• No results found

Ontkenning en erkenning

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ontkenning en erkenning"

Copied!
102
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ontkenning en erkenning

Een onderzoek naar de wijze waarop herinnering en geschiedschrijving over Nederlandse tewerkgestelden in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog

zijn geconstrueerd

Monument ‘Dwangarbeid 1940-1945’ te Overloon (Bron: www.4en5mei.nl)

Tynke Boomsma S1474480

Masterscriptie Geschiedenis (2e versie)

Begeleider: Prof. Dr. C.W. Bosch Rijksuniversiteit Groningen

(2)
(3)

“Rather than being simply the story of an individual life, self-life writing encodes or reinforces particular values in ways that may shape culture and history”1

(4)
(5)

Voorwoord

Een deelonderwerp binnen de geschiedenis waar ik me tijdens mijn studie nooit mee bezig wilde houden was de Tweede Wereldoorlog. Naar mijn idee was er al zoveel over geschreven en was het zo populair, dat nieuwe, interessante inzichten binnen dit onderwerp niet meer mogelijk waren. Totdat ik in februari 2014 het vak Life Writing bij Mineke Bosch besloot te volgen. Ik ging op zoek naar persoonlijke documenten van mensen, van wie ik het interessant zou vinden ze te onderzoeken. Hierdoor bedacht ik dat mijn opa een dagboek had nagelaten. Mijn opa, Piet Boomsma, was tijdens de oorlog tewerkgesteld in Duitsland en had over deze periode een dagboek bijgehouden. In de zomer van 2005 werd dit dagboek, dat bestaat uit zes schriftjes, bij hem op zolder gevonden, nadat hij in april van datzelfde jaar was overleden. Geen van de kinderen wist van het bestaan.

Wat hij geschreven heeft is vrij eentonig om te lezen. Het zijn vooral beschrijvingen van wat hij at, hoelang hij werkte en of er bombardementen waren. Slechts af en toe komen bijzondere gebeurtenissen wat uitgebreider aan de orde. Ik besloot het dagboek als onderwerp te gebruiken voor mijn onderzoek, omdat ik op dat moment nog weinig wist over de arbeidsinzet en wat mijn opa had meegemaakt. De centrale vraag luidde: Waarom komt

het beeld dat naar voren komt in het dagboek van Piet Boomsma, over het leven van een tewerkgestelde arbeider in Duitsland tijdens WOII niet overeen met het beeld dat wordt gegeven door de belangrijkste literatuur over dit onderwerp? Zoals blijkt uit de vraagstelling

ontdekte ik dat er een verschil bestaat tussen het beeld over het leven van een tewerkgestelde in Duitsland dat naar voren komt uit de literatuur en dat blijkt uit het dagboek van Piet. Het was een interessant onderzoek waardoor ik niet alleen inzicht kreeg in het gebruiken van persoonlijke documenten voor historisch onderzoek, maar ook meer te weten kwam over het leven van mijn opa.

(6)

Allereerst wil ik daarvoor mijn vader en ooms, de zonen van Piet, bedanken. Hoewel zij van hun vader niet veel gehoord hebben over de gebeurtenissen tijdens de oorlog, hebben ze mij met wat zij wisten en hun hulp en interesse, een eind op weg geholpen.

Daarnaast heb ik geprobeerd contact te zoeken met ex-tewerkgestelden die betrokken zijn geweest bij de Vereniging ex-Dwangarbeiders Nederland. Helaas heb ik niemand kunnen vinden die nog in leven is. Wel heb ik kunnen spreken met schrijfster en kunstenaar Aafke Steenhuis. Zij was betrokken bij de uitgave van een van de twee boeken van de vereniging in 1995, genaamd Onder een stolp van kwaad. Zij had niet hecht contact met de vereniging, maar kon mij wel inzicht geven in de drijfveren van de vereniging. Het bezoek aan haar atelier in Amsterdam was zowel inspirerend als leerzaam. Ze bood mij verschillende handreikingen. Daarvoor ook mijn hartelijke dank.

