• No results found

boodschappen een oplossing bieden?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "boodschappen een oplossing bieden?"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van impliciete implemen- tatie-intentieboodschappen op doelge- drag en de rol die afbeeldingen hierbij kunnen spelen

Masterthesis ‘14 Rozemarijn Kuipers

Graduate School of Communication

Masterthesis ‘14 Rozemarijn Kuipers

Gezond gedrag implementeren:

kunnen impliciete persuasieve

boodschappen een oplossing bieden?

Het effect van impliciete implementatie-intentieboodschappen op

doelgedrag en de rol die a�beeldingen hierbij kunnen spelen

(2)

Het effect van impliciete implementatie-intentieboodschappen op doelgedrag en de rol die afbeeldingen hierbij kunnen spelen

Graduate School of Communication University of Amsterdam

Geschreven door Rozemarijn Kuipers Onder begeleiding van dr. Aart Velthuijsen

Studentnummer 6164242

Inleverdatum 29 januari 2014

(3)

In een experiment wordt onderzocht of met behulp van impliciete, persuasieve boodschappen gezond gedrag bewerkstelligd kan worden. Wanneer iemand ten doel heeft om zijn of haar gedrag te veranderen, is de kans groter dat dit gedrag daadwerkelijk uitgevoerd wordt wanneer hiervoor een implementatie-intentie wordt gevormd. Dit wordt gedaan door een als-dan-situatie hardop voor te lezen of zich in te beelden. Niet iedereen zal echter openstaan voor de expliciete manier waarop de implementatie-intentie wordt gevormd. In dit onderzoek wordt daarom gekeken of implementatie-intenties ook op impliciete wijze, door een narratieve blogtekst te lezen, geïmplementeerd kunnen worden. Tevens wordt gekeken of de aanwezigheid van afbeeldingen de inbeelding en daarmee de uitvoering van het gedrag, kan helpen. In het onderzoek wordt geen effect gevonden van type boodschap of aanwezigheid van afbeeldingen op gedrag, maar een opvallende variabele is de inschatting van het gedrag wanneer de

participanten deze zelf maken. Hoewel het uit het gedrag niet blijkt, denken alleen de participanten die de implementatie-intentie tekst met afbeeldingen zagen, dat zij het gedrag meer uitgevoerd hebben dan zij normaal doen.

(4)

“Dit jaar ga ik echt stoppen met roken.” “ 1 januari start ik met sporten zodat ik voor de zomer flink ben afgevallen.” “In het nieuwe jaar ga ik veel gezonder eten.” Het zijn hele bekende

geluiden rond iedere jaarwisseling en zeker goede plannen, ware het niet dat goede voornemens een slechte reputatie hebben. De meeste voornemens worden namelijk niet uitgevoerd en bij de volgende jaarwisseling worden weer precies dezelfde goede intenties genoemd. Hoewel we de intentie hebben om nu echt een verandering aan te brengen in ons leven, voeren we het gedrag niet of in veel mindere mate uit dan gepland. Dit gat tussen de intentie en het uitvoeren van gedrag, wordt de intention-behavior gap genoemd (Ajzen, 1985, in Fishbein & Cappella, 2006).

Het hebben van een doelintentie alleen, is duidelijk niet genoeg. Slechts 28 procent van gedrag wordt voorspeld door de intentie die iemand heeft (Sheeran, 2002). Zowel bij commercieel als bij gezondheidsgedrag, betekent het hebben van een bepaalde intentie niet dat iemand het gedrag ook daadwerkelijk zal uitvoeren. In dit onderzoek wordt daarom gekeken of een onbewuste beïnvloeding een oplossing kan bieden voor de kloof tussen intentie en gedrag.

Wanneer het doel heel concreet wordt gemaakt, blijkt het makkelijker om het gedrag uit te voeren. Dit concrete doel wordt een implementatie-intentie genoemd. Het is te zien als een als- dan-plan. Een voorbeeld van een doelintentie is: “Ik wil meer fruit eten”. Een implementatie- intentie zou eerder zo klinken: “Als ik morgen naar mijn werk ga, neem ik twee stuks fruit mee en die ik eet ik tijdens de lunch”. De implementatie-intentie is een stuk uitgebreider en

specifieker. Aan het gedrag ‘fruit eten’, wordt een waar, een wanneer en een hoe toegevoegd.

In een gezondheidscontext worden deze implementatie-intenties al gebruikt, bijvoorbeeld bij het stoppen met roken (Higgins & Conner, 2003). Door een moeilijke situatie in te beelden, waar iemand normaal een sigaret zou willen roken, en zich daarbij in te beelden wat je kunt doen in plaats van het roken van de sigaret, wordt het een stuk makkelijker om gestopt te blijven. Lang niet iedereen zal echter openstaan voor de inbeelding van zo’n situatie. De oplossing hiervoor zou de impliciete implementatie-intentie zijn. In onderzoek van Fennis, Adriaanse, Stroebe en Pol (2011) wordt deze aanpak geïntroduceerd door participanten bloot te stellen aan een tekst waarbij niet duidelijk naar voren komt dat dit een persuasief doel heeft of dat de lezer het zich moet inbeelden. De manipulatie blijkt echter effectief, want de participanten beelden zich het verhaal toch – op impliciete wijze – in en voeren het beoogde gedrag meer uit.

Voortbouwend op het onderzoek van Fennis et al. (2011), wordt in dit onderzoek gekeken of afbeeldingen de effectiviteit van impliciete implementatie-intenties ten goede kan komen. Uit het onderzoek van Fennis et al. (2011) blijkt namelijk dat de implementatie-intentie aanpak

(5)

enkel effectief is wanneer een zeer levendige tekst gebruikt wordt. De verklaring hiervoor is dat de participanten zich de als-dan-situaties bij deze levendige tekst beter kunnen inbeelden.

Mogelijk kunnen afbeeldingen de inbeelding nog meer helpen. Daarnaast wordt in dit onderzoek gekeken of de impliciete implementatie-intentie aanpak ook effectief is bij gezondheidsgedrag.

De onderzoeksvraag luidt dan ook:

In hoeverre kunnen goede intenties op impliciete wijze geïmplementeerd worden om

gedragsverandering te veroorzaken en kan de aanwezigheid van ondersteunende afbeeldingen hieraan bijdragen?

Dit onderzoek kan tonen of gedrag dat veel mensen al zouden willen uitvoeren, maar dat zij uiteindelijk toch niet doen (hoge mate van intentie, maar lage mate van daadwerkelijk uitvoeren van het gedrag), verhoogd kan worden door middel van impliciete boodschappen die hen handvatten bieden om het gedrag te vergemakkelijken en of de aanwezigheid van afbeeldingen daarbij kan helpen. De samenleving heeft te maken met vele soorten van ongezond gedrag. Veel mensen zouden zich veel liever gezond gedragen, maar doen dit simpelweg niet. Wanneer boodschappen op impliciete wijze het uitvoeren van een gezond gedrag kunnen bevorderen en aansturen, kan dit de maatschappij verbeteren door hen te helpen om ongezond gedrag tegen te gaan. Op wetenschappelijk gebied kan dit onderzoek aantonen of impliciete implementatie- intenties ook hier effectief blijken en verder onderzocht moeten worden, of dat dit slechts één keer effectief leek. Enkel Fennis et al. (2011) hebben namelijk implementatie-intenties

onderzocht die op een impliciete manier geïmplementeerd worden. Hierdoor is de werking van impliciete implementatie-intenties nog niet te generaliseren. Dit onderzoek zal de theorie toetsen met de toevoeging van afbeeldingen en toegepast op een ander gedrag: de

fruitconsumptie.

Implementatie-intenties zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat mensen het gedrag waarvoor zij een intentie hebben gevormd, daadwerkelijk uitvoeren. Dit lijkt namelijk lang niet altijd zo te zijn. De theorie van gepland gedrag geeft in een model de determinanten aan die samen leiden tot het uitvoeren van een bepaalde vorm van gedrag (Ajzen, 1985, in Fishbein & Cappella, 2006).

In dit model worden verschillende factoren naar voren gebracht die de intentie bepalen, zoals de attitudes, de normen en de waargenomen eigen effectiviteit van de persoon. Intentie wordt in de theorie van gepland gedrag gezien als de samenvatting van de cognitieve en affectieve

mechanismen waardoor de attitudes, normen en waargenomen eigen effectiviteit het toekomstige gedrag beïnvloeden (Orbell, Hodgkins & Sheeran, 1997). De intentie omvat alle motivaties die iemand heeft om een gedrag uit te voeren en de moeite die hij of zij hierin wil

(6)

steken (Ajzen, 1991). De intentie is daardoor te zien als de mate waarin iemand mentaal gezien klaar is voor actie (Sheeran, 2002). Naast omgevingsfactoren die het uitoefenen van een bepaald gedrag onmogelijk kunnen maken en de capaciteiten die iemand heeft die bepalend kunnen zijn voor het wel of niet kunnen uitvoeren van het gedrag (Fishbein, 2000), is het uiteindelijk de intentie die het gedrag bepaalt.

Hoewel het de intentie is die het gedrag grotendeels bepaalt, komt het veel voor dat iemand de intentie heeft om iets te doen, maar dit uiteindelijk niet doet. Daarom wordt gesproken van een intention-behavior gap, een kloof tussen de intentie die iemand heeft en de uitvoering van het gedrag. Slechts 20 tot 30 procent van de variantie in gedrag wordt voorspeld door de intentie die iemand heeft (Gollwitzer, 1999). In een meta-analyse van alle meta-analyses die al gedaan zijn naar de kloof tussen de intentie en het gedrag, wordt gekeken hoe groot de kloof nu eigenlijk is (Sheeran, 2002). Ook Sheeran (2002) vindt dat de intentie slechts 28 procent van het gedrag bepaalt en concludeert daarom dat deze kloof niet te verwaarlozen is, aangezien dit betekent dat 72 procent van het gedrag niet wordt bepaald door de intentie die iemand heeft.

