• No results found

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers · dbnl"

Copied!
95
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

Zingende de aldernieuwste Liederen, die hedendaags gesongen worden

bron

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers. Zingende de aldernieuwste Liederen, die hedendaags gesongen worden. d’Erve vander Putte, Amsterdam

1775 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_sch030schr02_01/colofon.php

© 2013 dbnl

(2)

De Schreeuwende Kat-Soe, Op zyn Wagen.

Pak maar weg, Stuk voor Stuk, Voor Vier Stuyvers.

ende de aldernieuwste Liederen, die hedendaags gesongen worden.

Den moodigen Granadier verwind een Iuffrouw ten Huwelyk.

Stem: So als het begind.

1. Ben ik dan tot niet Geboren, Als tot droefheyt en geween?

Heeft ‘t Ongeluk my geboren?

Eeuwiglijk van u te zijn?

Schoonste Iuffrou vol van waerde,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(3)

Ziet dog eens u minnaer aen:

Gy alleen zijt maer op Aerde, Die mijn smart geneesen kan.

2. Iongman wilt u moeite sparen, Want sulks kan onmogelijk zijn;

Steld u hart in geen bezwaren, Van onnosele minne pijn:

Wilt ‘er dog niet meer aen denken, Laet u zinnen anders zijn,

Om mijn hart aen u te schenken, Laet het Vrijen liever zijn.

3. Kan geen Granadier verwerven?

Uwe gunst ô schoon Ionkvrouw!

Dan so wil ik liever sterven, Eer ik uw verlaten souw;

Zal ik dan so voor uw ogen?

Als een schaduwe vergaen?

Hemel kunt gy sulks gedogen, Ziet mijn droeve Elend aen.

4. Iongman al u soete reden, Dringen my so diep in ‘t hart, Gy bent jong en fris van leden:

Gy moet weeten van geen smart, Gy alleen kunt mijn bekoren, Door u lieffelijk gelaet,

Maer als zulks mijn Ouders hoorden, Die souden wesen disperaet.

5. Schoonste Iuffrou wilt niet vresen, Voor u Ouders quaed bescheyt, Want zy hebben u voor desen:

Zulke steenen voor geleyt,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(4)

Liefje wilt ‘er niet voor schromen, En weest daer maer niet voor schuw, Als ik maer by u mag komen:

Dan so heb ik genoeg aen jouw.

6. Ionkman al u schone woorden, Dat voldoet niet tot de zaek, Want gy weet niet mijn gebreken:

Gy soud tonen uwe wraek,

Maer het meest daer ik om schrome, Gy hebt mijn jonk hert berooft:

Maer aen een seker Heer gepresen, Heb ik mijn Trouw belooft.

7. Moet een Granadier dan wyken, Voor een Heer of Staets-persoon?

Neen ik sal zulks aen hem wreken, Of hy sal ‘t aen my doen,

Ik sal altyd voor u stryden:

Zo by dage als by nagt, En in storm en Oorlogs tyden, By u wesen dag en nagt.

8. Ik ben wel met u te vreden, Ionkman hout u maer konstant:

Ik sal tot mijn Ouders treden, En doen haer de zaek ter hand;

Vader wilt het consenteren Ziet een Iongman komt alhier, Die zijn Trou aen my komt bieden, Hy is een frisse Granadier.

9. Dogter gy komt my verstoren, Bent gy also seer verblind?

Wat moet ik nu van u horen:

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(5)

Ziet wat Heer dat u bemint?

Gy kunt met Dames ryden, Als een Aardsch Godin gekleed, Wilt dog sulke Iongmans myden:

Of het sal u wesen leed.

10. Vader wilt het consenteren, Wat baet my de grote zwier?

Want mijn eenigste begeren, Is na dese Granadier:

Brengt my dog in geen bezwaren, Met een Heer van Kapitael:

Met een Krygsman wil ik paren, Die daer voert zijn blanke stael.

11. Dogter lief hoe kan het wesen?

Dat gy so een Heer versmaet:

Daer gy altyd ook voor desen, Tragte naer den hogen staet?

Maer wel aen ik ben te vreden, Stelt u Ionk hert maer gerust, Laet de Ionkman binnen treden:

Als het is in Eer en deugt.

12. Eedle Heer kan ik niet roemen, Op mijn grote Geld of goed:

Mogt ik u als Vader noemen, Dan so was ik Ryk genoeg:

Geld en Goed wil ik graeg derven, Is het maer met u consent?

Dat ik mag u dogter Erven, Tot een Huwelyks present.

13. Iongman het sal geschieden, Weest daer maer niet voor bevreest,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(6)

Gy sult als twee Echte lieden, Treden in het Huwelyks feest:

En kom ik dan eens te sterven, En mijn levens loop is uyt, Al mijn Goed dat sulje Erven, Trouwt nu met u lieve Bruyt.

14. Komt nu gy Granadiers te zame, Als gy wilt uyt Vrije gaen,

Wilt u dan dog niet schame, Om met Dames uyt te gaen:

Maer laet u van my raden, Zoekt een Iuffrou na de zwier, Ik weet zy sal u niet versmaden, Maer ontfangen met playsier.

Een nieuw Lied, op de Bruiloft van Kloris en Roosje.

Op Aardige Wys.

1. Goeden avond mijn liebe Ioosje, Mijn Suyker doosje,

Nu eens gekust wy zijn alleen:

Ik mag u schoonheyt so graeg lijen, Want al mijn Vrijen,

Dat is om u en anders geen:

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(7)

Ioosje, mijn Croosje, Mijn hondje mijn schat,

Ik zwerje by ‘t vond van Lubbert-ooms kat, Og! og! dat ik je eens had. bis.

2. Ie wat praat die Vreijer aardig, Want hy schynt waardig:

Een Meisje die het maar wil doen, Ik loof hy sou my al ligt bekoren;

Na ik horen;

Want hy schynt so geweldig groen, Hy schynt so geestig so aardig so raar, Ik wens u de Bruydegom binnen ‘t jaar!

Og! og! mijn gesuykerde Vaar. bis.

3. Wel mijn alderliefste Bruidje, Mijn soeten guitje:

Daar is mijn hand ontfangt mijn trou:

Dan so zweer ik dat je sult wesen, Mijn uytgelesen;

Mijn eigen selve ja mijn Vrou:

Maar segt het wat haastig en maakt my niet bang, Dan zing ik van vreugde een vrolyk gesang, Maar og! og! je wagt my so lang. bis.

4. ‘t Is wel ik sal het mijn Besje vragen, Na uw behagen:

En kom dan morgen om bescheyt, Dan sal ik het jou gaan verhalen, En ook vertalen:

Wat dat mijn Besje heeft gezeyt:

Maar ik zorg zy is ‘er niet toe gesint;

Want praat ik van Trouwen, Dan zeyt zy mijn Kind,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(8)

Og! og! ziet wat je begint. bis.

