• No results found

Wettelijke verankering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wettelijke verankering"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

     

Corporate Governance; 

       

Wettelijke verankering 

 

                             Willem‐Jan van der Stok  Rooswijck 88  1081 AL Amsterdam  Studentnummer: 1010646    Begeleider: Reggy Hooghiemstra 

(2)

Inhoudsopgave 

Inhoudsopgave ... 2 1) Inleiding... 4 1.1) Inleiding / Aanleiding... 4 1.2) Probleemstelling en deelvragen ... 5 1.3) Motivatie / relevantie... 6 1.4) Onderzoeksopzet... 7 2) Literatuuronderzoek...10 2.1) Inleiding...10 2.2) Corporate Governance ...10 2.2.1) Inleiding...10 2.2.2) Agency theory ...10 2.2.3) Wat is corporate governance ...11 2.2.4) Werking en toepassing van internationale corporate governance codes...13 2. 3) Factoren die invloed hebben op corporate governance...15 2.3.1) Wetten en Regels ...16 2.3.2) Interne controle ...16 2.3.3) Externe controle...20 2.3.4) Marktwerking...21 2.4) Naleving van corporate governance ...23 2.4.1) De invloed van wetten en regelgeving op de naleving van corporate governance...23 2.4.2) De invloed van marktwerking op de naleving van corporate governance...24 2.4.3) Indirect verband tussen aandelenkoers en naleving...25 2.5) Conclusie op basis van literatuuronderzoek...26 3) Onderzoeksopzet praktijkonderzoek ...29 3.1) Inleiding...29 3.2) Corporate Governance in Duitsland...29 3.2.1) Inleiding...29 3.2.2) Algemeen...29 3.2.3) Board Structuur...30 3.2.4) Positie aandeelhouders...31 3.2.5) Duitse corporate governance code...31 3.3) Corporate Governance in Zwitserland...32 3.3.1) Inleiding...32 3.3.2) Algemeen...32 3.3.3) Board Structuur...32 3.3.4) Positie Aandeelhouders...33 3.3.5) Zwitserse corporate governance code...33

(3)

3.4) Overeenkomsten en verschillen tussen Duitsland en Zwitserland...33 3.5) Opzet van het praktijkonderzoek...34 3.6) Methode van onderzoek ...36 3.6.1) Hypothese...36 3.6.2) Geselecteerde aandachtsgebieden...36 3.6.3) Overeenkomstige standaarden Duitsland...37 3.6.4) Overeenkomstige standaarden Zwitserland...39 3.6.5) Statistische onderbouwing...40 4) Resultaten praktijkonderzoek ...43 4.1) Inleiding...43 4.2) Verschillen tussen de Duitse en de Zwitserse code of corporate governance ...43 4.3) Toetsing van de hypothese...46 4.3.1) Inleiding...46 4.3.2) Formules...46 4.4) Algemene resultaten / uitkomsten praktijkonderzoek...48 4.5) Kwalitatieve en kwantitatieve observaties per aandachtsgebied ...48 4.6) Conclusie praktijkonderzoek...51 5) Conclusie...53 5.1) Samenvatting en conclusies...53 5.2) Beperkingen van het onderzoek...55 5.3) Mogelijkheden voor vervolgonderzoek...55 6) Literatuurlijst ...56 Bijlage 1: OECD principes & Aandachtsgebieden per land ...61 Bijlage 2: Berekeningsmethodes ...62 Bijlage 3: Data Duitsland...63 Bijlage 4: Data Zwitserland...64

 

(4)

1) Inleiding 

1.1) Inleiding / Aanleiding 

Volgnes de Comparative study of Corporate Governance Code (2002) heeft corporate governance  betrekking op het geheel aan relaties tussen het management van een onderneming, de raad van  bestuur, de aandeelhouders en andere belanghebbenden. Corporate governance verschaft tevens  een structuur waarmee de doelen van de ondernemingen worden vastgesteld. Daarnaast kunnen  hiermee de middelen voor het behalen van deze doelen en het monitoren van prestaties worden  bepaald.  Bij corporate governance gaat het niet alleen om het goed ondernemerschap, maar tevens om het  afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid aan de belanghebbenden. Hierbij zijn in  het bijzonder de volgende partijen van belang:  • het management (RvB)  • toezichthouders (RvC)  • belanghebbenden (o.a. aandeelhouders en medewerkers)    Om iets meer te begrijpen over het ontstaan van corporate governance is het van belang om in te  gaan op de geschiedenis van corporate governance    In de loop van de tijd zijn aandeelhouders veranderd van eigenaars die zeer betrokken waren bij  de  onderneming  naar  institutionele  beleggers  en  kleine  aandeelhouders  die  de  aandelen  als  beleggingen houden. Hierdoor werd de afstand tussen het bestuur en de eigenaren steeds groter.  Door  deze  afstand  dient  het  management  verantwoording  af  te  leggen  aan  de  aandeelhouders  over  het  gevoerde  beleid.  De  toename  van  deze  afstand  leidde  tot  de  vraag  hoe  de  verantwoording van het management aan de aandeelhouders het beste kan worden ingevuld. In  Nederland heeft de Commissie Peters (1997) in de jaren negentig getracht een aanzet te geven  tot verbetering van het afleggen van verantwoording. In andere  westerse landen vond dezelfde  ontwikkeling  op  de  kapitaalmarkt  plaats  en  zijn  vergelijkbare  onderzoeken  uitgevoerd.  Een  voorbeeld hiervan is het Cadbury (1992) rapport in het Verenigd Koninkrijk. Deze had tot doel  na te gaan wat de rol van het management en accountants was met betrekking tot controle op en  de rapportages van de onderneming. Dit om tot een standaard te  komen voor goede corporate  governance. Het doel van deze rapporten en best practices was het verbeteren van het afleggen  van verantwoording, toezicht en transparantie.     Dat toezicht, verantwoording en transparantie voor verbetering vatbaar waren bleek vlak na de  eeuwwisseling  uit  het  faillissement  van  Enron  en  de  malaise  rondom  Worldcom  en  Arthur  Andersen. Deze faillissementen hebben geleid tot nieuwe rapporten op het gebied van corporate  governance.  Waar  eerdere  rapporten  vrijblijvende  aanbevelingen  bevatten,  werden  in  deze 

(5)

nieuwe  best  practices  aanbevelingen  dwingender  geformuleerd.  In  Nederland  heeft  de  Commissie  Tabaksblat  (2003)  een  corporate  governance  code  voor  beursgenoteerde  ondernemingen opgesteld en die vervolgens in de wet verankerd is.  

Deze  corporate  governance  aanbevelingen  dienen  door  Nederlandse  beursgenoteerde  ondernemingen  te  worden  nageleefd,  tenzij  wordt  toegelicht  waarom  ervoor  gekozen  is  de  aanbevelingen  niet  na  te  leven  (transparantie).  De  mogelijkheid  om  af  te  wijken  van  de  aanbevelingen wordt de “pas toe of leg uit” –principe genoemd zoals ook omschreven door Frijns  e.a.  (2005).  Ook  internationaal  wordt  gebruik  gemaakt  van  de  mogelijkheid  van  “comply  or  explain”. De 4e en 7e EG Richtlijn (2006) stellen het “pas toe en leg uit” principe  verplicht voor  beursgenoteerde ondernemingen 

 

Het  belang  van  een  wettelijk  kader  bij  het  afleggen  van  verantwoording  wordt  steeds  belangrijker. Deze scriptie richt zich op de verschillende mate van naleving van de governance  codes  in  diverse  landen.  Hierbij  wordt  onderscheid  gemaakt  tussen  een  land  waar  een  code  wettelijk verankerd is ten opzichte van een land waar slechts sprake is van aanbevelingen. Om de  mate van naleving in deze twee landen te vergelijken is gekozen voor Duitsland en Zwitserland.  De  reden  hiervoor  wordt  verder  uitgewerkt  in  hoofdstuk  drie,  maar  komt  voort  uit  de  grote  overeenkomsten  tussen  deze  landen,  behoudens  op  het  gebied  van  wettelijke  verankering.   Aangezien Duitsland en Zwitserland wat betreft structuur van de boards en de marktkapitalisatie  en  volgens  Thatcher  e.a.  (2007)  ook  de  economische  specialisaties  overeen  komen  is  ervoor  gekozen om de mate van naleving in deze twee landen te vergelijken.    Onderwerpen die ik in deze scriptie zal behandelen zijn corporate governance in het algemeen,  verschillen in corporate governance in Duitsland en Zwitserland, als mede de mate waarin Duitse  en Zwitserse bedrijven de codes naleven.  

1.2) Probleemstelling en deelvragen 

Deze scriptie behandelt de problematiek naleving van corporate governance en richt zich hierbij  op de vraag of een corporate governance code verankerd moet zijn in de wet om effectief te zijn  of  dat  aanbevelingen  alleen  afdoende  zijn.  Om  deze  vraag  te  onderzoeken  is  onderstaande  probleemstelling  geformuleerd  en  bijbehorende  deelvragen  benoemd.  In  deze  scriptie  wordt  getracht  middels  literatuur‐  en  praktijkonderzoek  (een  selectie  van  beursgenoteerde  ondernemingen) de probleemstelling te beantwoorden.    Probleemstelling:  In hoeverre wordt een corporate governance code beter nageleefd indien deze verankerd is in de  wetgeving?   

