben

(bijvoorbeeld overheidsinstellingen).

Bij dit thema zijn tot nu toe voornamelijk sociologische factoren in relatie gebracht met visueel-ruimtelijke aspecten.

2.4.6. Onderzoek in de landschapsecologie Onderzoek binnen dit thema omvat:

- het ontwikkelen van een begrippenkader

- het ontwikkelen van methoden voor landschapsecologische beschrijving - studie naar landschapsecologische relaties, dat wil zeggen relaties tus- sen abiotische factoren, biotische factoren en menselijke activiteiten - toepassing van landschapsecologische kennis bij het opstellen en uitvoeren van plannen.

2.4.7. Onderzoek naar de ruimtelijke verschijningsvorm van het landschap Onder dit thema valt het bestuderen van landschapskenmerken en het ont- wikkelen van methoden en technieken om deze te kunnen onderzoeken. Verder wordt gezocht naar methoden om kennis van het landschap toepasbaar te maken in de ruimtelijke planning.

2.4.8. Onderzoek naar procedures en theorieën in de ruimtelijke planning en ontwerp

Binnen dit thema komt onder andere de relatie aan de orde tussen on- derzoek, ontwerp en planning. Het thema omvat ook onderzoek naar het proces van planning en ontwerp alsmede naar technieken en modellen in de ruimte-

lijke planning. Deze laatstgenoemde onderwerpen vinden momenteel echter slechts binnen andere thema's plaats als een deelonderwerp.

(18)

2.4.0. Het ontwikkelen van programma's on methoden voor oomputerverwerkinq van gegevens

Het onderzoek is gericht op:

- ontwikkeling van landinrichtingsmodeHen - verwerking van veqotatiekundiqo qeqovens

- liet (ipcr.it i <>i\ee I e n b r u i k b a a r m a k e n v a n lu»t pr i»g i -anima SYMVil

- karakterisering van hut. rel iëi' met behulp van de Fourier-analyse.

2.5. ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Incidenteel werden deskundigen van het instituut betrokken bij pro- jecten in het kader van de technische hulp aan ontwikkelingslanden.

Deze vaak korte missies hebben tot doel adviezen op te stellen over gewenste of op handen zijnde bosbouwkundige ontwikkelingen.

Het huidige onderzoek is in de volgende onderdelen samen te vatten:

- Het samenstellen van een bibliografie van in Nederland geschreven litera- tuur voor de bosbouw in Indonesië. Deze bibliografie /.al worden gepubliceerd in het Engels en in het Bahasa Indonesia en zal ongeveer 6000 publikaties om- vatten.

- Bosbouw en plattelandsontwikkeling in het bovenstroomgebied van de Kali Konto-rivier op Oost-Java. Het doel van dit project is gericht op een beter gebruik van het land voor de bosbouw, voor de agro-forestry, de landbouw in

dichtbevolkte gebieden. Het instituut heeft in samenwerking met het Staatsbos- beheer het project voorbereid hetgeen wordt uitgevoerd door een team van des- kundigen van laatstgenoemde dienst. Het instituut heeft daarbij een ondersteu- nende functie.

- Samenwerking met Braziliaanse bosbouworganisaties op het gebied van de

landclassificatie voor industriële bosbouw en de daarmee samenhangende proble- men betreffende de introductie van houtsoorten, het onderzoek naar de eisen van de houtsoorten en het groeiplaatsonderzoek. De samenwerking is reeds in 1963 begonnen en wordt nu afgesloten. Het werk wordt voortgezet door de Federale Bosbouwdienst en de Bosbouwfaculteit van de universiteit van Parana in Curitiba alsmede door het Boswezen van de staat Sao Paulo. Het instituut ondersteunt de activiteiten.

- Bosbouwkundig onderzoek ten behoeve van het realiseren van dorpsbossen in Opper Volta. Dit project wordt door een van de medewerkers van het instituut

in samenwerking met enkele andere internationale organisaties uitgevoerd.

- Advisering van hot Forestry Department van het. Ministry of Agriculture van Mozambique met betrekking tot het opzetten van bossen voor produktie van brandhout, het opzetten van herkomstenonderzoek en een selectieprogramma ge-

richt op snelgroeiende exoten.

(19)

- 20 -

3. VOOR HET ONDERZOEK BELANGRIJKE ONTWIKKELINGEN

Vanuit de bosbouw worden de maatschappelijke ontwikkelingen uit twee invalshoeken bekeken

a. de maatschappelijke behoeften waarin het bos voorziet of zal moeten voorzien

b. de middelen die de maatschappij ter beschikking zal stellen aan de bosbouw om die voorziening in behoeften te realiseren.

Maatschappelijke behoeften Aan behoeften worden onderkend:

- grondstoffenproduktie (hout), alsmede faciliteiten/kwaliteiten op het gebied van

. openluchtrecreatie

. natuurbehoud en milieubescherming.

Gangbare beschouwingen hierover reiken over het algemeen nauwelijks verder dan de constatering dat de huidige schaarste aan deze goederen/kwa- liteiten in de toekomst nog aanmerkelijk zal toenemen.

Een goed inzicht omtrent omvang en kwaliteit van deze behoefte verder gedifferentieerd naar tijd en ruimte (lokatie) ontbreekt. Vandaar dat hier zal moeten worden volstaan met het vermelden van algemene indicaties.

Grondstoffen (hout)

Het aandeel van de Nederlandse houtproduktie bedraagt slechts ca. 0%

van het totale verbruik. Dit percentage is de afgelopen jaren gedaald als gevolg van een toenemend verbruik bij een vrij constante produktie. Schat- tingen over het toekomstig verbruik gaan in de richting van 24 min m re

(re = rondhout equivalent) in 2000, hetgeen een verdubbeling zou betekenen van het verbruik in 1975. De voorziening middels import zal steeds moeilij- ker worden als gevolg van het toenemend houttekort in de wereld en de po- sitie van de betalingsbalans.