5. ‘t Is wel mijn alderliefste bekje, Mijn malle Gekje:

Gaan by jou Besje met fatsoen:

Ziet dat gy haar oude zinnen, Dan kunt winnen,

En segt wat dat jou staat te doen:

Dan ben ik de Bruidegom, En gy wort de Bruyt:

Haalt de Notaris, Die het Huiwelyk sluyt,

Og! og! mijn Vreijen is uyt. bis.

Een nieu Lied,

op een schone wys.

1. Nanette Vieftien jaar omtrent, Het ware voorbeelt van de Lent;

Het is een Roos die maar verschiet, En maar wil blose, en lief kose:

Voor een ander Vriend. bis.

2. Haar vel verbruint door ‘t zonne vuur, Overtreft de Eedele Natuur:

De witte borst van ‘t lieve kind, Schynt maarb te bloeije, en te groeije:

Voor een ander Vriend. bis.

3. Haar lieve mond roept om een zoen, Haar oog bewyst dat men ‘t mag doen:

Maar dese gloed men niet meer vind, Mits haar te kussen, en te blussen:

Is voor een ander Vriend. bis.

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(9)

Een nieuw Lied, van een Hardraver die zyn beste Paard verloor.

Op een aangename Wys.

1. Weest niet bedrukt Maat Dries, Met uw onverzigtig holle, Winst dat het niet zo Vriest, Ryd liever Oude knolle, Dan ryd gy de Ysers niet kapot, En ook geen steenen Palen;

Hoe kan een Mensch so dwalen, Als hy is half zat.. bis.

2. Hy draaft al door het Voorhout;

Veel Menschen aan een zeide, Die riepen Dries op hout:

En wilt so hart niet Ryden, Neen zey hy het moet ‘er door,

‘t Is de Koning van de Weerelt, Met lof en roem bepeerelt, Hy is nog in zyn fleur.. bis.

3. Het duurt een korte stont, Hy had het wel mogen laten;

‘t Paard dynsde na de gront, Heeft de lyn los gelaten:

Maar toen Monsieur lag aan een zey, Sag men in een ogenblik;

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(10)

De Slee die lag aan stukken,

En het Paart dat lag ‘er by... bis.

4. Goede raad was toen duur, Men ging aan ‘t overleggen;

Een yder scheen als vuur, Maar korte tyd na dit Geval, Quam daar een Paart en Sleede, Daar men de Bles op leede,

En bragt hem so na Stal... bis.

5. Men lag de Bles daar neer, Tot staan had hy geen kragten;

Hy stend hoe langs so meer, Om na de dood te smagten:

Smorgens vroeg met veel gedruis, Toen moest de Vilder komen, Die heeft hem mee genomen,

En bragt hem na zijn huis.. bis.

6. Het was voor hem een schone buit, Voor dees Vilder om te halen;

Ia voor hem een schone duit:

Om het Vet daar uit te halen:

Hy had wel Hondert pond in ‘t lyf, Het Beesie was niet mager, Al was het een Hard-draver,

Nu leyt hy Dood en styf.... bis.

7. Het was voor Dries een groot hartseer, Die als een Mof moet zwygen;

Van een Heer hondert Ryders krygen, Nu is hy Geld en Bessie weg, Nu moet hy een ander kopen:

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(11)

Laet het zo hart niet lopen,

Doen ‘t dan met overleg... bis.

8. Neemt na een Wagen bok, Die men u sal vereeren;

En zet dan die daar op, Die sal u ‘t Ryden leeren, Dit Praesent is geen gebrek, By Somer en Winter tyden:

Dan breekt gy niet de nek... bis.

9. Oorlof Liefhebbers ziet:

Als gy weer gaat an het arre, En weest so driftig niet:

Let beter op u Narre,

Anders verliest gy door u schult, Uw beste Paard en Sleede, Daar gy pleysier had meede,

Dan word gy nog toe gekult... bis.

Van de Vrolyke Ruiter die in het Wynhuys zat.

Op een bekende Voys.

De Ruyter lest in ‘t Wijnhuis sat,

‘t Was al van ‘t Maagdetje daar hy af sprak, En hy zeide ik weet ‘er een fris fiere maagt, Ik zalse beslapen datse een Kindje draagt.

Het Meisjen al agter de deure stond,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(12)

En zy hoorde de Ruiters valsche grond, De min die gaf ‘er ook dat Meysje in:

Dat zy de Ruiter niet sou laten in.

‘s Nagts omtrent ‘t was middernagt, Aan haar venstertje gaf hy een slag:

En hy zey staat op myn Lief van binne, Gy zyt dog de geene die ik minne.

Ik stader niet op nog ik laatje niet in, Of gy sult zeggen wie dat je bent:

Ia myn zeggen de woorden die gy sprak, Doen gy lestmaal Ruiter in ‘t Wijnhuis sat.

Ik sta hier als een Ruiter fijn, Vergult so isser mijn Harnas rijn:

Vergult so bender bey mijn sporen, Ik bid U laat mijn niet verloren.

Staat gy der als een Ruiter fijn?

En ik fier een Bruids-maagdelijn:

Ik ga gekleed in witte Zyden,

Stout Ruiter gy meugt wel heenen ryden.

Waar sou ik ryden of waar sou ik gaan?

‘t Is hier so duister daar schynt geen maan:

Reyd agter mijn Vaders Boomgaarden, Daar sal je in gelaten werden.

Doen hy al agter de Boomgaarde quam, Daar vond hy zijn zoete Lief alleine staan, Wy twee sullen te samen slapen,

Ook niemant sal ons hier betrapen.

Een ander Ruiter Minne-Lied.

Voys: Is de Liefde zoet lyden.

Daer was ‘er een Ruiter op een meisje versot, Lekker engelse bokke lekker engelse Sprot,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(13)

En hy vryde haer dapper, en hy hielt haer so vroom, Kraek nieutjes nieuwe nieutjes nieuwe nieutjes als room.

En hy konse niet krygen, Daerom wierd hy so gek:

Ia so mal als een Uyjen, Nieuwe Haring als Spek.

Het was ook een meisje, soet trapter niet op, Rabouwen of Kantjes vyf duiten een kop:

Zy waer blank van velletje en sagjes van vleis, Vijf-en-twintig om een oortje varse binne Radys, Ia zy was ‘er een Meisje,

So puntig en raer,

Moije Karsen als Pruimen, Het leste van ‘t Iaer.

Wat had zy liefe oogjes even als een koekepan, Vier grote zware kolen om een dubbeltje loop an, En daer by twe Wynbrauwe so net en so pluis, Als de middelste boogjes van de Doelesluis:

En daer by nog een Neusje, Dat was so byster plat, Van die lange franse Raepjes, Om een stoter ‘t Vierde vat.

Wat had zy een mondje, so net als een Pop, Haver-stro Rogge-stro, koop Haver-dop:

En daer by so had zy Tantjes, even als een ouwe zog, Heete warme Garnale ziet zy roke nog:

En dan had zy nog een Kinnetje, Als een Naelde so spits,

Wel wie koopter mijn leste?

Labberdaen souten Vis.

