• No results found

Executieve Functies en Taalproductie bij Kinderen met en zonder SLI

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Executieve Functies en Taalproductie bij Kinderen met en zonder SLI"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Executieve Functies en Taalproductie bij

Kinderen met en zonder SLI

Naomi Melching, S2805693

Masterscriptie, MA Neurolinguïstiek Rijksuniversiteit Groningen

(2)

2 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Voorwoord

Vijf jaar geleden raadde een docente van mijn oude middelbare school mij aan om taalwetenschap te gaan studeren. “Dat is nou echt wat voor jou,” zei ze. Ik bezocht de website van de VU en het leek me inderdaad wel wat voor mij, dus ik schreef me in. Ik vond het wel leuk, maar ik vond zo veel dingen wel leuk. Pas tijdens mijn master aan de RUG raakte ik echt gepassioneerd over de taalwetenschap en met name natuurlijk de neurolinguïstiek.

Vijf maanden geleden begon ik met het oriënteren voor mijn masteronderzoek en -scriptie. Neuropsychologie heeft altijd mijn interesse gehad en dus was het idee om dit te combineren met de taalwetenschap snel geboren. Van februari tot en met juni heb ik mij volop gestort op dit onderzoek naar de relatie tussen de executieve functies en taalproductie. Dit heb ik niet helemaal alleen gedaan, ik heb hierbij van een hoop kanten hulp en inspiratie gehad.

Allereerst wil ik de docenten van de RUG bedanken. Gerard Bol heeft me uitstekend begeleid en de andere docenten van de masteropleiding hebben me in de onderzoekscolleges goed voorbereid op het uitvoeren van het onderzoek en het schrijven van de scriptie. Verder wil ik de Alexander Roozendaalschool, en in het bijzonder Lanny, en basisschool de Vlaamse Reus bedanken, omdat ik daar de proefpersonen voor mijn onderzoek mocht werven.

(3)

3 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Samenvatting

Inleiding De afgelopen decennia is er steeds meer belangstelling gekomen voor de executieve functies (EF) als mogelijk onderdeel van een domeinalgemene verklaring voor

Specific Language Impairment (SLI). Onderzoeken waarin de drie EF-componenten werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit gezamenlijk worden onderzocht en in verband worden gebracht met taalproductie en SLI, zijn schaars. Het doel van deze studie is het verband tussen EF en taalproductie bij kinderen met en zonder SLI te onderzoeken. Methode 18 kinderen met SLI en 18 kinderen zonder ontwikkelingsstoornissen participeerden in deze studie. Bij hen zijn zeven EF-taken en twee taalproductietaken afgenomen. Er is met een factoranalyse onderzocht of uit de resultaten inderdaad drie EF-componenten naar voren kwamen. Daarnaast zijn de prestaties op de EF-EF-componenten van de SLI-groep vergeleken met de prestaties van de controlegroep. Tenslotte zijn voor de SLI-groep en de controlegroep apart correlatieanalyses uitgevoerd om een mogelijk verband tussen de EF-componenten en taalproductie te onderzoeken.

Resultaten Bij de factoranalyse werden vier factoren gevonden, die het visueel werkgeheugen, het ruimtelijk werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit representeerden. Uit de groepsvergelijkingen kwam naar voren dat de SLI-groep slechts op het visueel werkgeheugen significant lager scoorde dan de controlegroep. Uit de resultaten van de correlatieanalyse blijken er bij de controlegroep en de SLI-groep verschillende patronen in de verbanden te bestaan.

(4)

4 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Abstract

Introduction Over the past years there has been a large increase in attention for executive functions (EF) as a possible component of a domain-general explanation for Specific Language Impairment (SLI). Research into the relationship of all three EF-components working memory, inhibition and cognitive flexibility with language production and SLI has not been conducted often. The purpose of the current study is to examine the connection between EF and language production in groups of children with and without SLI.

Methods 18 children with SLI and 18 children without any developmental disorders participated in this study. They have been tested with seven EF-tasks and two language production tasks. A factor analysis has been used to prove the existence of three EF-components in these samples. Furthermore, the performance on the EF-EF-components of the children with SLI have been compared to those of the control group. Finally, correlations between the EF-components and language production have been examined for both the SLI group and the control group.

Results Four factors emerged from the factor analysis, representing visual working memory, spatial working memory, inhibition and cognitive flexibility. The SLI group performed worse than the control group only on the measure for visual working memory. The correlation analysis showed different patterns in correlations between EF and language production for the SLI group and the control group.

(5)

5 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI INLEIDING

Achtergrond

Er wordt gesproken van een primaire taalstoornis (Engels: Specific Language

Impairment, SLI) wanneer een kind een ernstig vertraagde of afwijkende taalontwikkeling doormaakt, zonder dat er sprake is van gehoorproblemen, cognitieve afwijkingen of andere ontwikkelingsstoornissen (Bishop, 2006; Leonard, 2014). Kinderen met SLI vertonen afwijkingen in het taalbegrip en de taalproductie en in vrijwel alle onderdelen van het taalsysteem, waaronder fonologie, morfologie en lexicale en grammaticale aspecten (Vugs, Cuperus, Hendriks & Verhoeven, 2013), maar het exacte taalprofiel kan gedurende de ontwikkeling veranderen (Bishop, 2006). Hoewel er dus per definitie geen aanwijsbare oorzaak voor de taalstoornis aanwezig mag zijn, hebben verschillende onderzoekers de afgelopen jaren aangetoond dat kinderen met SLI wel degelijk afwijkingen vertonen in niet-linguïstische cognitieve domeinen, waaronder motoriek, reactiesnelheid en geheugen (voor een overzicht, zie Kapa & Plante, 2015). Er is nog veel onbekend over de pathogenese van SLI, maar een specifiek op taal gerichte verklaring lijkt niet afdoende om deze bevindingen te verklaren. In de zoektocht naar een domeinalgemene verklaring voor SLI is er het afgelopen decennium steeds meer aandacht geweest voor de executieve functies (EF).

(6)

6 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

het uitvoeren van de taak irrelevante woorden moeten worden uitgesproken (Miyake, Emerson, Padilla & Ahn, 2004).

Executieve Functies

De EF worden beschreven als hogere cognitieve functies die aandacht, gedachten en acties controleren en coördineren (Kapa & Plante, 2015) of als vaardigheden die nodig zijn om doelgericht activiteiten uit te voeren (Anderson, 1998). Over de werking van de EF zijn verschillende modellen opgesteld, waarvan de meest recente over het algemeen een integratieve benadering hebben. Hierin worden de EF voorgesteld als onafhankelijke cognitieve componenten die met elkaar in verband staan. Het meest gebruikte model is dat van Miyake et al. (2000). Dit model is opgesteld op basis van factoranalyse bij volwassenen, waaruit drie componenten naar voren kwamen: updaten (werkgeheugen), inhibitie en cognitieve flexibiliteit. Lehto, Juürjavi, Kooistra en Pulkkinen (2003) toonden met een factoranalyse aan dat eenzelfde model ook toepasbaar is op kinderen.

De ontwikkeling van de EF wordt in verband gebracht met de ontwikkeling van de prefrontale cortex, een van de langzaamst groeiende gebieden van het brein (Garon, Bryson & Smith, 2008; Henry & Bettenay, 2010). Garon et al. (2008) hebben het model van Miyake et al. (2000) gebruikt om een ontwikkelingsmodel van de EF op te stellen, het Developmental Integrative Framework Model. Binnen dit model gaan zij ervanuit dat de ontwikkeling van vastgehouden aandacht, die al zeer vroeg in de kindertijd begint, de basis vormt voor het ontwikkelen van de drie EF-componenten. Na vastgehouden aandacht ontwikkelt het werkgeheugen, vervolgens de inhibitie en tenslotte cognitieve flexibiliteit. Volgens Best & Miller (2010) volgen de drie EF-componenten ook in de verdere ontwikkeling elk een eigen pad. Er is volgens Garon et al. (2008) bovendien sprake van een hiërarchie tussen de verschillende EF-componenten, waarbij eerder ontwikkelde onderdelen later ontwikkelde componenten coördineren.