Het benutten van de houtproduktiemogelijkheden van bestaande en nieuw aan te leggen bossen, bezien in samenhang met de eisen die de andere func- ties stellen, wordt dan ook als een noodzaak onderkend.

Recreatie

De betekenis van bossen voor de openluchtrecreatie neemt steeds meer toe. Belangrijke oorzaken hiervan zijn onder andere de toenemende vrije tijd, de behoefte aan meer verscheidenheid in recreatiemogelijkheden en toe- nemende belangstelling voor v.ikantie in eigen land, de verschraling van het stedelijk leefmilieu.

(20)

Het ruimtelijk ordeningsbeleid met betrekking tot stedelijke gebie- den, is gericht op beperking van de mobiliteit en tracht een verstedelings- structuur te creëren waarbij aan te loggen bossen oon belangrijke rol spe- len met name ten behoeve van de recreatie. Dergelijke bossen stellen spe- ciale eisen met betrekking tot samenstelling, omvang, situering en toegan- kelijkheid.

Natuurbehoud en milieubescherming

De behoefte aan natuurbeleving van de mens is sterk groeiende. Belang- rijke aanwijzingen hiertoe zijn onder andere de toenemende populariteit van verschillende belangen-verenigingen en het optreden van allerlei actie- groepen op dit gebied. Ook in het menselijk handelen is een toenemende aan- dacht voor natuur en milieu te constateren. De functie van bossen in deze wordt steeds belangrijker als gevolg van het feit dat andere vormen van grondgebruik in het landelijk gebied - met name de landbouw - steeds minder mocjoH jkhodon hlctlon tot. i niit.mdhoudi n<) i<n ontwikko I I n<| v.in n/it nnr t i )k<* kw.i- li teitun.

Bosbeleid/-beheer gericht op ontwikkeling van verscheidenheid binnen natuurlijke levensgemeenschappen en tussen de levensgemeenschappen onder-

ling wordt dan ook van groot belang geacht zowel uit natuurwetenschappelijk oogpunt als voor de confrontatie van de recreërende mens met de natuur.

Er is toenemende aandacht voor bossen en beplantingen als gebruiksele- ment van het landschap als uitdrukking van verscheidenheid in vormen van ruimtegebruik (zie verder landschapsbouw).

Zoals reeds opgemerkt bestaat er weinig concreet inzicht in de omvang en kwaliteit van genoemde maatschappelijke behoeften.

Hot is echter duidelijk dat hot behoeftennivoau van hot dichtbevolkte doch bosarme Nederland het potentiële aanbodsniveau van bosbouwzijde verre overtreft.

Maatschappelijke middelen

De aard van de te vervullen functies door de bosbouw, gestoeld op boven- genoemde maatschappelijke behoeften, brengt met zich mee dat naast particu- liere inspanningen ook de overheid een belangrijke rol speelt bij de reali- sering daarvan. Deze rol zal verder toenemen in de toekomst. De huidige ta- ken van onder andere verschillende departementen zoals MvL, RO, CRM, EZ zijn hiervan een voorbeeld.

De belangrijkste middelen die daarbij worden gehanteerd zijn van wette- lijke/planologische en financiële/fiscale aard.

(21)

- 22 -

Wettelijke en glanologische middelen

Maatregelen in het kader van zowel de beheerswetgeving als ruimtelijke ordening zijn volop in ontwikkeling. Beslissingsprocessen in deze stellen steeds hogere eisen aan goede belangenafweging, niet alleen door onze ge- compliceerde maatschappij maar tevens door het gecompliceerde karakter van het bos vanwege de meervoudige functievervulling. Een dergelijke functiever- vulling vergt een geïntegreerde belangenafweging.

Financiële aspecten

f>' JxMicird«' financial ('conorni r.cho positie van de bosbouw is voldoende bekend.

De commercieel verkregen middelen door middel van houtverkoop zijn ontoereikend voor de duurzame instandhouding van het bos, laat staan voor een optimale meervoudige functievervulling.

Ondanks het feit dat. financieel-economische bedrijfsresultaten in de toekomst verbeterd kunnen worden door inspanning met betrekking tot de marketing van hout als kostenbesparende werkmethoden, zal in de toekomst een toenemende financiële bijdrage van de overheid worden gevergd.

Een maatschappelijke doelstelling die in dit verband aandacht verdient, betreft het bevorderen van de werkgelegenheid. In afwijking van vele andere maatschappelijke sectoren biedt de bosbouw gelet op bovengenoemde functies, nu en in de toekomst mogelijkheden voor additionele werkgelegenheid.

Maatschappelijke ontwikkelingen van belang voor het onderzoek ten behoeve van landschapsbouw

Beschouwen we nu de vraagstukken met betrekking tot de ruimtelijke pro- cessen dan kan in het algemeen worden gezegd dat deze toenemen in omvang

en complexiteit. Ook is het zo dat het maatschappelijk bewustzijn van deze vraagstukken zich verbreidt en versterkt. Te verwachten is een toenemende concurrentie om de ruimte en het zoeken naar mogelijkheden om verschillende vormen van ruimtegebruik functioneel en ruimtelijk met elkaar te combineren.

Tevens is te verwachten dat binnen de landbouw als belangrijke drager van landschappelijke kwaliteiten de processen van de afgelopen jaren zich zullen voortzetten, zij het in geringer tempo. Dit betekent een afnemende werkgelegenheid, verhoging van de arbeidsproduktiviteit, een aanhoudende schaalvergroting van bedrijven, intensivering en toenemende specialisatie.