Wat had zy lieve borsjes daer zy melk uit gaf, Hebje dan geen kaf van doene? Volk koopje geen Kat?

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(14)

En daer by een nog een buikje, als een Tobetje zo ront, Hebje ouwe linne vodden seven oortjes een pont:

En dan had zy nog een dingetje;

Ik weet niet wat het leek:

Om een duit agt vette Mosselen, Met Peper en Eek.

Wat had zy ronde billetjes, soet ik kryg wat op mijn huit, Om een oortje ‘t schootje knapkoek, twe Kokkintje een duit:

En daer by twe beenen als een anker so zwaar, Osse lever Kalfs lever, varsse waer volk varsse waer, En dan nog twee voetjes,

Als een Oliphant so net:

Wilje Sla of wilje kroppe?

Wilje heldere jonge vet.

En om dat in hang dingetje, was de Ruiter buiten hoop, Potten lappen Panne lappen, Ketel lappen Kranen koop, Want hy wasser een Ruiter so net en so koen,

Maer het wasser het meisje om wat warms te doen:

Daerom heeft hy haer verlaten, En denkt niet om de min, Ingeleide Komkommers, Zijn de Meysjes haar zin.

Een Nieuw Lied.

Op een aangename Wys.

1. Ia Mie Mie in korte tyden, Zult gy Vrouw en midas zijn:

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(15)

‘t Is nu tyd u te verblyden, Steld ter zyden alle pijn:

Wilt u hert tot rust begeven, Ia mie mie van nu en voor altyd;

Zonder pijn of sonder smerten, Voeden de vereende herten, Ia in waerde Liefde leven, Leven in gerustigheyt.

2. Met wat lust sal ik gaen minne, Met mijn Lief in ‘t groene gras?

Met wat lust sal ik gaen Spinne, Aen de Hembden van Midas;

Onder dese groene Bladen:

Met mijn alderliefste nevens my, Zal ik jokke sal ik speelen, Zal ik van hem een zoentje steelen;

Dan sal Midas tot my nadre, En omhelsen zijn mie mie.

3. Damon dan die ik beminnen, Draagt de roem des Werelds rond, Zegt het zijn soete Godinnen, Ziet de aengename mond?

Ziet de voetjes ziet de handjes, Ziet de aengenaem blosend coleur, Ziet de welgemaekte leden, En meer andere bevalligheden, Ziet de lipjes ziet de handjes, Ruikt een aengename geur.

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(16)

Een nieuw Lied, of tegen zang op de Moffen.

Op een bekende Voys.

1. Ag hoe verandert zijn de Tyden!

Nu of over Hondert Iaar:

Het Kind veragt zijn eigen Vaar, Dat de oorspronk nam,

Uyt Moffen stam:

Wiens Vader quam, Mof in Amsterdam:

Gelijk men ziet, So het geschiet, Veragt nu zijn eygen Geslagt, Want meest het Amsterdam gebroet, Neemt zijn begin uyt Moffen bloed, Zo datse haar eigen afkomst laken, En kleyne eere groot en klijn,

‘t Is Mof voor en naar, Zeg Amstelaar, Besiet u Vaar.

2. Ziet ook u Moeder hier beneven, Die gelaaft heeft uwen dorst, Als gy soogt uit haar Mof-inne borst, So dat gy zyt,

In uwen Tyd:

Gegroeyt van die gy nu verdyt,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(17)

En so veragt gy u Geslagt,

Daerom schelt op geen Moffen meer, Want gy berooft u Ouders eer;

En laet hoogmoed en eersugt varen, En verwyt noit iets tot smaet, Daer selfs u Stam van zwanger gaet:

Laat schempen staen?

Ziet eerst u Vaer:

Zijn afkomst naer.

3. Heb dog gedult Uitlandse Burgers, En stoort u dog om geenen haet, Die u beschempt spruyt uyt u zaet:

Die u veragt, Om u Geslagt, Gelijk men ziet,

So het geschiet.

4. ‘t Is zelfs van Moffen voorgebragt, Gebroed uyt puure Moffen bloed, Zy dienden met de Pau gepaert,

‘t Trotse Dier dat leeft op aert;

Van pragt en hoogmoed op geblasen, Maer als hy eens zijn Poten ziet, Is al zijn hovaerdy tot niet:

So Amstelaer, Ziet op uw Vaer;

Zijn Poten maer.

Een nieuw Lied.

Op een aangename Wys.

1. ô Schoonste Veld Godinne!

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(18)

De Schoonste dien ik zag, Wilt mijn maar weder minne!

Hier doen ‘k mijn beklag, Ik bid u blyf wat staan:

En hoort mijn reden aan, Laat mijn maar Troost geniete, Mijn eedele schoon Diaan.

2. By den Nagt in plaats van slapen, Ik wikwils om u waak;

U aanschein boven maan, En u huis gelyk een zwaan:

Maar ag dan komt mijn jammer aan!

Als ik gedenk daar aan:

En mijn hart is vol droefheden!

Soete lief hoe sal ‘t nog gaan?

3. En ik agt jou niemendal!

En ik agt jou niet een sier!

Want je soekt met mijn te malle, En te nemen u plaisier;

Daarom vertrek terstond, Want gy hebt een valsche grond, Ie soekt mijn Maagdeblom.

4. Lief ik zweerje wilt Geloven, Als dat ik u meen;

Ia by de Heer daar boven, U en anders geen;

Ik zweer je by Son en maan;

En al de Sterren die ‘er staan:

Dat ik u niet sal verlaten, Mijn eedele schoon Diaan.

5. Iongman door al u Beeden,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(19)

En u standvastigheyt:

Wil ik aan u de Trou besteden, En maken u verbleyt:

Zie daar hebt Gy mijn hand, Op Trou, tot onderpand;

Om in den echt te treden, Houd u dog maar constant.

Een Nieuw Lied. Van Mau Mau.

Stem: van de Soldaet.

1. Veel Wyfjes vind men in de Stad, Alwaer de Scheep vaert zy,

Die krollen gelyk een maartse Kat, Als of ze nog zijn vry;

Maer zijne somtyds al Getrout,

‘t Geen haer wel dikwils rout:

Mau mau, is het geroep altyd, Als ‘t Katje na ‘t Katertje vryd.

2. Zy gaene somtyds aen de zwier, Met de een of ander Boer;

Die zy vermaken op haer manier,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(20)

So leeft dat geil gesnoer, Zy zijne uit, zy zyne t’huis, Al is ‘t voor een ander een kruis;

Mau mau us het geroep altyd, Als ‘t Katje na ‘t Katertje vryd.

3. Wel wat is dat een groot pleisier, Te leven in sulken Staet:

Maer wagt u voor een Venus-dier, Zy heeft somtyds het quaet,

‘t Geen se u aensette zou, Al scheint zy u nog so getrou:

Mau mau is het geroep altyd, Als ‘t Katje na ‘t Katertje vryd.