Het gedrag dat mensen in het verleden uitvoerden, blijkt een betere voorspeller voor het toekomstige gedrag dan de intentie die zij nu hebben gevormd (Orbell & Sheeran, 1998). Vooral bij ongezond gedrag kan dit verontrustend zijn. Voor mensen die ongezond leven, zou het beter voor de gezondheid zijn wanneer het juist wel de intentie is die men nu heeft om gezond gedrag uit te voeren die de voorspeller is voor het toekomstige gedrag en niet het eerder uitgevoerde gedrag. Wanneer gedacht wordt aan iemand die graag fruit zou willen eten, maar dit nooit eerder deed, zou het voor die persoon te verkiezen zijn dat het gedrag van deze persoon bepaald wordt door de intentie: wel fruit eten, en niet door het eerdere gedrag: geen fruit eten.

Implementatie-intenties zouden hiervoor een oplossing kunnen bieden doordat zij ervoor kunnen zorgen dat het gemakkelijker wordt om gedrag waarvoor men een intentie heeft ook daadwerkelijk uit te voeren.

Implementatie-intenties lijken een mogelijkheid te bieden om de kloof tussen de intentie en het gedrag te verkleinen. Doorgaans vormen mensen een doelintentie wanneer zij een bepaald gedrag willen uitvoeren. Een doelintentie zou als volgt kunnen klinken: “Ik ben van plan om iedere dag minstens twee stuks fruit te eten.” De doelintentie houdt enkel het doel in en niet de manier waarop dit doel bereikt kan worden. Een implementatie-intentie geeft meer informatie mee en maakt het plan daarmee specifieker. Een implementatie-intentie zou als volgt kunnen klinken: “Als ik ’s ochtends wakker word en ik kom in de keuken, dan eet ik één stuk fruit en stop ik één stuk fruit in m’n tas om overdag op te eten.”

(7)

In dit onderzoek ligt de focus op deze implementatie-intenties, die als volgt worden gedefinieerd: implementatie-intenties zijn concrete actieplannen die in een als-dan-format specificeren wanneer, waar en hoe iemand zich kan gedragen om een bepaald doel te behalen (Fennis et al., 2011). Een voorbeeld hiervan is “als situatie Y voorkomt, dan zal ik doelgedrag X uitvoeren” (Gollwitzer, 1999). Het verschil tussen enkel het hebben van de doelintentie of de toevoeging van de implementatie-intentie is dat de situatie wordt geschetst waarin het gedrag uitgevoerd zal worden. Bij een doelintentie heeft iemand enkel de intentie om een bepaald doel te behalen. Bij een implementatie-intentieboodschap wordt zowel de doelintentie als de

implementatie-intentie (het als-dan-plan, de situatieschets) meegegeven.

Sommige mensen gebruiken de implementatie-intenties uit zichzelf: “Als ik vanavond in de supermarkt kom, ga ik genoeg fruit voor de komende week kopen.” Bij interventies en in onderzoeken moet de implementatie-intentie worden meegegeven, wat op verschillende

manieren gebeurt. Om mensen de intentie duidelijk mee te geven, is het de bedoeling dat zij niet alleen het doel goed inprenten maar ook de situatie waarin en manier waarop zij dit doel gaan bereiken (het waar, wanneer en hoe). Dit gebeurt door hen verschillende combinaties van de volgende activiteiten te laten uitvoeren: hen zelf de situatie te laten schetsen (Knäuper, Roseman, Johnson & Krantz, 2009), hen het plan hardop te laten voorlezen, hen het meerdere keren voor zichzelf te laten herhalen (Knäuper, McCollam, Rosen-Brown, Lacaille, Kelso &

Roseman, 2011), hen het meerdere keren op te laten schrijven of te laten typen (Knäuper et al., 2011) en door hen de ogen te laten sluiten en zich de situatie te laten inbeelden (Knäuper et al., 2009).

Implementatie-intenties zijn effectief bij diverse vormen van gedrag. Ze werken bij heel alledaagse activiteiten zoals het op tijd komen voor het ophalen van een item (Knäuper et al., 2009) of bij het tegengaan van stereotype gedachten (Stewart & Payne, 2008). Maar ook bij commercieel gedrag, zoals het kopen van fairtrade voedingsmiddelen (Fennis et al., 2011). De implementatie-intenties blijken zelfs effectief bij lastig te veranderen gezondheidsgedrag, zoals het krijgen van voldoende beweging (Milne, Orbell & Sheeran, 2002). Daarnaast werken

implementatie-intenties niet alleen bij preventiegedrag, zoals het eten van voldoende fruit (Knäuper et al., 2011) en voldoende bewegen, maar ook bij detectiegedrag, zoals

borstzelfonderzoek (Orbell, Hodgkins & Sheeran, 1997) of het maken van een afspraak voor een baarmoederhalskankercontrole (Sheeran & Orbell, 2000). Ook zijn implementatie-intenties toegepast om de medicatietrouw van epilepsiepatiënten te verhogen (Gollwitzer & Sheeran, 2009) door hen een plan te laten opstellen met de volgende vorm “Als het … (zelfgekozen tijd) is en ik ben bij … (zelfgekozen plek) en ik doe … (zelfgekozen activiteit), dan zal ik mijn dagelijkse medicatiedosis nemen” (Gollwitzer & Sheeran, 2009).

(8)

De reden dat een implementatie-intentie effectiever zou zijn voor het uitvoeren van een bepaald gedrag dan enkel het hebben van een doelintentie, zou zijn dat de implementatie-intentie een mechanisme raakt dat het terughalen van de intenties in het geheugen faciliteert (Orbell, Hodgkins & Sheeran, 1997). Het vooraf specificeren van een kenmerkende situatie zorgt ervoor dat die situatie later beter toegankelijk is in het geheugen. Dit maakt dat als de persoon

terechtkomt in de situatie die eerder al gespecificeerd werd, de kans groter is dat de situatie in het geheugen wordt herkend als een goed moment om zich naar die intenties te gedragen (Parks-Stamm, Gollwitzer & Oettingen, 2007).

Door implementatie-intenties neemt de herinnering niet alleen toe, maar blijft de herinnering ook beter in tact onder omstandigheden waarbij veel aandacht voor iets anders wordt gevraagd (McDaniel, Howard & Butler, 2008). Daarmee zouden implementatie-intenties de kans dat mensen een duurzame associatie leggen tussen de situationele cue en het intentiegedrag en deze vervolgens ook gebruiken tijdens de situatie, sterk verhogen ten opzichte van het enkel hebben van een doelintentie. Wanneer de cue (de situatie) gezien wordt, triggert dat direct de actie (McDaniel et al., 2008). De reden dat de implementatie-intenties ook onder veel aandacht vergende situaties in tact blijven, is dat hier nauwelijks over nagedacht hoeft te worden doordat de situatie (cue) automatisch het gedrag activeert (Gollwitzer, 1999) .

Toch zou het effect niet enkel afkomstig zijn van de cues die de implementatie-intentie meegeeft.

Het effect zou namelijk verder gaan dan het hebben van de associaties alleen (Papies, Aarts & De Vries, 2009). De implementatie-intenties zorgen er namelijk voor dat mensen over de toekomst nadenken en stimuleert daarmee hun toekomstige gedrag. Om te toetsen of dit waar is, of dat het effect van de implementatie-intentie toch enkel afkomstig is van de cues die worden

meegegeven, hebben de onderzoekers een vergelijking gemaakt tussen het meegeven van implementatie-intenties en het aanleren van cue-gedrag associaties (Papies et al., 2009). Deze twee blijken beide tot dezelfde hoeveelheid uitvoering van het beoogde gedrag te leiden, waardoor gezegd zou kunnen worden dat het inderdaad enkel om de cues gaat die de implementatie-intentie met zich mee brengt. Dit bleek echter toch niet zo te zijn: de

implementatie-intenties brengen namelijk een veel langduriger effect teweeg. De werking van de implementatie-intentie is dus niet alleen afkomstig van het vormen van associaties. De

bestendigheid ervan komt immers voort uit het nadenken over de toekomst (Papies et al., 2009).

Het doel specificeren, zoals gebeurt bij een implementatie-intentie, zou tevens leiden tot een betere uitvoering van het gedrag doordat een specifiek doel gemakkelijker uit te voeren is dan een vaag doel. Dit kan verklaard worden aan de hand van het goal proximity effect: doelen die dichterbij zijn of lijken te zijn, leiden tot betere uitvoering ervan dan doelen die ver weg zijn of

(9)

lijken (Bandura & Schunk, 1981). Mogelijk doet het concretiseren van een doel, het doel ook dichterbij lijken waardoor deze beter uitgevoerd kan worden (Gollwitzer, 1999).

Kort samengevat is de werking van de implementatie-intenties te lezen in de titel van het artikel van Papies et al. (2009): “Planning is for doing”. De toevoeging van een planning en hierover nadenken, zorgt voor het eerder uitvoeren van gedrag.