Dit komt tot uiting in actuele beleidsvisies. Een inzicht is nodig in de gevolgen van het overheidsbeleid en de mogelijkheden van de overheid en burgers om maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen in de gewenste richting te sturen. In het bijzonder betreft dit de ontwikkeling en het

(22)

het beleid ten aanzien van:

- de ruimtelijke ordening (nota Landelijke Gebieden, Structuurvisies)

- de landinrichting, de landbouw en bosbouw (Landinrichtingswet, Beheerswet) - het natuur- en landschapsbeheer en bosbeheer (Nationale landschappen, Relatienota)

- afzonderlijke activiteiten, zoals verstedelijking, aanleg en beheer van stedelijk groen, ontgrondingen, afvalberging, openluchtrecreatie, energie

(voorzieningen).

Van groot belang bij bovenstaande ontwikkelingen is het onderkennen van andere maatschappelijke krachten,die hierop terugkoppelende invloed hebben, ook al zijn deze vooralsnog gering van omvang en schaal (alterna-

tieve landbouw, agrarische jongeren, mens- en milieuvriendelijk ondernemen).

Deels speelt de overheid hierop met onderzoek reeds in (overlegorganen, al- ternatieve landbouw).

Bij de voornemens inzake de bestemming, de inrichting en het beheer van de ruimte komt de vraag naar vorm en structuur van het landschap meer en

meer aan de orde. Daarbij gaat het om de vraag welke landschapselementen

belangrijke landschapsecologische, cultuurhistorische en/of andere beteke- nisaspecten hebben en om de vraag op welke wijze door landschapsbouw vorm

kan worden gegeven aan ruimtelijke functies in relatie met de bestaande en gewenste ruimtelijke structuur. Lag in het verleden het accent meer op een benadering van het landschap vanuit bepaalde sectoren, nu is er meer aan- dacht voor het landschap als basisstructuur.

Een nadere precisering deze landschapsbouwkundige plannings- en vorm- gevingsvraagstukken komt onder meer tot uiting in landschapsbouwkundige bijdragen tot het verwerven van inzicht in

- de landschappelijke consequenties van veranderingen in bestemming, in- richting en beheer van de ruimte

- de problematiek van scheiding en verweving van functies in het landelijk gebied

- de verweving van stedelijke en landelijke functies in gebieden binnen de stedelijke invloedssfeer.

Bij de ontwikkelingssamenwerking, gericht op de bestrijding van de ar- moede en de honger in de wereld, is verbetering en instandhouding van hot ecologisch evenwicht in het leefmilieu van betekenis. In de 70er jaren zijn vele studies verricht over de menselijke nederzettingen, over water en

woestijnvorming, terwijl ten behoeve van de Nederlandse ontwikkelingssamen- werking in 1978 door de Nationale Adviesraad Ontwikkelingssamenwerking een advies "Ecologie in Ontwikkelingssamenwerking"werd uitgebracht. Ruim 50%

van de mensheid woont in stroomgebieden waarin zich problemen voordoen ten aanzien van de bodembescherming en de hydrologie. Verregaande ontbossing

(23)

- 24 -

heeft ertoe geleid dat het ecologisch evenwicht ernstig is gestoord. Extre- men van overstromingen en droogte nemen sterk toe. Tekort aan brandhout

leidt: tot. vers turk tu vernielingen van bossen en bomen en de produktivi.teit van de gronden voor voedselgewassen neemt af. Op dit terrein levert de bos- bouw IM> I .iiHjt i ike hi )iit,i()cii voor verhel et I IH| v.in hel li'c Hul 1 i eu . Deze verbe-

tering heeft enerzijds betrekking op de waterhuishouding en de bodemkwali- teit en anderzijds op het verhogen van de hoeveelheid hout ten behoeve van energie en wonen.

Het tweede gebied waar de bosbouw in de ontwikkelingssamenwerking een belangrijke bijdrage kan leveren, is de bebossing van gedegradeerde gronden en van niet-bosgronden die potentieel voor bosbouw geschikt zijn. Dergelijke activiteiten zijn uitermate belangrijk omdat daarmee de druk op de nog in

tact zijnde tropische regenbossen als gevolg van voortdurend toenemende hout- schaarste wordt weggenomen.

(24)

4. DE HOOFDLIJNEN VAN HET ONDERZOEKPROGRAMMA 1982-'06

4.1. INLEIDING

De vraagstukken waarvoor beleids-/beheersinstanties werkzaam op het ge- bied van de bos- en landschapsbouw zich geplaatst zien zijn de laatste jaren veel complexer geworden. Zoals volgt uit hoofdstuk 3 wordt dit onder andere veroorzaakt door de veelzijdige en omvangrijke functies, welke bos en land- schap dienen te vervullen op grond van maatschappelijke behoeften, doch waar- in maar ten dele kan worden voorzien.

Bovendien zijn bij het beleid en beheer, gezien de aard van deze func- ties, veel maatschappelijke groeperingen betrokken, hetgeen de besluitvor- ming ook complexer maakt.

Als remedie hiervoor wordt in de praktijk op de verschillende beleids-/

beheersniveaus steeds meer gebruik gemaakt van het instrument planning.

Deze ontwikkeling zal zich in de toekomst ongetwijfeld voortzetten.

Mede in dit licht moet de vraag naar aanleiding van de in hoofdstuk 3 gesignaleerde maatschappelijke ontwikkelingen, betreffende de stand van zaken ten aanzien van de benodigde wetenschappelijke kennis, worden bezien.

Aan een verdieping van thans beschikbare kennis omtrent patronen en processen van bosecosystemen is dringend behoefte.