(6)

Om de bovenstaande probleemstelling te kunnen beantwoorden heb ik de volgende deelvragen  opgesteld:    1) Wat wordt onder corporate governance verstaan?  2) Wat zijn de algemeen geaccepteerde richtlijnen ten aanzien van corporate governance?  3) Hoe ziet de corporate governance structuur in de te onderzoeken landen eruit?  4) Wat zijn de verschillen tussen deze landen? 

1.3) Motivatie / relevantie 

Het  onderwerp  corporate  governance  is  de  afgelopen  jaren  veelvuldig  in  beeld  geweest.  De  aandacht voor corporate governance begon o.a. in 1992 met het Cadbury‐rapport, gevolgd door  de  Commissie  Peters  in  1997.  Door  de  problemen  die  aan  het  licht  zijn  gekomen  bij  Enron  en  Worldcom en later ook Parmalat is de focus op corporate governance nog verder toegenomen.  Als reactie hierop is bijvoorbeeld de invoering van de Sarbanes‐Oxley Act in 2002. In het meer  recente  verleden  zijn  er  voorbeelden  van  bedrijfsproblemen  geweest  waarbij  de  rol  van  corporate governance een grote rol speelt. Voorbeelden zijn het al dan niet splitsen van Stork, de  verkoop van ABN‐AMRO en de discussie die er keer op keer gevoerd wordt over de hoogte van  het  salaris  in  de  top  in  het  bedrijfsleven  en  de  overheidssector.  Bovenstaande  ontwikkelingen  zijn  maatschappelijk  relevant  en  hebben  mij  gemotiveerd  deze  scriptie  over  corporate  governance te schrijven. 

 

Bij  het  bepalen  van  het  onderwerp  van  deze  scriptie  heb  ik  gekeken  naar  de  verschillende  aandachtsgebieden  binnen  corporate  governance.  Wat  mij  hierbij  opvalt  is  dat  corporate  governance  in  verschillende  landen  op  een  verschillende  manier  is  ingericht.  Ik  denk  specifiek  aan  het  verschil  tussen  de  “rule‐based”‐benadering  zoals  bijvoorbeeld  gehanteerd  in  de  Verenigde Staten ten opzichte van de “principle‐based”‐benadering in sommige Europese landen,  zoals Duitsland en Zwitserland. Het blijkt dat omgevingsfactoren zoals wetten en regels, interne  controle,  externe  controle  en  marktwerking  van  grote  invloed  zijn  op  corporate  governance  (Owtscharov  (2007)).  In  bepaalde  landen  is  de  naleving  van  een  corporate  governance  code  wettelijk  verplicht  terwijl  in  andere  landen  toepassing  van  corporate  governance  meer  vrijblijvend  is.  Het  maatschappelijke  belang  van  corporate  governance  wordt  algemeen  onderkend.  Wereldwijd  wordt  regelgeving  opgetuigd  om  corporate  governance  op  een  juiste  manier te integreren in de reeds bestaande regels met betrekking tot goed ondernemersschap.  Voor toekomstige beleidsbepaling  rond corporate governance regelgeving is het, mijns inziens,  van belang of een wettelijk kader leidt tot betere naleving van corporate governance codes. Op  basis van de in de scriptie aangehaalde literatuur kon ik niet  eenduidig vaststellen in hoeverre  een corporate governance code beter wordt nageleefd indien deze verankerd is in de wetgeving.    

(7)

Volgens de OECD (2002) heeft corporate governance betrekking op het geheel aan relaties tussen  het  management  van  een  onderneming,  de  raad  van  bestuur,  de  aandeelhouders  en  andere  belanghebbenden.  In  hoofdstuk  2  wordt  verder  ingegaan  op  de  verschillende  definities  van  corporate governance. Hierbij wordt gebruik gemaakt van o.a. Cadbury (1992), Peters (1997) en  de Swiss Code of Best Practice (2002).  

 

Hoe  corporate  governance  in  een  land  daadwerkelijk  wordt  ingericht  is  afhankelijk  van  vele  factoren. Dit is o.a. onderzocht door Jensen (1993), Owtscharov (2007) en bijvoorbeeld Chan &  Cheung  (2008).  Op  deze  onderzoeken  wordt  in  paragraaf  2.3  ingegaan  en  worden  de  factoren  ingedeeld in de volgende vier categorieën van Owtscharov (2007), te weten: (i) wetten en regels  (ii) interne controle (iii) externe controle en (iv) marktwerking. Tevens wordt gebruikt gemaakt  van  meer  algemene  onderzoeken  waarin  vergelijkingen  tussen  landen  gemaakt  worden,  zoals  Hofstede (1984). 

 

Aguilera  &  Cuervo‐Cazurra  (2002)  hebben  onderzoek  verricht  in  49  landen.  Op  basis  van  dit  onderzoek  concluderen  zij  dat  in  landen  waar  sprake  is  van  efficiënte  corporate  governance  richtlijnen (ongeschreven recht) meer drang is om deze na te leven dan in landen waar corporate  governance in de wet is verankerd. In dit onderzoek wordt echter niet ingegaan op de vraag of  wettelijke verankering alleen leidt tot betere naleving. Bij de bestudering van de gepubliceerde  literatuur  over  de  naleving  van  corporate  governance  codes  bleek  verder  dat  diverse  onderzoeken zich gericht hebben op het effect van naleving van corporate governance codes op  de  beurskoersen.  Dit  zijn  o.a.  Fernández‐Rodríquez,  Gómez‐Ánson  &  Cuervo‐García    (2004),  Black  e.a.  (2005),  Black  (2001)  &  Gompers  e.a.  (2001),  MacNeil  &  Li  (2006)  &  Nowat,  Root  &  Mahr (2006).  Ook  op  basis  van  deze onderzoeken  kan  ik mijn onderzoeksvraag niet eenduidig  beantwoorden.     Een onderzoek op basis literatuurstudie en praktijkonderzoek naar het verband tussen naleving  en wettelijke verankering bied mijn inziens een positieve bijdrage aan de beschikbare literatuur  aangaande corporate governance. In deze scriptie is ervoor gekozen om bestaande literatuur uit  te breiden op basis van praktijkonderzoek.  

1.4) Onderzoeksopzet 

Deze scriptie kan worden opgedeeld in twee onderdelen, te weten:  • literatuuronderzoek  • praktijkonderzoek   

In  het  literatuuronderzoek  zal  eerst  worden  ingegaan  op  de  achtergrond  van  corporate  governance en de begrippen die hiermee te maken hebben. Vervolgens zal er worden ingegaan  op de diverse definities van corporate governance. Hierbij zal specifiek aandacht worden besteed 

(8)

aan de Organisation for Economic Co‐operation and Development (OECD) Principles of Corporate  Governance  aangezien  deze  wordt  erkend  als  wereldwijde  benchmark  op  het  gebied  van  corporate  governance  codes.  Hierna  zal  worden  stilgestaan  bij  onderzoeken  die  reeds  zijn  uitgevoerd op het gebied van corporate governance en dan met name op het gebied van naleving.  Er  zal  worden  gekeken  wat  er  op  basis  van  de  reeds  verrichtte  onderzoeken  verwacht  kan  worden  over  de  naleving  van  de  corporate  governance  codes  in  het  licht  van  mijn  onderzoeksvraag.  

 

Het literatuuronderzoek  zal  worden  afgesloten  met een  conclusie  op  mijn onderzoeksvraag op  basis van de reeds beschikbare literatuur. Deze conclusie zal worden getoetst aan de hand van  een praktijkonderzoek. Dit onderzoek zal zich richten op Duitse en Zwitserse beursgenoteerde  ondernemingen.  

 

Aangezien  in  mijn  praktijkonderzoek  het  vergelijk  wordt  gemaakt  tussen  de  naleving  van  de  corporate  governance  codes  door  ondernemingen  in  Duitsland  en  Zwitserland  zal  vervolgens  worden  ingegaan  op  de  corporate  governance  structuur  voor  Duitsland  en  Zwitserland.  Uitgaande van de OECD Principles of Corporate Governance zullen 9 aandachtsgebieden worden  geselecteerd.  Vervolgens  zullen  voor  Duitsland  en  Zwitserland  de  overeenkomstige  principes  worden  beschreven.  Zoals  ik  eerder  heb  aangegeven  wordt  corporate  governance  in  verschillende landen op verschillende manieren behandeld. Bij de keuze van de te onderzoeken  landen is er gekeken naar een tweetal, dat op veel gebieden vergelijkbaar zijn met elkaar. Er valt  in dit licht te denken aan de aanwezigheid van een corporate governance code, de kapitaalmarkt  en  de  werking  van  deze  markt,  de  indeling  van  het  bestuur  en  het  toezicht  op  het  bestuur  alsmede het feit of de code verankerd is in de wet of niet. Dit om ervoor te zorgen dat er bij de  vergelijkingen  van  landen  niet  teveel  overige  verschillen  aanwezig  zijn  die  invloed  kunnen  hebben  op  de  onderzoeksvraag:  “In  hoeverre  wordt  een  corporate  governance  code  beter  nageleefd indien deze verankerd is in de wetgeving?”.  