Het totale onderzoek, vanaf de eerste keer dat ik het dagboek van mijn opa las tot het schrijven van dit voorwoord, heeft niet alleen de wetenschappelijke resultaten opgeleverd die in de conclusie te lezen zijn, het heeft mij ook persoonlijke resultaten gebracht. Ik heb meer inzicht gekregen in wie mijn opa en zijn familie waren. Ook besef ik me meer dan tevoren wat vele mensen tijdens de vijf oorlogsjaren doorstaan hebben en welke uitwerking dit tot op de dag van vandaag gehad heeft op het denken over elkaar. Tot slot bedank ik voor dit alles daarom ook mijn docent en scriptiebegeleider Mineke Bosch. Zij heeft mij door dit hele proces begeleid met adviezen, kritiek en vooral enthousiasme.

(7)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 1

Hoofdstuk 1 Geschiedschrijving en collectieve herinnering, 1945-1987 ... 9

August Johan Herman Bauer ... 9

Ben Sijes ... 12

Loe de Jong ... 15

Loe de Jong – De Bezetting ... 18

Alfred Kossmann – De Nederlaag ... 21

Conclusie ... 22

Hoofdstuk 2 De oprichting van de Vereniging ex-Dwangarbeiders Nederland ... 25

Totstandkoming van de Vereniging ex-Dwangarbeiders Nederland ... 25

Het psychologische aspect ... 28

Het ideële aspect ... 30

Het materiële aspect ... 32

Opkomst van het verhaal van ‘de gewone man’ ... 34

Conclusie ... 35

Hoofdstuk 3 Welk beeld over de arbeidsinzet heeft de VDN willen uitdragen? ... 37

Terminologie ... 38

Het Slavenhuis ... 41

Onder een stolp van kwaad... 45

1. Agency... 47

2. Audience and addressee ... 49

3. Authority and authenticity ... 50

4. Collaborative autobiography ... 51

(8)

6. Identity ... 53

7. Memory ... 54

8. Narrative plotting and modes ... 55

9. Paratexts ... 56

Conclusie ... 57

Hoofdstuk 4 De gevolgen van het bestaan van de VDN ... 59

Het ideële aspect ... 59

Het materiële aspect ... 62

Gevolgen voor de herinneringscultuur van de arbeidsinzet ... 64

Conclusie ... 66 Conclusie ... 69 Literatuur Monografieën en bundels ... 73 Artikelen ... 75 Websites ... 75 Archiefstukken ... 76 Bijlagen I. Het Slavenhuis samengevat ... 77

II. Verhalen Onder een stolp van kwaad schematisch weergegeven ... 85

III. Verhalen Onder een stolp van kwaad in kaart gebracht ... 91

(9)

1

Inleiding

Dit jaar is het zeventig jaar geleden dat de Tweede Wereldoorlog eindigde. Net als de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog (vorige zomer precies honderd jaar geleden) heeft ook dit jubileum aanleiding gegeven tot een nieuwe stroom aan boeken, documentaires, tentoonstellingen en herdenkingsactiviteiten.2 Zo hebben er begin mei verschillende herdenkingsevenementen plaatsgevonden en zijn er veel musea die bepaalde aspecten van de oorlogsperiode opnieuw belichten. In het Fries Museum is bijvoorbeeld de tentoonstelling

Hongerkinderen te zien, over de kinderen die tijdens de Hongerwinter naar Friesland kwamen

en in het Noordelijk Scheepvaartmuseum kun je de tentoonstelling Groningen 70 jaar bevrijd bezoeken.

Een van de onderwerpen binnen de Tweede Wereldoorlog, die echter nauwelijks aandacht krijgt in deze culturele uitingen is de arbeidsinzet: de tewerkstelling van honderdduizenden Nederlandse mannen in Duitsland tijdens de oorlog. Dit is interessant, omdat ten tijde van de oorlog een kwart van de mannelijke beroepsbevolking is tewerkgesteld. Bijna iedereen moet dus een vriend, vader, oom, broer of opa (gehad) hebben die voor korte of langere tijd in Duitsland was. Toch spreekt dit onderdeel van de oorlog nog altijd weinig tot de verbeelding. In dit onderzoek staat deze arbeidsinzet centraal.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn ruim 500.000 Nederlandse mannen in Duitsland werkzaam geweest.3 Een deel van hen deed dit uit vrije wil, het merendeel werd echter gedwongen huis en familie achter te laten en naar Duitsland te vertrekken om een bijdrage te leveren aan de oorlogsindustrie. 30.000 van hen zijn omgekomen, de rest is na de oorlog teruggekeerd.4 Deze grootschalige tewerkstelling van Nederlandse arbeiders in Duitsland staat bekend als de arbeidsinzet. Dit is een apart onderwerp in de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog geworden, maar past tegelijkertijd in de trant van geschiedschrijving, waarop J.C.H. Blom in zijn inaugurele rede aan de Universiteit van Amsterdam op 12 december 1983 hevige kritiek uitte. Hij stelde dat “vrijwel alle literatuur over 1940-1945 in sterke mate

2http://www.tweedewereldoorlog.nl/70jaarbevrijding Laatst bezocht op 03-12-2014.