Evenzeer dient de kennis met betrekking tot de vraag, in hoeverre meer- voudige functievervulling van het bos kan worden gerealiseerd te worden ver- groot.

Met de teelt van kwaliteitshout in samenhang met andere bosfuncties bestaat nog weinig praktijkervaring.

Wat betreft de landschappelijke beplantingen moet meer inzicht worden verkregen in de wijze waarop de ontwerpdoelstellingen zowel biologisch tech- nisch als economisch kunnen worden gerealiseerd.

Het stedelijk groen is een vrij nieuw werkterrein waarvoor geldt dat de kennisontwikkeling nog in een beginstadium verkeert.

Voor het landschapsbouwkundig onderzoek in de toekomst is het gewenst een indruk te verkrijgen van ontwikkelingen en onderzoeksvragen, zoals die in de praktijk naar voren komen en waaraan het landschapsbouwkundig onder- zoek een bijdrage zou kunnen leveren. Hiervoor werd een vraag-onderzoek ver- richt.

De vragen zijn hierbij opgespoord via twee ingangen. Enerzijds door uit jaarverslagen, rapporten, notities en dergelijke, zelf een selectie van onderzoeksvragen te maken. Anderzijds door bij instellingen en particu-

(25)

- 26 -

liere bureaus een peiling te houden omtrent hun problemen en vragen op het gebied van landschapsbouw. De middels deze peiling verzamelde onder- zoeksvragen kunnen worden gegroepeerd tot een aantal onderwerpen. Er blijkt een verwantschap te bestaan met de geënquêteerde doelgroepen.

Een overzicht van deze onderwerpen en deze samenhang wordt hieronder weergegeven.

Onderwerpen/landschapsbouwkundige vragen met betrekking tot

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

landbouw, landinrichting/

ruilverkaveling

planvorming binnen het kader van de wet R.0.

2.1. in landelijke gebieden 2.2. in stedelijke gebieden

en stadsranden

planning van een bepaalde vorm van ruimtegebruik

milieu-effect-rapportering (MER)

landschapsbeheer

planni ngsprocedure s

6.1. landschapsstructuurplan 6.2. overige planvorming besluitvorming/inspraak en voorlichting

(inter)disciplinair onderzoek verwerking van gegevens

Doelgroepen

- vnl. Min. L.& V., LD, SBB, particuliere bureaus

- vnl. Min.VRO, PPD's, gemeenten, particuliere bureaus

- gemeentelijke stedebouwkundige diensten en plantsoendiensten, particuliere bureaus

- diverse doelgroepen

- vnl. sectorbeleid (bijv.Min.CRM en Verkeer en Waterstaat), bedrijven

- vnl. Min.VOMIL, particuliere be- drijven

- vnl. Min.CRM, Min. L.& V., LD, SBB en DBL

- vnl. SBB en PPD's, particuliere bureaus

- diverse planningsinstanties - diverse doelgroepen

- diverse doelgroepen - diverse doelgroepen

Uit het vraagonderzoek blijkt, dat de meeste vragen verband houden met onderwerpen van brede strekking, te weten landbouw, landinrichting/ruilver- kaveling en ruimtelijke ordening, zowel in de stedelijke randgebieden als in het landelijk gebied.

De meer gerichte onderwerpen recreatie, milieu-effectenrapportering (MER), landschapsbeheer, planvormingsprocedures, landschapsecologisch en visueel ruimtelijk onderzoek vormen een soort gemiddelde.

Vraagstukken met betrekking tot specifieke onderwerpen zoals natuur-

(26)

beheer/bosbouw, wegen/infrastructuur, stedelijk groen, landschapsstructuur- plan en gegevensverwerking scoren laag. Hierover zijn expliciete vragen

gesteld, maar deze kunnen wel naar voren komen bij uitwerking van andere breder georiënteerde onderzoeksvragen. Zo kunnen algemene vragen met be- trekking tot stadsranden aanleiding geven tot onderzoek naar wegen/infra- structuur, stedelijk groen, bosbouwkundige problemen.

Uit hetgeen aan onderzoek werd gedaan en hetgeen aan onderzoeksbehoefte kon worden opgespoord is een aantal brede onderzoeksthema's geformuleerd, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen direct op een bijdrage tot de oplossing van planningsvragen ingesteld onderzoek en het theoretisch/

methodologisch gericht onderzoek.

Dit houdt verband met het probleem waarmee het landschapsbouwkundig onderzoek bij de start te kampen heeft gehad, namelijk een onvolkomen fun- damenteel wetenschappelijke basis. Dit probleem is nog niet geheel tot op- lossing gekomen. Ten aanzien van de natuurwetenschappelijke disciplines in het landschapsecologisch onderzoek kan in de intensieve samenwerking met andere onderzoeksinstellingen, in de Werkgemeenschap Landschapsecologisch Onderzoek (WLO) een positieve ontwikkeling worden verwacht.

Op het sociaal wetenschappelijk onderzoeksveld is helaas van een der- gelijke positieve ontwikkeling nog geen sprake. Met name het fundamenteel omgevings-psychologisch onderzoek verkeert nog geheel in het stadium van individuele eerste pogingen.

Ten aanzien van de vormgevende en plannende disciplines moet hetzelfde worden gezegd. Ook hier moet gewezen worden op de toenemende onderwijs- belasting van de wetenschappelijke medewerkers op universiteiten en hoge-

scholen als een belemmerende factor voor de ontplooiing van fundamenteel onderzoek.

Voor de komende periode zal het landschapsbouwkundig onderzoek naast het toegepast onderzoek aandacht moeten blijven besteden aan fundamenteel op toepasbaarheid gericht onderzoek. Hierop wordt ingespeeld door het.formu- leren van theoretische en methodologische vraagstukken als afzonderlijke onderzoekonderwerpen naast op toepasbaarheid gericht onderzoek naar plan- nings vraags tukke n.