4. Knaepjes van d’Liefhebbery, Gy die van ‘t zwiere houd:

My u voor sulk een Vals gevly:

Op dat ‘t u niet beroud:

Dat jy al weer bent uit geweest, En hebt geleeft gelyk een Beest, Mau mau is het geroep altyd, Als ‘t Katje na ‘t Katertje vryd.

Een nieuw Lied.

Op een aangename Wys.

1. Schoon Engelin schoon ik u min, En gy mijn klagt aenhoort,

Het is al vergeefsch dat ik u min:

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(21)

Wy! gy my niet bekoort:

Trou min en pijn, Sal u minnaer zijn:

Ik sal u eeuwig minne;

Maer als gy my niet aen wilt zien, Dan wil ik liever sterven,

Als mijn liefde bien.

2. Ag Damon zeg my is het waer?

Dat gy my teer bemint?

So schenk ik u mijn wederpaer, En kies u tot mijn Vrind:

Ik min u als Man,

‘k Geef ‘er blyken van:

Ik sal u eeuwig minne;

Maer als ik u mijn eer opdraeg, Dan sal ik zien u zinne, En zien of gy mijn behaegt.

3. Ag Filis set u hier wat neer!

Ter neder in het groen:

Seg Damon wat sou ik alhier?

So eensaem met u doen?

Hier so al by het Riet, Daer geen mensch en ziet:

Een drift vol minne vlagen, Kom laet ons samen in het groen, Malkanders minne lusten voen, Geef my daer op een zoen.

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(22)

Een nieuw Lied, gemaakt van J: F: G.

Kan gesongen worden op een nieuwe Wys.

1. Ik heb de Waerelt door gezworven, En het alles ondersogt:

Was ik ‘er Wel af gestorven,

Mijn smert was als ten eynd gebragt;

Maer ô! neen laet nog niet wesen;

Ik zit heden onbewoog’, Dagelijks vol smert en vresen, Een walg in mijn eigen oog.

2. De Waerelt is voor elk bysonder, Een wonder rat, dat keer op keer:

d’Een draeit boven de ander onder, Gelijk een Vogel vliegt op en neer:

So verlopen straks de Tyden,

Dan weer droefheyt, dan weer vreugd;

Den Mensch treft altoos een van velden, Het beste Deel, is matig verheugt.

3. En op zijne Zaek te passen, Dat men tot geen Val geraekt:

Ontugt, Zwieren, Suipen, Brassen, Moet van ons zijn ‘t meest gehaet:

Dan sal men ‘t best bevinden,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(23)

Want de Deugd, de Deugd selfs is, Wilt u daer straf aen verbinden, Dan loopt gy alle Onheyl mis.

4. Nooit beklaegt iemand zijn saken, Voor dat hy zit in ‘t Geval;

Dan wou men ‘t wel anders maken, Maer dat helpt dan niemendal:

Ryk of Arm, Iong of Oude, Laet ik geven u dees’ Raed, Vry-gesel, Maegd of getroude, Houd in alles de middel maet.

5. Laet geen drift u ooit vervoeren, Wy U so wel voor schyn als daet:

Man geslagt aenschou geen Hoeren, Tot u begeerte, dat is quaet:

Vrysters, Vrouw zyt niet begerig, Op Een die des Anderen is;

Wagt op u Deel, ik zeg tot Lering, Of gy loopt geen Onheyl mis.

6. Alle Quaet komt ons te voren, Alsje ziet op veele plaets:

Drift die kan den mensch beroeren, Tot een staet seer gantsch melaets:

Hier mee sal ‘k Vars besluiten, En aen alle die het Leest, Teffens mijne wensch ook uiten, Leeft eeuwig vergenoegt van Geest.

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(24)

Beklaglied van een Ionge Dogter.

Op de Wys: Van Adams vrugten.

1. Ik gaen nu na buiten woone:

Op een dorp wel bekent,

Men vind veel vrugten aan de boome:

Maar geen een die ik gewent?

Zo daar dan niet een koome, Die myn brenge zou tot prys, En dat een vrugte Schone, In myn zoete Paradys.

2. Zavons als ik zal gaan slape, Drie Apostels aan myn zey, Daar kan ik myn mee vermaken:

Maar ik blyf dog in de ley, Als ik dan eens raak en ‘t Droome, En ontwakende zo terstond, Zal ik denken zonder schrome, Ag had ik een vrugje in myn mond.

3. Kan ik daer zo meede speelen, Zo als ‘er veel Vrouwtjes doen, Het zou myn dan nooit verveele:

Ik had gebleeven in myn fatsoen, Maar nu noet ik dat alles meyde, Dan zo kom ik in geen nood,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(25)

Zette het maer aan een zeyde:

Dan kryg ik geen vrugte meer, In myn teere jonge schoot.

4. Vrinde wilt het dog wel weete, Dat ik den Vrouw venus kint, Het zal mijn dog nooit vergeete, Ik die de liefde heb bemind?

Het is maar voor twee drie Iaare, Dat ik misse die zoete stam, Dan zal ik weer kome,

Vaaren na het zoete Amsterdam.

5. Oorlof Vrouwen en Vrindinnen!

Alle die in mijn Gilde zijn:

Wilt u dog ook wel versinnen, Dan so komt gy in geen pijn:

Maar wilt dog geen Liefde haten, Dat hy u dog overmand,

Ik en sal het noit verlaten, Want ik blyf daar in constant.

Een Nieuw Lied.

Op een aangename Wys.

1. Te vergeefs wil ik staeg zetten, De Reeden tegen de min:

Maer de Liefde schaft mijn Wetten, Die ik niet kan volgen in:

Wykt van my verdoolde Reden,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(26)

Mijn hart is te diep doorwond,

‘k Heb een schone aangebeden,

‘k Sie nooit af ‘t Trou-Verbond.

2. Het Plaisier daer ‘k my in dompelen, Volgt my selfs tot in den slaep:

Maer dan komt als overrompelen, Eenen Droom die my ontwaekt:

Dan roep ik verdwaelde sinnen, Liefde stuit niet met de Deugd,

‘k Geef my gantschlyk aan die kunnen, Die alleen strekt my tot Vreugd.

3. De Nagt, spreide haer Gordynen, Toen mijn ziele wierd doorgrieft:

En men sag de sterren schynen, Ik vervoert de Liefde blieft, Dese verrukking vol genugte, Gaf my onophoudelijk moed;

En my dagt te smaken Vrugten, Verre boven ‘t aerdsche soet.

4. Voor U alleen is ‘t dat ik leve, Op dat ik u behagen mag;

Gy hebt ‘t my te vergeve, Duisent reisen dag op dag:

U te zien verwekt mijn plagen, Gy alleen hebt dese gaef;

Dat de Liefde u tot behagen, Schiep, en my tot uwen slaef.

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(27)

Het beklag van eenen Ian Sul, woonagtig binnen dese Stad.

Op een Aardige Wys.

1. Ik heb wel reeden om te klagen!

Mijn Wyf is quaat en alle dagen,

‘t Is mijn Derde Vrouw ô spyt!