Werkgeheugen

(7)

7 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

bestaat het werkgeheugen uit een centrale executieve die processen in drie subsystemen coördineert en controleert. De drie subsystemen zijn de fonologische lus, het visuospatieel kladblok en de episodische buffer. In de fonologische lus wordt verbale informatie vastgehouden en in het visuospatieel kladblok wordt visuele en ruimtelijke informatie vastgehouden. De episodische buffer wordt voorgesteld als een systeem dat informatie uit verschillende bronnen samenvoegt tot brokken informatie om verder verwerkt te worden (Baddeley, 2003 in: Vugs et al., 2013).

Van executief werkgeheugen wordt gesproken wanneer de informatie zowel verwerkt moet worden, als dat de resultaten van deze verwerking moeten worden opgeslagen (Henry & Bettenay, 2010). Dit betekent volgens Gathercole, Pickering, Ambridge en Wearing (2004) dat ofwel de fonologische lus, ofwel het visuospatieel kladblok samenwerkt met de centrale executieve. Dit wordt respectievelijk verbaal en visuospatieel executief werkgeheugen genoemd (Vugs, Hendriks, Cuperus & Verhoeven, 2014) en kan worden onderzocht met bijvoorbeeld complexe spantaken. Dit zijn taken waarbij een sequentie van informatie in het werkgeheugen moet worden vastgehouden en eventueel nog moet worden gemanipuleerd.

Inhibitie

Inhibitie houdt aan de ene kant het bewust en gecontroleerd onderdrukken van een dominante respons in en aan de andere kant het negeren van afleidende informatie (Miyake et al., 2000; Garon et al., 2008). Daarnaast wordt er nog onderscheid gemaakt tussen simpele en complexe responsinhibitie (Garon et al., 2008). In het geval van complexe responsinhibitie moet ook het werkgeheugen worden aangesproken, bijvoorbeeld omdat er één of meerdere regels in gedachten moeten worden gehouden.

Cognitieve flexibiliteit

(8)

8 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

et al. (2008) goed verklaard worden doordat eerder verworven functies, zoals werkgeheugen en inhibitie, invloed uitoefenen op later verworven functies, namelijk de cognitieve flexibiliteit.

Executieve Functies en SLI

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat kinderen met ontwikkelingsstoornissen problemen hebben met EF, maar dat per ontwikkelingsstoornis het profiel van executieve stoornissen verschilt (Henry & Bettenay, 2010). Zo blijkt dat bijvoorbeeld bij Autisme Spectrum Syndroom (ASS) voornamelijk plannen en cognitieve flexibiliteit gestoord zijn (Hill, 2004; Liss et al., 2001), terwijl bij Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) met name inhibitie gestoord is (Pennington & Ozonoff, 1996; Barkley, 1997). Voor SLI is nog niet een dergelijk profiel opgesteld, al hebben Kapa en Plante (2015) wel een overzicht gegeven van de resultaten van recente onderzoeken naar EF bij kinderen met SLI. Per EF-component worden hierna een aantal relevante onderzoeken besproken.

Werkgeheugen

Het werkgeheugen is met betrekking tot SLI veruit de meest onderzochte EF-component. De meeste studies waarbij het werkgeheugen in relatie tot SLI werd onderzocht, richtten zich op het verbaal werkgeheugen. De resultaten van deze studies leverden overtuigend bewijs dat het verbaal werkgeheugen van kinderen met SLI inderdaad tekortschiet in vergelijking met kinderen met een normale ontwikkeling (Kapa & Plante, 2015; Vugs et al., 2013). In de phonological storage deficit hypothesis wordt er zelfs vanuit gegaan dat de problemen met verbaal werkgeheugen bijdragen aan de taalproblemen bij SLI (Archibald & Gathercole, 2007; Bishop, 2006). Door de verminderde capaciteit van het verbaal werkgeheugen worden fonologische representaties minder goed opgeslagen in het lexicon, wat het ophalen van deze representaties bemoeilijkt bij het verwerken en produceren van taal (Marini et al., 2014).

(9)

9 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

vergeleken met kinderen met een normale ontwikkeling. Vugs et al. (2014) vergeleken de prestatie van SLI-kinderen op verschillende werkgeheugenmaten, zowel verbaal als visuospatieel, met de prestatie van kinderen zonder stoornis. Uit de resultaten bleek dat de kinderen met SLI op alle maten afwijkend scoorden in vergelijking met de controlegroep. Bovendien bleek dat op basis van de prestatie op de werkgeheugentaken de SLI-kinderen zelfs succesvol konden worden onderscheiden van de kinderen met een normale ontwikkeling. Henry, Messer en Nash (2012) en Marton, Campanelli, Scheuer, Yoon en Eichorn (2012) toonden ook tekorten in het non-verbaal werkgeheugen aan bij kinderen met SLI. De resultaten van dit soort onderzoek zijn echter niet eenduidig: Parigger (2012), Petruccelli, Bavin en Bretherton (2012), Hutchinson, Bavin, Efron en Sciberras (2012) en Lum, Conti-Ramsden, Page en Ullman (2012) vonden geen afwijking van het non-verbaal werkgeheugen bij kinderen met SLI.

Inhibitie

Inhibitie is nog weinig onderzocht bij kinderen met SLI en vooral bij verbale inhibitie zijn de resultaten niet eenduidig. Spaulding (2010) onderzocht verbale inhibitie bij kleuters met en zonder SLI. Uit dit onderzoek bleek dat de kinderen met SLI zowel moeite hebben om een afleider te weerstaan, als om een dominante reactie te bedwingen. Ook Roello, Ferretti, Colonnello en Levi (2015) vonden dat kleuters met SLI afwijken op verbale inhibitie in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen. Henry et al. (2012) vonden geen verschil tussen de groep kinderen met SLI en de controlegroep op verbale inhibitie, maar zij onderzochten kinderen met een leeftijd van gemiddeld elf jaar.

Op non-verbale inhibitie vonden Henry et al. (2012) wel een tekort bij kinderen met SLI in vergelijking met kinderen met een normale ontwikkeling. Dit werd onderzocht met een taak die het weerhouden van dominante reactie meet. Ook Epstein, Shafer, Melara en Schwartz (2014) onderzochten de inhibitie van een dominante reactie met een

(10)

10 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

Cognitieve flexibiliteit

Naar de cognitieve flexibiliteit van kinderen met SLI is zeer weinig onderzoek verricht. Roello et al. (2015) onderzochten cognitieve flexibiliteit bij kleuters met en zonder SLI. Zij vonden dat de kinderen met SLI hier significant slechter op scoorden dan de controlekinderen. Uit de resultaten van een onderzoek van Farrant, Maybery en Fletcher (2012) waarbij kleuters met en zonder SLI werden vergeleken, bleek dat kleuters met SLI meer moeite hadden met onder andere cognitieve flexibiliteit dan kinderen die een normale ontwikkeling doorlopen. Parigger (2012) vergeleek kinderen met ADHD, met SLI en zonder stoornis met een gemiddelde leeftijd van acht jaar op verschillende maten van EF. Zij vond geen verschil tussen de groepen op de taak voor cognitieve flexibiliteit. Tenslotte onderzochten Henry et al. (2012) cognitieve flexibiliteit ook bij oudere kinderen. Hierbij werd eveneens geen verschil gevonden tussen de SLI-groep en de controlegroep.

EF en taal bij SLI

(11)

11 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

In een aantal onderzoeken is de rol van het werkgeheugen bij taalvaardigheid onderzocht. Marini et al. (2014) hebben onderzoek gedaan naar de rol van het verbaal werkgeheugen bij de taalproductie van kinderen met SLI. Het bleek dat verbaal werkgeheugen vooral een rol speelt bij grammaticale aspecten van taal en deels een rol speelt bij lexicale taalprocessen. Ook Duinmeijer, De Jong en Scheper (2012) onderzochten de rol van het verbaal werkgeheugen bij taalproductie. Zij toonden aan dat de digit spantaak een positief verband heeft met de gemiddelde uitingslengte (Engels:

Mean Length of Utterance, MLU) bij kinderen met SLI. Vugs, Knoors, Cuperus, Hendriks en Verhoeven (2015) onderzochten eveneens de rol van het werkgeheugen bij taal. Zij namen hierin naast het verbaal werkgeheugen ook het visuospatieel werkgeheugen mee en maakten onderscheid tussen simpele opslag en executieve werkgeheugentaken. Uit hun onderzoek bleek dat het verbaal executief werkgeheugen betrokken is bij receptieve en productieve aspecten van de taalvaardigheid.