Ten aanzien van het economisch onderzoek werd in hoofdstuk 3 gewezen op het feit dat er onvoldoende inzicht bestaat in de omvang en kwaliteit van de behoeften waarin het bos moet (gaan) voorzien.

Een goed inzicht in deze behoeften nader gedifferentieerd naar tijd en locatie wordt node gemist bij de verschillende planningsactiviteiten.

Tevens dient hierbij meer aandacht te worden geschonken aan de financieel economische aspecten.

Dit geldt niet alleen voor de bosbouw, maar ook voor de landschapsbouw;

economische activiteiten oefenen grote invloed uit op de gebruiksmogelijk-

(27)

28 -

heden van ruimte. Bij de verschillende ruimtelijke planningsactiviteiten op het terrein van het bestemmen, inrichten en beheren is het dan ook nood- zakelijk aandacht te besteden aan de processen betreffende economische be- drij vigheden en ruimtegebruik.

Een belangrijke taak van het economisch onderzoek in de toekomst be- treft de ontwikkeling van geëigende economische evaluatiemethodieken ten behoeve van de planningsactiviteiten. Dit geldt zowel voor de bosbouw als de landschapsbouw. Een belangrijke handicap hierbij vormt dat het fundamen- teel gerichte wetenschappelijk onderzoek hiervoor nog geen voldoende theore- tische basis heeft opgeleverd, waar het goederen en diensten/kwaliteiten betreft waarvoor geen commercieel prijsmechanisme bestaat.

Verschillende ontwikkelingen binnen hot onderzoek, zoals meer complexe vraagstukken, hogere eisen ten aanzien van onderzoeksresultaten etc. hebben belangrijke gevolgen voor de verdere ontwikkeling van zowel statistische methoden en technieken als programma's voor computermatige dataverwerking.

Zo zal om verschillende redenen de dataverwerking in de toekomst meer door niet-specialisten (onderzoekers) moeten plaatsvinden. Dit stelt nieuwe eisen aan de programmatuur.

Een nieuw vraagstuk dat grote aandacht verdient betreft de standaardi- satie van meetmethoden binnen het bosbouwkundig onderzoek.

4.2. BOSBOUW

4.2.1. Bosclassificatie en bosecologisch onderzoek in relatie tot het menselijk gebruik

Dit onderzoek zal een belangrijke plaats innemen. De op dit moment ter beschikking staande typologie zal worden uitgewerkt, waarbij de bodem, de waterhuishouding, het actuele beheer, de bossamenstelling en de vegetatie en fauna van belang zijnde criteria zijn.

Bovendien zal een typologie voor het gehele Nederlandse bos worden ont- wikkeld. Op basis van de typologie wordt een classificatie opgezet, waarvan de betekenis voor de houtproduktie, de beleving, de recreatie, het natuur- beheer etc. nader zal worden onderzocht. Op basis van de aldus vastgestelde geschiktheden van het bos voor verschillende doeleinden, zullen de resulta- ten bijdragen tot een objectieve afweging van de bosbouwkundige belangen in de ruimtelijke ordening, de waterhuishouding en de bestemmingsplannen. Voor de regionalisering van het bosbouwbeleid is dit onderzoek van essentieel belang.

(28)

4.2.2. Bosreservaten

Het beleidsvoornemen om te komen tot de aanwijzing van bosreservaten met als oogmerk meer inzicht te verkrijgen in natuurlijke processen zal slechts zin hebben indien dit inzicht door wetenschappelijk onderzoek wordt ontwikkeld.

Naast inventarisatie zullen alle daarbij optredende ecologische proces- sen nauwlettend moeten worden geregistreerd om op den duur daaruit aanwij- zingen voor het beheer te kunnen afleiden.

Het onderzoekprogramma hiervoor zal in de komende periode worden op- gezet.

4.2.3. Onderzoek ten behoeve van de bosbouwkundige planning

Meer inzicht wordt gevraagd in planningsvraagstukken zowel voor de korte, de middenlange als lange termijnplanning. In dit kader wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een planningsmethodiek op bedrijfsniveau die ver- der bruikbaar moet worden gemaakt voor meer algemene toepassing. Het is ge- bleken dat dit complexe vraagstuk, waarbij automatische dataverwerking een belangrijk hulpmiddel kan zijn, op modelmatige wijze moet worden aangepakt.

Hiertoe zullen met de computer uitvoerbare simulatietechnieken moeten worden ontwikkeld teneinde de consequenties van maatregelen zowel in arbeidstech- nisch en economisch als in teeltkundig opzicht te kunnen overzien. Het ge- schikt maken van zulk een programma voor de praktijk, zodat het beheer in staat kan worden gesteld de best mogelijke beslissingen te nemen, zal een belangrijk deel van het betreffende onderzoek uitmaken.

Een dergelijk programma zal dan ook voortdurend met de nieuwste gege- vens moeten worden gevoed, terwijl ook andere functies van het bos dan de houtproduktie er een plaats in moeten kunnen vinden.

4.2.4. Aanleg van nieuwe bo:;sen

De voorgenomen bosuitbreiding blijft de aandacht van het onderzoek vragen. In het bijzonder zal de layering van de boüü.unoiiMtril Ing van de

pionierfase tot de op de geïntegreerde functies van houtproduktie, recrea- tie, natuurbeheer en landschap gerichte eindfase verder worden bestudeerd.

In dit verband zal ook het onderzoek naar de groei en ontwikkeling van bos op veen- en kleigronden, opgespoten terreinen en vuilstorten wor- den voortgezet. Bijzondere aandacht daarbij heeft de samenhang van de hout- soortenkeuze, de bosontwikkeling en gezondheid enerzijds en de kwaliteit en kwantiteit van het grondwater anderzijds.