Ik heb uiteindelijk gekozen voor de landen Duitsland en Zwitserland. Beide landen hanteren een  two‐tier board structuur en in beide landen is er sprake van een goed werkende kapitaalmarkt.  Een  belangrijk  verschil  is  echter  dat  Duitsland  de  corporate  governance  code  wettelijk  heeft  verankerd terwijl dit in Zwitserland niet het geval is. Hierdoor lenen deze twee landen zich goed  voor  het  doel  van  de  scriptie:  het  behandelen  van  de  probleemstelling  van  de  scriptie.  Dit  onderscheid zal nog verder worden uitgewerkt in paragraaf 3.2, 3.3 & 3.4. 

 

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is een praktijkonderzoek opgezet waarbij een  vergelijking  wordt  gemaakt  tussen  naleving  van  corporate  governance  codes  in  Duitsland  en  Zwitserland. Omdat de informatie van beursgenoteerde ondernemingen publiek beschikbaar is  heb ik ervoor gekozen de jaarrekening van Duitse en Zwitserse beursgenoteerde ondernemingen  met elkaar te vergelijken. Er is gekozen voor een doorsnede van de corporate governance codes.  Hiertoe  zijn  per  corporate  governance  code  negen  aandachtsregels  geselecteerd,  waarbij  de 

(9)

OECD code voor corporate governance als basis is gebruikt. In het praktijkonderzoek zullen per  land  de  50  grootste  beursgenoteerde  bedrijven,  gebaseerd  op  de  omzet  in  2005,  worden  geselecteerd voor zowel Duitsland als Zwitserland. Van deze ondernemingen zal, op basis van de  jaarverslagen  van  2005,  worden  nagegaan  in  hoeverre  voor  de  9  gekozen  aandachtsregels  de  codes  worden  nageleefd  en  /  of  toegelicht.  Op  basis  van  de  bovenstaande  resultaten  zal  een  antwoord  worden  gegeven  op  de  onderzoeksvraag:  “In  hoeverre  wordt  een  corporate  governance code beter nageleefd indien deze verankerd is in de wetgeving?”. Tevens zal worden  nagegaan  of  en  ingegaan  op  de  eventuele  verschillen  tussen  de  conclusie  zoals  naar  voren  gekomen op basis van het literatuuronderzoek en die op basis van het praktijkonderzoek.  

(10)

2) Literatuuronderzoek 

2.1) Inleiding 

In  dit  hoofdstuk  wordt  in  het  kort  de  achtergrond  beschreven  van  corporate  governance  en  hieraan gerelateerde begrippen die in deze scriptie aan bod komen.  

Corporate  governance  komt  voort  uit  het  feit  dat  er  een  scheiding  is  tussen  eigenaren  en  bestuurders van ondernemingen. Om hier een compleet beeld van te kunnen geven wordt in het  theoretische  kader  eerst  ingegaan  op  de  agency  theorie.  Vervolgens  zal  worden  ingegaan  op  onderzoeken  naar  corporate  governance  en  de  naleving  hiervan  door  ondernemingen.  Hierbij  worden studies aangehaald die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag: In hoeverre  wordt een corporate governance code beter nageleefd indien deze verankerd is in de wetgeving?  Daarna zal nader worden ingegaan op de behoefte aan corporate governance en de verschillende  definities  hiervan.  De  invulling  van  corporate  governance  komt  vervolgens  naar  voren  in  de  inrichting van ondernemingen en de verschillende organen die bij corporate governance een rol  spelen. 

Na de beschrijvingen van dit theoretische kader zal worden stilgestaan bij onderzoeken die reeds  zijn uitgevoerd op het gebied van corporate governance en dan met name op de naleving hiervan.  Op basis van de beschikbare literatuur governance structuur zal aan het einde van dit hoofdstuk  een  antwoord  worden  gegeven  op  de  vraag  of  een  corporate  governance  code  beter  wordt  nageleefd indien deze verankerd is in de wetgeving.  

2.2) Corporate Governance  

2.2.1) Inleiding  In deze paragraaf zal worden ingegaan op corporate governance in het algemeen. Allereerst zal  de agency theory beschreven worden. Vervolgens beschrijf ik kort wat corporate governance is  en zal ik ingaan op de verschillende manieren waarop in de literatuur naar corporate governance  gekeken wordt.  2.2.2) Agency theory  De agency theory, zoals beschreven door Jensen e.a. (1976),  Fama (1980), Fama  e.a. (1983a) &  Fama  e.a.  (1983b),  is  een  belangrijk  aspect  bij  het  begrijpen  van  de  corporate  governance  ontwikkelingen.  Aan  de  basis  van  de  “agency  theory”  ligt  in  de  scheiding  tussen  eigendom  en  bestuur  van  ondernemingen.  Deze  splitsing  wordt  veroorzaakt  door  het  feit  dat  vermogensverschaffers geen goede bestuurders behoeven te zijn en dat de bedragen die gemoeid  zijn met de financiering van ondernemingen niet meer door één persoon zijn op te brengen.    

Een  agency  relatie  wordt  aangegaan  als  een  principaal  (de  aandeelhouder)  een  agent  (het  bestuur)  inhuurt  om  bepaalde  werkzaamheden  te  verrichten.  Dit  veroorzaakt  vervolgens  een 

(11)

probleem van a‐symetrische informatie, aangezien de aandeelhouder niet alle activiteiten van het  bestuur kan nagaan. Hierdoor kan het bestuur activiteiten verrichten die niet in het voordeel zijn  van  de  aandeelhouder  zonder  dat  de  aandeelhouder  dat  kan  detecteren.  Dit  risico  kan  de  aandeelhouder  beperken  door  maatregelen  in  te voeren  die ervoor zorgen  dat  het  bestuur  die  werkzaamheden uitvoert die in het belang zijn van zowel de aandeelhouders als het bestuur. De  kosten  die  gemoeid  zijn  met  het  agency  probleem  zijn  onder  te  verdelen  in  “out‐of‐pocket”  kosten, te weten “monitoring” en  “bonding” kosten, en “residual loss”. 

Bonding  kosten  zijn  kosten  die  worden  gemaakt  om  de  agent  te  stimuleren  om  geen,  voor  de  principaal,  nadelige  beslissingen  te  maken  (bijvoorbeeld  in  de  vorm  van  voldoende  salaris).  Monitoring kosten zijn kosten die worden gemaakt door de principaal om toezicht te houden op  de agent (bijvoorbeeld de accountantskosten). Onder residual loss worden die kosten verstaan  die het resultaat zijn van de verschillende belangen van de principaal en de agent.  De agency theory vormt op deze manier de basis voor corporate governance aangezien corporate  governance voortvloeit het monitoren van de agent door de principaal.     Zoals beschreven door Voogsgeerd (2008) kan een deel van het agency probleem wordt opgelost  door  marktwerking.  Doordat  financiële  markten  niet  volledig  efficiënt  zijn  bestaat  er  behoefte  aan regelgeving met betrekking tot corporate governance structuren. Hiertoe wordt namens de  aandeelhouders toezicht gehouden op het bestuur. Dit toezicht kan middels een one‐tier of een  two‐tier structuur board worden ingekleed. Middels de financiële verslaggeving legt het bestuur  verantwoording  af  aan  de  aandeelhouders.  Om  de  betrouwbaarheid  van  de  financiële  verslaggeving te kunnen beoordelen stelt de AvA een externe accountant aan. 

 

2.2.3) Wat is corporate governance 

Corporate  governance  is  een  begrip  dat  op  verschillende  manieren  kan  worden  gedefinieerd.  Hieronder zal een aantal veel gebruikte definities van corporate governance worden beschreven.  Vervolgens wordt stilgestaan bij de definitie die in het vervolg van deze scriptie gehanteerd zal  worden.  

 

Corporate Governance volgens het Cadbury (1992) report:   Corporate  governance  is  het  systeem  waardoor  ondernemingen  worden  bestuurd  en  beheerd.  De  aandeelhouder  benoemt  bestuurders  en  de  accountant  en  moet ervoor zorgdragen dat een adequate bestuursstructuur  (uitvoering van en toezicht op) aanwezig is. Het bestuur van  de  onderneming is  verantwoordelijk  voor  het  besturen  van  de onderneming. Dit bestaat onder meer uit het bepalen van  de  strategie,  het  uitvoeren  van  deze  strategie,  toezicht 

Een van de eerste rapporten over  corporate  governance  is  het  Cadbury report uit 1992. Het doel  van  de  Cadbury  commissie  was  het beoordelen van de controle op  en de rapportage van de “boards”  van  ondernemingen,  alsmede  de  rol  van  de  accountants  in  dit  geheel.  Hierbij  legde  deze  commissie  de  focus  op  de  financiële  rapportage  en  de  afgelegde  verantwoordelijkheid  hierop. 

(12)

houden  op  het  management  van  de  onderneming  en  het  afleggen  van  verantwoordelijkheid  richting de aandeelhouders. De specifieke financiële aspecten van corporate governance binnen  dit raamwerk zijn de manier waarop een bestuur haar financiële beleid invult, toezicht houdt op  de  implementatie  hiervan  (inclusief  het  gebruik  van  financiële  controlemaatregelen)  en  de  werking van dit financiële beleid. Hierover leggen zij verantwoording af aan de aandeelhouders.    