Complicaties bij onderzoek naar Executieve Functies

Bij onderzoek naar EF zijn er een aantal uitdagingen waar rekening mee gehouden dient worden. Om te beginnen wordt er, zoals eerder gezegd, vanuit gegaan dat de verschillende EF-componenten met elkaar verbonden zijn (Miyake et al., 2000). Garon et al. (2008) gaan nog een stap verder door te stellen dat eerder verworven EF later verworven componenten beïnvloeden en controleren. Dit leidt ertoe dat wanneer EF-tests worden afgenomen, het niet geheel zeker kan zijn welke component, of componenten, van EF precies getoetst worden. Het is goed voor te stellen dat bij een taak voor cognitieve flexibiliteit ook het werkgeheugen en inhibitie een rol spelen wanneer er een regel moet worden onthouden en irrelevante stimuli genegeerd moeten worden. Bij het analyseren van de resultaten is het dus zinvol om een factoranalyse uit te voeren, om zo op basis van een combinatie van statistisch onderzoek en bestaande literatuur een goed beeld te krijgen van welke EF-componenten daadwerkelijk door de afgenomen taken worden getoetst.

(12)

12 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

veelvuldig aangetoond dat tweetalige sprekers over het algemeen beter presteren dan eentalige sprekers op cognitieve taken (Barac, Bialystok, Castro & Sanchez, 2014) en in het bijzonder op taken die de EF meten (Bialystok, 2015).

Von Bastian, Souza en Gade (2016) stellen echter dat er redenen zijn om het bestaan van een tweetalig voordeel in twijfel te trekken. Zo zijn er recentelijk bevindingen gedaan die het bestaan van een dergelijk voordeel niet onderschrijven (voor een overzicht, zie Von Bastian et al., 2016). Daarnaast noemen zij een onderzoek van De Bruin, Treccani en Della Sala (2014) waarin wordt gesteld dat een publicatiebias de oorzaak is van het idee dat een tweetalig voordeel bestaat. Volgens De Bruin et al. (2014) worden onderzoeken waarin significante resultaten worden gevonden die het tweetalig voordeel onderschrijven, simpelweg vaker gepubliceerd dan onderzoeken waarbij geen of negatieve resultaten met betrekking tot dit voordeel worden gevonden.

In Amsterdam, waar het onderhavige onderzoek plaatsvindt, was volgens cijfers van de gemeente uit 2015 51% van de inwoners van allochtone afkomst (OIS Amsterdam, 2015). Er zijn dus veel gezinnen waarin kinderen meertalig worden opgevoed, hetzij doordat er thuis een andere taal wordt gesproken dan op school of doordat er binnen het gezin al meerdere talen gesproken worden. Daarnaast zijn er ook kinderen die thuis wel in het Nederlands worden opgevoed, maar door ouders die zelf geen moedertaalsprekers van het Nederlands zijn. De verschillen in mate van tweetaligheid zouden invloed kunnen hebben op de prestaties op EF-taken (Thomas-Sunesson, Hakuta en Bialystok, 2016). Het is daarom wenselijk om voor effecten van meertaligheid te onderzoeken bij een studie naar EF en taal.

Aanleiding onderhavige studie

(13)

13 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

1992). Binnen dit model wordt ervanuit gegaan dat meerdere semantische representaties tegelijkertijd worden geactiveerd bij het verwerken en produceren van taal. De semantische representaties die op dat moment niet relevant zijn moeten dan geïnhibeerd worden om tot een goed taalbegrip of goede taalproductie te komen. Epstein et al. (2014) geven ook aan dat tekorten in non-verbale inhibitie de semantische problemen van kinderen met SLI zouden kunnen verklaren. Vugs et al. (2015) toonden aan dat het werkgeheugen een redelijk tot sterk verband heeft met expressieve woordenschat en syntactische ontwikkeling. Onderzoek naar de rol van cognitieve flexibiliteit bij taalproductie is zeer schaars. Deze functie wordt echter wel met taal in het algemeen in verband gebracht, zoals bij onderzoek naar het tweetalig voordeel: Prior en MacWhinney (2010) toonden bijvoorbeeld aan dat tweetalige personen beter presteerden in taken die cognitieve flexibiliteit vereisten dan eentalige personen.

Verder richtten de meeste studies naar EF en SLI zich op een enkele component van EF, terwijl er consensus over bestaat dat de drie componenten werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit invloed op elkaar uitoefenen. Daarom is het belangrijk om de verschillende componenten alle drie mee te nemen in het onderzoek. Om meer inzicht te krijgen in de rol van EF bij de taalproblemen van SLI is deze studie opgezet waarbij de hoofdvraag als volgt is:

Is er een verband tussen executieve functies en taalproductie bij kinderen met en zonder SLI?

(14)

14 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI METHODE

Participanten

Om de hypothesen te onderzoeken zijn de prestaties op verschillende EF- en taaltaken van een groep kinderen met SLI vergeleken met die van een groep op leeftijd gematchte kinderen zonder ontwikkelingsstoornissen.

SLI-groep

Voor dit onderzoek waren 20 kinderen met SLI geselecteerd uit de leerlingen van een cluster-2 basisschool in Amsterdam West. De diagnose SLI is bij deze kinderen gesteld door het multidisciplinair team van de school. Kinderen die gediagnosticeerd zijn met een andere ontwikkelingsstoornis, zoals ASS, of van wie de laatst behaalde IQ-score lager was dan 80 zijn uitgesloten van het onderzoek. De IQ-scores van deze kinderen zijn verkregen uit het dossier van de school. Na het verkrijgen van de resultaten zijn twee proefpersonen uit de SLI-groep uitgesloten van het onderzoek, omdat hun talige prestaties binnen de norm vielen. De groep waarvan de resultaten uiteindelijk zijn geanalyseerd bestond dus uit 18 personen (4 meisjes en 14 jongens; leeftijd 8 tot 10 jaar, gemiddelde leeftijd 8 jaar en 10 maanden).

Controlegroep

(15)

15 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

Meertaligheid

In de inleiding is de mogelijkheid van een tweetalig voordeel bij de prestatie op cognitieve taken besproken. Daarom is bij dit onderzoek ook de thuistaal van de participanten bevraagd. Van de 18 kinderen met SLI die bij deze studie betrokken waren, sprak slechts één proefpersoon thuis alleen Nederlands, drie spraken thuis alleen een andere taal en 14 kinderen spraken thuis zowel Nederlands als een andere taal. Bij de controlegroep spraken acht kinderen thuis alleen Nederlands, één sprak thuis alleen een andere taal en negen participanten spraken thuis zowel Nederlands als een andere taal. Dit is afgebeeld in Figuur 1.

(16)

16 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Tests

Om de hypotheses te onderzoeken zijn bij de participanten zeven taken die de verschillende componenten van EF meten afgenomen op een iPad. Om de interferentie van taalproblemen bij de SLI-groep zoveel mogelijk te beperken is ervoor gekozen om slechts non-verbale taken af te nemen. Daarnaast zijn twee zinsproductietaken afgenomen. Alle taken die voor het onderhavig onderzoek zijn afgenomen worden hieronder beschreven.

Ruimtelijk-werkgeheugentaak (RWT). Het ruimtelijk werkgeheugen is bij de participanten onderzocht met behulp van het spel Cup & Ball (Brain Toot; Craft Edge Inc., 2008) op de iPad. Dit is een gecomputeriseerde versie van het bekende spelletje waarbij er drie bekertjes op een rij staan, waarbij er onder een bekertje een balletje ligt. De proefpersoon krijgt eerst te zien onder welk bekertje het balletje zich bevindt. Vervolgens worden de bekertjes op hoog tempo door elkaar geschoven en moet de proefpersoon op het bekertje tikken waaronder hij denkt dat het balletje ligt.