Bij de nieuw aan te leggen bossen in het westen van het land zal het

accent sterk op de recreatie-functlo liggen. Dit roopt een aantal specifieke onderzoeksvragen op met betrekking tot inrichtings- en beheersaspecten.

(29)

- 30 - 4.2.5. Verjonging van bossen

Bij het streven naar meer natuurlijkheid zal het onderzoek van natuurlij- ke verjonging of verjonging door bezaaiing een belangrijke plaats innemen.

In de afgelopen periode is daarmee een begin gemaakt, maar voor verschillende boomsoorten is verder onderzoek nodig naar de factoren die bepalend zijn voor het slagen van de verjonging.

Verjonging door beplanting zal hiernaast steeds van belang blijven. Bij het onderzoek zal vooral aandacht worden besteed aan plantmateriaal dat aan bej paalde kwaliteitseisen voldoet en sneller - dus goedkoper - kan worden gepro- duceerd.

Afhankelijk van de ontwikkelingen in de sector van de bosplantsoenkweke- rij kan daarbij mogelijk van containerplanten gebruik worden gemaakt.

Het veelzijdig gebruik van het bos en de daarmee gepaarde gaande wens tot omloopverlenging biedt goede mogelijkheden tot de produktie van kwaliteitshout De consequenties die dit heeft voor de bosverjonging zijn slechts globaal be-i kend. In verband hiermee zal hernieuwde aandacht nodig zijn voor de keuze van het plantverband, het uitgangsmateriaal en de verzorging in de jonge cultuur.

4.2.6. Onderzoek van de groeiplaatseisen van de houtsoorten

Het onderzoek naar de invloed van het bos op de bodem en van de bodem op het bos houdt een hoeveelheid van onderwerpen in, onder andere:

- veranderingen in de bodem van gebieden met slechts een of twee generaties boa (IJssolmeerpoldergrondon, voormalige heidegronden)

- veranderingen in de minerale voeding als gevolg van veranderingen in de bodera

- gevolgen van oogstmethoden (onder andere de boommethode (full-tree logging)?

Met dit onderzoek dat bijdraagt aan het bosecologisch onderzoek is een begin gemaakt.

Het lopende onderzoek, dat in de komende jaren zal worden voortgezet en zonodig uitgebreid, is als volgt samen te vatten.

Het onderzoek van de groeiplaatseisen houdt in het vaststellen van de relaties tussen de groeiplaatsfactoren en de groei en ontwikkeling van hout- soorten.

Het hydrologisch onderzoek naar de invloed van de grondwaterstand op de groei van het bos wordt voortgezet. Meer aandacht zal worden besteed aan de relatie tussen vochtvoorziening en groei.

Het grondwaterdalingsonderzoek is tot nu toe door gebrek aan mankracht weinig op gang gekomen. Hieraan zal in de komende periode zo mogelijk meer tijd worden besteed.

Het bodemverbeterings- en bemestingsonderzoek naar de toepassing van drijfmest zal zolang worden voortgezet totdat voldoende informatie over lange termijneffecten is bereikt. Problemen van afvalstoffen (zuiverings- slibsoorten) zullen onder andere wegens de zware-metalen-problematiek, de

(30)

aandacht blijven vragen omdat ook daarvan de lange termijn-effecten onbe- kend zijn.

Een gebied dat meer aandacht zal vragen is het onderzoek dat is gericht op de instandhouding van de bodemvruchtbaarheid, voorlopig toegespitst op verbetering van de N-voorziening.

Het onderzoek naar de relatie van bodem en vegetatie is van belang om- dat hiermede inzicht kan worden verkregen in de kwaliteit van de groeiplaats.

Tot nu toe is hieraan alleen incidenteel aandacht besteed.

Het onderzoek naar het gedrag van naaldhoutsoorten (fijnspar) tijdens de rusttoestand wordt voortgezet.

In de nabije toekomst zal het onderzoek worden uitgebreid door aandacht te geven aan de volgende problemen, in samenwerking met anderen:

- hogere hout- en drogestofproduktie, onder andere ten behoeve van energie- opwekking

- als onderdeel hiervan is te noemen de teelt van hoogproducerende soorten respectievelijk klonen in korte omlopen

- het vaststellen van de groeiplaatseisen van nieuwe rassen.

4.2.7. Het dunningsonderzoek

Er wordt reeds geruime tijd aandacht besteed aan de relatie tussen standruimte, groei en houtproduktie van boomsoorten als groveden, Corsi- caanse den, fijnspar, douglas, Japanse lariks, populier, es en esdoorn. De reeds bestaande proefvelden, waarin gedurende een groot aantal jaren metin- gen moeten worden gedaan, zullen nog veel aandacht opeisen. Bij de beoor- deling van de onderzochte dunningsmethoden zullen arbeidstechnische en kos- tenaspecten meer aandacht moeten krijgen. Verdere uitbreiding van het onder- zoek, gericht op de produktie van kwaliteitshout in een lange omloop, is

gewenst. Ook zal meer dan voorheen aandacht moeten worden besteed aan de groei en de wijze van behandeling van gemengde opstanden.

Getracht zal moeten worden de processen van onderlinge beïnvloeding en competitie tussen bomen van verschillende soorten in groeimodellen weer te geven.

Het in ontwikkeling zijnde programma voor de simulatie van de groei van individuele bomen in opstanden zou hiertoe uitgebreid en verfijnd moeten worden. Het is van belang erop te wijzen dat dergelijke simulatie-program- ma's niet alleen bedoeld zijn om onderzoeksvragen snel en doelmatig op te lossen, maar evenzeer dat ze in de praktijk gebruikt zullen kunnen worden om het groeiproces in de opstand te begeleiden en te sturen. Dit is vooral be- langrijk bij de teelt van kwaliteitshout. Daarnaast zal het onderzoek zich ook richten op massaproduktie (eventueel ten behoeve van energievoorziening) door mono-culturen met korte omloop.