Zy is alle dagen dronken, Met Iannever zat beschonken, Was ik mijn quaat Wijf maar quyt.

2. Zy heeft een hoge rug met eenen, En dan ook twee kromme beebeb:

Zy heft twee voeten als een Zwaan, So gaat zy op haar avontuuren, Dan zeyt zy ik gaan na de Buuren, Waar zy loopt op de Kruisbaan.

3. Zy hout ook wel van een Buurpraatje,

‘s Nagts loopt zy in de Kalverstraatje, En so al voort na de Iordaan:

Zy is wel in de Schaatse-ryer, Verkeert zy met een oude Snyer, Daar zy ‘t laat van gatje gaan.

4. Ik moet van Armoed wel klagen!

‘k Zal nog horens moeten dragen,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(28)

Dat van so een leelijk Dier:

Ie moet ‘er by dag niet bekyken, Voor haar gesigt sou men gaan stryken, Ziet haar Neus staat na de zwier.

5. Mannen ik kan ‘t niet beschryven;

Wat zy dagelijks gaat bedryven, Zy slaat alles in de wind;

Schelm hebje ‘t mijn geschonken?

Kan ‘k van een musje wel werde dronken?

Ik maar gebruik een half Pind.

6. Zy heeft al mijn Goed versopen, Sonder hembt moet ik nou lopen, Zeg ik een Woordje dit of dat:

‘k Moet voor haar nog stil zwyge, Maar ik sal wel beter kryge, Hondert Iongers blaas in mijn gat.

7. Mannen wilt dit Lied onthouwen, Alsje so een komt te Trouwen:

Neemt hier dog een spiegel aan,

‘k Wil liever na Oostinje varen, Of na den Oorlog door de baren, Nog liever na de Amerikaan.

8. Ik Tracteer u voor het leste, Schuwt die Wyven als de peste, Alles staat haar even mooy:

Een dikke neus moet zy tog dragen, Twee blauw ogen na mijn behagen, Is de Rotterdamse soop.

A: Vernoy.

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(29)

Een nieu Lied op de Nagtegaal.

Stem: Van de Doedelsak.

1. Nagtegael ik sie je lopen, Uitg jou nessi ben jy gekomen, Jy gaet aen klare fliet,

Daer u ook niemand ziet, Daar u ook niemand ziet.

2. Nagtegael ik hoor u zingen, Aen ‘t beekje gaenje springen, En jy doop jou bekkje in;

Meent het is de beste wyn. bis.

3. Nagtegael waer is ‘t goet woone;

By diana onder de bomen, By den fieren Nagtegael,

Groot myn liefst duisent-mael. bis.

4. Wilt u hert aen tweje kloven.

Komt tot myn tegen de eggo over, Slaje grillen uyt u sinnen,

Laet u Liefde varen heen. bis.

5. Laet de liefde heene varen, Ga maer weg met zulke narren, Die haer zo veel beelden in,

Denkt dat hy de schoonste wil zyn. bis.

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(30)

6. Ga maer weg met jou trosse sinnen, Ik zal jou niet meer beminnen, Gy hebt geen oorsaek trots te zyn;

Kyk maer in jou hert erys. bis.

7. Nou wil ik myn weer begeven, In ‘t Bosje wil ik zweven, Tusschen bergen in diepen dael, Daer woont de schoonste Nagtegael, Daer woont de schoonste Nagtegael.

Vreugde-Basuin, over de standvastigheyt der Liefde, aan een Herderin.

Stem: Ionge Ieugt der Minnen.

1. Als de Nagt-gordynen, Aan ons quam verschynen:

Nam ik het Roer in de hand, De Hondekens plaisant, Deden het Wild verdwynen;

Langs kanten en hagen, Quam ik snel te Iagen:

Maar ik vond stil stand, Aan een waterkant, Daar ik Diana vand.

2. Langs een klaar Fonteine;

Vond ik alleyne:

Een soete Herderin,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(31)

Speelen soet van min, By haar Schaapjes gemeene, In deese wellusten,

Quam ik wat te rusten:

Want de helder Zon, Haren loop begon;

En mijn Ionk hertje won.

3. ‘k Liet mijn Honden rusten, Op dees groene kusten, En met groot ootmoet, Heb ik haar gegroet:

Het was haar wil en lusten, Al de Vogelen zongen, En de Schaapjes sprongen;

In het Ieugdig kruyt, Door het zoet geluyt:

Een yder paard zijn Bruyt.

4. Za Iagers gepresen, Wel hoe kan dit wesen?

Dat gy so op het Land, Iaagt na een Warand?

Zegt my dog eens mids desen, Iaagt gy Wilde zwynen?

Hasen of Konynen?

Zegt my wat het is, Snippen of Patrys?

‘k Schenk u die bloem tot prys:

5. Dat ik u mogt genieten, Op de schoone bloemen;

Die so staan in fleur, Aangenaam in geur:

Van de Maagd eigendommen,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(32)

O liefden vol Waarden!

Wilt de min aanvaarden, Uwen glans sal gaan, Hoger als een Indiaan, Die ook groots wonder slaan.

6. Uyt mijn Eigendommen, Nooit geen bloemen kommen, Flora dag en Nagt,

Houd een goede wagt:

Daar op wil ik roemen, Want de reukbaar Planten, Ziet men ‘t allen kanten, Verliesen hun kragt, Als zijn gebragt:

Onder Iagers magt.

7. Pronkbeeld der Maagden, Appollo behaagden;

Zilvia zijn Bruyd, Door zijn vast besluyt:

Die haar jonkhert neer jaagde, Laat de Liefde stralen, In u herte dalen;

En ontfangt mijn min, Liefste Herderin:

Door al het soet begin.

8. Nooit en sal mijn zinnen, Een Iager minnen,

‘t Is te wankelbaar:

Vertreck vry minnaar, Voegende in ‘t beginnen, Als de Vogelen zingen, Zy den tak op springen,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(33)

En veranderen ziet?

Zingen menig Lied, Tot smert en zwaar verdriet.

9. Mijn zult g’ wesen, Gy kunt mijn genesen:

Staat in mijn hert geplant, Als een Diamant:

ô Maget gepresen!

‘k Zal uw Schaapjes leyden, Door de groene Weyden, Speelen op de fluyt, Maken soet geluyt;

Al in het jeugdig kruyt.

10. Mijn hert moet beginnen, Uwe Liefde winnen,

So gy spreekt opregt, Het geene gy segt;

Gy sult overwinnen, Door u lieflijk schieten:

Zult gy mijn genieten, Door u lood en kruyt, En het vast besluyt, Hebt gy mijn tot u Bruyt.

11. Dat Mars laat ontvonken, En het Musquet ronken, Op ons Bruylofts-feest:

Elk verheugt van Geest, En dan Hoezee gedronken, Komt Daphne wilt cieren, Vlegt u Laulieren, Dat de Herders al, Maken bly geschal;

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(34)

Door het aerdsche Dal.