3 K. Volder, Van Riga tot Rheinfelden. Over leven en werken, over terugkeren of sterven, van een half miljoen

Nederlandse arbeiders in het Duitsland van 1940-1945 (Amsterdam 1996) 19.

4 A. Steenhuis ed., Onder een stolp van kwaad. Verhalen van dwangarbeiders in de Tweede Wereldoorlog

(10)

2

gericht is op en geschreven is vanuit de vraag naar collaboratie en verzet” 5. Het goed-fout denken nam volgens hem een te grote rol in de literatuur over de oorlog in. De vraag of de tewerkgestelden goed of fout waren, heeft ook de geschiedschrijving over de arbeidsinzet lange tijd bepaald.6 Hierdoor was er voor de ervaringen van de Nederlandse tewerkgestelden tot in de jaren ’80 nauwelijks aandacht, omdat zij voornamelijk als collaborateurs werden beschouwd. Ze hadden per slot van rekening in Duitsland gewerkt voor de bezetter, waardoor de Duitse economie bleef draaien en de oorlog langer duurde. Vanaf het eind van de jaren ’80 veranderde dit. Uit mijn eerdere onderzoek is gebleken dat er vanaf die tijd meer aandacht kwam voor de ervaringen van de tewerkgestelden en dat zij niet als collaborateurs, maar juist als slachtoffers werden beschreven.7

In dezelfde tijd, 1987, werd de Vereniging ex-Dwangarbeiders Nederland (VDN) opgericht. “Vergeten groep verenigt zich – Dwangarbeiders willen landelijke organisatie”. Met deze kop was het dagblad Tubantia op 17 juni 1987 een van de eerste Nederlandse kranten die de oprichting van de Vereniging ex-Dwangarbeiders Nederland aankondigde aan het grote publiek. De dag daarvoor was een groep ex-tewerkgestelden, onder leiding van organisator Aart Pontier, samengekomen in Winterswijk. Dit was de eerste keer in Nederland dat tewerkgestelden uit de Tweede Wereldoorlog samenkwamen. In Winterswijk riep Pontier de aanwezigen op om gegevens, verhalen en documenten te gaan verzamelen over de arbeidsinzet, om op die manier ervaringen uit te wisselen en de situatie van de tewerkgestelden tijdens de oorlog meer publieke bekendheid te geven en erkenning te krijgen voor wat hen tijdens de oorlog was overkomen.8 Uiteindelijk werd nog dezelfde dag besloten om dit verzamelen van verhalen vorm te geven door het oprichten van een vereniging.

De relatie tussen de oprichting van de VDN en de veranderende geschiedschrijving over de arbeidsinzet is onomstotelijk. De ex-tewerkgestelden wilden vanaf 1987 meer publieke bekendheid en vanaf dezelfde tijd verschenen er boeken over de ervaringen van de tewerkgestelden. Er is echter niet eerder onderzoek gedaan naar deze relatie. Omdat de VDN meer publieke bekendheid nastreefde, is het daarbij interessant om te bekijken in hoeverre

5 J.C.H. Blom, Crisis, bezetting en herstel: tien studies over Nederland 1930-1950 (Den Haag 1989) 56. 6 I. Bramsen, ‘Gedwongen tewerkstelling tijdens de Tweede Wereldoorlog’, E.M.A. Schneiders ed., De

arbeidsinzet (Utrecht 1998) 5-12, aldaar 6.