(31)

- 32

De boomsoorten waarover het hierbij gaat zijn bijvoorbeeld populier, els, lariks en groveden, waarbij afhankelijk van de toepassing van het

hout (papier, spaanplaat, energie) verschillende teeltsystemen (plantaf- standen, omlopen) aangehouden kunnen worden.

4.2.8. Oogstonderzoek

Teeltkundige aspecten van de oogst zijn nog slechts in beperkte mate in het onderzoek betrokken geweest. Naast het reeds gestarte onderzoek naar de invloed van de boommethode op de groeiplaats zal meer aandacht worden geschonken aan de invloed van de grootte en de ontstaanswijze van de ver- jongingsvlakte op de groeiplaats en de groei van verjongingen van verschil- lende houtsoorten.

4.2.9. Veredeling van teeltmateriaal ten behoeve van de bosbouw

Ter verbetering van het teeltmateriaal voor de bosbouw zal het lopende veredelingsprogramma worden voortgezet.

4.2.9.1. Loofbomen

Populier

Van zwarte en balsempopulieren zijn vanaf begin 1977 geen nieuwe zaai- lingen voor verdere selectie geproduceerd. Het onderzoek zal zich richten op een beperkt aantal hoogwaardige klonen met als reserve een honderdtal, waar- uit vervangers kunnen worden gekozen.

Het onderzoek naar de produktie van genetisch hoogwaardig zaad van es- pen (Populus tremula) is op aandringen vanuit de praktijk hervat.

Voor de overige ook voor de bosbouw belangrijke houtsoorten wordt hier verwezen naar paragraaf 3.

4.2.9.2. Naaldbomen

De bestudering van bloei, kegeldracht en zaadproduktie in de zaadgaar- den groveden en lariks zal worden voortgezet, evenals de toetsing van nako- melingschappen van individuele klonen uit de zaadgaarden en van de zaadgaar- den als geheel. Een en ander zal het inzicht over produktiviteit van de

zaadgaarden en kwaliteit van het geproduceerde zaad verdiepen en kan lei- den tot selectieve dunning van klonen in zaadgaarden.

Het zaadgaarden-programma van douglas zal zowel in Nederland als in Frankrijk worden afgerond. Voorts zal een bescheiden zaadgaard Pinus nigra Koekelare worden aangelegd, waarvoor het materiaal uit België zal worden betrokken.

Het onderzoek aan de 400 fijnsparklonen zal in kwekerij en veldproeven worden voortgezet.

(32)

Zodra een goede methode ter vegetatieve vermeerdering door stek van roestresistente vijfnaaldige denneklonen is ontwikkeld, zal het voorhan- den zijnde materiaal op ruimere schaal worden vermeerderd en getoetst.

Wat betreft de Sitkaspar zal naar samenwerkingsmogelijkheden met an- dere landen worden gezocht. Op grond van de in deze periode te verwachten resultaten van het herkomstenonderzoek zal bekeken moeten worden of voor de toekomst leverantie, van zaad van zaadopstanden of zaadgaardon van bepaalde herkomsten uit nabuurlanden zeker kan worden gesteld. Een aanvullende toet- sing van dit materiaal zal nodig zijn.

Tn do komende periode /.ni fle toetninq vnn Ablos gmndlrs in veldproeven ter hand worden genomen. Ter verbreding van de houtsoortenkeuze wat Abies betreft zal een bescheiden herkomstenonderzoek van A. procera en A. alba

in uitvoering worden genomen.

4.2.9.3. Weefselkweek

Een onderzoek is opgezet naar de vermeerdering van douglas in vitro.

Op vrij korte termijn kan het onderzoek naar endogene gradiënten in douglas- bomen worden afgesloten.

Getracht moet worden de opgedane ervaring ook ten dienste te stellen van het onderzoek van andere boomsoorten dan douglas. Immers, culturen in vitro openen, zoals bij douglas is gebleken, volledig nieuwe mogelijkheden voor het fysiologisch onderzoek ten behoeve van teeltvraagstukken in de bosbouw. Tenslotte kan een vitro-cultuur niet worden gemist voor de op- zet van genenbanken.

4.2.9.4. Genenbescherming

De veredeling ten behoeve van bos- en landschapsbouw moet in de aller- eerste plaats kunnen beschikken over materiaal, dat in eigen land goed is aangepast aan klimaat en bodem, dat wil zeggen materiaal van inheemse oor- sprong of materiaal, dat zo lang geleden is geïmporteerd, dat de nakomelingen ervan zich mettertijd door natuurlijke selectie aan de Nederlandse omstandig- heden hebben aangepast.

Daarnaast werkt de veredeling ook met buitenlands materiaal: zaden, plantedelen, planten of stuifmeel. Dergelijk materiaal is vaak met veel kos- ten en moeite verzameld, bijvoorbeeld door een éénmalige inzamelingsactivi- teit. Inzamelen van materiaal van dezelfde herkomsten in het gebied van oor- sprong is later meestal niet meer mogelijk.

Tenslotte produceert de veredeling door kruising individuele bomen, die op hun bruikbaarheid worden getoetst of die als ouders voor volgende ge-

(33)

34 -

neraties kunnen dienen.

Het is van groot belang, dat zowel inheemse als buitenlandse alsmede eigen waardevolle collecties en producties van individuele bomen en popula- ties bowaurd blijven. Do daarbij behorende documentatie is natuurlijk evenzeer van belang.