Corporate Governance volgens de OECD: 

Volgens  het  vergelijkend  onderzoek  van  het  OECD  (Comparative  study  of  Corporate  Governance  Code  relevant  to  the  European  Union  and  its  member  States  (2002))  heeft  corporate  governance  betrekking  op  het  geheel  aan  relaties  tussen  het  management  van  een  onderneming,  de  raad  van  bestuur,  de  aandeelhouders  en  andere  belanghebbenden.  Corporate  governance  verschaft  tevens  een  structuur  waarmee  de  doelen  van  de  ondernemingen  worden  vastgesteld.  Daarnaast  kunnen  hiermee  de  middelen  voor  het  behalen  van  deze doelen en het monitoren van prestaties worden  bepaald.             Corporate Governance volgens de Peters (1997):  Corporate  governance  is  een  stelsel  van  omgangsvormen  voor  de  vennootschap  en  bij  haar  onderneming  betrokken  direct  belanghebbenden  –  met  name  bestuurders,  commissarissen  en  kapitaalverschaffers  –  inhoudende  een  aantal  regels  voor goed bestuur en goed toezicht en regels voor een  verdeling  van  taken,  verantwoordelijkheden  en  bevoegdheden  die  een  evenwichtige  invloed  bewerkstelligen  van  bij  de  vennootschap  en  haar  ondernemingen  direct  belanghebbenden.  Uitgangspunt  daarbij  is  dat  bestuurders  en  commissarissen  over  hun  taakuitoefeningen  –  ook  publiekelijk  –  verantwoording  dienen  af  te  leggen.  (Ontleend aan Schilder e.a.  (1999)) 

De  OECD  (Organisation  for  Economic  Co‐operation  and  Development)    is  een  organisatie  die  is  opgericht  in  1948  als  de  OEEC  en  in  1961  is  omgevormd  tot  de  huidige  OECD  en  waarvan  diverse  landen  over  de  gehele wereld lid zijn. 

De  OECD  bevordert  beleid  dat  is  ontwikkeld  om:  de  grootst  mogelijke  duurzame  economische  groei,  werkgelegenheid en de stijging van de  levenstandaard  in  de  lidstaten  te  bereiken  waarbij  de  financiële  stabiliteit  gegarandeerd  blijft.  En  dus  (i)  bijdraagt  aan  de  ontwikkeling  van  de  wereld economie  (ii)  bij  te  dragen  aan  de  gezonde  economische  groei  van  alle  landen  in  de  wereld,  onafhankelijk  of  deze  lid  zijn  van  de  OECD  (iii)  bij  te  dragen  aan  de  uitbreiding  van  de  wereldhandel  op  een meerzijdige, niet discriminerende  basis  zoals  overeenkomt  met  internationale verplichtingen. 

Naar  aanleiding  van  de  discussie  over  de  beschermingsconstructies  voor  beurs‐ genoteerde ondernemingen is in 1996 het  rapport  van  de  commissie  Peters  verschenen Dit rapport was mede bedoeld  om een aanzet te geven tot verandering en  een  uitnodiging  tot  een  discussie  over  corporate governance.  

De  commissie  heeft  zich  voornamelijk  gericht  op  de  werking  van  de  Raad  van  Commissarissen  en  van  de  Raad  van  Bestuur  alsmede  de  rol  van  de  kapitaalverschaffers.  De  veertig  aanbevelingen die genoemd worden in het  rapport  waren  primair  bedoeld  voor  beursgenoteerde  ondernemingen,  maar  kunnen  ook  worden  toegepast  door  niet  beursgenoteerde ondernemingen. 

(13)

Corporate  Governance  volgens  de  “Swiss  code  of  best  practice  for  corporate  governance  (2002):  

 

Corporate  Governance  omvat  alle  uitgangspunten  gericht  op  het  belang  van  aandeelhouders waarbij de goede balans tussen  de  richting  van,  de  controle  op  en  de  transparantie aan de top van een onderneming  moet  worden  gehouden.  Tevens  moet  het  de  mogelijkheden om beslissingen te nemen en de  efficiency hiervan niet in de weg staan. 

 

Voor  beursgenoteerde  ondernemingen  in  Duitsland  heeft  de  Duitse  overheid  een  commissie  opgericht in 2001, te weten de overheidscommissie voor de Duitse corporate governance code.  Deze  commissie  (Commission  of  the  German  Corporate  Governance  Code,  2005:1)  waaruit  de  Duitse  corporate  governance  code  in  2002  uit  ontstaan  is  definieert  corporate  governance  als  volgt: "Deze Duitse corporate governance code… geeft essentiële statutaire regels weer voor het  management and de toezichthoudende organen voor Duitse beursgenoteerde ondernemingen…  Het  doel  is  om  het  vertrouwen  van  internationale  en  nationale  investeerders,  afnemers,  medewerkers en het grote publiek in het management en de toezichthoudende organen van de  beursgenoteerde onderneming te bevorderen.  

 

In het vervolg van deze scriptie wordt de definitie gehanteerd, die door de OECD gebruikt wordt.  Deze  definitie  betrekt  niet  alleen  de  aandeelhouders  en  de  bestuurders  van  een  onderneming,  maar  ook  andere  belanghebbenden  van  ondernemingen.  Omdat  de  OECD  definitie  een  wereldwijd geaccepteerde definitie is, die de basis vormt voor veel corporate governance codes,  heb ik besloten deze definitie te hanteren. Dit maakt vergelijking tussen corporate governance  codes en naleving hiervan tussen verschillende landen mogelijk. In de volgende paragraaf wordt  o.a. de OECD corporate governance code nader beschreven.  2.2.4) Werking en toepassing van internationale corporate governance codes  De OECD Principles of Corporate Governance (OECD, 2004) code is bekrachtigd in 1999 en wordt  wereldwijd als corporate governance benchmark gebruikt. In 2004 is een herziene versie van de  OECD corporate governance code uitgebracht. De code beschrijft  niet bindende standaarden en  best practices. Tevens geeft het een leidraad voor de implementatie van standaarden.   Begin 2001 is een Corporate Governance panel  van  experts  opgericht  als  reactie  op  de  internationale  discussies  over  corporate  governance. De  taak van dit  panel was  om  de  verschillende  initiatieven  samen  te  voegen  en  te  komen  tot  één  zwitsere  corporate  governance code.  

Als  basis  voor  de  zwitserse  code  zijn  andere  codes  zoals het Cadbury report, de Combined  UK Code, het Rapport Viénot (Frankrijk) en de  duitse  corporate  governance  code.    De  zwitserse  code  richt  zich  op  de  situatie  in  Zwitserland  waarbij  het  kenmerkend  is  dat  deze  bestaat  uit  een  mix  van  grote,  middelgrote en kleine ondernemingen.    

(14)

De  OECD  code  is  opgebouwd  uit  2  onderdelen  te  weten  de  standaarden  en  de  verklarende  aantekeningen behorende bij de standaarden. Binnen deze twee onderdelen is de OECD verdeeld  in de volgende principes:  1) benodigd kader voor een effectief corporate governance structuur;  2) de rechten van belanghebbenden en sleutel eigenaar functies (Key ownership functions);  3) billijke behandeling van de belanghebbenden;  4) de rol van de belanghebbenden in corporate governance;  5) publicatie en inzichtelijkheid;  6) de verantwoordelijkheden van het Bestuur / Raad van Commissarissen.    De regels opgesteld in de meeste corporate governance codes zijn richtlijnen. De OECD code is  zeer breed geformuleerd. De code is zeer vrijblijvend, ondernemingen kunnen de code integraal  toepassen of een selectie maken van aanbevelingen. De OECD code raadt het gebruik van het “pas  toe of leg uit”‐principe aan, maar verplicht dit niet. Deze aanpak is een Europese benadering van  corporate governance en is in overeenstemming met het European Corporate Governance Forum  (ECGF).  De  achterliggende  gedachte  hiervan  is  dat  de  “pas  toe  of  leg  uit”  benaderingen  van  corporate  governance  het  beste  aansluit  bij  de  diversiteit  van  ondernemingen,  landen  en  governance raamwerken.     Om deze aanpak effectief te laten werken moet er volgens de ECGF (2006) wel worden voldaan  aan de volgende voorwaarden:  • Er moet een reële verplichting zijn om te voldoen aan de “pas toe en leg uit” regelgeving, b.v.  vennootschapsrechtelijk of verplichtingen die voortvloeien uit een beursnotering. 

• Er  is  sprake  van  een  grote  mate  van  transparantheid  en  “pas  toe  en  leg  uit”  toelichtingen  moeten duidelijk en concreet zijn 

• Belanghebbenden  hebben  voldoende  mogelijkheden  om  de  board,  one‐tier  of  two‐tier,  verantwoordelijk te houden voor hun beslissingen aangaande de kwaliteit van de “pas toe en  leg uit” toelichtingen. 

 

In mei 2006 heeft het Europese Parlement ingestemd met een aantal wijzigingen in de 4e en 7e  EG  Richtlijn  (EG  (2006)).  Deze  wijzigingen  sluiten  goed  aan  bij  de  verplichte  toepassing  van  corporate governance aan de ene kant en het “pas toe en leg uit” principe aan de andere kant.  Voor de herziene richtlijn moeten beursgenoteerde ondernemingen jaarlijks een verslag over de  toegepaste  corporate  governance  publiceren  als  een  specifiek  en  duidelijk  identificeerbaar  onderdeel van het jaarrapport. De accountant dient vast te stellen of een corporate governance  verslag is opgesteld.  