De implementatie-intentie aanpak vereist dat mensen de intentieboodschap op zeer expliciete wijze meekrijgen. Zij moeten de tekst waarin situaties geschetst worden, hardop voorlezen of moeten de boodschap (zelf verzinnen en) zich inbeelden. Deze aanpak is goed bruikbaar voor mensen die ervoor openstaan om hun gedrag aan te passen, bijvoorbeeld mensen die hun medicatie trouwer willen innemen (Gollwitzer & Sheeran, 2009). Niet voor iedere

gedragsverandering zal iedereen echter in zo’n mate openstaan. Mensen kunnen geen zin hebben of niet beïnvloed willen worden door anderen en soms is het ongezonde gedrag simpelweg net iets lekkerder of makkelijker dan het gezonde gedrag. Bij deze mensen zal mogelijk weerstand ontstaan tegen een boodschap die ten doel heeft hun gedrag te veranderen (Fennis et al., 2011).

Hoewel de focus in dit onderzoek op gezondheidsgedrag ligt, is deze weerstand duidelijk uit te leggen met een voorbeeld van het gebruik van een implementatie-intentieboodschap voor een commercieel doeleinde. Er zullen namelijk zeer weinig mensen zijn die het waarderen als een reclameboodschap hen tijdens een televisiereclameblok vertelt dat ze nu even de tijd moeten nemen om de ogen te sluiten en in te beelden dat zij de eerst volgende keer dat ze in de supermarkt zijn en langs de schappen vol snoep lopen, perse een bepaald snoepmerk moeten kopen. Wanneer een adverteerder dit zou proberen, kan niet alleen weerstand ontstaan, maar zou zelfs een boemerangeffect kunnen plaatsvinden, waarbij de consument juist het

tegenovergestelde gaat doen van het beoogde doel van de zender (Fennis et al., 2011). Dit boemerangeffect zou ook kunnen plaatsvinden bij gezondheidsgedrag waartegenover iemand best een goede intentie heeft, maar waarnaar iemand zich nog niet gedraagt. De meeste mensen zullen namelijk niet al te veel zin hebben om moeite te doen om zich het gezondere gedrag te gaan inbeelden of om dit hardop voor te lezen om het huidige gedrag te verbeteren.

Een manier om die weerstand te omzeilen is door de implementatie-intentie op impliciete wijze mee te geven. Op die manier maakt de weerstand plaats voor meegaandheid en kan de intention- behavior gap verkleind worden (Fennis et al., 2011). De implementatie-intentie op een impliciete manier meegeven, gebeurt door iemand een tekst te laten lezen waarbij hij of zij het persuasieve

(10)

doel niet doorheeft. Bij het hardop voorlezen van een plan of bij het visualiseren van de

uitvoering ervan, ligt het doel er nadrukkelijk bovenop: het is de bedoeling dat je dit gedrag ook daadwerkelijk gaat uitvoeren. Bij een vorm van gedrag waarvan zelf is aangegeven dat het moet worden veranderd, zoals bij stoppen met roken, is dit geen probleem, maar zodra iemand geen extreem hoge motivatie heeft voor het veranderen van het gedrag, kan de impliciete

implementatie-intentie mogelijk de oplossing bieden.

De impliciete implementatie-intentie neemt de vorm aan van een verhaal waarin de situaties, die anders zouden worden ingebeeld, naar voren komen. Het is het idee dat de lezer van de tekst, zonder dat hij of zij zich bewust is van de persuasieve bedoeling, zich het doel en de situaties inbeeldt. Op die manier wordt een poging gedaan om de lezer op dezelfde manier als bij een expliciete implementatie-intentie de associaties tussen situatie en gedrag mee te geven.

Hierdoor zou wederom het beoogde gedrag getriggerd worden wanneer iemand terechtkomt in de situatie die in de tekst wordt genoemd. Doordat de poging tot beïnvloeding niet overduidelijk aanwezig is, zou de intentie om het gedrag uit te voeren even groot blijven. De lezer heeft niet door dat hij of zij door het lezen van de tekst, zich de implementatie-intentie inbeeldt, waardoor er qua intentie geen verschil zou moeten zijn met mensen die niet aan deze impliciete

implementatie-intentie blootgesteld worden. Doordat de impliciete implementatie-

intentieboodschap de mechanismen van een ingebeelde implementatie-intentie nabootst, zou het gedrag van de mensen die zich tijdens het lezen van de tekst de situaties inbeelden, verbeteren ten opzichte van de mensen die deze tekst niet lezen (Fennis et al., 2011).

In onderzoek van Fennis et al. (2011) blijkt deze aanpak effectief. De gebruikte teksten zijn grotendeels gelijk, maar aan de implementatie-intentietekst zijn situaties toegevoegd waarin de manier waarop het gedrag het best uitgevoerd kan worden, omschreven wordt. Deze als-dan- situaties vormen de implementatie-intentie toevoeging. Hoewel de intentie tussen de groepen gelijk blijft, verruilen de participanten, die niet alleen een doelintentieboodschap maar ook een implementatie-intentieboodschap meekrijgen, de aankoop van ‘normale’ voeding voor fairtrade voeding. De mensen die enkel een doelintentie meekrijgen doen dit aanzienlijk minder. Hoewel de intentie om het gedrag uit te voeren gelijkt blijft, wat ook in dit onderzoek wordt verwacht, leidt de impliciete implementatie-intentietekst net als bij een expliciete implementatie-intentie die wordt ingebeeld, tot meer uitvoering van het gedrag. De eerste hypothese luidt dan ook:

Hypothese 1: Een boodschap die op impliciete wijze een doelintentie én implementatie- intentie meegeeft, zal leiden tot meer uitvoering van het doelgedrag dan een boodschap die op impliciete wijze enkel een doelintentie meegeeft.

(11)

Hoewel de impliciete implementatie-intentietekst beter blijkt te werken dan de tekst waarin enkel het doel naar voren komt, is nog een andere factor van belang in het onderzoek van Fennis et al. (2011). Het verschil tussen het effect van de twee teksten was namelijk groter wanneer gebruik gemaakt werd van een narratieve, levendige verhaalvorm dan wanneer de tekst op een stellige manier gebracht werd. De groep die de meeste van hun normale aankopen verruilde voor fairtrade voeding, was – zoals verwacht - de groep met een impliciete implementatie- intentie die op narratieve wijze was geschreven (Fennis et al., 2011).

Het grootste verschil tussen de narratieve tekst en de stellige tekst is dat de narratieve tekst vanuit een ik-vorm verteld wordt. Het komt over alsof de verteller van het verhaal alle situaties zelf heeft meegemaakt en de ik-vorm zorgt ervoor dat de lezer beter mee kan gaan in het verhaal en zich dit ook beter in kan beelden. Ook bij de impliciete variant van de implementatie-intentie blijkt inbeelding dus van groot belang.

Omdat deze narratieve vorm essentieel blijkt in het onderzoek van Fennis et al. (2011), zal in dit onderzoek enkel gebruik gemaakt worden van narratieve teksten. De narratieve structuur zou er namelijk voor zorgen dat de lezer meer betrokken raakt bij de verhaallijn (Moyer-Gusé, 2008). Bij het lezen van een narratieve boodschap vinden meer cognitieve en emotionele reacties plaats doordat de lezer geëngageerd bezig is met de tekst en daardoor minder bezig is met de omgeving. De vervoering die de narratieve boodschap teweegbrengt, lijkt dan ook een van de grootste verschillen tussen een stellige en een narratieve boodschap met een persuasief doel. De narratieve vorm van de boodschap leidt af van het feit dat de boodschap een persuasief doel heeft, waardoor deze narratieve vorm zorgt voor veel minder weerstand tegen de

boodschap dan een stellige vorm (Moyer-Gusé, 2008).

De narratieve vorm van de boodschap (Fennis et al., 2011) en de inbeelding (Knäuper et al., 2011) blijken cruciaal te zijn voor de effectiviteit van de implementatie-intenties. Bij een expliciete implementatie-intentie kan dit gemakkelijk meegegeven worden door de

participanten zich de situatie in het eigen leven te laten inbeelden. Bij een impliciete boodschap is dit lastiger, waardoor de narratieve vorm essentieel blijkt te zijn voor de inbeelding van de boodschap (Fennis et al., 2011). Aangezien afbeeldingen mogelijk kunnen fungeren als een extra levendig element bij het verhaal, wordt in dit onderzoek gekeken of de aanwezigheid van tekst ondersteunende afbeeldingen de inbeelding kan helpen.

De inbeelding gebeurt bij een normale implementatie-intentie zeer bewust. De participanten krijgen de instructie om het plan in te beelden (Knäuper et al., 2009; Knäuper et al., 2011).

Wanneer de implementatie-intentie op impliciete wijze meegegeven wordt, is het onmogelijk om

(12)

mensen te instrueren de plannen in te beelden. Zij moeten dit daarom uit zichzelf, zonder instructie, doen. De narratieve vorm is daarbij van grote toegevoegde waarde (Fennis et al., 2011), maar mogelijk kunnen afbeeldingen hier ook aan bijdragen. Levendige informatie is in de communicatie over gezondheid namelijk persuasiever dan niet-levendige informatie (Keller &

Block, 1997). Levendigheid bestaat echter niet alleen uit een narratieve vorm. Ook afbeeldingen kunnen helpen voor de verhoging van de levendigheid van gezondheidscommunicatie (Houts, Doak, Doak & Loscalzo, 2006). Of afbeeldingen kunnen bijdragen aan het impliciet

teweegbrengen van implementatie-intenties, wordt in dit onderzoek onderzocht.