7 T.U. Boomsma, ‘Dagboek over mijn belevenissen in Duitsland’ (2014). Niet gepubliceerd.

8 NIOD Instituut voor Oorlogs- Holocaust- en Genocidestudies. 294 Vereniging ex-Dwangarbeiders Nederland.

(11)

3

deze verandering in de geschiedschrijving ook een verandering in de collectieve herinnering aan de tewerkgestelden betekende. De vraag die daarom centraal staat in dit onderzoek is:

Op welke manier heeft de Vereniging ex-Dwangarbeiders Nederland in de laatste decennia van de 20e eeuw een bijdrage geleverd aan de geschiedschrijving over en de herinnering aan

Nederlandse tewerkgestelden in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog? Door een

antwoord op deze vraag te zoeken wordt duidelijk hoe de geschiedschrijving over de arbeidsinzet in de afgelopen decennia is vormgegeven. Daarnaast wordt er meer inzicht verkregen in de dynamiek tussen geschiedschrijving en herinnering, omdat er in deze situatie een sterke wederkerigheid is te ontdekken. Tevens wordt duidelijk dat niet alleen geschiedschrijving en collectieve herinnering bepaald worden door politieke en maatschappelijke veranderingen, maar dat zelfs de persoonlijke herinnering hieraan onderhevig is.

Om verwarring te voorkomen is het van belang dat ik eerst de meest voorkomende begrippen toelicht.

- Persoonlijke herinnering: hiermee wordt de herinnering van een individu aangeduid. Hoewel deze mede wordt bepaald door sociale, culturele en politieke invloeden, is de persoonlijke herinnering sterk afhankelijk van persoonlijke ervaringen in het verleden en het heden. Deze vorm van herinnering verschilt dan ook per persoon.

- Collectieve herinnering: dit is wat Frank van Vree aanduidt als de heersende herinneringscultuur.9 In het vervolg van deze inleiding licht ik dit begrip verder toe. Hoewel er altijd afwijkende ideeën en opvattingen binnen een samenleving naast elkaar bestaan, kan gesproken worden van een algemeen heersend beeld over een bepaalde periode in het verleden: een collectieve herinnering. In tijden van politieke en maatschappelijke verandering kan deze herinnering veranderen.

- Geschiedschrijving: uitsluitend de wetenschappelijke beschrijving van historische gebeurtenissen en ontwikkelingen duid ik met deze term aan. Geschiedschrijving wordt evenals de persoonlijke herinnering bepaald door culturele, politieke en ethische invloeden. Het onderscheidt zich van andere historisch literatuur, zoals romans en memoires, door het gebruik van kritische bronnentechniek, argumentatieleer en vormvoorschriften. Daarnaast

9 F. van Vree en R. van der Laarse ed., De dynamiek van de herinnering: Nederland en de Tweede Wereldoorlog

(12)

4

zijn openbaarheid van gegevens en kritiek door vakgenoten belangrijke elementen die de wetenschappelijkheid bepalen.

- Tewerkgestelde en dwangarbeider: in dit onderzoek hanteer ik de term tewerkgestelde, omdat dit een neutralere term is voor iedere man die in Duitsland gewerkt heeft. De VDN heeft in haar communicatie vrijwel uitsluitend de term dwangarbeider gehanteerd. Waar de VDN geciteerd wordt, zal dus ook deze term overgenomen worden. In hoofdstuk twee zal ik uitgebreid stilstaan bij het gebruik van deze termen.

Het afgelopen decennium is door verschillende historici onderzoek gedaan naar de relatie tussen geschiedschrijving en herinnering. De historici Frank van Vree en Madelon de Keizer hebben zich specifiek toegelegd op de ontwikkeling van de geschiedschrijving over en de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in de tweede helft van de 20e eeuw.

Historicus en filosoof Frank van Vree is gespecialiseerd in de geschiedenis van de media. Samen met Rob van Laarse stelde hij de bundel De dynamiek van de herinnering

samen, over de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in internationale context.10 In de inleiding hiervan heeft Van Vree uiteengezet welke ontwikkeling de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog heeft doorgemaakt van 1945 tot de eeuwwisseling. Hij beschrijft dat in de eerste decennia na 1945 de oorlog werd herinnerd als een nationale gebeurtenis, als een periode van onderdrukking en verzet, waaruit het land verenigd en geestelijk versterkt naar voren was gekomen: “vele scherpe interne tegenstellingen en conflicten die de meeste landen tijdens de bezetting hadden beheerst, bleven buiten beeld”.11

Halverwege de jaren ’60 vond een omslag in het herdenken van en denken over de oorlog plaats. Sinds die tijd kwam er meer aandacht voor de erkenning van het slachtofferschap van de Joden en andere vervolgde groepen. Deze omslag markeert een moment in een proces dat Van Vree aanduidt als ‘de dynamiek van herinnering’: een proces van voortdurende verandering in interpretatie en betekenisgeving, waarbij telkens andere aspecten en gebeurtenissen naar voren worden gehaald en het beeld van de geschiedenis in musea, romans, films, het onderwijs, herdenkingsrituelen en erfgoedsites opnieuw wordt

(13)

5

vormgegeven.12 De geschiedschrijving is ook een van deze uitingsvormen van de collectieve herinnering.