De taak wordt afgenomen op het makkelijkste niveau van het spel. De proefpersonen spelen vijf trials van het spel. Het aantal correcte trials en de totale tijd die de proefpersoon gebruikte voor de taak worden door het spel weergegeven na afronding van de vijf trials en genoteerd door de testleider.

Sequentietaak. Een andere geheugentaak is de sequentietaak, waarbij de app Memorise (Neurogames, 2014) wordt gebruikt. Deze app is door klinisch neuropsycholoog Dr. Jonathan Reed ontwikkeld om het werkgeheugen te trainen. In het spel worden gekleurde lampjes getoond. Enkele lampjes lichten gedurende één seconde in een bepaalde volgorde op. Bovenin het scherm staat aangegeven hoeveel lampjes er zullen oplichten. De proefpersoon moet de lampjes aantikken in de volgorde waarin zij oplichtten.

(17)

17 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

Tower of Hanoi (TOH). De Tower of Hanoi (TOH) is een variant op de Tower of London (TOL; Shallice, 1982). Bij de originele versie van de TOH worden drie staafjes naast elkaar gepresenteerd, waarbij er op het eerste staafje een aantal gekleurde schijven liggen in een conische vorm. De bedoeling is dat het hele stapeltje van het eerste naar het derde staafje wordt verplaatst. Hierbij mag telkens alleen het bovenste schijfje verplaatst worden en geldt dat een grotere schijf niet bovenop een kleinere schijf geplaatst mag worden.

Voor het onderhavige onderzoek is een variant van de TOH, die speciaal voor kinderen is ontwikkeld, op de iPad gedaan, namelijk Towers of HanOINK! (Platypus Ranch, 2011). Hierbij gelden dezelfde regels, maar gaat het om een stapeltje van dieren op boomstammen in plaats van schijven op staafjes. Alleen het makkelijkste niveau van het spel, met drie opgestapelde dieren, wordt afgenomen. De tijd die de proefpersoon nodig heeft om de taak te volbrengen en het aantal zetten dat hij hierbij doet worden door de app weergegeven als het stapeltje dieren succesvol is verplaatst. Beide variabelen worden door de testleider genoteerd.

Matchingtaak. Het spel Color Pattern (Brain Toot; Craft Edge Inc., 2008) werd afgenomen als matchingtaak. Deze taak is gebaseerd op de Delayed Matching to Sample

task van de Cambridge Neuropsychological Test Automated Battery (CANTAB; Cambridge Cognition LTD, 2006). Bij de matchingtaak wordt een vierkante figuur gepresenteerd met daarop een patroon van vier gekleurde stippen. De participant wordt gevraagd het patroon te memoriseren gedurende 10 seconden. In het volgende scherm worden vier opties gepresenteerd, namelijk het doelpatroon en drie afleidende opties. Hieruit moet de participant het juiste patroon kiezen.

De proefpersonen spelen van het spel het makkelijkste niveau, dat bestaat uit 10 trials. Van elke proefpersoon worden het aantal correcte trials en de totale tijd die hij gebruikte voor de taak weergegeven door de app en genoteerd door de testleider.

(18)

18 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

aantikken. Wanneer de participant een fout heeft gemaakt of wanneer hij tweemaal goed heeft getikt, begint de volgende trial met nieuwe vormen.

Aan de ene kant moeten participanten dus een dominante respons om te tikken inhouden en aan de andere kant moeten participanten constant wisselen tussen welke vormen aangetikt mogen worden. Daarnaast moeten de vormen die aangetikt mogen worden ook nog vastgehouden worden in het visueel werkgeheugen. Deze taak zou daarom alle facetten van EF kunnen meten.

De proefpersonen spelen voor het onderhavige onderzoek 10 trials van het makkelijkste niveau van het spel. Van elke proefpersoon worden het aantal correcte trials van de 10 en de totale tijd die hij gebruikte voor de taak weergegeven door de app en genoteerd door de testleider.

Trail Making Test (TMT). De Trail Making Test (TMT; Reitan & Wolfson, 1992) is een test voor het meten van de cognitieve flexibiliteit. Voor het onderhavig onderzoek werd de TMT afgenomen op de iPad (NeuRA Trail Making Test; Neuroscience Research Australia, 2013). De TMT bestaat uit een versie A en een versie B, die beiden gespeeld werden door de participanten. Bij versie A staan een aantal cijfers (1 tot 25) op willekeurige plaatsen op het scherm. De participant moet de cijfers zo snel mogelijk op volgorde aantikken. Bij versie B moeten de proefpersonen schakelen tussen cijfers (1 tot 13) en letters (A tot L) (bijv. 1-A-2-B-3-C …).

Elke versie werd voor afname met de participant geoefend met oefenversies van de app. De app geeft na afloop van elke versie de tijd in seconden aan die de participant nodig had om de taak te volbrengen. Van beide versies wordt de tijd als variabele meegenomen in de analyse. Daarnaast wordt een nieuwe variabele gemaakt door de benodigde tijd voor versie A van de tijd van versie B af te trekken. De uitkomst hiervan geeft de cognitieve flexibiliteit van de participant weer.

(19)

19 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

reactie blijft geven gaat de rij cirkels steeds sneller. Wanneer de participant de cirkel naar de juiste kant veegt krijgt hij een punt. Wanneer de participant een fout maakt is het spel ten einde. Het aantal behaalde punten is de testscore.

Taalproductie. De taalproductie van de participanten wordt bekeken door het vermogen om zinnen te produceren te onderzoeken. Dit wordt gedaan met twee subtests van de CELF-4-NL (Kort, Schittekatte & Compaan, 2008): Zinnen Herhalen en Zinnen Formuleren. Volgens de auteurs onderzoeken deze taken de productieve syntaxis en morfologie van de kinderen.

Zinnen Herhalen is een taak waarbij de testleider een zin voorleest die vervolgens door de proefpersoon moet worden herhaald. Deze taak heeft twee doelen, namelijk te onderzoeken of een proefpersoon de vaardigheid bezit om te luisteren naar gesproken zinnen van toenemende lengte en complexiteit, en of de proefpersoon deze zinnen ook kan herhalen zonder semantische, morfologische of syntactische veranderingen aan te brengen. Op basis van het aantal fouten worden er punten aan het antwoord toegekend. De taak wordt gestopt wanneer de proefpersoon vijf achtereenvolgende nulscores heeft behaald.

(20)

20 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Procedure

Bij de SLI-groep zijn de taalproductietests afgenomen door logopedisten van de school als onderdeel van een testbatterij die bij de kinderen uit deze groep jaarlijks wordt afgenomen voor het bijhouden van het schooldossier. De tests voor EF zijn door de hoofdonderzoeker afgenomen in een rustige ruimte in de school. Bij de controlegroep zijn zowel de EF-tests als de taalproductietests afgenomen door de hoofdonderzoeker. Zoals eerder aangegeven zijn alle EF-taken op de iPad afgenomen.

(21)

21 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Data-analyse

Alle data zijn geanalyseerd met behulp van het softwareprogramma SPSS, versie 23 (IBM Corp, 2015). De stappen die genomen zijn om de data te onderzoeken zullen hieronder afzonderlijk besproken worden.

Voorbereiden van de dataset

Voor het uitvoeren van de statistische analyses is het wenselijk dat er enkel standaardscores worden gebruikt. Voor de taalproductietaken waren deze scores bekend; bij de afgenomen taken konden namelijk normscores worden afgelezen in een tabel. De EF-taken waren geen (onderdeel van) gestandaardiseerde tests en hiervan waren dan ook geen normen bekend. Daarom zijn voor deze taken aan de hand van de scores in de controlegroep gestandaardiseerde scores berekend met een gemiddelde van 0 en een standaarddeviatie van 1 waartegen de scores van de SLI-groep zijn afgezet. Bij de berekening van de standaardscores zijn de scores zo omgezet dat een hogere score gelijk staat aan een betere prestatie. Bij de EF-tests zijn outlieronderzoeken gedaan bij zowel de ruwe scores als de z-scores. Hierbij werden geen outliers aangetroffen, dus alle scores zijn meegenomen in de overige analyses.