In dit onderzoek worden enkel afbeeldingen gebruikt die passen bij de tekst. Er zullen dus geen afwijkende afbeeldingen, maar enkel ondersteunende afbeeldingen gebruikt worden. Hoewel gebleken is dat zelfs totaal irrelevante afbeeldingen ervoor kunnen zorgen dat de boodschap als meer waar gezien wordt (Newman, Garry, Bernstein, Kantner & Lindsay, 2012), lijkt het voor de inbeelding, zoals deze ook plaatsvindt bij een expliciete implementatie-intentie, logischer om gebruik te maken van tekst ondersteunende afbeeldingen. Wanneer iemand bewust in moet beelden dat hij het plan uitvoert, zal hij enkel die situaties voor zich zien. De tekst ondersteunde afbeeldingen hebben als functie om de intentie om fruit te eten te verhogen en te helpen bij het vormen van een beeld van de situatieschetsen in de tekst.

De doelintentie-tekst heeft een narratieve, persuasieve vorm en heeft ten doel om het eten van fruit aantrekkelijk te maken voor de lezer. De afbeeldingen ondersteunen dit doel doordat het fruit er smakelijk en kleurrijk uitziet. Bij de implementatie-intentie-tekst zijn de plaatjes even aantrekkelijk, maar schetsen zij tevens een beeld van de situaties die omschreven worden in de impliciete implementatie-intentie gedeeltes van de tekst. De afbeeldingen hebben de functie om een beeld te geven bij de tekst. Dit zou in principe niet alleen bij de implementatie-intentie zo hoeven te zijn, maar ook bij een tekst met enkel een doelintentieboodschap zouden afbeeldingen de effectiviteit van de boodschap ten goede kunnen komen (Houts, Doak, Doak & Loscalzo, 2006). De eerste hypothese in dit onderzoek is gebaseerd op het onderzoek van Fennis et al.

(2011) waar een verschil in gedrag wordt gevonden, terwijl de intentie om het gedrag uit te voeren gelijk blijft tussen de condities. Ook bij de toepassing van afbeeldingen wordt daarom verwacht dat de aan- of afwezigheid van afbeeldingen niet zal leiden tot een verschil in de intentie om fruit te eten, maar wel in het gedrag. Omdat afbeeldingen de inbeelding zouden kunnen helpen, en omdat de inbeelding de effectiviteit van de implementatie in eerdere onderzoeken ten goede kwam, is de volgende hypothese opgesteld:

Hypothese 2: Een boodschap met tekst ondersteunende afbeeldingen zal leiden tot meer uitvoering van het doelgedrag dan een boodschap zonder tekst ondersteunende afbeeldingen.

(13)

Dit onderzoek heeft een 2 x 2 tussen-personen factorieel design met type intentieboodschap (doelintentie of doelintentie plus implementatie-intentie) en afbeeldingen (wel of geen tekst ondersteunende afbeeldingen) als factoren.

Participanten en procedure

Aan het onderzoek doen 143 mensen mee. Dit zijn 43 mannen en 100 vrouwen, waarvan de meesten tussen de 20 en 24 jaar oud zijn. De gemiddelde leeftijd ligt tussen de 30 en 34 jaar. De tweede vragenlijst die een week later toegestuurd wordt, is ingevuld door 120 van deze

participanten. Hieronder vallen 86 vrouwen en 34 mannen. 23 personen geven geen respons (16%). Alle participanten worden benaderd via sociale media om mee te doen aan het onderzoek. Zij krijgen een link toegestuurd naar de online vragenlijst die gemaakt is met Qualtrics. Doordat de participanten de vragenlijst in hun eigen omgeving invullen met behulp van de link die zij toegestuurd krijgen, lezen zij de blog in een setting waarin zij dat normaal gesproken ook zouden doen. Daarom is dit natuurlijker en meer ongedwongen dan een experiment waarbij zij ergens heen zouden moeten komen om de tekst te lezen.

Aan het begin van de vragenlijst wordt de participanten om een informed consent gevraagd.

Hierbij wordt uitgelegd dat het onderzoek uitgevoerd wordt onder de verantwoordelijkheid van onderzoeksinstituut ASCoR en welke garanties dit instituut hen biedt. Deze garanties zijn onder andere dat de ingevulde gegevens anoniem zijn, dat de deelname voortijdig afgebroken mag worden en dat het onderzoek geen risico’s met zich meebrengt. Alleen als de participanten de informatie gelezen hebben en hiermee instemmen, kunnen zij verdergaan met het onderzoek.

Door de Qualtrics vragenlijst worden zij willekeurig toegewezen aan één van vier versies van een print screen van een blog over fruit uiten. De vier verschillende versies representeren de manipulaties van de twee onafhankelijke variabelen (type intentieboodschap en afbeeldingen).

Nadat de participanten één van deze blogs gelezen hebben, vullen zij een vraag in naar hun intentie ten opzichte van het voldoende eten van fruit in de komende week, en wordt hen nog gevraagd enkele demografische kenmerken in te vullen. Zowel aan het begin als aan het einde van de vragenlijst wordt duidelijk gemaakt dat de participanten gevraagd wordt om de week na het invullen van de eerste vragenlijst en het lezen van de blog, een lijstje bij te houden van de hoeveelheid fruit die zij iedere dag gegeten hebben. De vragenlijst eindigt dan ook met een downloadlink naar een digitaal lijstje waarop zij kunnen invullen hoeveel fruit zij gegeten hebben en met de vraag om het e-mailadres in te vullen. Dit e-mailadres wordt gebruikt om

(14)

iedere twee dagen een herinnering te sturen aan het invullen van het fruitlijstje en voor het sturen van de tweede vragenlijst, een week later.

Nadat de participanten zeven dagen lang invullen hoeveel fruit zij iedere dag gegeten hebben, krijgen zij de link toegestuurd naar de tweede vragenlijst. In deze vragenlijst wordt hen gevraagd per dag in te vullen hoeveel fruit zij gegeten hebben en worden hen enkele vragen gesteld over hun mening over de fruitconsumptie in de afgelopen week.

Manipulaties en stimulusmateriaal

De vier blogs representeren de vier condities die ontstaan door de combinatie van de twee onafhankelijke variabelen; type intentieboodschap en afbeeldingen. De vier condities die hierdoor ontstaan zijn een blog met een doelintentietekst zonder afbeeldingen en één met afbeeldingen en een blog met een doelintentie en implementatie-intentietekst met en zonder afbeeldingen.

Tekst

De blogs zijn geschreven vanuit een ik-perspectief. De schrijfster vertelt over haar ontdekking van de goede eigenschappen van fruit en waar het niet eten van fruit allemaal toe kan leiden.

Ook vertelt zij dat zij na deze ontdekking meer fruit is gaan eten en hoe dit haar bevalt. De blog met de doelintentietekst (Figuur 1) heeft enkel de functie om de intentie mee te geven om fruit te gaan eten. De blog bevat daarom enkel voordelen van het eten van fruit en nadelen van het niet eten van fruit en vertelt over de ervaringen van de schrijfster. Zij geeft aan hoe haar leven verbeterd is sinds zij meer fruit is gaan eten, maar geeft ook aan dat het soms lastig is vol te houden, maar dat zij daar alles voor doet.

De blog met de doelintentie én implementatie-intentietekst (Figuur 2), bevat dezelfde hiervoor genoemde elementen als de doelintentietekst, die tot doel heeft om de intentie om fruit te eten, mee te geven. Deze tekst bevat echter ook de situationele cues die een implementatie-intentie vormen. De schrijfster geeft aan dat zij een boodschappenlijstje maakt waarop zij het fruit schrijft dat ze wil gaan kopen, dat zij een fruitschaal heeft gekocht en deze op een prominente plek in het huis staat en dat zij iedere ochtend een stuk fruit eet en een ander stuk fruit meeneemt voor onderweg of daar waar ze die dag naar toe gaat. Op deze manier worden de situaties geschetst waarin de lezers van de tekst het best het gedrag zouden kunnen uitoefenen.

De twee condities: doelintentie en doelintentie plus implementatie-intentie, lijken nogal op elkaar waardoor verwarring kan ontstaan tijdens het lezen. Daarom wordt vanaf hier gesproken van doelintentieboodschap tegenover een implementatie-intentieboodschap. De implementatie-

(15)

intentieboodschap bevat, zoals hiervoor is uitgelegd, wel net als de doelintentieboodschap een doelintentietekst maar heeft als toevoeging de geschetste implementatie-intentie situaties.

Figuur 1: Blogtekst met doelintentieboodschap Figuur 2: Blogtekst met implementatie-intentie- en doelintentieboodschap

Afbeeldingen

Beide blogs hebben ook een variant met afbeeldingen (Figuur 3 & Figuur 4). Deze blogs bevatten bovenaan de blog een banner van smakelijk uitziend fruit met een hand die hier een stukje van pakt. Deze afbeelding heeft ten doel om de intentie van het eten van fruit te vergroten, doordat het er aantrekkelijk uitziet.

(16)

Figuur 3: Doelintentie blog met afbeeldingen Figuur 4: Implementatie-intentie blog met afbeeldingen

Rechts naast de tekst bevinden zich twee afbeeldingen. Bij beide blogs is hier een foto te zien van een fruitschaal. Voor de doelintentie blog is dit te zien als een algemene foto die te maken heeft met het eten van fruit. Voor de implementatie-intentie blog is dit te zien als een illustratie bij de tekst waarin de situatie wordt geschetst van het neerzetten van een opvallende fruitschaal. De laatste afbeelding verschilt tussen de twee blogs. Bij de implementatie-intentie blog is het boodschappenlijstje, waarover gesproken wordt in de tekst, afgebeeld. Omdat dit

boodschappenlijstje vol fruit de lezers van de doelintentie blog mogelijk ook het idee van een boodschappenlijstje mee zou kunnen geven, is bij de doelintentie blog gekozen voor een algemenere en neutralere afbeelding, namelijk van een bakje yoghurt met fruit.