12. Musikanten wilt ontwekken, Na het Veld toe trekken:

Speelt op Bas, Fiool en fluyt, Maakt een soet geluyt;

Wilt u snaren trekken, Dat in alle vreugden, Voor dees jonge Ieugde, Ionkheyt aan leert, Nooit u min verkeert:

Zo word g’ u Lief weert.

Een nieu Lied, van een Schrikkelyke gruweldaad gepleegt te Rotterdam, aan vier Kinderen,

die alle vier in stroo met een touw aan malkander gebonden, en een quartier buiten de Stad Rotterdam, in het water zyn gevonden:

Zynde de eene na gissing 12, een 7, een 5 Iaar, en de Iongste 3 Maanden oud.

Stem: ô Weerelt vol van overdaat!

1. Den mensch schrikt de Aerd’ staet verstelt!

Door des Tyrans schrikkelyk gewelt, Waer door een Land wert heel geplaegt:

Want Kinder bloed, tot Gode klaegt.

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(35)

2. Den Leeuw die is wel wreed van aerd, Evenwel dog h’ zijn Iongen spaerd:

En besorgt hen voor tegenspoed, Ia stelt daar voor ‘t leven en bloed.

3. Dog dees’ is wreder als een dier, Bewaert ô God ons menschen hier!

Die het begeeren van u sterke hand;

Ende behout ons by een goed verstand.

4. Het was op Dingsdag den 12 Mey, Als daer een groot Pakkasie ley:

‘t Dreef door de vloet al in de Maes, Het geen door Menschen opgevist ‘s haest.

5. Hier vond men tot onsteltenis!

Een zaek die noit gehoort en is:

Vier Kinders wreedelijk versmoort, En saem gepakt al met een koort.

6. De oudste scheen wel twaelf Iaer, De andere scheen zeven maer;

Wyl zy byna half zijn verrot, Widens Herte krygt hier geen schok?

7. Dees’ gruwel en nooit gehoorde saek, Wort door de wyse justitie Raet:

Nu ondersogt en uitgevist, Wie van dit werk d’ regte dader is.

8. Die dees’ ysselijke Daed betragt, Mag God wel bidden Dag en Nagt:

Om zijn bewaring en bystand, En vreest de Iustitie in ons Land.

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(36)

Een nieuw Lied.

Tegensang: Op wat vlam verteert? &c.

1. Wat vlam wat vreugt doorkruipt mijn hert?

Vermindert al mijn smert,

Dat eertyds door de vlam van vuur, De Schouburg van ons also duur;

Dat Ongelukkig uur:

Maar ‘t is voorby, En zingt met my,

Men ziet al weer verscheinen, Een Fenix uit een minder gloed, So aengenaem en soet.

2. Zijn oude Luister is hier weer, Ia zelfs met groter Eer:

Is nu den Schouburg opgepronkt, Die in zijn luyster meer ontvonkt:

Ons met gejuig toe lonkt, Ziet Amstel-stad wat die omvat?

Van Ouds tot dese tyde:

Poezie en ook Welsprekentheyt, Ons Voor-vaderen Lof verbreyt:

Ia zelfs van Gysbregts teyd.

3. Als ‘t Paleys van eene Vorst, Staet Schouburg uytgedorst, Van binnen als een Konings-hof, Wie heeft hier reen genoeg tot stof,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(37)

Te melden Schouburgs lof:

Die daer in wil zijn, Op ‘t Leydsche Plijn, Daer is hy weer verreesen, Die by de Oude is een bloem:

Waerom ik hem een Fenix noem, Ver boven alle roem.

Een Nieuw Lied.

Op een aangename Wys.

1. Wat vlam verteert mijn Ingewant?

En wat een alle kant?

Dat u geen yver vuur verwelkt, Mijn hert ontfonkt mijn keer op keer:

Ik ken mijn zelf geen meer.

2. Dat het geweld, Heeft neer geveld:

De roem van mijn Toneelen, Mijn Kunst-toneel ja daer geen dag, Geen Schouburg wederga van zag, ô Nagt vol jammer en geklag!

3. Mijn Boog-verwelfzel valt hier neer, Hier baet geen tegenweer:

Mijn schuilplaets is aen alle kant,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(38)

Scheen door het flonkerent diamant, Te twisten met de brand.

4. Dat cierlyk was, Verteert in as,

Men hoort Pylaren kraken,

Trek-Konst lief hebbend Amsterdam, Ons Pronk-Iuweel legt door de vlam:

Als toen ‘t zijn oorsprong nam.

5. Wee ô mijn kinderen, wee mijn kroost!

Wie is u hulp of troost?

Weent gy als een yvere By!

U honing stort ik vry ja vry, Gy deelt in het lot van my!

Schept moed nogtans, Ligt dat u glans.

6. Overlang sal weer verrysen, Maekt dat mijn wel toneel die hygt:

Haer oude luister weder krygt:

En sal nog hoger stygen.

Een nieuw Geestelyk Lied, van het lieffelyk Sonne-ligt in de Dageraad.

Op een aangename Wys.

1. Wanneer de Zon de Dageraad,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(39)

Scheen met zijn lieffelyk gelaat,

Zo stont den Hemel so schoon en so bloot, Wanneer de Zon in ‘t Morgen-root:

O Zon! ô stralen! ô stralen lief en schoon!

Die staan aan des Hemels throon.

2. De velden ruyken lieffelyk, En zijn met gras en Bloemtjes ryk,

En zijn seer schoon en ook seer soet van geur, Al met zijn lieffelyke kleur:

O Zon! ô stralen! ô stralen lief en schoon!

Die staan aan des Hemels throon.

3. Aensiet de gulde Zon en Maan, Hoe zierlyk aan den Hemel staan:

En ook de sterren my door haar aanschyn, En ‘t lieffelyk Zonneligt alleyn:

O Zon! ô stralen! ô stralen lief en schoon!

Die staan aan des Hemels throon.

4. Wanneer het lieve Zonneligt, Komt rysen met een soet gesigt, En ook dat schone Hemels Firmament, Daar staat het alles schoon geprent, O Zon! ô stralen! ô stralen lief en schoon!

Die staan aan des Hemels throon.

Een Nieuw Lied.

Op de wys: Van Leysie.

1. Wat hoort men niet al vreemde dingen,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(40)

Onder het Timmere in holland, Ik kan ‘t zwygen, ik moet singen:

Hoe dat de moffen kome in het Land:

Dan kome zy met de hoed in de hand:

Baes hebt gy geen werk voor mijn?

Probeert het met mijn, Probeert het met mijn, Ik sal u een Ham vereeren:

Weest dog so goed, weest dog so goed, Geeft mijn maer werk ik ben een vroet.

2. De Baes die nam de ham in zijn handen, En gaf die ham aen zijne Vrouw,

Hy sprak hy komt uit verre Landen, Pas op u tyd en weest getrou:

De mof sprak Baes weest niet verlegen, Ik sal wel kome voor mijn tyd;

Probeert het maer, probeert het maer, Ik sal altijd mijn best werken, Nu ben ik klaer,

Nu ben ik klaer,

Had ik nu mijn gereedschap maer.