De veranderingen in interpretatie en betekenisgeving vinden plaats onder invloed van maatschappelijke omstandigheden, politieke en sociale verhoudingen, ideologieën en culturele waarden. Van Vree stelt dat dit proces ook nu, zeventig jaar na het einde van de oorlog, nog niet ten einde is gekomen. De herinneringen aan deze periode zijn tot op heden dan ook veelvormig en tegenstrijdig. Ook maakt hij duidelijk dat hoewel wij geneigd zijn de herinnering aan gebeurtenissen als de Tweede Wereldoorlog (en de verandering daarin) als een min of meer ‘natuurlijk gegeven’ te beschouwen, telkens weer blijkt hoezeer zij onderwerp is van een min of meer bewuste politiek van machthebbers of een strategie van groeperingen binnen de samenleving die bewust herinneringen in- en uitsluiten, annexeren, of juist afstoten.13

Tot slot geeft Van Vree aan dat in de concrete uitdrukkingen van de herinneringscultuur, zoals de geschiedschrijving, films en romans, aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor wat de collectieve herinnering precies inhoudt. Ondanks dat de collectieve herinnering vloeiend en ongrijpbaar is, kunnen uitdrukkingen ervan een betrouwbaar instrument zijn om de loop van deze herinnering bloot te leggen. Op deze manier kan onderzoek naar de ontwikkeling in de geschiedschrijving over een bepaald onderwerp, ons informatie verschaffen over de collectieve herinnering aan dat onderwerp. Binnen het kader van deze theoretische benadering vindt dit onderzoek plaats.

Historica Madelon de Keizer is gespecialiseerd in Europese geschiedenis in de periode 1930-1950 en is sinds 1982 werkzaam als onderzoeker bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocide Studies. Samen met Marije Plomp heeft zij de bundel Een open zenuw:

hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren uitgebracht, over de verschillende manieren

van herinneren.14 In de inleiding van de bundel beschrijft zij, evenals Van Vree, een omslag in de herinneringscultuur aan de oorlog vanaf de jaren ’60.15 Vlak na de oorlog overheerste vooral de visie dat de oorlog een nationaal gedragen noodlot was. De dekolonisatie, de

12 Van Vree en van der Laarse, De dynamiek van de herinnering, 8. 13 Van Vree en van der Laarse, De dynamiek van de herinnering, 10.

14 M. de Keizer en M. Plomp ed., Een open zenuw: hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren (Amsterdam

2010)

(14)

6

groeiende welvaart, de ontzuiling en de opkomst van een mondige jeugd die zich afzette tegen het bestaande gezag, brachten vanaf de jaren ’60 nieuwe, kritische vragen over de Tweede Wereldoorlog met zich mee. Het idee dat het Nederlandse volk in de oorlog als één man tegen de bezetter was opgestaan verloor aan geloofwaardigheid, mede omdat dit botste met de herinnering van groepen die een heel ander lot hadden ondergaan. Hierdoor vonden de verhalen van slachtoffergroepen meer gehoor.16

Naast dit breekpunt in de collectieve herinnering draagt de Keizer nog een ander moment aan waarop de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog drastisch veranderde; de val van de Berlijnse muur in 1989. De Keizer schrijft: “Vanaf dat moment ontdooide de geschiedenis: het verleden werd niet langer strikt in termen van dictatuur of democratie geïnterpreteerd, of van ‘goed’ of ‘fout’ geweest zijn in de oorlog. Men sprak niet meer over het oorlogsverleden in termen van slachtofferschap of heldendom.”17 Hiermee geeft ze aan dat het zwart-wit denken over de oorlog, waar vanaf de jaren ’60 sprake van was, veranderde. Het deed er niet meer toe of iemand dader of slachtoffer was geweest. De oorlog moest in al zijn facetten bestudeerd en besproken worden. Het voorstel van J.C.H. Blom om de Tweede Wereldoorlog niet meer in termen van ‘goed’ of ‘fout’ te beschrijven in de eerder genoemde rede, is hier een voorbeeld van.