Alle afbeeldingen zien eruit alsof zij door de schrijfster zelf genomen zouden kunnen zijn, zoals dit vaak het geval is bij blogs. Beide afbeeldingen die rechts van de tekst staan, hebben bij de implementatie-intentie blog ten doel om de inbeelding van de situaties te versterken en bij de doelintentie blog ten doel om de inbeeldingen van het fruit eten (de intentie) te versterken.

(17)

Afhankelijke metingen: de intentie en het gedrag

Direct na het lezen van de blog, geven de participanten op een negen-punts schaal die loopt van zeer onwaarschijnlijk tot zeer waarschijnlijk, aan hoe waarschijnlijk zij het vinden dat zij de komende week iedere dag twee of meer stuks fruit per dag zullen eten (de voldoende hoeveelheid fruit). Het antwoord dat op deze schaal gegeven wordt, is de intentie die de participanten hebben om de komende week voldoende fruit te eten.

Na afloop van het invullen van de vragenlijst kunnen de participanten via een link een lijstje downloaden waarop zij een week lang kunnen invullen hoeveel fruit zij iedere dag hebben gegeten. Onder het lijstje is een instructie geplaatst over het tellen van fruit. Een druif wordt immers niet als een even grote hoeveelheid fruit gezien als een ananas. Dit bestand krijgen zij nogmaals toegestuurd in de eerste herinneringsemail waarin hen gevraagd wordt om het gegeten fruit in te vullen op het lijstje. Deze eerste herinnering vindt plaats op de dag na het invullen van de eerste vragenlijst, wat de tweede dag is dat zij op het lijstje het gegeten fruit invullen. De andere herinneringen volgen op de vierde en zesde dag van het bijhouden van het lijstje. Nadat de participanten een week lang opschrijven hoeveel fruit zij iedere dag gegeten hebben, ontvangen zij op dag acht een link naar de tweede vragenlijst. Deze zelfrapportage van het gegeten fruit, geeft daarom het gedrag in de week na het lezen van de blootstelling aan. Door naar het gedrag te vragen, kan gekeken worden of er een verschil is in de fruitconsumptie van de participanten die een verschillende blog hebben gelezen.

Om extra informatie over de mogelijke verschillen in te winnen wordt bij de nameting (de tweede vragenlijst) tevens gevraagd naar de intentie om de weken erna voldoende fruit te eten, naar de tevredenheid ten opzichte van de fruitconsumptie in de afgelopen week, naar het verschil tussen de hoeveelheid gegeten fruit in de afgelopen week en het gegeten fruit dat zij normaal eten en of de participanten denken dat ze meer fruit zouden moeten eten dan zij doen.

Deze variabelen zouden mogelijk achtergrondinformatie kunnen leveren of gebruikt kunnen worden om te controleren op alternatieve verklaringen, zoals wanneer iemand van mening is dat hij of zij al genoeg fruit eet of wanneer iemand normaal gesproken ook al erg veel fruit eet.

(18)

Gedrag

Het gedrag is gemeten door middel van zelfrapportage van de fruitconsumptie per dag

gedurende zeven dagen na de blootstelling aan het manipulatiemateriaal. Om een schaal van het totaal van de fruitconsumptie te maken, is het gedrag na afloop van de blootstelling per

proefpersoon per dag opgeteld. Daarnaast is een variabele gemaakt die aangeeft hoeveel fruit per proefpersoon gemiddeld per dag is gegeten gedurende de week. Wanneer de proefpersoon meer dan 2 stuks fruit per dag at, wordt dit gezien als 3 stuks fruit. Elke proefpersoon had daarom een score die na zeven dagen uiteen kon lopen van 0 tot 3. Deze variabele is gebruikt voor de analyses met betrekking tot het gedrag.

Het effect van type intentieboodschap op gedrag

Hypothese 1 voorspelt dat een boodschap die op impliciete wijze een doelintentie én implementatie-intentie meegeeft (de implementatie-intentie conditie), zal leiden tot meer uitvoering van het doelgedrag dan een boodschap die op impliciete wijze enkel een doelintentie meegeeft (de doelintentie conditie).

De participanten eten gemiddeld tussen de 1 en 2 stuks fruit per dag (M = 1,50, SD = 0,68). Dit is minder dan de voorgeschreven hoeveelheid fruit van twee stuks per dag. Per week eten zij rond de 10 stuks fruit (M = 10,47). 120 participanten beantwoordden de vraag hoeveel fruit zij de afgelopen week gegeten hadden. Hiervan zagen 62 van hen de doelintentieboodschap en 58 van hen de implementatie-intentieboodschap.

In tegenstelling tot de verwachting blijkt het type intentieboodschap geen effect te hebben op het zelf gerapporteerde gedrag. Aangezien leeftijd blijkt te correleren met het gedrag (r = 0,19, p

< 0,05), wordt een ANCOVA gedaan met type intentieboodschap als onafhankelijke, het gedrag als afhankelijke en leeftijd als covariaat. De participanten in de implementatie-intentie conditie (M = 1,47, SD = 0,69) lijken het doelgedrag minder uit te voeren dan de participanten in de doelintentie conditie (M = 1,52, SD = 0,67). Uit de ANCOVA blijkt echter dat er geen significant verschil is tussen het gedrag na het zien van een doelintentie of een implementatie-

intentieboodschap, F (1, 117) = 0,15, p = 0,702, η² = 0,00. Hypothese 1 wordt dan ook verworpen.

(19)

Het effect van de aan- of afwezigheid van afbeeldingen op gedrag

Hypothese 2 voorspelt dat een boodschap met tekst ondersteunende afbeeldingen zal leiden tot meer uitvoering van het doelgedrag dan een boodschap zonder tekst ondersteunende

afbeeldingen. Van de 120 participanten die invulden hoeveel fruit zij gegeten hebben in de afgelopen week, hebben 57 een boodschap zonder afbeeldingen gezien. 63 van hen zagen een boodschap met tekst ondersteunende afbeeldingen.

In tegenstelling tot de verwachting blijken de afbeeldingen geen effect te hebben op het zelf gerapporteerde gedrag. De participanten die afbeeldingen zagen (M = 1,49, SD = 0,75)

verschillen qua uitvoering van het gedrag nauwelijks van de participanten die geen afbeeldingen zagen (M = 1,50, SD = 0,59). Zoals eerder genoemd, correleert leeftijd met het gedrag (r = 0,19, p

< 0,05). Daarom wordt een ANCOVA uitgevoerd. Uit een ANCOVA, met afbeeldingen als onafhankelijke variabele, het gedrag als afhankelijke variabele en leeftijd als covariaat, blijkt geen verschil tussen het gedrag na het zien van een blog met of zonder tekst ondersteunende afbeeldingen, F (1, 117) = 0,02, p = 0,894, η² = 0,00. Hypothese 2 wordt dan ook verworpen.

Interactie-effect van type intentieboodschap en afbeeldingen op gedrag

Leeftijd correleert met gedrag (r = 0,19, p < 0,05). Vandaar dat voor het gecombineerde effect van type intentieboodschap en de aanwezigheid van afbeeldingen op het gedrag (de gemiddelde fruitconsumptie per dag in de week na blootstelling), wederom een ANCOVA uitgevoerd wordt met type intentieboodschap en afbeeldingen als onafhankelijke variabelen, gedrag als

afhankelijke variabele en leeftijd als covariaat. Net als bij de twee hoofdeffecten van type intentieboodschap en afbeeldingen, wijst de ANCOVA ook hier uit dat er geen sprake is van een interactie effect, F (1, 115) = 1,61, p = 0,207 η² = 0,01. De gemiddelden en standaarddeviaties van de combinatie van beide variabelen op het gedrag, zijn te zien in onderstaande tabel (Tabel 1).

Tabel 1

Effect van type intentieboodschap en aanwezigheid van afbeelding op het gedrag (gemiddelde fruitconsumptie per dag)

Type intentie- boodschap

Afbeeldingen

Afwezig Aanwezig

M SD M SD

Doelintentie 1,59 0,53 1,45 0,79

Implementatie-

intentie 1,39 0,65 1,54 0,73

(20)

Het effect van type intentieboodschap op intentie

Naast de hypotheses die de uitvoering van het doelgedrag betreffen, zijn tevens voorspellingen gedaan over de intentie. Tussen de uitvoering van het gedrag wordt een verschil verwacht, maar dit verschil wordt niet verwacht bij de intentie die de participanten hebben ten opzichte van de uitvoering van het gedrag. Hoewel hypothese 1 voorspelt dat een boodschap die op impliciete wijze een doelintentie én implementatie-intentie meegeeft, tot meer uitvoering van het gedrag leidt dan een boodschap die enkel een doelintentie meegeeft, is eerder al aangegeven dat van de intentie juist wordt verwacht dat deze niet verschilt.

143 participanten lezen de blogtekst en beantwoorden hierna de vraag in hoeverre zij het waarschijnlijk achten dat zij de week erna iedere dag minstens twee stuks fruit zullen eten. Van deze participanten worden 75 participanten blootgesteld aan de doelintentieboodschap en 68 participanten aan de implementatie-intentieboodschap. De gemiddelde intentie na het lezen van de tekst is licht positief. De participanten verwachten dat het iets eerder waarschijnlijk dan onwaarschijnlijk is dat ze minstens 2 stuks fruit per dag zullen eten (M = 6,06, SD = 2,63 op een schaal die loopt van 1-onwaarschijnlijk tot 9-waarschijnlijk en waarbij 5 neutraal is).