(15)

In het corporate governance verslag moeten o.a. de volgende zaken worden vermeld:  • een referentie naar de gehanteerde corporate governance code;   • een mededeling over de al dan niet volledige toepassing daarvan volgens het “pas toe en leg  uit” ‐ principe;   • informatie over interne controle‐ en risicobeheersingssystemen in relatie tot het proces van  financiële rapportering;  

• informatie  over  de  rechten  van  aandeelhouders  en  over  het  functioneren  van  aandeelhoudersvergaderingen,  tenzij  deze  informatie  reeds  in  de  nationale  regelgeving  is  opgenomen;  

• informatie  over  de  samenstelling  en  het  functioneren  van  de  besturende  en  toezichthoudende organen van de vennootschap; 1 

 

In  voorgaande  paragrafen  is  uitgelegd  wat  internationaal  onder  corporate  governance  wordt  verstaan. Tevens is het “pas toe of leg uit principe behandeld  en de OECD code, die wereldwijd  gebruikt is als bron voor veel corporate governance codes. Deze informatie is noodzakelijk om  het kader aan te geven waarbinnen corporate governance wordt toegepast in deze scriptie. In de  volgende  paragrafen  wordt  ingegaan  op  factoren  die  invloed  hebben  op  corporate  governance  zoals  board  structuren,  de  algemene  vergadering  van  aandeelhouders  en  de  rol  van  de  accountant in het kader van corporate governance. 

2. 3) Factoren die invloed hebben op corporate governance 

In  deze  paragraaf  zullen  de  factoren  aan  bod  komen  die  invloed  hebben  op  de  inrichting  van  corporate  governance,  corporate  governance  codes  en  de  naleving  van  deze  codes.  Over  de  factoren die invloed kunnen hebben op corporate governance is geschreven door Jensen (1993),  Owtscharov (2007) en bijvoorbeeld Chan & Cheung (2008).  In het onderzoek uitgevoerd door  Chan  &  Cheung  (2008)  wordt  ingegaan  op  de  ontwikkeling  van  het  gebruik  van  corporate  governance  in  diverse  landen.  Zij  richten  zich  op  het  verband  tussen  de  volwassenheid  van  financiële markten en de ontwikkeling van corporate governance. Teven leggen zij het verband  tussen  culturele  dimensies  (machtsafstand,  masculiniteit,  individualisme,  vermijden  van  onderzekerheid  en  lange  termijn  oriëntatie)  zoals  beschreven  door  Hofstede  (1984),  en  de  ontwikkeling van het gebruik van corporate governance.                  

(16)

Ook  in  de  andere  aangehaalde  onderzoeken  wordt  getracht  de  verschillen  in  gebruik  en  toepassing van corporate governance tussen landen te verklaren. Deze onderzoeken definiëren  vele  factoren  die  van  invloed  zijn  op  corporate  governance.  Owtscharov  (2007)  heeft  in  zijn  onderzoek deze factoren in vier categorieën ingedeeld, te weten: (i) wetten en regels (bijv. van  toezichthouders) (ii) interne controle (iii) externe controle en (iv) markt werking. Omdat dit een  overzichtelijke indeling is waarbij tevens wordt ingegaan op het wettelijke kader, heb ik ervoor  gekozen deze indeling te hanteren in het vervolg van deze scriptie.  2.3.1) Wetten en Regels  Owtscharov (2007) beschrijft dat de basis corporate governance mechanisme vastgelegd zijn in  wetten  en  regels  waar  ondernemingen  geen  invloed  op  hebben,  maar  zich  wel  aan  dienen  te  houden. Owtscharov stelt het juridische kader in een land een sterke invloed heeft op inrichting  en naleving van corporate governance. 

De invloed van het juridische kader in een land op het gebruik van corporate governance is ook  onderzocht door La Porta, Lopez‐de‐Silane, Shleifer & Vishny (2000). Zij stellen dat de juridische  structuur in een land bepalend is voor de inrichting van corporate governance. Dit is gebaseerd  op  de  veronderstelling  dat  de  bescherming  van  aandeelhouders  en  schuldeisers  door  het  wet  centraal  moet  staan  bij  het  begrijpen  van  corporate  governance.  De  manier  waarop  de  bescherming  van  aandeelhouders  geregeld  is,  is  volgens  La  Porta  e.a.  cruciaal  voor  corporate  governance.   2.3.2) Interne controle  2.3.2.1) Inleiding  De manier waarop het bestuur van een onderneming en het toezicht hierop is geregeld verschilt  per land. Zoals beschreven in de Comparative study of Corporate Governance Code relevant to  the European Union and its member States (2002) wordt in landen zoals Nederland, Duitsland,  Oostenrijk  en  Zwitserland  wordt  het  two‐tier  principe  gehanteerd.  In  landen  als  de  Verenigde  Staten en Groot‐Brittannië wordt het one‐tier principe gebruikt.  

 

Het grootste verschil tussen one‐tier en two‐tier boards is de manier waarop de uitvoerende en  de  controlerende  functie  wordt  vervuld.  Bij  een  “one‐tier”  board  is  er  één  bestuurslichaam  waarin  de  uitvoerende  en  controlerende  functie  is  ondergebracht.  In  een  “two‐tier”  board  is  sprake van twee bestuurslichamen, te weten één uitvoerende en één controlerende.  

 

Er  zijn  veel  overeenkomsten  tussen  beide  systemen.  Door  Donnelly  &  Mulcahy  (2008)  wordt  over de rol van de controlerende functie geschreven dat deze multidimensionaal is. In de meeste  landen  worden  de  toezichthouders  gekozen  door  de  aandeelhouders.  Tevens  is  er  bij  beide  systemen  een  uitvoerende  en  een  controlerende  functie  gecreëerd.  De  manier  waarop  deze  wordt ingevuld verschilt echter per systeem. De controlerende functie in een two‐tier structuur 

(17)

wordt uitgevoerd door de supervisory board. In de one‐tier structuur wordt deze vervuld door  de “board of directors”.  De rol van de “board of directors” of de “supervisory board” bestaat o.a. uit het benoemen, het  vaststellen van de beloning van de “managing board” en de controle op de “managing board”.      De uitvoerende functie wordt zowel in een one‐tier als een two‐tier structuur vervuld door een  “managing board”. In beide structuren heeft deze groep van personen de verantwoordelijkheid  over het de financiële rapportage en het naleven van wet‐ en regelgeving.    

De  verschillen  tussen  beide  systemen  zullen  in  de  volgende  paragrafen  verder  kort  worden  uitgelegd. 

2.3.2.2) One­tier 

Volgens  Huurne  (2005)  zijn  in  deze  structuur  zijn  het  besturen  van  de  onderneming  en  de  controle hierop ondergebracht in één enkel bestuurslichaam, te weten de “board”. Deze board is  opgebouwd  uit  “executive  directors”  en  “non‐executive  directors”.  Executive  directors  zijn  verantwoordelijk voor het dagelijkse bestuur van de onderneming. Non‐executives dragen zorg  voor het toezicht op het gevoerde beleid van de executive directors. Als voordeel van het one‐tier  systeem  wordt  aangedragen  dat  “non‐executive  directors”  goed  geïnformeerd  zijn.  Dit  komt  voort  uit  het  feit  dat  non‐executive  directors  in  een  one‐tier  systeem  regelmatiger  overleg  hebben  met  de  executive  directors  dan  de  vergelijkbare  directors  (supervisory  board)  in  een  two‐tier  structuur.  Dit  zorgt  ervoor  dat  het  onderscheid  tussen  “non‐executive  directors”  en  “executive directors” in het one‐tier systeem minder duidelijk is dan het onderscheid tussen de  “managing board” en de “supervisory board” in het two‐tier systeem. Op het two‐tier systeem zal  in paragraaf 2.4.3 verder worden ingegaan. 

Volgens  Vutt  (2006)  is  er  sprake  van  zelfcontrole,  omdat  zowel  de  uitvoerende  als  de  controlerende functie door één orgaan wordt verricht. Deze vorm van controle kan in potentie  een minder sterke vorm van controle zijn. 

(18)

Figuur 1: One‐tier ‐ structuur   

Aandeelhouders

Managing Board

Taken: afleggen van verantwoordelijkheid, bijeenroepen

aandeelhouders-vergadering Taken: benoemt leden, decharge

verlenen, etc

Non-executive directors

Executive directors Taken o.a.: informeren en

afleggen van verantwoordelijkheid

Taken o.a.: monitoring, vaststelling beloning en

benoemen

(19)

2.3.2.3) Two­tier 

Bij  het  two‐tier  structuur  is  er  sprake  van  twee  onafhankelijke  bestuurslichamen,  te  weten  de  raad van bestuur en de raad van commissarissen. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor  het dagelijkse  bestuur  van  de onderneming.  De raad  van  commissarissen  draagt zorg voor het  toezicht op het gevoerde beleid van de raad van bestuur. 

De  taakverdeling  tussen  de  raad  van  bestuur  en  de  raad  van  commissarissen  kan  worden  weergegeven in de onderstaande figuur.  

 

Figuur 2: Verantwoordelijkheden RvB en RvC 

Raad van bestuur

Raad van commissarissen Beleid bepalen Goedkeuren beleid Uitvoering beleid Bewaken uitgevoerde beleid      

(20)

Volgens    Monks  e.a.  (2003)  is  het  voordeel  van  een  two‐tier  board  dat  de  raad  van  commissarissen,  die  zelfstandig  en  onafhankelijk  zijn  van  de  raad  van  bestuur  en  derhalve  effectiever toezicht kunnen uitoefenen op de raad van bestuur.  