3. De mof zei Baes wilt hier op merken, Ik sal ‘t doen voor half Geld,

Want ik sal mijn best dog werken,

Ik sal meer doen dan een Amsterdams gesel:

Probeert het maer, Probeert het maer,

Ik laet Worst en Hamme kome;

Blieft maer constant, blieft maer constant, Dat al uit mijn moffen Land.

4. Dan gaen zy na den Dam te lopen, Dat is haer Vergader plaets;

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(41)

Daer staet dat Volk by heele hopen, Tot daer een komt van die maats;

Om se dan wat te zorteren, Die hem dan best aenstaen:

Kan mee gaan, kan mee gaen, So sien wy ons dan trotseren:

Van dat Volk, met zijn Tolk:

Dat is daer een magtig Volk.

5. Wel wie kan zoo’n leven leiden, Wyl het Amsterdamsche bloed;

Nimmer houd van valsch te vleijen;

Gelijk dat grote moffen goed:

Stadig weet haer voet te stryken.

Met een soort van hebbelikheyt, O wat spyt! moet de nyt!

Ons byna niet half verteren?

Dat dat schuim, hier so ruim, Yder weet te stryken pluim.

6. Amsterdamsche knapen ik beminje, Werkt tog niet voor half Geld:

Vaer veel liever na Oostinje, Dan bent gy so niet gequelt, Op Mephtunus pekel bare, Dal al door de woeste zee:

Probeert het maer, Probeert het maer,

Want ‘t duurt maer twee drie Iaren, Weest maer te vree,

Weest maer te vree,

Dan brengje Thee en Citsen mee.

7. Oorlof Hollanders wilt niet schromen, Houd goede moed en weest te vree:

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(42)

Schrikt niet als de moffen komen, Al brengen zy haer Hammen mee:

Want zy kunnen ons niet deeren!

Ik voor mijn ben zeer gerust:

Leeft maer in vree, Leeft maer in vree,

Kom late wy maer vrolyk wesen, Probeert het maer,

Probeert het maer,

Wy leven Vrolyk met malkaer.

Een nieuw Lied.

Op een Vrolyke Wys.

1. Hoe slegt lope de Tyje, Dat roept de Meysjes uyt:

En Poulus laet het glyje, En Rosemond is de Bruyt.

2. Het Iawoord was gegeven, De Trouw die stont beschreven, En drie Geboden gegaen, Nou wou Poulus daer niet aen.

3. Hoe vreemt is het gelope, Pou die is weg gekrope:

Dat niemant wist opregt, Waer gebleven is die knegt.

4. Men trok daer mee aen ‘t zoeke,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(43)

Voor eerst in alle hoeke, Een Paert moest op den dyk, En dat na Schalkwyk.

5. De Bruyd loep op haer muylen, Na Breukelen maerse zuylen:

De Meer heel in het ront, Maer zy Poulus nergens vont.

6. Met twee beweende ogen, Keerde sy wederom:

En sprak ik ben bedrogen, Zo klaer gelijk de zon.

7. Komt voor mijn ogen schynen, De liefde kan verdwynen;

Daerom houd goede moet, En ziet voor u wat gy doet.

8. Zy dogt so menig reysje, Zou hy ook wesen Dood:

Met een quam daer een meysje, Die trooste haer in haer nood.

9. Zey Bruydje wilt niet schromen, U Bruydegom is te bekomen, Hy is woonagtig nou, In de Winkel van Abkou.

10. Daer was geen tyd van weene, Maer lustig op de reys:

De Schaetse aen de beene, Want daer was toen goed Ys.

11. Twee knaepjes zy uyt sende,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(44)

Ook zy haer zekonde, Wy hebben wel opgepast;

Als zy hem zagen te houden vast.

12. Toen zy daer ginter quame,

‘t Was op de regte tyd:

Dat Pou moest komen eete, So was het overlyt.

13. Den Bruyd die was bezweke, Kon van droefheyt niet spreke,

‘t Was op St. Poulus dag, Toen men hem Bekeeren sag.

14. De Meester sprak met zinnen, Wat heb ik voor een knegt?

Hoe kan gy ‘t so beginnen, Iou zaken staen so slegt?

15. Gy moet dees Maegde trouwe, En maekt haer tot u Vrouwe;

Ik heb geen Werk voor jou, Gaet en maek haer tot u Vrouw.

16. Hy zey daer niet veel tegen, Al wat zijn Meester sprak:

Maer is met Pak en Zak, Met zijn Lief weg gereden.

17. Na Vleute toe getreden,

‘t Was op St. Poulus dag, Doen men hem Bekeeren sag:

Is hy met haer gereden.

18. Maer toen zy te Vleute quame,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(45)

Zy vaerde na de schout, Twee Schepens zy mee name, En so terstont Getrout.

19. En daer wiert ook geklonken, En ook nog eens gedronken, Men hiet hun wellekom, Den verloren Bruidegom.

20. Poulus gy moet weten, Als dat gy bent de Man:

Poulus moet gy heten, Het is u Naem en van.

21. Poulus moet gy blyven, En Poulus zull’ wy schryven, Het is u Naem en van, Daerom trekt het uw niet an.

22. Die het Lied eerst heeft gesongen, Van Pou en Rosemont:

Het was nog maer een Ionge, Hy deed so goed hy ‘t kont.

23. Maer heeft hy wat mis geschreven, Zo wilt het hem vergeven:

Zoekt dan een Vrygeestig man, Die het beter maken kan.

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(46)

Een Lied van de Bloem Kramery.

Op een aangename Wys.

1. Ik stel mijn hier in den toon, Mijn Winkel met Bloemen schoon;

Gy kunt Dames en Heeren, Kiesen na u begeeren:

Gy kunt hier vinden by mijn, Allerlei goed en zepen rijn;

Ook veel Liefhebbery Met de Saden ook daer by.

2. Koop Bloem Bollen schoon, Ik zet se hier ten toon;

Kooptse uit Liefhebbery, Met de Glasen ook daer by.

3. Een Roosje seer soet van geur, Staet in zijn volle vleur:

Met zijn volle knopen, Wilt gy iets van mijn kopen?

Of Tulp in der daet, Staet hier voor een cieraed, Sink rielies de Anjelier, Die ruikt men met pleizier.

4. Koop Bloem Bollen schoon, Ik zet se hier ten toon;

Kooptse uit Liefhebbery:

Met de Glasen ook daer by.

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(47)

5. Ura van Persia klyn, Ook Nagel-takken ryn:

Leely, Oranje bloesem bom, En de mooije Zonne-blom;

Van Noekels en de Afferka, Ook de dobbelde Haanekam, Rietjes en Stokjes net.

Daer je de bloeme mee vast zet.

6. Koop Bloem Bollen schoon, Ik zet se hier ten toon:

Koop se uit Liefhebbery, Met de Glasen ook daer by.