De bewaring van dergelijk materiaal kan op verschillende manieren wor- den geregeld, bijvoorbeeld door aanleg van speciale beplantingen zoals op- standen, laanbeplantingen, klonencollecties, zaadgaarden, maar ook door de bewaring van zaad of stuifmeel of in vitro gekweekte cultures. Hiermee moet op zo kort mogelijke termijn een begin worden gemaakt.

4.2.10. Bosbescherming

De omstandigheden, waaronder ziekteverwekkende organismen en insekten tot ontwikkeling komen, zijn van jaar tot jaar verschillend. Voor het ver- krijgen van een betrouwbaar gemiddeld beeld en de grootte van eventuele af- wijkingen daarvan is een lange periode van waarnemen noodzakelijk. Dit bete- kent dan ook dat een deel van de in de periode 1976-1981 in onderzoek geno- men projecten eind 1981 nog niet kunnen worden afgesloten, dus in de periode

1982-1986 vervolgd zullen moeten worden.

4.2.10.1. Zo zal het fytopathologisch_onderzoek naar het optreden en de aard van wilgenziekten worden voortgezet, evenals de ontwikkeling van de methoden ter toetsing op resistentie van de populier tegen daarop voorkomen- de schimmel- en bacterieziekten.

Tevens zal aandacht worden besteed aan de bastwoekerziekte van de es, veroorzaakt door Pseudomonas savastanoi.

Meer inzicht zal moeten worden verkregen in de problematiek van rassen- vorming bij pathogène organismen en de consequenties daarvan voor de boom- veredeling.

4.2.10.2. Het entomoloc[isch_onderzoek blijft zich richten op de onderdruk- king van plagen, waarbij zoveel mogelijk wordt gezocht naar methodieken die de levensgemeenschap positief of in ieder geval zo weinig mogelijk ne- gatief beïnvloeden.

Het gebruik van chemische middelen moet zoveel mogelijk worden beperkt en plaats maken voor een bestrijding langs biologische en ecologische wegen.

Dit zal een grondig inzicht vereisen in de relatie gastheer (boom) en de

schadelijke organismen. Door gerichte maatregelen kan deze relatie ten nadele van de ontwikkeling van insekten worden beïnvloed.

(34)

Meer inzicht zal moeten worden verkregen in de regulerende factoren ten behoeve van de totstandkoming van een gunstig evenwicht.

Het onderzoek in bosreservaten en in nieuwe bossen op onbekende gronden kan ook daartoe een bijdrage leveren.

De jaarlijkse inventarisatie van aantasting van bossen door insekten zal worden voortgezet.

Door de aanleg van zaadgaarden is de berscherming hiervan tegen schade- lijke insekten actueel geworden. In dit verband is het wenselijk inzicht te verwerven in de biologie van deze zaad-insekten teneinde een goede be- stri jdingsmethodiek te kunnen ontwikkelen.

4.2.11. Economie

4.2.11.1. Opbrengstonderzoek

Het huidige onderzoek zal voor een belangrijk deel worden voortgezet en waar mogelijk uitgebreid met onder andere de volgende houtsoorten: grove- den, eik, beuk, nieuwe klonen van populier.

Verdere uitbreiding van het onderzoek is gericht op mono-culturen met korte omloop ten behoeve van massa-produktie.

4.2.11.2. Bedri2fskundig_onderzoek

Bij de voortzetting van het huidige onderzoek op het terrein van de ontwikkeling van meer rationele werkmethoden zal meer aandacht worden be- steed aan de eisen die aan de bedrijfsvoering worden gesteld vanwege de recreatie- en natuurfuncties van bossen. Dit betreft onder meer kleinscha- ligheid, langere omlopen, beperkte mechanisatie.

Met het oog op de verhoging van de doelmatigheid van het bosbeheer is meer onderzoek, gericht op het bosbedrijf als organisatorische eenheid, vereist. Vraagstukken die hierbij spelen zijn onder andere:

- ontsluiting van bosgebieden ter vervulling van de verschillende functies van het bos

- optimale bedrijfsomvang in verband mot doelstellingen en inzet v.m pro- duktiemiddelen en uitbesteding van werkzaamheden

- plannings- en organisatorische aspecten betreffende de uitvoering van verschillende werkzaamheden.

Tenslotte moeten als belangrijke onderzoeksprioriteiten worden ge- noemd bedrijfskundige vraagstukken betreffende inrichting en beheer van nieuw aan te leggen bossen, alsmede het beheer van natuurterreinen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“kruispuntdenken” in de interculturele geestelijke gezondheidszorg (GGz) en in 2003 heeft Van Mens-Verhulst voor sociale interventie een interplexe en intersectionele opvatting van

de ener-gie is weg, in de lucht als ik vaak schop krijg ik het warm ik schop de bal weg ik geef ener-gie aan de bal?. waar niet waar als ik sla kost

Om een antwoord te vinden op wat er drie jaar na de publicatie van het rapport “In het publiek belang” (NBA, 2014) is gerealiseerd ga ik in het vervolg van deze column in op

De daling in waterkwaliteit en het verlies aan habitat, samen met de aanwezige kreeftenpest (een schimmel) die mee werd geïntroduceerd via de uitheemse rivierkreeften (en waarvoor

De financiering van een LOGO gebeurt, vol- gens artikel 3 van het besluit van de Vlaamse re- gering van 18 december 1998 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van

Overwegingen bij keuze inrichting/ maatregelen Rekening gehouden met

eine Anzahl Bilder mit niedriger Aufloesung werden kombiniert zu einem Bild mit hoehere

In the pocket history Phillips brings to the fore the reality that these epidemics and diseases had on the communities within South Africa and its direct effect on the history