Volgens  Douma  (1997)  zijn  leden  van  de  raad  van  bestuur  bij  de  two‐tier  structuur  minder  betrokken  bij  de  dagelijkse  gang  van  zaken  van  de  onderneming  dan  bij  de  one‐tier  structuur.  Hierdoor ontstaat het gevaar dat de raad van bestuur haar informatie voorsprong (zie paragraaf  2.2.2) misbruikt om de raad van commissarissen te beïnvloeden bepaalde beslissingen te nemen.  Dit kan leiden tot suboptimale beslissingen. Aan de andere kant kan de raad van commissarissen  in een two‐tier structuur, een goede sparringpartner zijn voor de raad van bestuur. Aangezien zij  niet dagelijks betrokken zijn bij de gang van zaken, kunnen ze wellicht objectiever beslissingen  beoordelen.     Figuur 3: Two‐tier structuur    2.3.3) Externe controle  2.3.3.1) De algemene vergadering van aandeelhouders  De algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) is een vergadering waarin het bestuur (de  agent)  verantwoording  aflegt  aan  de  aandeelhouders  (de  principaal).  De  AvA  vormt  op  deze  manier een belangrijk onderdeel van de corporate governance structuur van een onderneming.  Volgens o.a. Tabaksblat dient de AvA zodanige invloed te kunnen uitoefenen op het beleid van  het bestuur en de werkzaamheden van de raad van commissarissen dat zij een volwaardige rol  speelt  in  een  systeem  van  “checks  and  balances”.  Besluiten  van  het  bestuur  omtrent  een 

(21)

belangrijke  verandering  van  de  identiteit  of  het  karakter  van  de  vennootschap  zijn  aan  de  goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders onderworpen. 

2.3.3.2) De rol van de accountant 

Het bestuur van de onderneming is primair verantwoordelijk voor het afleggen van de financiële  verantwoording  aan  de  belanghebbenden.  De  AvA  kan  een  accountant  inhuren  om  een  onafhankelijk  en  objectief  oordeel  over  de  financiële  verantwoording  te  verstrekken  over  de  betrouwbaarheid  van  de  financiële  verantwoording.  Door  het  onderzoek  van  de  externe  accountant wordt een deel van de informatieachterstand van de AvA opgeheven. Hierdoor is de  accountantscontrole  van  de  jaarrekening  een  integraal  onderdeel  van  corporate  governance.  Internationale ontwikkelingen op dit gebied laten bovendien zien dat accountants in toenemende  mate worden gevraagd om een adviserende en signalerende rol te spelen bij het beoordelen van  de opzet en het functioneren van interne beheersingssystemen.  

Om de onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van het bestuur te benadrukken wordt  de  accountant  aangesteld  door  de  AvA  op  voordracht  van  de  raad  van  commissarissen  (Tabaksblat  principe  V.2).  De  externe  accountant  kan  over  zijn  verklaring  omtrent  de  getrouwheid  van  de  jaarrekening  worden  bevraagd  door  de  algemene  vergadering  van  aandeelhouders.  

2.3.4) Marktwerking 

In het onderzoek van Owtscharov (2007) word als laatste categorie marktwerking genoemd. In  dit  kader  zijn  voor  de  beantwoording  van  mijn  onderzoeksvraag  de  onderzoeken  van  Allen  &  Gale  (2000),  Schleifer  and  Vischny  (1997),  Weimer  &  Pape  (1999),  Licht,  Goldschmidt  &  Schwartz (2004) en Jonathan Charkman (1995) van belang.  

 

Er  zijn  verschillende  onderzoeken  uitgevoerd  naar  de  organisatie  van  markten  en  de  invloed  hiervan  op  corporate  governance.  Hierbij  wordt  aandacht  besteedt  aan  de  manier  waarop  aandeelhouders georganiseerd zijn en hoe ondernemingen gefinancierd worden.  

Schleifer  and  Vischny  (1997)  hebben  onderzocht  hoe  aandeelhoudersconcentratie  corporate  governance  beïnvloed.  Zij  maken  onderscheid  tussen  “closed  governance  corporations”  en  een  “open regime ownership” in ondernemingen. De “closed governance corporations” gaat uit van  geconcentreerde  eigendom.  Hierbij  houdt  een  kleine  groep  aandeelhouders  toezicht  op  het  management  van  een  onderneming.  Als  voorbeelden  van  aandeelhouders  die  in  staat  zijn  toezicht  te  houden worden  banken,  overheden  en  vermogende  families  genoemd.  Bij  de “open  regime  ownership”  in  ondernemingen  moet  een  grotere  groep  verschillende  aandeelhouders  toezicht  houden  op  het  management.  Bij  een  open  regime  ownership  onderneming  wordt  middels  de  aandelenkoers  de  belangen  van  het  management  en  de  aandeelhouders  in  lijn  gebracht.  

(22)

Door  Allen  &  Gale  (2000)  wordt  ingegaan  op  de  verschillende  financiële  systemen  voor  ondernemingsfinanciering. Zij maken voornamelijk het onderscheid tussen financiële systemen  die  bank  georiënteerd  of  beurs  georiënteerd  zijn.  In  een  land  dat  bank  georiënteerd  is  zijn  ondernemingen  die  kapitaal  aantrekken  sterk  afhankelijk  van  banken.  In  een  land  dat  beurs  georiënteerd  is  zullen  ondernemingen  voor  de  aantrekking  van  kapitaal  zich  richten  op  de  kapitaalmarkt. De manier waarop ondernemingen gefinancierd zijn, heeft invloed op de manier  waarop ondernemingen verantwoording afleggen. Het verschil tussen bovengenoemde financiële  systemen  heeft  impact  op  het  gebruik  van  corporate  governance,  omdat  de  belanghebbenden  zeer  verschillend  zijn.  Bij  een  bank  georiënteerd  systeem  zijn  de  belanghebbenden  geconcentreerd  in  een  kleine  groep  banken  die  voor  langere  tijd  verbonden  zijn  aan  de  onderneming.  Bij  een  beurs  georiënteerd  systeem  is  vaak  sprake  van  een  grote  groep  belanghebbenden met een beperkte beleggingshorizon.  

Tot slot beschrijven Weimer & Pape (1999) het onderscheid tussen het marktgeoriënteerde en  het  netwerkgeoriënteerde  systeem  van  corporate  governance.  De  marktgeoriënteerde  indeling  wordt  vervolgens  weer  onderverdeeld  in  de  Anglo‐Saxon  en  de  Gemarnic  categorieën.  De  netwerkgeoriënteerde  indeling  wordt  onderverdeeld  naar  Latin  en  Japan.  Onder  de  markt‐ georienteerde‐Germanic‐categorie behoren vervolgens o.a. de landen Duitsland en Zwitserland.    

Ander aspecten van “marktwerking” zoals beschreven door Owtscharov zijn cultuur en politiek.  Licht, Goldschmidt & Schwartz (2004) hebben onderzoek verricht naar de relatie van de cultuur  van een land, maatschappelijke variabelen en de invloed van beiden op governance structuren.  Zij  komen  tot  de  conclusie  dat  de  culturele  en  sociale  variabelen  in  een  land  een  substantiële  invloed hebben op governance en daarmee ook op de inrichting van corporate governance.   

In  het  onderzoek  van  Jonathan  Charkman  (1995),  dat  de  inrichting  van  corporate  governance  beschrijft,  is  corporate  governance  afhankelijk  is  van  o.a.  de  volgende  factoren:  de  politieke  situatie  en  de  mate  waarin  het  bedrijfsleven  en  maatschappelijke  instituten  met  elkaar  verbonden zijn.  

 

Bovenstaande onderzoeken zijn voor de beantwoording van mijn onderzoeksvraag van belang,  omdat het diverse factoren benoemd die invloed hebben op de ontwikkeling en het gebruik en  naleving van corporate governance in verschillende landen. Deze factoren spelen een grote rol bij  de  selectie  van  de  landen  die  gebruikt  worden  in  mijn  empirisch  onderzoek.  Voorgenoemde  factoren dienen in het empirisch onderzoek zoveel mogelijk uitgesloten te worden. Hierop wordt  nader ingegaan in paragraaf 3.2, 3.3 en 3.4. 

(23)

2.4) Naleving van corporate governance 

In deze paragraaf wordt middels de beschikbare literatuur ingegaan op de beantwoording van de  vraag: In hoeverre wordt een corporate governance code beter nageleefd indien deze verankerd  is in de wetgeving? 

 

Uit  het  literatuuronderzoek  blijkt  dat  van  de  vier  factoren  van  Owtscharov  (wetten  en  regelgeving, interne controle, externe controle & marktwerking) vooral wetten en regelgeving en  marktwerking bepalend zijn voor de naleving van corporate governance. Marktwerking heeft een  grote invloed op het gedrag van het bestuur (interne controle). Daarom worden deze factoren in  het vervolg van het literatuuronderzoek samengenomen onder marktwerking. 

 

In  de  volgende  subparagrafen  beschrijf  ik  achtereenvolgens  hoe  wetten  en  regelgeving  en  marktwerking  de  naleving  van  corporate  governance  codes  beïnvloeden.  Deze  beschrijvingen  zijn gebaseerd het uitgevoerde literatuuronderzoek.  