Door deze verandering in de collectieve herinnering, werden vanaf de jaren ’90 van overheidswege maatregelen getroffen om de ene na de andere slachtoffergroep tegemoet te komen, als gebaar van erkenning. Niemand mocht zich meer miskend voelen. Het ging hierbij niet alleen om een financiële tegemoetkoming, ook door historische studies over het specifieke lot van verschillende groepen te stimuleren en zelfs te financieren, werd de positie van de verschillende groepen tijdens de oorlog erkend. Historici begonnen onderwerpen te bestuderen die tot dan toe taboe waren geweest, of simpelweg niet van belang leken te zijn geweest, om zo een beeld te schetsen van de oorlog in al haar facetten.18

De Keizer maakt in haar uiteenzetting duidelijk dat de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog niet alleen een maatschappelijke en politieke schepping is, maar ook

16 De Keizer en Plomp, Een open zenuw, 15. 17 De Keizer en Plomp, Een open zenuw, 16.

18 Een voorbeeld hiervan is het promotieonderzoek van Anna Tijsseling over de vervolging van homo’s tijdens

(15)

7

een product van interactie tussen de samenleving en de geschiedschrijving in een nationaal en internationaal verband.19

Het onderzoek is opgedeeld in vier hoofdstukken. Allereerst heb ik de historiografie over de arbeidsinzet voor de oprichting van de VDN in 1987 uiteengezet. In de periode 1945-1987 zijn slechts drie historische werken over dit onderwerp verschenen. Het gaat om De openbare

arbeidsbemiddeling gedurende den bezettingstijd (1940-1945) van August Johan Herman

Bauer20, De arbeidsinzet geschreven door Ben Sijes21 en enkele delen van Het Koninkrijk der

Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van Loe de Jong22. Ook heb ik aandacht besteed aan de televisieserie De Bezetting van De Jong, omdat deze van invloed is geweest op de collectieve herinnering aan de oorlog.23 Daarnaast heb ik de roman De Nederlaag van Alfred Kossmann behandeld.24 Kossmann is tijdens de oorlog tewerkgesteld en zijn roman is het enige proza voor 1987 waarin de arbeidsinzet een plaats inneemt. Bij alle publicaties maak ik duidelijk welk beeld er over de arbeidsinzet uit naar voren komt. Daarnaast bekijk ik in hoeverre dit beeld past in de beschrijvingen van De Keizer en Van Vree over de collectieve herinnering aan de oorlog.

In het tweede hoofdstuk onderzoek ik waarom de VDN is opgericht. Hierbij hebben zowel redenen vanuit de ex-tewerkgestelden zelf, als omgevingsfactoren een rol gespeeld. Specifiek besteed ik aandacht aan het feit dat de vereniging pas in 1987 is opgericht. Daarnaast bespreek ik de doelen die de vereniging zich stelde bij de oprichting. In dit deel van het onderzoek heb ik gebruik kunnen maken van de oprichtingsakte, statuten en notulen van de eerste bestuursvergaderingen. Deze stukken zijn te raadplegen in het NIOD Instituut voor Oorlogs- Holocaust en Genocidestudies, waar het volledige archief dat de VDN heeft opgebouwd, is ondergebracht.

Hoofdstuk drie is de kern van dit onderzoek. Hierin zet ik uiteen welk beeld over de arbeidsinzet de vereniging heeft willen uitdragen en op welke manier zij dit heeft gedaan. Het zal duidelijk worden dat de VDN bewust selecties heeft toegepast, om zo een bepaald beeld

19 De Keizer en Plomp, Een open zenuw, 22.

20 A.J.H. Bauer, De openbare Arbeidsbemiddeling gedurende den bezettingstijd (1940-1945) (Delft 1948). 21 B.A. Sijes, De arbeidsinzet: de gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland, 1940-1945 (Den Haag 1966). 22 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1969-1994).

23 Chris van der Heijden in de documentaire Monument De Jong.

http://www.npogeschiedenis.nl/speler.WO_VPRO_040445.html. Laatst bezocht op 04-02-2015.