7. Hier hebt gy nu alles gesien, Wie koopt wat u Lien?

Bloemen Zaden wit en root, Bloemen Bollen klein en groot, Voor een cyviele Prys,

Om dat ik niet meer eys:

Ik sluit nu haest mijn Deur, En blyf u Serviteur.

8. Een Aloem gebruiken by Dag, By Nagt heeft hy geen kragt:

Pielio so is zijn naem, En hoort die wonder aen.

9. Wilt gy iets gebruiken, Ik sluit nu haest mijn Luiken, Ik sluit mijn Raempjes digt, Zo gy ‘t ziet is mijn Pligt:

Ik verkoos mijn Bloemen uit, En maek hier een Besluit.

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(48)

Een Nieuw Lied.

Stem: Als het begint.

Wie zag ooit armer creatuur, Die nergens om en geeft,

Dan een Soldaat vol oorlogs-vuur, Wanneer hy ‘t maand-geld heeft;

Hy suipt en zwelgt en dommineert, En hout niet op voor ‘t is verteert:

Rom don: dom de rom dom.

Dan moet hy weder naakt te velt, En waagt zijn magere huyt,

Voor kruid en lood op hoop gesteld, Maar krygt somtyds geen buyt;

Dan kauwt hy ammunitje brood, En drinkt eens wyntje uit de sloot;

Rom dom:

Een stukje oud beschemmelt brood, Versterkt zyn venesoen,

Somtyds een oude kraje poot, In plaats van een jong hoen:

En schoon hy van de Boer wat haalt,

‘t Word dikmaals met de rug betaald, Rom dom:

Een rottig zyl versterkt zijn huis, Een vos oud stroo zijn bed, Hy is den proop van meenig luys, Waar hy zijn voeten zet,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(49)

Twee vrienden heeft hy die hy viert, Dat ‘s armoe en ‘t vuil ongediert, Rom dom:

Zyn adem stinkt hem nimmermeer, Van al te vette kost,

Hy vind zijn graf aan ‘t eind der leer, Verlaat hy zynen post,

Pal moet hy staan voor kruit en loot, En stapvoets lopen na zijn dood, Rom dom:

Waar dat hy komt speelt hy de beest, En stofd van zynen moed!

Hy meend dat yder voor hem vreest, Hoe laf hy is van bloed,

Maar als hy weer het kalfsvel hoort, Moet d’armen vegter aanstonds voort:

Rom dom:

En port de nood hem tot den stryd, Dan klaauwt hy dikmaals ‘t hoofd, En werd in eenen korten tyd, Van arm en been berooft:

Dan is ‘er al geen hulp meer aan, Als in de stad uit snorren gaan;

Rom dom:

Maar komt hy lustig van de dans,

‘t Is hem al wat hy ziet,

Dan danst en springt hy op zijn frans, En weet van geen verdriet,

Maar raakt van buiten op ‘t gevegt, Dan is hy weer den ouden knegt:

Rom dom:

Word hy in ‘t Garnisoen gebragt, Dan staat hy als op stal;

En schildert zomtyds nagt op nagt,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(50)

By ruw weer op den wal, Terwyl een ander met zijn wyf, Hem harens plant voor tydverdryf, Rom dom:

Heeft hy stuiver en zyn broek, Den Pasbaan is zijn lust,

Hy maakt zijn geld ten eersten soek, Want eer heeft hy geen rust, Als hem het gelt blinkt in ‘t gesicht, Draagd hy ‘t geweer niet half zo ligt:

Rom dom:

En is hy eindelyk afgeleeft, Dat siektens hem bespringt,

Die om geen baart nog knevels geeft, Maar hem na ‘t Gast-huis dwingt, Dan sterft hy als een Esel doed, En is pas voor de wurmpjes goed, Rom dom:

Zoldaten Tegen-zang.

Op een fraaije wys.

De Trom maakt yder ‘t hert vol moet, Die als een braaf Zoldaat:

Voor ‘t Vaderland zyn Lyf en Bloed, Fris avontuuren gaat,

Wanneer Tamboer Revelje staat, Om Brandewyn roept Soljermaat:

Rob dob, derob, dob dob, Rob dob derob, dob dob,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

(51)

Wy geven het niet op.

Het schoonste leven is in ‘t veld, Daar vlamt men op de Buit,

Daar speeld men Heer met weinig geld, Al had men niet een duit:

Den Boer moet geven heeft hy wat, Dat lapt den Heer Zoldaat in ‘t gat;

Rob dob, derob dob dob: &c.

Wie zag ooit een blyder Creatuur;

Wanneer men Leening geeft, Als een Zoldaat van avontuur, Wanneer hy werk geld heeft?

Hy drinkt, hy klinkt, hy domineerd, Wyl hy met vreugd zyn geld verteerd, Rob dob, derob dob dob, &c.

Een Krygsman leeft gelyk een Heer, Met groote graviteid;

Hy ziet zo moedig als een Beer, Hy vlamt maar op den stryt,

Hy schreeuwd voor geen bebloede kop, Hy zet zyn huid geweldig op;

Rob dob, derob dob dob, &c.

Waar dat hy komt hy speelt den baas, Wie schrikt niet voor zyn stem,

Het Krygs-muziek is Trom geraas?

Dat geeft zyn yver klein,

Schalmeyen, Trommen en Trompet, Die roepen Krygsman aan ‘t Banket:

Rob dob, derob dob dob, &c.

De Marcepyn van menig pond, Hoewel wat hart van stof,

Spouwt hans uit zijn Metalen Mond, Wie lust die eet daar af:

Het klein Banket is Kruid en Loot,

De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zoals aangegeven is het door u bijgevoegde productcertificaat niet toereikend voor het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit van de betonbanden wanneer deze geheel of

zijn voor onze tijd: weg van verouderde structuren en macht; gedragen door levende geloofsgemeenschappen, minder zelfverzekerd, maar zoekend en speurend naar Gods aanwezigheid;

De fractievoorzitter brengt schriftelijk de voorzitter van de raad, ter kennisneming presidium, op de hoogte van het opzeggen door de fractie van het vertrouwen in of het opstappen

“Bijzonder aan Almere is dat we echt actief op zoek gaan naar deze mensen; mensen als Anita die het vaak lastig vinden om hulp te vragen.” Onderzoeker Plat: “Ik had haar vanmorgen

Stek gaat met de verschillende gemeenten in gesprek over welk aanbod in aanmerking komt voor toewijzing met een huurprijs tot € 432,51 om niet alleen tot de gewenste 10% toewijzing

De werkgroep financiële sturing gemeenschappelijke regelingen Rijnmond berekent elk jaar het indexpercentage, waarna de werkgroep een advies uitbrengt hierover aan de kring

Als u °C naar oF of oF naar °C wilt converteren, drukt u wanneer de thermometer is uitgeschakeld ongeveer 6 seconden op de knop Set totdat u het ‘°C’-symbool of het ‘°F’-

4 Deze scriptie zal dan ook de volgende probleemstelling gaan onderzoeken: Hoe ontwikkelen machtsrelaties binnen het huwelijk zich historisch ten tijde van de