 

Tot  slot  wordt  op  basis  van  het  literatuuronderzoek  getracht  antwoord  te  geven  op  de  onderzoeksvraag van mijn scriptie.     2.4.1) De invloed van wetten en regelgeving op de naleving van corporate governance  In het onderzoek dat is uitgevoerd door Aguilera & Cuervo‐Cazurra (2004) wordt ingegaan op de  interne en externe factoren die ten grondslag liggen aan de wereldwijde verschillen aangaande  corporate governance. In hun onderzoek wordt onder interne factoren de drang naar constante  efficiency  verbetering  verstaan.  Externe  factoren  hebben  betrekking  op  het  juridische  kader  waarbinnen  de  onderneming  opereert.  Volgens  Aguilera  &  Cuervo‐Cazurra  versterken  beide  factoren elkaar als het gaat om naleving van corporate governance codes.  

 

Aguilera & Cuervo‐Cazurra hebben empirisch onderzoek uitgevoerd in 49 landen. Op basis van  dit onderzoek concluderen zij dat in landen waar sprake is van efficiënte corporate governance  richtlijnen (ongeschreven recht) betere naleving is dan in landen waar corporate governance in  de  wet  is  verankerd.  De  drang  naar  constante  efficiency  verbetering  vereist  dat  corporate  governance  structuren  voldoende  flexibel  zijn  om  zich  aan  te  passen  aan  veranderende  omstandigheden.  Hieruit  leid  ik  af  dat  wanneer  de  regels  wettelijk  verankerd  zijn  de  vereiste  flexibiliteit onvoldoende is. Hierdoor zullen bepaalde corporate governance regels waarschijnlijk  minder strikt worden nageleefd.  

 

Het bestuur is verantwoordelijk voor de naleving van corporate governance regels. Wymeersch  (2006)  beschrijft  hoe  wetten  en  regelgeving  bestuurders  beïnvloeden  bij  het  naleven  van  de 

(24)

door  bestuurders  niet  beïnvloed  wordt  door  het  feit  dat  deze  regels  al  dan  niet  wettelijk  verankerd zijn. Voor de bestuurdersaansprakelijkheid maakt het niet uit of een wettelijke regel of  een  richtlijn  overtreden  wordt.  Bij  het  ontbreken  van  een  wettelijke  regel  zal  de  rechter  het  gedrag  van  de  bestuurder  immers  toetsen  aan  de  “best  practices”.  Uiteraard  wordt  het  gedrag  van bestuurders niet alleen gestuurd door het aansprakelijkheidsrisico. Een andere factor die van  invloed is op het gedrag van bestuurders is o.a. de beloning.  

2.4.2) De invloed van marktwerking op de naleving van corporate governance 

In  de  literatuur  zijn  een  groot  aantal  onderzoeken  beschikbaar  die  ingaan  op  de  vraag  hoe  de  aandelenkoers  van  een  onderneming  wordt  beïnvloedt  door  de  verschillende  aspecten  van  corporate  governance.  Bijvoorbeeld:  Fernández‐Rodríquez,  Gómez‐Ánson  &  Cuervo‐García   (2004),  Black  e.a.  (2005),  Black  (2001)  &  Gompers  e.a.  (2001),  MacNeil  &  Li  (2006)  &  Nowat,  Root & Mahr (2006). Omdat deze onderzoeken grotendeels tot dezelfde conclusie komen heb ik  de  onderzoeken  van  MacNeil  &  Li  (2006),  Fernández  e.a.  (2004)  &  Nowat  e.a.  (2006)    in  deze  scriptie verder uitgewerkt. 

 

MacNeil  en  Li  (2006)  hebben  onderzoek  gedaan  naar  het  effect  van  het  niet  naleven  van  de  corporate governance code door ondernemingen genoteerd aan de FTSE (Financial Times Stock  Exchange)  100  Index.  De  FTSE  100  Index  is  een  aandelenindex  van  de  100  meest  gekapitaliseerde ondernemingen die genoteerd zijn aan de London Stock Exchange.  

 

Hieruit komt naar voren dat voor investeerders de compliance of non‐compliance ondergeschikt  is.  Hun  onderzoek  toont  aan,  dat  investeerders  de  financiële  prestaties  van  een  onderneming  gebruiken om te bepalen of het wel of niet voldoen aan de richtlijnen door ondernemingen, van  invloed  is.  Hieruit  kwam  naar  voren  het  niet  voldoen  aan  de  code  geen  invloed  heeft  op  de  beslissingen van de investeerders bij ondernemingen die bovenverwachting presteren.  Uit het onderzoek van MacNeil en Li (2006) blijkt, dat de corporate governance regelgeving een  middel is voor belanghebbenden om na te gaan of ondernemingen voldoen aan de richtlijnen en  kan er op die manier toezicht gehouden worden op deze ondernemingen.     Nowat, Root & Mahr (2006) hebben onderzoek gedaan naar de relevantie van de publicatie door  ondernemingen aangaande de naleving van corporate governance codes. In hun onderzoek gaan  ze in op het effect van de invoering van de Duitse corporate governance code in 2002. Sinds 2002  bestaat in Duitsland de plicht om te voldoen aan de opgestelde  corporate governance code. Dit  houdt  in  dat  het  niet  verplicht  is  voor  beursgenoteerde  ondernemingen  om  te  voldoen  aan  de  volledige code, maar indien ondernemingen zich niet aan de code houden moet deze volgens het  “pas‐toe  of  leg‐uit  principe”  toelichten.  In  Duitsland  heeft  de  invoering  van  de  plicht  tot  het  naleven  van  de  corporate  governance  code  geen  impact  op  de  beurskoersen  van  de  ondernemingen.  

(25)

Uit het onderzoek van Nowat e.a. blijkt dat corporate governance door middel van zelfregulering  (pas  toe  of leg uit)  niet  effectief  is zonder onafhankelijk  toezicht en wettelijke handhaving. Dit  betekent  dat  volgens  Nowat  e.a.  wettelijke  verankering  een  voorwaarde  is  voor  effectieve  corporate governance. 

Omdat een effectieve code alleen effectief kan zijn als hij wordt nageleefd, is een wettelijk kader  een  belangrijke  voorwaarde  voor  naleving.  Derhalve  geeft  dit  onderzoek  aanleiding  om  mijn  onderzoeksvraag positief te beantwoorden. 

 

Fernández‐Rodríquez, Gómez‐Ánson & Cuervo‐García (2004) hebben onderzoek gedaan naar de  reactie  van  de  aandelenmarkt  op  publicaties  over  naleving  van  de  corporate  governance  door  Spaanse ondernemingen. Het doel van het onderzoek van Fernández‐Rodríquez e.a. is als volgt  verwoord: Wat is de invloed van publicatie over naleving van de corporate governance code door  een Spaanse onderneming op de marktwaarde van deze onderneming. 

 

Het  onderzoek  van  Fernández‐Rodríquez,  Gómez‐Ánson  &  Cuervo‐García  wijst  uit  dat  de  aandelenmarkt  positief  reageert  op  de  mededeling  dat  een  onderneming  voldoet  aan  de  corporate governance code voorzover het een onderneming betreft die volledig voldoet aan deze  code.  Belangrijk  bij  de  beoordeling  van  de  conclusies  van  dit  onderzoek  is  het  gegeven  dat  in  Spanje geen wettelijke verplichting bestaat om te voldoen aan de Spaanse corporate governance  code. Volgens de Principles of Good Governance ‐ Instituto de Consejeros‐Administradores kan  een onderneming die besluit zich vrijwillig te committeren aan de corporate governance code het  “pas toe of leg uit” – principe hanteren. 

 

Het  onderzoek  van  Fernández‐Rodríquez  e.a.  komt  tot  twee  conclusies  die  voor  de  beantwoording van mijn onderzoeksvraag van belang zijn. Ten eerste reageert de aandelenmarkt  sterker  op  ondernemingen  die  volledig  voldoen  aan  de  corporate  governance  code,  dan  ondernemingen die zich houden aan een deel van de corporate governance code. Dit geeft mijns  inziens aan dat de mate waarin de code wordt nageleefd impact heeft op de aandelenkoers.   Ten tweede wordt een verband gelegd tussen de aandelenkoers en de naleving van de corporate  governance code. Dit zal verder worden uitgewerkt in volgende paragraaf. 

2.4.3) Indirect verband tussen aandelenkoers en naleving  

In  de  hierboven  beschreven  onderzoeken  wordt  een  verband  gelegd  tussen  de  naleving  van  corporate  governance  codes  en  de  aandelenkoers  van  de  onderneming.  In  de  literatuur  heb  ik  geen  direct  verband  aangetroffen  tussen  het  wettelijke  verplicht  stellen  en  de  naleving  van  corporate governance codes. Toch bestaat er mijns inziens, een indirect verband tussen naleving  van de corporate governance code, het wettelijk verplicht stellen en de aandelenkoers van een  onderneming.  Dit  verband  wordt  veroorzaakt  doordat  bestuurders  een  belang  hebben  bij  een  hoge beurskoers. 