De participanten in de doelintentie conditie (M = 6,27, SD = 2,60) lijken een hogere intentie te hebben dan de participanten in de implementatie-intentie conditie (M = 5,76, SD = 2,68). Omdat leeftijd (r = 0,21, p < 0,05) en geslacht (r = -0,23, p < 0,01) een zwak effect blijken te hebben op de intentie, is een ANCOVA uitgevoerd waarbij, naast type intentieboodschap als onafhankelijke en intentie als afhankelijke, ook leeftijd en geslacht worden meegenomen als covariaten. De ANCOVA toont, zoals voorspeld, geen effect van het type boodschap op de intentie, F (1, 139) = 1,31, p = 0,255, η² = 0,01. Er wordt geen significant verschil gevonden in de scores op intentie tussen de verschillende teksten. Zoals verwacht blijken de participanten in de implementatie- intentie conditie, ook wanneer voor het effect van leeftijd en geslacht wordt gecontroleerd, een even grote intentie te hebben om het doelgedrag uit te voeren als de participanten in de

doelintentie conditie. Hoewel een verschil waar te nemen is tussen de gemiddelden, blijkt dit niet statistisch significant. De voorspelling dat er geen significant verschil zou zijn in de scores op de intentie, tussen de participanten die de verschillende typen intentieboodschappen zien, komt uit.

(21)

Het effect van de aan- of afwezigheid van afbeeldingen op intentie

Hypothese 2 voorspelt dat een boodschap met afbeeldingen leidt tot meer uitvoering van het gedrag dan een boodschap zonder afbeeldingen. Hoewel er een verschil verwacht wordt voor het gedrag, wordt ook hier verwacht dat de intentie tussen de groepen gelijk blijft. Van de participanten die de boodschap lezen, krijgen 75 van de 143 hierbij afbeeldingen te zien. 68 van hen zien de boodschap zonder afbeeldingen.

Ook hier wordt een ANCOVA uitgevoerd om te controleren voor het zwakke effect dat geslacht (r

= -0,23, p < 0,01) en leeftijd (r = 0,21, p < 0,05) hebben op de intentie. Uit de ANCOVA blijkt dat er geen verschil is tussen de intentie na het zien van een blog met of zonder afbeeldingen, F (1, 139) = 0,32, p = 0,574, η² = 0,00. Zoals verwacht, blijken de participanten die een boodschap met tekst ondersteunende afbeeldingen te zien kregen (M = 6,13, SD = 2,54) een even grote intentie te hebben om het doelgedrag uit te voeren als de participanten die een boodschap zonder afbeeldingen te zien kregen (M = 5,91, SD = 2,76). In overeenstemming met de verwachting, heeft de aanwezigheid van afbeeldingen die de tekst ondersteunen geen effect op de intentie de participanten hebben om voldoende fruit te eten.

Interactie-effect van type intentieboodschap en afbeeldingen op intentie Een tweefactor-variantieanalyse waarbij het effect van het type intentieboodschap

(implementatie-intentie of doelintentie) in combinatie met de aanwezigheid van afbeeldingen op de intentie om het gedrag uit te voeren wordt onderzocht en waarbij wederom wordt

gecontroleerd voor het effect dat leeftijd (r = 0,21, p < 0,05) en geslacht (r = -0,23, p < 0,01) hebben op de intentie, wijst uit dat er geen sprake is van een interactie effect, F (1, 137) = 0,75, p

= 0,387, η² = 0,01. De gemiddelden en standaarddeviaties van de combinatie van beide variabelen op de intentie, zijn te zien in onderstaande tabel (Tabel 2).

Tabel 2

Effect van type intentieboodschap en aan/afwezigheid van afbeelding op de intentie

Type intentie- boodschap

Afbeeldingen

Afwezig Aanwezig

M SD M SD

Doelintentie 5,94 2,86 6,55 2,34

Implementatie-

intentie 5,88 2,69 5,66 2,70

(22)

Naast de intentie die gemeten is direct na de blootstelling aan de blogtekst en die de intentie om voldoende fruit te eten tijdens de daarop volgende week betreft, is tevens de intentie voor de week daarna gevraagd in de vragenlijst die een week later is afgenomen. Uit een gepaarde t- toets blijkt dat de intentie voor de week na het bijhouden van het fruitlijstje, bij het invullen van de tweede vragenlijst, significant lager is dan de intentie was bij het invullen van de eerste vragenlijst (M vragenlijst 1 = 6,06, SD = 2,57, M vragenlijst 2 = 5,61, SD = 2,56), t (119) = 2,13, p <

0,05. Dit kan komen doordat de participanten door het bijhouden van het fruitlijstje door hebben gekregen dat het lastiger is dan zij dachten om iedere dag voldoende fruit te eten. Het verschil kan ook komen doordat de participanten bij het invullen van de intentie in de eerste vragenlijst, direct na de blootstelling aan de blogtekst, extra de intentie hadden gekregen om voldoende fruit te eten door het lezen van de tekst.

Intentie & Gedrag

Hoewel de voorspellingen in dit onderzoek zijn dat tussen de groepen geen verschil is qua intentie, maar wel qua gedrag, blijkt hier wel degelijk een samenhang te zijn tussen de intentie en het gedrag. Er is een significant, sterk positief verband tussen intentie en gedrag. Hoe meer iemand de intentie heeft om voldoende fruit te eten, hoe meer hij of zij ook daadwerkelijk aangeeft voldoende fruit gegeten te hebben, r = 0,59, p < 0,001.

Verhouding fruitconsumptie in week na blootstelling t.o.v. normaal

De verdeling tussen de groepen qua hoeveelheid fruit die zij voorafgaand aan de blootstelling aan het stimulusmateriaal aten, is aan het toeval overgelaten. Er wordt vanuit gegaan dat de gemiddelde fruitconsumptie, voorafgaand aan de blootstelling, door een totaal willekeurige verdeling over de condities, als gelijk gezien kan worden. Toch blijft daardoor altijd de kans bestaan dat in één van de groepen voorafgaand al meer fruit gegeten werd. Vandaar dat bij de nameting tevens gevraagd wordt of de participanten het idee hebben dat zij de week dat zij het fruit eten hebben bijgehouden (de week na de blootstelling) meer, minder of evenveel fruit hebben gegeten.

De meeste participanten aten evenveel fruit in de week na de blootstelling als zij normaal doen (62,5 procent). 10,8 procent geeft aan minder fruit gegeten te hebben in de week na het lezen van de tekst en de overige 26,7 procent heeft juist meer fruit gegeten dan zij normaal doen.

Hoewel geen significant effect gevonden wordt van het type intentieboodschap en de

aanwezigheid van afbeeldingen op het gedrag, wordt wel een trend gevonden bij deze variabele, die aangeeft wat de verhouding is van de hoeveelheid fruit die de participanten in de week na de blootstelling eten ten opzichte van de hoeveelheid fruit die zij normaal gesproken eten.

(23)

Als gekeken wordt naar het type intentieboodschap, is te zien dat de participanten in de implementatie-intentie conditie (M = 5,45, SD = 1,16) op een schaal van 1 tot 9 waarbij 1 veel minder, 5 evenveel en 9 veel meer fruit is) meer aangeven dat zij meer fruit dan normaal hebben gegeten dan de participanten in de doelintentie conditie (M = 5,08, SD = 1,33). Uit een ANOVA blijkt echter dat het type intentieboodschap geen significant effect heeft op deze verhouding F (1, 116) = 2,12, p = 0,148, η² = 0,02. Ook de aanwezigheid van afbeeldingen heeft geen significant effect op de eerder genoemde verhouding F (1, 116) = 2,47, p = 0,119, η² = 0,02. Als gekeken wordt naar deze variabelen, lijkt het erop dat de participanten in de conditie met afbeeldingen ook meer aangeven een hogere fruitconsumptie te hebben gehad dan normaal (M = 5,43, SD = 1,47) dan de participanten die geen afbeeldingen te zien kregen (M = 5,07, SD = 0,96). Ook dit verschil is echter niet significant.

Wanneer echter gekeken wordt naar de interactie van het type intentieboodschap en

afbeeldingen op de zelf aangegeven verhouding van de gegeten hoeveelheid fruit, wordt wel een trend gevonden, F (1, 116) = 2,93, p = 0,09, η² = 0,03. Het type intentieboodschap en de

afbeeldingen lijken samen een trend te veroorzaken in de schatting van de participanten over de verhouding van de fruitconsumptie in de week na de blootstelling aan het stimulusmateriaal ten opzichte van de hoeveelheid fruit die zij normaal eten.

Wanneer naar de gemiddelden per conditie gekeken wordt, komt de veroorzaker van het effect duidelijk naar voren. De participanten in de conditie met implementatie-intentieboodschap met afbeeldingen geven namelijk aanzienlijk meer aan dat zij de week na het lezen van de blog meer fruit hebben gegeten dan zij normaal doen (M implementatie-intentietekst met afbeeldingen = 5,78, SD = 1,36). Deze gemiddelden en standaarddeviaties van het interactie effect op het zelf geschatte gedrag in verhouding tot het gebruikelijke (baseline) gedrag, zijn te zien in onderstaande tabel (Tabel 3).