Voorbereidende analyse: meertaligheid

Zoals eerder is besproken, is er binnen de wetenschap nog geen consensus bereikt over het al dan niet bestaan van een tweetalig voordeel. Hoewel het in het onderhavige onderzoek om zeer kleine aantallen een- of meertalige sprekers gaat (zie Figuur 1), is er toch voor gekozen om statistisch te toetsen of er een verschil bestaat tussen de prestaties van de een- en meertalige proefpersonen binnen de twee onderzoeksgroepen (i.e. de SLI-groep en de controleSLI-groep) op de EF-componenten. Dit is gedaan door middel van een Kruskall-Wallis H toets, waarbij een significantieniveau van α = 0.05 werd aangehouden.

Factoranalyse

(22)

22 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

al., 2003) wel vanuit wordt gegaan dat er een relatie tussen de verschillende factoren bestaat, is ervoor gekozen om de factoranalyse uit te voeren met een schuine rotatie (oblimin). Bij deze analyse werden correlaties waarbij gold dat r ≤ .40 uitgesloten. Voor de overige waarden van de correlatiecoëfficiënten werden de volgende vuistregels in acht genomen: een waarde tot .50 houdt een redelijk verband in, een waarde van .51 tot .80 geeft een sterk verband aan en een waarde vanaf .81 betekent een zeer sterk verband. Bij het uitvoeren van de factoranalyse werden automatisch variabelen gemaakt die de factoren vertegenwoordigen. Deze variabelen werden gecreëerd op basis van regressie.

Vergelijken van groepsverschillen

Om te onderzoeken of de kinderen zonder SLI beter presteren op de EF-componenten dan de kinderen met SLI werden de scores van de groepen vergeleken met behulp van Mann-Whitney U toetsen. Hierbij wordt een significantieniveau aangehouden van α = 0.05. In deze vergelijking werden de variabelen gebruikt die zijn verkregen bij de voorafgaande factoranalyse.

Correlatieanalyse

(23)

23 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI RESULTATEN

Beschrijvende statistiek

(24)

24 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Tabel 1. Beschrijvende Statistiek

SLI-groep (N = 18) Controlegroep (N = 18) Meetinstrument Meeteenheid Min Max Mediaan

Kwartiel-afstand

Min Max Mediaan Kwartiel-afstand

Ruimtelijk werkgeheugen Tijd (sec) 4.25 14.71 7.04 4.47 4.33 11.67 5.93 3.30

Trials correct 1.00 5.00 3.00 2.00 1.00 5.00 3.00 1.00

Towers of Hanoi Tijd (sec) 12.09 178.75 44.02 81.10 12.58 121.75 38.68 28.65

Aantal zetten 7.00 39.00 15.00 13.00 7.00 19.00 12.50 9.00

Trail Making Test Deel A 20.90 54.30 36.20 9.68 20.00 38.10 27.60 7.78

Deel B 76.60 165.30 118.85 57.00 46.90 166.4 95.95 21.13

Flexibiliteit (B-A) 26.10 125.70 83.15 51.88 26.90 128.30 68.05 29.08

Sequentietaak Langst onthouden 3.00 7.00 5.00 1.00 3.00 6.00 5.50 1.00

Gemiddeld onthouden 2.60 4.71 3.66 .68 2.40 4.57 3.93 .53

Combitaak Tijd (sec) 52.13 102.19 70.13 20.78 50.34 135.64 70.37 21.60

Trials correct 7.00 10.00 8.00 1.00 7.00 10.00 8.00 2.00

Flexibiliteitstaak Score 4.00 99.00 34.00 20.00 8.00 69.00 22.50 27.00

Matchingtaak Tijd (sec) 117.14 167.50 128.89 11.50 119.15 137.52 126.98 8.18

Trials correct 4.00 10.00 9.00 1.00 5.00 10.00 9.00 2.00

Zinnen Herhalen 1 Normscore 1.00 5.00 1.00 2.00 4.00 12.00 8.00 4.00

Zinnen Formuleren Normscore 1.00 6.00 4.00 2.00 4.00 16.00 9.00 4.00

Noot.

(25)

25 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Factoranalyse

Er is een principal component analyse (PCA) met een schuine rotatie uitgevoerd op de 14 variabelen verkregen van de EF-taken. Factoren met een eigenwaarde hoger dan 2.0 zijn gebruikt voor verdere analyse. Waar Miyake et al. (2000) en Lehto et al. (2003) drie factoren vonden, werden bij deze factoranalyse vier factoren gevonden. De combinatie van deze vier factoren kon ruim 60 procent van de totale variantie verklaren. In Tabel 2 zijn de waardes van de factorlading na rotatie weergegeven.

Tabel 2. Factorladingen voor EF-taken

Factor 1 2 3 4

Eigenwaarde 2.52 2.68 2.19 2.02

Meetinstrument Meeteenheid

Ruimtelijk werkgeheugen Tijd (sec) .889

Trials correct .586

Towers of Hanoi Tijd (sec) .941

Aantal zetten .924

Trail Making Test Deel A .443 .421

Deel B .939

Flexibiliteit (B-A) .913

Sequentietaak Langst onthouden .917

Gemiddeld onthouden .928

Combitaak Tijd (sec) .568

Trials correct .448 .644

Flexilibiteitstaak Score

Matchingtaak Tijd (sec) .752

Trials correct

(26)

26 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

gekoppeld zijn aan het werkgeheugen. Op de eerste factor laden beide meeteenheden van de sequentietaak zeer hoog en laden beide meeteenheden van de combitaak gemiddeld. Doordat zowel de sequentietaak als de combitaak een beroep doen op visuele aspecten van het werkgeheugen wordt deze factor verbonden aan het visueel werkgeheugen. Op de vierde factor worden sterke en middelsterke factorladingen gevonden voor de meeteenheden van de RWT. Er wordt ook een middelsterke lading gevonden voor het aantal correcte trials van de combitaak. Daarnaast laadt deel A van de TMT redelijk sterk op deze factor. Bij deel A van de TMT draait het vooral om zoeken van cijfers, bij de combitaak moet snel gezocht worden naar de mollen die aangetikt moeten worden. Dat in combinatie met de factorladingen van de RWT pleit ervoor dat deze factor het ruimtelijk werkgeheugen representeert. Het aantal correcte trials van de matchingtaak en de score op de flexibiliteitstaak laadden beide op geen van de gevonden factoren.

Voorbereidende analyse: meertaligheid

Voorafgaand aan de overige analyses is met een Kruskal-Wallis H toets onderzocht of meertaligheid in het algemeen en mate van meertaligheid in het bijzonder invloed hadden op de prestatie van meertalige proefpersonen op de EF-componenten. Dit is binnen de twee groepen apart onderzocht. Uit deze analyse bleken er binnen de controlegroep geen significante verschillen te bestaan tussen de prestaties van een- of meertalige proefpersonen op het visueel werkgeheugen, H(2) = 2.69, p = .26, het ruimtelijk werkgeheugen, H(2) = .47, p = .79, inhibitie, H(2) = .61, p = .74, of cognitieve flexibiliteit

(27)

27 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Groepsverschillen op EF-componenten

Met Mann-Whitney U toetsen is onderzocht of er een verschil bestaat tussen de prestatie van kinderen met en kinderen zonder SLI op de gevonden factoren: visueel werkgeheugen, ruimtelijk werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit.