(26)

Het is in veel landen gebruikelijk om bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen deels te  belonen  middels  aandelenoptieregelingen.  Deze  aandelenoptieregelen  hebben  tot  gevolg  dat  stijging van de beurskoersen leiden tot een stijging van de beloning van deze bestuurders. Dit is  onder andere onderzocht door Sautner e.a. (2007). 

In voorgaande paragrafen heb ik de onderzoeken van Nowat e.a. (2006) en Fernández‐Rodríquez  (2004)  aangehaald.  Waarin  beschreven  is  wat  het  effect  van  corporate  governance  op  de  beurskoers van een onderneming is. Het verschil tussen beide onderzoeken is, dat in Duitsland  naleving verplicht is en in Spanje naleving van de corporate governance code niet verplicht is.    Figuur 4: Impact koers door naleving code  Wettelijk verplicht Ja Nee Conformeren middels “Pas-toe of

leg uit”- principe

Conformeren middels “Pas-toe of

leg uit”- principe

Geen impact op de koers * Wel impact op de koers **     * Op basis van onderzoek Nowat e.a. (2006)  ** Op basis van onderzoek Fernández‐Rodríquez (2004)    Op basis van bovenstaande figuur concludeer ik dat het management van een onderneming, in  een land waarin het niet verplicht is te voldoen aan de corporate governance code, gestimuleerd  wordt  te  voldoen  aan  deze  corporate  governance  code,  omdat  dit  de  waarde  van  de  aandelenoptieregeling verhoogd.  

 

Het onderzoek van Fernández‐Rodríguez e.a. geeft dus een aanleiding om bij de beantwoording  van mijn onderzoeksvraag in te gaan op overige factoren die van invloed zijn. Het geeft echter  nog  geen  aanleiding  om  te  veronderstellen  dat  een  corporate  governance  code  beter  wordt  nageleefd indien deze verankerd is in de wet.  

2.5) Conclusie op basis van literatuuronderzoek 

Mijn onderzoek richt zich op de vraag of een corporate governance code beter wordt nageleefd  indien deze verankerd is in de wetgeving?    Op basis van de beschikbare literatuur is deze vraag niet eenduidig te beantwoorden. Er is veel  literatuur  beschikbaar  over  corporate  governance  en  de  toepassing  in  verschillende  landen.  Onderzoeken  hebben  zich gericht  op  de  factoren  die  bepalen  hoe  corporate  governance wordt 

(27)

ingericht  en  de  effecten  op  de  waarde  van  de  onderneming.  Ik  heb  geen  onderzoeken  aangetroffen die het directe verband tussen de naleving van de corporate governance code en de  wettelijke verankering van de corporate governance code aantonen. 

 

In  de  literatuur  (Chang  e.a.  (2008),  Allen  e.a.  (2000),  La  Porta  e.a.  (2000),  Licht  e.a.  (2004)  &  Charkman  (1995))  wordt  gesproken  over  de  vele  factoren  die  invloed  hebben  op  corporate  governance. Een van deze factoren aangehaald in de literatuur is de wettelijke verankering van  een  corporate  governance  code.  Andere  belangrijke  factoren  zijn  de  board  structuur,  de  marktkapitalisatie,  of  een  land  bank  georiënteerd  of  beurs  georiënteerd  is,  de  cultuur  van  een  land,  etc.  In  deze  literatuur  worden  de  verschillen  tussen  landen  in  corporate  governance  verklaard, maar wordt nauwelijks ingegaan op naleving van de corporate governance code. De  factoren  die  beschreven  zijn,  zijn  van  belang  voor  de  opzet  van  mijn  praktijkonderzoek.  Zie  hiervoor de beschrijving van het praktijkonderzoek in het hoofdstuk 3 van deze scriptie.     Het onderzoek van Aguilara e.a. (2004) geeft aan dat wettelijke verankering één van de factoren  is die invloed heeft op de naleving van een corporate governance. In dit onderzoek wordt echter  niet ingegaan op de vraag of wettelijke verankering alleen leidt tot betere naleving.     Op basis van het onderzoek van Wymeersch (2006) concludeer ik dat het al dan niet wettelijke  verankeren  van  corporate  governance  waarschijnlijk  geen  invloed  heeft  op  naleving  van  corporate governance. Deze conclusie is echter alleen gebaseerd op het gedrag van bestuurders  uit  hoofde  van  het  aansprakelijkheidsrisico.  Zoals  in  de  scriptie  beschreven  is  het  gedrag  van  bestuurders  slechts  een  van  de  factoren  die  van  invloed  is  op  de  naleving  van  corporate  governance codes.  

 

De conclusie van Nowat e.a. (2006) geeft aan dat een wettelijk kader een belangrijke voorwaarde  is voor naleving, maar geeft tevens aan dat conformeren aan de corporate governance code in dat  geval geen invloed heeft op de waarde van de onderneming. Er van uitgaande dat toename van de  beurskoers  voor  alle  belanghebbenden  gunstig  is,  bestaat  er  geen  incentive  om  corporate  governance regels beter na te leven. 

 

Het  onderzoek  van  Fernández‐Rodríquez  e.a.  (2004)  geeft  aan  dat  indien  een  onderneming  de  corporate  governance  code  naleeft,  terwijl  dit  niet  wettelijke  verplicht  is,  de  waarde  van  de  onderneming positief beïnvloedt. Voor de beantwoording van mijn onderzoeksvraag houdt dit in:  dat voor naleving van de code het beter is een code niet wettelijk te verplichten.  

Tenslotte  blijkt  uit  het  onderzoek  van  MacNeil  e.a.  (2006)  dat  het  naleven  van  een  corporate  governance code geen invloed heeft op beslissingen van investeerders. 

(28)

De conclusie van mijn literatuuronderzoek is tweeledig; 

Ten  eerste  blijkt  dat:  het  wettelijk  verplicht  stellen  van  een  corporate  governance  code  een  belangrijke factor is voor de naleving van een corporate governance code. Derhalve concludeer ik  dat een corporate governance code waarschijnlijk beter wordt nageleefd indien deze verankerd  is in de wet.  

Echter  op  basis  van  het  verband  tussen  de  beloning  van  bestuurders,  de  beurskoers  van  een  onderneming  en  de  uitkomsten  van  de  onderzoeken  van  Nowat  e.a.  (2006)  en  Fernández‐ Rodríquez  (2004)  verwacht  ik  dat  een  corporate  governance  code  niet  beter  wordt  nageleefd  indien deze verankerd is in de wet. Hierbij moet echter wel de kanttekening geplaatst worden dat  alle onderzoeken tussen de naleving van een code en de waarde van een onderneming gericht  zijn op de eerste publicatie van het voldoen aan de corporate governance code. Derhalve bestaat  de mogelijkheid dat dit effect alleen naar voren komt bij de eerste publicatie en niet structureel  plaatsvindt.    

Op  basis  van  het  uitgevoerde  literatuuronderzoek  kan  ik  niet  eenduidig  vaststellen  of  een  onderneming  de  geldende  corporate  governance  code  beter  naleeft  indien  deze  in  de  wet  zijn  verankerd.  Zoals  beschreven  in  bovenstaande  paragraaf  bevat  de  bestudeerde  literatuur  aanwijzingen om de onderzoeksvraag zowel positief als negatief te beantwoorden. 

 

Het wettelijke verplicht stellen van een corporate governance code is in ieder geval, maar zeker  niet  de  enige  relevante  factor.  Het  indirecte  verband  tussen  naleving  en  beurskoers  geeft  aanleiding  om  de  onderzoeksvraag  negatief  te  beantwoorden.  Het  is  aannemelijk  dat  meer  factoren dan alleen wettelijke verankering relevant zijn voor naleving van corporate governance.  In  het  vervolg  van  deze  scriptie  wordt  empirisch  onderzoek  uitgevoerd,  waarbij  getracht  is  zoveel  mogelijk  van  deze  overige  factoren  uit  te  sluiten  om  een  eenduidig  antwoord  op  de  onderzoeksvraag te krijgen.  

   

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat is fantastisch!” Soms komt het volgens de advocaten voor dat slachtoffers via Buro Slachtofferhulp doorverwezen worden naar een JOS-advocaat, terwijl ze nog niet bij de politie

Indien geen interne verrekening wordt toegepast en daartoe ook niet de intentie bestaat, hoeft u voor de desbetreffende ondersteunende afdeling de resterende vragen niet meer in

Deze gebieden zijn daardoor belangrijk voor de totale biodiversiteit van de natuur in Nederland.. Behalve de verontreinigde bodem staat het gebied bloot aan

Staatssecretaris Monica Keijzer (Economische Zaken en Klimaat) die het wetsvoorstel voorbereidt met Minister Sander Dekker (Rechtsbescherming) geeft aan dat gestreefd wordt naar het

Antimicrobial stewardship has been championed by the senior management staff at George Hospital, including the provision of four dedicated IGH fellows to the programme,

Als je de rekenmachine nu het snijpunt van y 1 en y 2 laat uitrekenen krijg je de waarde van de standaardafwijking waarvoor de oppervlakte onder de normale verdelingskromme precies

ƒ ƒ Gewijzigd: Meer Gewijzigd : Meer bomen bomen blijven blijven behouden behouden en toevoegen en toevoegen van van loofhout.. loofhout en gebiedseigen en gebiedseigen

Voor het betrekken van stakeholders bij innovatie betekent deze uiteenlopende redenen dat er een grote verscheidenheid bestaat van partijen die betrokken kunnen worden bij