Tabel 3

Effect van type intentieboodschap en afbeeldingen op geschatte fruitconsumptie in de bijgehouden week t.o.v. normaal

Type intentie- boodschap

Afbeeldingen

Afwezig Aanwezig

M SD M SD

Doelintentie 5,10 1,17 5,06 1,50

Implementatie- intentie

5,04 0,66 5,78 1,36

(24)

Hoewel bij de intentie, zoals verwacht, en bij het gedrag, in tegenstelling tot de verwachting, geen verschil gevonden wordt tussen de condities, wordt hier wel een verschil ontdekt. Het gaat hier echter om de schatting van de participanten. Toch is het opvallend dat deze schatting van de verhouding van de fruitconsumptie normaal in vergelijking met de afgelopen week, precies bij de conditie waarvan verwacht werd dat die het meest effectief zou zijn, het hoogst is. Het is onduidelijk of deze groep voorafgaand aan het onderzoek veel minder fruit at waardoor dit effect daadwerkelijk voortkomt uit een verhoging van de fruitconsumptie en hypothese 1 en 2 dus mogelijk toch aangenomen hadden moeten worden of dat dit verschil enkel voortkomt uit een hogere schatting. De verhoging van de fruitconsumptie door de participanten die een blog lazen met daarin een implementatie-intentietekst met tekst ondersteunende afbeeldingen, zouden dan enkel een hogere schatting maken terwijl deze verbetering in feite niet plaats heeft gevonden. Tevens moet nogmaals worden opgemerkt dat het hier enkel om een trend gaat.

Overige informatie

De participanten gaven tot slot enkele informatie over hun fruitgedrag. De meesten vinden dat ze meer fruit zouden moeten eten (M = 5,77, SD = 2,30). Ze zijn over het algemeen wel tevreden met de hoeveelheid fruit die ze de week na de blootstelling aan de blogtekst hebben gegeten (M

= 6,05, SD = 2,04).

In dit onderzoek stond de vraag voorop in hoeverre goede intenties op impliciete wijze geïmplementeerd kunnen worden om gedragsverandering te veroorzaken en of de aanwezigheid van ondersteunende afbeeldingen hieraan kan bijdragen. Hierbij was de

verwachting dat het type intentieboodschap en de aanwezigheid van afbeeldingen geen effect zou hebben op de intentie van de participanten, maar wel op het uiteindelijke gedrag; het eten van voldoende fruit.

Wat betreft intentie is gevonden wat verwacht werd: er was geen verschil tussen de intentie van de participanten die een doelintentie- of een implementatie-intentieboodschap te zien kregen en ditzelfde geldt voor een boodschap met of zonder afbeeldingen. De hypotheses voorspelden echter dat er wel een effect zou zijn van het type intentieboodschap en van de afbeeldingen op het gedrag in de week nadat de participanten de boodschap zagen. Dit verschil werd echter niet gevonden. In tegenstelling tot de verwachting leken de participanten in de doelintentie conditie zelfs meer fruit te hebben gegeten dan de participanten in de implementatie-intentie conditie.

Dit zou mogelijk kunnen komen doordat de doelintentietekst iets korter was, wat fijner gevonden kan zijn door de participanten. Het verschil tussen de doelintentie- en de

(25)

implementatie-intentietekst was echter niet significant, dus wordt er vanuit gegaan dat het type intentieboodschap geen effect heeft op het gedrag.

Wanneer vanuit de theorie van gepland gedrag naar het onderzoek gekeken wordt, lijkt het logisch dat geen verschil tussen de groepen qua intentie, ook geen verschil in het gedrag ten gevolge zal hebben. Dit was echter wel de voorspelling en tevens de vondst van Fennis et al.

(2011) waarop dit onderzoek voortbouwt. De uitkomsten van dit onderzoek staan daarom in contrast met het onderzoek van Fennis et al. (2011). De uitkomsten van dit onderzoek zijn echter wel in lijn met de theorie van gepland gedrag die aangeeft dat intentie een voorspeller is van het gedrag. Aangezien in dit onderzoek geen verschil in de intentie tussen de groepen gevonden wordt, zou vanuit de theorie van gepland gedrag ook verwacht worden (als er geen grote andere verschillen zijn tussen de groep) dat tussen de groepen tevens geen verschil is in het gedrag, zoals hier ook wordt gevonden. Daarnaast wordt in dit onderzoek een sterk verband gevonden tussen intentie en gedrag. Het in twijfel trekken van de kracht van intentie op het gedrag, dat in eerdere onderzoeken gedaan wordt en dus ook aan het begin van dit onderzoek naar voren werd gebracht, is dan ook mogelijk misplaatst. Sheeran (2002) gaf aan dat 28 procent van gedrag voorspeld wordt door de intentie die iemand heeft. In dit onderzoek is de samenhang tussen intentie en gedrag 59 procent. Het lijkt erop dat intentie toch een belangrijke voorspeller kan zijn voor het gedrag en in dit onderzoek is de intention-behavior gap dan ook minder groot dan verwacht.

Mogelijk komt dit verschil voort uit het gedrag dat in dit onderzoek bestudeerd wordt.

Fruitconsumptie moet worden gepland, aangezien het zonder het doen van boodschappen of bij een gebrek aan geld, simpelweg niet mogelijk is om fruit te eten. Daarbij bleek fruit eten een vorm van routinegedrag te zijn. Meerdere malen werd door participanten iets gezegd dat neerkwam op: “Ik hoef geen fruitlijstje bij te houden, want ik eet iedere dag één banaan”. Zij voerden dit gedrag altijd al uit en zij blijven dit hoe dan ook doen. Dat maakt fruit eten mogelijk een lastig gedrag om te verbeteren met behulp van één interventieboodschap. Ook was het vergroten van enkel de intentie om fruit te eten waarschijnlijk niet genoeg. Zoals eerder genoemd moet je om fruit te eten ook fruit kopen (en er geld voor hebben). Mogelijk zou voor een effectieve tekst ook de intentie om fruit te kopen verhoogd moeten worden.

Een opvallende variabele is de verhouding van het gegeten fruit ten opzichte van de hoeveelheid fruit die normaal gegeten wordt. De participanten werd hierbij gevraagd om te schatten of zij de afgelopen week (de week na blootstelling aan de boodschap) meer, evenveel of minder fruit hadden gegeten in verhouding tot normaal. Aangezien de participanten niet op de hoogte waren van het bestaan van andere condities, kan op sociaal wenselijke wijze antwoord geven geen

(26)

reden zijn voor verschil in de schatting van de verhouding van het gegeten fruit. De

participanten die een implementatie-intentieboodschap met de afbeeldingen te zien kregen, waarvan verwacht werd dat deze tot het meest gedrag zou leiden, bleken namelijk ook in te schatten dat zij meer extra fruit dan normaal hadden gegeten dan de participanten in de andere condities. Of dit nu daadwerkelijk zo is, is onduidelijk, aangezien de analyses van het zelf gerapporteerde gedrag iets totaal anders aantonen. Dit zou kunnen komen doordat het gedrag voorafgaand aan het onderzoek al verschilde of doordat er sprake is van een vertekening door de zelfrapportage. In ieder geval blijft het een opvallende uitkomst en roept het vraagtekens op dat deze groep hier het tegenovergestelde aangeeft van wat uit het gedrag blijkt.

In vervolgonderzoek zou daarom beter vooraf het gedrag gemeten kunnen worden en dit gedrag na afloop per participant vergeleken kunnen worden met het gedrag na de blootstelling aan de boodschap. In dit onderzoek werd vertrouwd op een gelijke fruitverdeling tussen de groepen door de willekeurige verdeling van de participanten over de condities. Wanneer dit niet gedaan wordt maar naar de feitelijke verandering van het gegeten fruit wordt gekeken, kan met meer zekerheid gezegd worden of er sprake is van een verandering in de fruitconsumptie en of er een daadwerkelijk verschil is tussen de condities.

Ook het zelf schatten en de zelfrapportage van de participanten, moet daarom kritisch bekeken worden. Hoewel dit een handige manier is om de participanten aan een longitudinaal onderzoek mee te laten doen, is het niet de meest betrouwbare manier. Vervolgonderzoek zou het effect van een impliciete implementatie boodschap kunnen onderzoeken bij een kleiner gedrag dan fruit eten waarbij een direct effect ontdekt zou kunnen worden. Dit maakt longitudinaal onderzoek echter een stuk lastiger.

Het verschil in de zelf geschatte verbetering van de fruitconsumptie en vergelijking tot het verschil tussen de groepen qua gedrag, kan mogelijk ook voortkomen uit het feit dat bij alle groepen het gedrag verbeterd kan zijn. Dit zou niet alleen door de teksten kunnen komen, maar ook door de e-mails die de participanten om de twee dagen ontvingen ter herinnering aan het bijhouden van fruitlijstje. Mogelijk kan hierdoor stimulatie zijn ontstaan voor het eten van voldoende fruit. Het gevonden effect kan daarom niet alleen van de teksten afkomstig zijn, maar ook van de herinneringsmails. Wel is het zo dat in alle condities evenveel herinneringen zijn verstuurd, waardoor dit niet voor een vertekening tussen de groepen zou moeten zorgen. Toch kunnen deze herinneringsmails ervoor gezorgd hebben dat er geen effect van de boodschappen gevonden kan worden, doordat de participanten, afgezien van de teksten, een te gelijke

behandeling hebben gekregen en mogelijk te veel met het eten van fruit geconfronteerd zijn waardoor het gedrag van de condities naar elkaar toe is getrokken. Zonder het sturen van de

(27)

herinneringen was er echter een grotere kans dat de participanten het lijstje niet of nauwelijks zouden bijhouden, wat zou kunnen zorgen voor een grotere non-respons of voor een slechte schatting van de participanten qua fruitconsumptie.