Doordat de factoren gebaseerd zijn op gestandaardiseerde scores zijn de waarden voor de mediaan en de kwartielafstand zeer laag. Zoals is af te lezen uit tabel 3 scoort de controlegroep (Mdn = .37) significant hoger op visueel werkgeheugen dan de SLI-groep (Mdn = -.36), U = 99, z = -1.99, p < .05, r = -.33. Voor ruimtelijk werkgeheugen werd geen significant verschil gevonden tussen de controlegroep (Mdn = .29) en de SLI-groep (Mdn = .05), U = 117, z = -1.42, p = .16, r = -.24. Ook op inhibitie werd geen verschil aangetoond tussen de SLI-groep (Mdn = .06) en de controlegroep (Mdn = .46), U = 111,

z = -1.93, p = .11, r = -.32. Tenslotte werd er ook op cognitieve flexibiliteit geen significant verschil gevonden tussen de controlegroep (Mdn = .28) en de SLI-groep (Mdn = -.17), U = 101, z = -1.61, p = .06, r = -.27.

Tabel 3. Descriptieve statistiek en groepsvergelijking voor EF-componenten

SLI (N = 18) Controle (N = 18) Mann-Whitney

Mediaan KwA Mediaan KwA U p

(28)

28 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Correlatieanalyses

Met Spearman’s Rho correlatiecoëfficiënt is eenzijdig getoetst of er een correlatie bestaat tussen de EF-componenten enerzijds en de taalproductietaken anderzijds. In Tabel 4 zijn de resultaten van deze analyse voor de controlegroep weergegeven. Uit deze resultaten blijkt dat er geen correlaties zijn gevonden tussen de taak Zinnen Herhalen en het visueel werkgeheugen (rs = -.02, p = .47), het ruimtelijk werkgeheugen (rs = -.28, p = .13) of de

cognitieve flexibiliteit (rs = .12, p = .32) bij de controlegroep. Er bestaat volgens deze

resultaten wel een marginaal significant, positief en redelijk verband tussen Zinnen Herhalen en inhibitie (rs = .32, p < .1) bij deze groep.

Er zijn bij de controlegroep geen correlaties aangetoond tussen de taak Zinnen Formuleren en het visueel werkgeheugen (rs = .09, p = .36), het ruimtelijk werkgeheugen

(rs = -.11, p = .34), inhibitie (rs = -.06, p = .41) of cognitieve flexibiliteit (rs = .03, p =

.45). Het verband tussen de twee taalproductietaken, Zinnen Herhalen en Zinnen Formuleren, blijkt uit deze resultaten significant, positief en middelsterk te zijn (rs = .43,

p < .05).

Tabel 4. Correlaties tussen EF en taalproductie bij de controlegroep (N = 18)

Zinnen Herhalen Zinnen Formuleren

Visueel Werkgeheugen -.02 .09 Ruimtelijk Werkgeheugen -.28 -.11 Inhibitie .32M -.06 Cognitieve Flexibiliteit .12 .03 Zinnen Formuleren .43* X Noot.

* duidt een significante correlatie aan op het niveau p < .05

M duidt een marginaal significante correlatie aan op het niveau p < .1

In Tabel 5 zijn de resultaten van de correlatieanalyse bij de SLI-groep gepresenteerd. Uit de resultaten blijkt dat de taak Zinnen Herhalen bij deze groep significant, sterk en positief correleert met het visueel werkgeheugen (rs = .67, p < .01). Er is tevens een marginaal

significant, positief en redelijk verband gevonden tussen Zinnen Herhalen en het ruimtelijk werkgeheugen (rs = .34, p < .1). Er zijn bij de SLI-groep geen verbanden

aangetoond tussen Zinnen Herhalen en inhibitie (rs = -.12, p = .33) of cognitieve

(29)

29 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

Bij de taak Zinnen Formuleren is een marginaal significante, redelijk sterke en negatieve correlatie gevonden met inhibitie (rs = -.40, p < .1). Er werden geen verbanden

gevonden tussen Zinnen Formuleren en het visueel werkgeheugen (rs = .32, p = .10), het

ruimtelijk werkgeheugen (rs = -.155, p = .269) of de cognitieve flexibiliteit (rs = -.02, p =

.47). Tussen de twee taalproductietaken, Zinnen Herhalen en Zinnen Formuleren, werd bij deze groep een significante, sterke en positieve correlatie aangetoond (rs = .61, p <

.01).

Tabel 5. Correlaties tussen EF en taalproductie bij de SLI-groep

Zinnen Herhalen (N = 17) Zinnen Formuleren (N = 18)

Visueel Werkgeheugen .67** .32 Ruimtelijk Werkgeheugen .34M -.16 Inhibitie -.12 -.40M Cognitieve Flexibiliteit -.07 -.02 Zinnen Formuleren .61** X Noot.

** duidt een significante correlatie aan op het niveau p < .01

(30)

30 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI DISCUSSIE EN CONCLUSIE

De afgelopen jaren is in verschillende onderzoeken aangetoond dat cognitieve tekorten bij SLI niet beperkt zijn tot het taaldomein. In de zoektocht naar een meer domeinalgemene verklaring voor deze stoornis is er steeds meer interesse gekomen voor de relatie tussen EF en taal(problemen). Met die gedachtegang is ook de onderhavige studie opgezet, met als hoofdvraag:

Is er een verband tussen executieve functies en taalproductie bij kinderen met en zonder SLI?

Om deze hoofdvraag te beantwoorden zijn een drietal deelvragen opgesteld over het aantal componenten die de EF vormen, over de verschillen tussen kinderen met en zonder SLI op deze EF-componenten en tenslotte over de correlatie tussen taalproductie en EF bij deze kinderen. Deze deelvragen zullen nu eerst stuk voor stuk behandeld en beantwoord worden, hierna volgt de algemene conclusie van het onderzoek en tenslotte worden de beperkingen van het huidige onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek beschreven.

Deelvragen

Aantal EF-componenten

Het meest gebruikte EF-model, waarin de EF worden gerepresenteerd als drie onafhankelijke componenten die met elkaar verbonden zijn, is door Miyake et al. (2000) opgesteld naar aanleiding van een factoranalyse bij volwassenen. Lehto et al. (2003) vonden bij een factoranalyse bij kinderen vergelijkbare variabelen. Omdat er binnen de wetenschap geen consensus bestaat over welke taken welke EF-componenten toetsen en omdat er binnen het onderhavige onderzoek geen gebruik werd gemaakt van gestandaardiseerde tests is er middels een factoranalyse onderzocht of de gebruikte taken inderdaad drie factoren konden onderscheiden die overeenkomen met de bevindingen van Miyake et al. (2000) en Lehto et al. (2003).

(31)

31 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

op een bepaalde factor laadden, zijn de vier factoren visueel werkgeheugen, ruimtelijk werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit genoemd.

De verdeling van het werkgeheugen over twee factoren is interessant. Bij het onderhavige onderzoek werden enkel non-verbale taken uitgevoerd om de invloed van taalproblemen bij de kinderen met SLI zo veel mogelijk te beperken. Op basis van het model van Baddeley (Baddeley & Hitch, 1974; Baddeley, 2003, 2012) werd ervanuit gegaan dat voor het voltooien van de taken voor het non-verbale werkgeheugen vooral het visuospatieel kladblok zou worden aangesproken. Naar aanleiding van de gevonden factoren zou gesteld kunnen worden dat visuele en ruimtelijke informatie mogelijk elk op een andere manier verwerkt worden door het visuospatieel kladblok.

Verschillen tussen de groepen op de EF-componenten

Na het verkrijgen van de factoren is onderzocht of de prestaties van de kinderen met en zonder SLI op de EF-componenten visueel werkgeheugen, ruimtelijk werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit verschillen (zie Tabel 3). Het werkgeheugen is in het kader van SLI-onderzoek al veelvuldig bestudeerd. Vugs et al. (2013) toonden op basis van een meta-analyse over 18 onderzoeken aan dat kinderen met SLI tekorten vertonen in simpele visuospatiële opslag en executief visuospatieel werkgeheugen. Dit werd bevestigd door Vugs et al. (2014), die aantoonden dat de prestaties op werkgeheugentaken kinderen met SLI zelfs onderscheidden van kinderen met een normale ontwikkeling. In andere onderzoeken, waarvan een Nederlands voorbeeld Parigger (2012) is, werden echter geen verschillen gevonden tussen kinderen met en zonder SLI op het non-verbaal werkgeheugen.