Tijdens het creëren van het manipulatiemateriaal hadden ook andere keuzes gemaakt kunnen worden. Het toevoegen of weglaten van één zin kan mogelijk al gevolgen met zich meebrengen, maar door de beperkingen van dit onderzoek, was het onmogelijk dit te onderzoeken. Mogelijk lagen de teksten ook te dicht bij elkaar. De teksten waren immers grotendeels gelijk. De

implementatie-intentietekst had alleen de toevoeging van een aantal situatieschetsen waarin een als-dan-moment werd uitgelegd.

Ook de keuzes voor de afbeeldingen zouden anders kunnen. Bij de verschillende teksten werden twee gelijke en een verschillende afbeelding gebruikt. Wanneer exact dezelfde afbeeldingen gebruikt zouden worden kan zuiverder gezegd worden of een effect voorkomt uit de toevoeging of weglating van de afbeeldingen. In dit onderzoek is ervoor gekozen om de mate waarin de afbeelding illustrerend werkt bij de tekst te verkiezen boven de exacte gelijkheid van de

afbeeldingen. Aangezien er geen effect van de afbeeldingen gevonden werd, maakt het niet uit of de afbeeldingen precies gelijk zijn. Zoals het nu lijkt, voegden beide versies van de afbeeldingen niets toe aan de effectiviteit van de tekst.

De keuze voor een blogtekst brengt uiteraard verschillen met zich mee ten opzichte van een alledaagse reclameboodschap die kort moet zijn en waarvan voorafgaand aan het lezen ervan als duidelijk is dat de boodschap een persuasieve intentie heeft. Blogs worden echter net zo goed als reclamemiddel gebruikt, dus is het verstandig om ook dit verschijnsel te onderzoeken. Doordat via een blog meer informatie meegegeven kan worden en dit op een persoonlijke, niet

persuasieve manier gepresenteerd kan worden, is met dit onderzoek een nieuwe en goede weg ingeslagen om (langere) persuasieve boodschappen te toetsen.

In dit onderzoek wordt gekeken of boodschappen op impliciete wijze het uitvoeren van een gezond gedrag kunnen bevorderen en aansturen om zo ongezond gedrag tegen te gaan. De implementatie-intentietekst waarmee dat in dit onderzoek geprobeerd is, bleek echter niet effectiever dan een persuasieve boodschap waarin enkel de intentie om het doel te volbrengen, aangesproken wordt. Het is dus onduidelijk of de toevoeging van situatieschetsen aan de boodschap daadwerkelijk een bijdrage kan leveren aan de bevordering van gezond gedrag. Ook de toevoeging van afbeeldingen blijkt niet effectief.

(28)

In onderzoek van Fennis et al. (2011) blijken impliciete implementatie-intenties effectief ter bevordering van de aanschaf van duurzame voedingsproducten. In dit onderzoek blijken impliciete implementatie-intenties niet effectief bij het bevorderen van het eten van voldoende fruit. Vooralsnog is onduidelijk op welke manier een intentie het effectiefst op impliciete wijze geïmplementeerd kan worden. Dit is dan ook gebied voor vervolgonderzoek. In dit onderzoek is wel opnieuw steun gevonden voor de theorie van gepland gedrag. Deze theorie blijkt nog altijd een goede basis om de planning van een interventie op te baseren.

Het lijkt erop dat de kloof tussen gedrag en intentie toch niet simpelweg aan de hand van één interventietekst verkleind kan worden. Hoewel gedacht werd dat enkel het gedrag los van de intentie verbeterd kan worden, lijkt het verhogen van de intentie om gezond gedrag uit te voeren toch essentieel voor het creëren van gezonde acties. Vervolgonderzoek zou daarom moeten uitwijzen op welke manier impliciete, persuasieve boodschappen daadwerkelijk een bijdrage kunnen leveren aan een gezonde maatschappij.

(29)

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50(2), 179-211.

Bandura, A., & Schunk, D. H. (1981). Cultivating competence, self-efficacy, and intrinsic interest through proximal self-motivation. Journal of Personality and Social Psychology, 41(3), 586-598.

Keller, P. A., & Block, L. G. (1997). Vividness effects: A resource-matching perspective. Journal of Consumer Research, 24(3), 295-304.

Fennis, B. M., Adriaanse, M. A., Stroebe, W., & Pol, B. (2011). Bridging the intention-behavior gap:

Inducing implementation intentions through persuasive appeals. Journal of Consumer Psychology, 21, 302-311.

Fishbein, M. (2000). The role of theory in HIV prevention. AIDS care, 12(3), 273-278.

Fishbein, M., & Cappella, J. N. (2006). The role of theory in developing effective health communications. Journal of Communication, 56, S1-S17.

Gollwitzer, P. M. (1999). Implementation intentions: Strong effects of simple plans. American Psychologist, 54(7), 493-503.

Gollwitzer, P. M., & Sheeran, P. (2009). Self-regulation of consumer decision making and behavior: The role of implementation intentions. Journal of Consumer Psychology, 19, 593-607.

Higgins, A., & Conner, M. (2003). Understanding adolescent smoking: The role of

(30)

the theory of planned behaviour and implementation intentions. Psychology, Health & Medicine, 8(2), 173-186.

Houts, P. S., Doak, C. C., Doak, L. G., & Loscalzo, M. J. (2006). The role of pictures in improving health communication: A review of research on attention, comprehension, recall, and adherence.

Patient Education and Counseling, 61, 173-190.

Knäuper, B., Roseman, M., Johnson, J., & Krantz, L. H. (2009). Using mental imagery to enhance the effectiveness of implementation intentions. Current Psychology, 28, 181-186.

Knäuper, B., McCollam, A., Rosen-Brown, A., Lacaille, J., Kelso, E., & Roseman, M. (2011). Fruitful plans: Adding targeted mental imagery to implementation intentions increases fruit

consumption. Psychology & Health, 26, 601-617.

McDaniel, M. A., Howard, D. C., & Butler, K. M. (2008). Implementation intentions facilitate prospective memory under high attention demands. Memory & Cognition, 36, 716-724.

Milne, S. Orbell, S., & Sheeran, P. (2002). Combining motivational and volitional interventions to promote exercise participation: Protection motivation theory and implementation intentions.

British Jorunal of Health Psychology, 7(2), 163-184.

Moyer-Gusé, E. (2008). Toward a theory of entertainment persuasion: Explaining the persuasive effects of entertainment-education messages. Communication Theory, 18, 407-425.

Newman, E. J., Garry, M., Bernstein, D. M., Kantner, J., & Lindsay, D. S. (2012). Nonprobative photographs (or words) inflate truthiness. Psychonomic bulletin & review, 5, 969-974.

(31)

Orbell, S., Hodgkins, S., & Sheeran, P. (1997). Implementation intentions and the theory of planned behavior. Personality and Social Psychology Bulletin, 23, 945-954.

Orbell, S., & Sheeran, P. (1998). ‘ Inclined abstainers ’ : A problem for predicting health-related behavior. British Journal of Social Psychology, 37, 151-165.

Papies, E. K., Aarts, H., & De Vries, N.K. (2009). Planning is for doing: Implementation intentions go beyond the mere creation of goal-directed associations. Journal of Experimental Social Psychology, 45, 1148-1151.

Parks-Stamm, E. J., Gollwitzer, P. M., & Oettingen, G. (2007). Action control by implementation intentions: Effective cue detection and efficient response initiation. Social Cognition, 25(2), 248- 266.

Sheeran, P., & Orbell, S. (2000) Using implementation intentions to increase attendance for cervical cancer screening. Health Psychology, 19(3), 283-289.

Sheeran, P. (2002). Intention-behavior relations: A conceptual and empirical review. European Review of Social Psychology, 12, 1-36.

Stewart, B. D., & Payne. B. K. (2008). Bringing automatic stereotyping under control:

Implementation intentions as efficient means of thought control. Personality and Social Psychology Bulletin, 34, 1332-1345.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

van de patient zijn.l+ FIet is nameliik helemaal niet zo dat wat menser voof zichzelf belangrijk vrnden ook altijd voor henzelf helemaal duidelijk is'. vrouwen

Brede lichaamshoudingen worden meer als dominant en minder als conflict vermijdend gezien wanneer houdingen tegenovergesteld zijn dan wanneer ze gelijk zijn (Dit

De fractie van Ronde Venen Belang hoopt dat iedereen die zich heeft ingezet voor het wel en wee van de inwoners, waarvoor wij hen veel dank verschuldigd zijn,

Eerder is er een ster- ke drang naar individualisme en ma- terialisme in plaats van met elkaar te proberen het zonder oorlogen voor alle levensvormen leuk te houden op

De Veenhartkerk is een kerk die op een eigentijdse en creatieve manier kerk probeert te zijn. Een kerk die er niet alleen wil zijn voor zichzelf, maar voor De

Numeri 9:7: “het dode lichaam (of “ziel”, NEFESJ) van een mens”. Noot: In het Nederlands zouden we een dood lichaam nooit een “ziel” noemen, en een dier noemen wij niet

Maar het doorbreken van negatieve gedragspatronen, het beter reguleren van agressie, het omgaan met volwassenen, het omgaan met gezag en al die andere zaken die zo belangrijk zijn

Hoewel het slachtoffer nu metterdaad een positie met rechten lijkt te krijgen, kunnen toch diverse kritische opmerkingen worden gemaakt. Allereerst moet gezegd dat het slachtoffer