In al deze onderzoeken werd het visuospatieel werkgeheugen als één construct beschouwd en onderzocht. In het onderhavig onderzoek werd het visuospatieel werkgeheugen echter opgedeeld in een visueel en een ruimtelijk onderdeel, en dit leverde een interessant resultaat op. Uit de groepsvergelijking bleek namelijk dat kinderen met SLI wel significant lager scoorden dan hun normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten op de factor visueel werkgeheugen, maar dat zij gelijk presteerden op het ruimtelijk

(32)

32 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

Er is weinig onderzoek verricht dat de inhibitie van kinderen met SLI vergeleek met die van een controlegroep en de resultaten van de onderzoeken die er wel zijn, zijn niet eenduidig. Zo vonden Henry et al. (2012) en Epstein et al. (2014) wel verschillen tussen kinderen met en zonder SLI op taken die inhibitie van een dominante respons meten, maar vond Parigger (2012) dit niet. In het onderhavige onderzoek werd eveneens geen significant verschil gevonden tussen de SLI-groep en de controlegroep op inhibitie. Verschillen in de methodologie zouden de variërende resultaten kunnen verklaren; bij vrijwel elk beschreven onderzoek zijn verschillende taken gebruikt om inhibitie te onderzoeken.

Cognitieve flexibiliteit is de minst onderzochte EF-component met betrekking tot SLI. Roello et al. (2015) en Farrant et al. (2012) vonden dat kleuters met SLI slechter presteerden op dit onderdeel dan zich normaal ontwikkelende kinderen. Dit komt niet overeen met de resultaten die Parigger (2012) en Henry et al. (2012) bij oudere kinderen vonden. Bij het onderhavige onderzoek, waaraan eveneens oudere kinderen deelnamen, werd op cognitieve flexibiliteit ook geen significant verschil gevonden tussen de SLI-groep en de controleSLI-groep. Mogelijk speelt de leeftijd van de proefpersonen in dit geval een rol bij de verschillende resultaten.

Correlaties tussen taalproductie en executieve functies

Onderzoek naar de relatie tussen EF en taalproductie is zeldzaam. Henry et al. (2012) vonden een bescheiden rol voor EF bij verbale vloeiendheid, aangezien enkel inhibitie hierbij van invloed was. Im-Bolter et al. (2006) vonden dat inhibitie en cognitieve flexibiliteit slechts indirect invloed uitoefenden op taalproductie. Volgens hen speelt vooral aandacht een rol bij de taalproductie, maar hebben de EF wel invloed op de hoeveelheid aandacht die er beschikbaar is.

(33)

33 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

hetzelfde zouden onderzoeken, zoals uit de taakomschrijvingen van de auteurs (Kort et al., 2008) opgemaakt zou kunnen worden, zou een sterkere correlatie verwacht worden.

Bij de SLI-groep bleek de correlatie tussen Zinnen Herhalen en Zinnen Formuleren wel sterker. Bij deze groep werden ook verbanden gevonden tussen de twee onderdelen van het werkgeheugen en Zinnen Herhalen. Bij het ruimtelijk werkgeheugen betrof het een marginaal significant en middelsterk verband. Het verband tussen het visueel werkgeheugen en Zinnen Herhalen was significant en sterk. In combinatie met het eerder besproken resultaat dat het visueel werkgeheugen de enige component was waarop de SLI-groep significant lager scoorde dan de controlegroep is interessant in het licht van de hypothese dat problemen met het verbaal werkgeheugen bijdragen aan de taalproblemen van kinderen met SLI (Archibald & Gathercole, 2007; Bishop, 2006): het zou kunnen dat ook onderdelen van het non-verbaal werkgeheugen hierbij een rol spelen.

Wat de correlaties tussen EF en de taak Zinnen Herhalen betreft, worden er verschillende patronen gevonden voor de controlegroep en de SLI-groep. Dit zou er mogelijk op kunnen duiden dat de twee groepen verschillende strategieën gebruiken bij het uitvoeren van deze taak. Bij beide groepen correleert Zinnen Herhalen sterk met de taak Zinnen Formuleren, dus de taalvaardigheid wordt met Zinnen Herhalen in ieder geval tot op bepaald hoogte onderzocht. De correlatie tussen Zinnen Herhalen en inhibitie bij de controlegroep zou erop kunnen duiden dat de participanten in deze groep wellicht de neiging om zelf een talige representatie te maken inhiberen. Bij de SLI-groep worden redelijke tot sterke verbanden gevonden tussen deze taak en de twee onderdelen van het werkgeheugen. Het is mogelijk dat de kinderen met SLI hun werkgeheugen, in dit geval zelfs het non-verbaal werkgeheugen, bij het herhalen van zinnen aanspreken om zo hun zwakkere taalvaardigheid te ondervangen.

(34)

34 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Conclusie

Overeenkomstig met eerdere onderzoeken naar EF en taalvaardigheid (Im-Bolter et al., 2006; Henry et al., 2012) kan er naar aanleiding van de resultaten geconcludeerd worden dat er ook in het onderhavig onderzoek slechts een bescheiden verband gevonden werd tussen EF en taalproductie bij de groep kinderen met SLI. Bij de groep zich normaal ontwikkelende kinderen kan naar aanleiding van de gevonden resultaten amper van een verband tussen EF en taalproductie gesproken worden. Mogelijk hebben de verschillende patronen van verbanden tussen EF en taalproductie bij deze twee groepen te maken met verschillen in strategieën die worden toegepast bij het uitvoeren van de taken, zoals eerder met voorzichtigheid is voorgesteld.

Beperkingen en aanbevelingen

(35)

35 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Referenties

Anderson, V. (1998). Assessing executive functions in children: Biological, psychological and developmental considerations. Neuropsychological Rehabilitation, 8, 319-349.

Archibald, L.M.D. & Gathercole, S.E. (2007). Nonword repetition in specific language impairment: More than a phonological short-term memory deficit. Psychonomic

Bulletin & Review, 14(5), 919-924.

Baddeley, A.D. (2003). Working memory and language: An overview. Journal of

Communication Disorders, 36, 189-208.

Baddeley, A.D. (2012). Working memory: theories, models, and controversies. Annual

review of psychology, 63, 1-29.

Baddeley, A.D. & Hitch, G.J. (1974). Working Memory. In: G.A. Bower (Ed.), Recent

advances in learning and motivation (pp. 47-90). New York, NY: Academic Press.

Barac, R., Bialystok, E., Castro, D.C. & Sanchez, M. (2014). The cognitive development of young dual language learners: A critical review. Early Childhood Research

Quarterly, 29(4), 699-714.

Barkley, R. A. (1997). Behavioural inhibition, sustained attention, and executive functions: Constructing a unifying theory of ADHD. Psychological Bulletin, 121, 65–94.

Berg, T. & Schade, U. (1992). The role of inhibition in a Spreading-Activation Model of language production. I. The psycholinguistic perspective. Journal of

Psycholinguistic Research, 21(6), 405-434.

Best, J.R. & Miller, P.H. (2010). A developmental perspective on executive function.

Child Development, 81(6), 1641-1660.

Bialystok, E. (2015). Bilingualism and the development of executive function: The role of attention. Child Developmental Perspective, 9(2), 117-121.

Bishop, D.V.M. (2006). What causes specific language impairment in children? Current

Directions in Psychological Science, 15(5), 217-221.

Cambridge Cognition LTD. Cambridge Neuropsychological Test Automated Battery (CANTAB). Cambridge: Cambridge Cognition Ltd; 2006.

(36)

36 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI Craft Edge Inc. (2008). Brain Toot app voor iPad.

Craft Edge Inc. (2009). Brain Toot 2 app voor iPad.

De Bruin, A., Treccani, B., & Della Sala, S. (2014). Cognitive advantage in bilingualism: An example of publication bias? Psychological Science, 26, 99-107.

Duinmeijer, I., de Jong, J., & Scheper, A. (2012). Narrative abilities, memory and attention in children with a specific language impairment. International Journal

of Language & Communication Disorders, 47(5), 542-555.

Epstein, B., Shafer, V. L., Melara, R. D., & Schwartz, R. G. (2014). Can children with SLI detect cognitive conflict? Behavioral and electrophysiological evidence. Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 57(4), 1453-1467.

Farrant, B. M., Maybery, M. T., & Fletcher, J. (2012). Language, cognitive flexibility, and explicit false belief understanding: longitudinal analysis in typical development and specific language impairment. Child Development, 83(1), 223-235.

Field, A. (2009). Discovering Statistics using SPSS (third edition). London, Thousand Oaks, New Delhi, Singapore: SAGE Publications.

Garon, N., Bryson, S.E., & Smith, I.M. (2008). Executive function in preschoolers: A review using an integrative framework. Psychological Bulletin, 134(1), 31-60. Gathercole, S.E., Pickering, S.J., Ambridge, B. & Wearing, H. (2004). The structure of

working memory from 4 to 15 years of age. Developmental Psychology, 40, 177-190.

Henry, L.A. & Bettenay, C. (2010). The assessment of executive functioning in children.

Child and Adolescent Mental Health, 15(2), 110-119.

Henry, L.A., Messer, D.J. & Nash, G. (2012). Executive functioning and verbal fluency in children with language difficulties. Learning and Instruction, 39, 137-147. Hill, E.L. (2004). Evaluating the theory of executive dysfunction in autism.

Developmental Review, 24, 189-233.

(37)

37 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

IBM Corp. Released 2015. IBM SPSS Statistics for Windows, Version 23.0. Armonk, NY: IBM Corp.

Im-Bolter, N., Johnson, J. & Pascual-Leone, J. (2006). Processing limitations in children with specific language impairment: The role of executive function. Child

Development, 77(6), 1822-1841.

Kapa, L.L. & Plante, E. (2015). Executive function in SLI: Recent advances and future directions. Current Developmental Disorder Reports, 2, 245-252.

Kirkham, N.Z., Cruess, L. & Diamond, A. (2003). Helping children apply their knowledge to their behavior on a dimension-switching task. Developmental

Science, 6(5), 449-476.

Kort, W., Schittekatte, M. & Compaan, E. (2008) CELF-4-NL: Test voor diagnose en evaluatie van taalproblemen. Pearson.

Lehto, J., Juürjavi, P., Kooistra, L. & Pulkkinen, L. (2003). Dimensions of executive functioning: Evidence from children. British Journal of Developmental

Psychology, 21, 59-80.

Leonard, L.B. (2014). Children with Specific Language Impairment. Second Edition, Cambridge, MA: MIT Press.

Liss, M., Fein, D., Allen, D., Dunn, M., Feinstein, C., Morris, R., Waterhouse, L. & Rapin, I. (2001). Executive functioning in high-functioning children with autism.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42, 261-270.

Lum, J. A., Conti-Ramsden, G., Page, D., & Ullman, M. T. (2012). Working, declarative and procedural memory in specific language impairment. Cortex, 48(9), 1138-1154.

Marini, A., Gentili, C., Molteni, M. & Fabbro, F. (2014). Differential verbal working memory effects on linguistic production in children with Specific Language Impairment. Research in Developmental Disabilities, 35, 3534-3542.

Marton, K., Campanelli, L., Scheuer, J., Yoon, J. & Eichorn, N. (2012). Executive function profiles in children with and without Specific Language Impairment.

Rivista di Psicolinguistica Applicata, 12(3), 57-73.

(38)

38 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

Miyake, A., Emerson, M.J., Padilla, F. & Ahn, J. (2004). Inner speech as a retrieval aid for task goals: the effects of cue type and articulatory suppresion in the random task cuing paradigm. Acta Psychologica, 115, 123-142.

Miyake, A., Friedman, N., Emerson, M., Witzki, A., Howerter, A. & Wager, T.D. (2000). The unity and diversity of executive functions and their contributions to complex “frontal lobe” tasks: A latent variable analysis. Cognitive Psychology, 41, 49-100. Neurogames. (2014). Memorise app voor iPad.

Neuroscience Research Australia. (2013). NeuRA Trail Making Test app voor iPad. Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) Amsterdam. (2015). Amsterdam in cijfers

2015. PDF online geraadpleegd op 13-05-2016.

Parigger, E.M. 2012. Language and executive functioning in children with ADHD. Dissertation of University of Amsterdam.

Paradis, J. (2010). The interface between bilingual development and specific language impairment. Applied Psycholinguistics, 31, 227-252.

Peal, E. & Lambert, W. (1962). The relation of bilingualism to intelligence. Psychological

Monographs, 76, 1-23.

Pennington, B. F., & Ozonoff, S. (1996). Executive functions and developmental psychopathology. Journal of child psychology and psychiatry, 37(1), 51-87. Petruccelli, N., Bavin, E. L., & Bretherton, L. (2012). Children with specific language

impairment and resolved late talkers: Working memory profiles at 5 years. Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 55(6), 1690-1703. Platypus Ranch. (2011). Towers of HanOINK! app voor iPad.

Prior, A. & MacWhinney, B. (2010). A bilingual advantage in task switching.

Bilingualism: Language and Cognition, 13(2), 253-262.

Reitan, R.M. & Wolfson, D. (1992). Neuropsychological evaluation of older children. Tucson, AZ: Neuropsychology Press.

Rice, M. L. (2004). Growth models of developmental language disorders. In M.L. Rice & S. Warren (Eds.), Developmental language disorders: From phenotypes to

etiologies. Mahwah, NJ: Erlbaum.

(39)

39 Executieve Functies en Taalproductie bij kinderen met en zonder SLI

Sarsour, K., Sheridan, M., Jutte, D., Nuru-Jeter, A., Hinshaw, S. & Boyce, W.T. (2011). Family socioeconomic status and child executive functions: The roles of language, home environment, and single parenthood. Journal of the International

Neuropsychological Society, 17, 120-132.

Shallice, T. (1982). Specific impairments of planning. Philosophical Transactions of the

Royal Society London B, 298, 199-209. Smartlifetools. (2015). Queueee app voor iPad.

Spaulding, T.J. (2010). Investigating mechanisms of suppression in preschool children with specific language impairment. Journal of Speech, Language, and Hearing

Research, 53, 725-738.

Thomas-Sunesson, D., Hakuta, K., & Bialystok, E. (2016). Degree of bilingualism modifies executive control in Hispanic children in the USA. International Journal

of Bilingual Education and Bilingualism, 1-10.

Von Bastian, C.C., Souza, A.S. & Gade, M. (2016). No evidence for bilingual cognitive advantages: A test of four hypotheses. Journal of Experimental Psychology:

General, 145(2), 246-258.

Vugs, B., Cuperus, J., Hendriks, M. & Verhoeven, L. (2013). Visuospatial working memory in SLI: A meta-analysis. Research in Developmental Disabilities, 34(9), 2586-2597.

Vugs, B., Hendriks, M., Cuperus, J. & Verhoeven, L. (2014). Working memory performance and executive function behaviors in young children with SLI.

Research in Developmental Disabilities, 35, 62-74.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Evaluating the risk of ovarian cancer before surgery using the ADNEX model to differentiate between benign, borderline, early and advanced stage invasive, and secondary

1916 Easter Rising, (Irish) cultural memory, modes of remembering, cultural identity, The Plough and the Stars, The Red and the Green, A Star Called Henry... Although perhaps

Even though Chicago’s Welcoming City Ordinance is meant to shield undocumented immigrants from deportation, this sanctuary ordinance is limited because a city - or the state of

We applied a positive psychology approach in this study, using AI to identify existing strengths of people living in an LSEE, especially those pertaining to mothers and

As our results revealed that too much participation is not related to diminished satisfaction, we recommend assessing patients’ preferred and perceived role in medical

In the conclusion, I will shortly summarize the findings of my study. I will reflect on their theoretical and societal implications. Lastly, I will make suggestions for

To investigate the influence of the viscosity on droplet spreading on fabrics, a comparison is made between water and glycerol 6mPa·s for both P150 (Figure 14a) and P45 (Figure

In order to investigate how the performance of mobile users is affected by the introduction of sensor network traffic we need an approach that can capture both the specifics of the