(16)

8

over de tewerkgestelden te kunnen uitdragen. Eerst bespreek ik de door de vereniging gebruikte terminologie. Vervolgens analyseer ik de door de vereniging uitgegeven boeken. Het gaat hierbij om Het Slavenhuis, geschreven door ex-tewerkgestelde Frans Penders25 en de bundel Onder een stolp van kwaad, die geredigeerd is door journaliste Aafke Steenhuis.26 Deze publicaties vormen een belangrijke bron om inzicht te krijgen in het beeld dat de VDN wilde uitdragen, omdat het de enige publicaties zijn van de vereniging tijdens haar bestaan. In de analyse van Onder een stolp van kwaad heb ik gebruikt gemaakt van het theoretisch kader over het interpreteren van egodocumenten, dat Sidonie Smith en Julia Watson uiteen hebben gezet in het boek Reading Autobiography: a guide for interpreting life narratives.27 Hierin hebben zij een toolkit opgenomen welke bestaat uit vierentwintig strategieën, die gebruikt kunnen worden bij de analyse van egodocumenten. Ik behandel de strategieën die het meest van toepassing zijn op de bundel.

In het laatste hoofdstuk behandel ik de vraag welke resultaten de vereniging behaald heeft. Hierbij wordt gekeken naar in hoeverre de door de vereniging gestelde doelen, zoals die besproken zijn in hoofdstuk twee, behaald zijn. Daarnaast maak ik duidelijk wat deze resultaten betekend hebben voor de geschiedschrijving over de arbeidsinzet en de collectieve herinnering aan de tewerkgestelden.

Nog niet eerder is onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de geschiedschrijving over en de collectieve herinnering aan specifiek de arbeidsinzet. Dit onderzoek geeft een totaalbeeld van deze ontwikkeling en toont tegelijkertijd aan dat de VDN hierin een belangrijke rol gespeeld heeft. Hierdoor wordt tevens meer inzicht verkregen in de dynamiek tussen geschiedschrijving en herinnering en op welke manier beide worden vormgegeven.

25 F. Penders, Het Slavenhuis: hoe was het leven van een dwangarbeider in de Tweede Wereldoorlog?

(Apeldoorn 1993).

26 A. Steenhuis ed., Onder een stolp van kwaad (Apeldoorn 1995).

27 S. Smith en J. Watson, Reading Autobiography: a guide for interpreting life narratives (2e druk; Minneapolis

(17)

9

Hoofdstuk 1

Geschiedschrijving en collectieve herinnering, 1945-1987

Om te kunnen onderzoeken wat de invloed van de Vereniging ex-Dwangarbeiders Nederland is geweest op de geschiedschrijving en op de collectieve herinnering aan de arbeidsinzet, moet eerst duidelijk worden wat er voor haar tijd over dit onderwerp geschreven is. In dit eerste hoofdstuk zal daarom een overzicht gegeven worden van de historiografie over de tewerkstelling van Nederlandse mannen in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog, die is verschenen in de periode 1945-1987. Er wordt bekeken welk beeld over de tewerkgestelden uit deze publicaties naar voren komt.

Allereerst valt op dat tot de jaren ’90 weinig auteurs zich met dit onderwerp hebben beziggehouden. Slechts drie Nederlandse historici, August Johan Herman Bauer, Ben Sijes en Loe de Jong, hebben erover geschreven. Hun publicaties zullen in dit hoofdstuk besproken worden. Omdat niet de boekenserie van de Jong, maar vooral de televisieserie De Bezetting van invloed is geweest op hoe het grote publiek dacht over de oorlog28, wordt ook een aparte paragraaf aan deze serie besteed. Ook zal de roman De Nederlaag van Alfred Kossmann aan bod komen.29 Daarnaast wordt bekeken in hoeverre deze geschiedschrijving past in de beschrijving van Frank van Vree en Madelon de Keizer, zoals die in de inleiding naar voren is gekomen. Door de geschiedschrijving over de arbeidsinzet te verbinden aan deze theorieën van De Keizer en Van Vree over de collectieve herinnering aan WOII als geheel, kan meer inzicht verkregen worden in de collectieve herinnering aan de arbeidsinzet in het bijzonder.

August Johan Herman Bauer

De eerste historicus die onderzoek deed naar de tewerkstelling van de ruim 500.000 Nederlandse jongemannen in Duitsland, was August Johan Herman Bauer. Hij was promovendus aan de Universiteit van Amsterdam en zijn proefschrift De openbare

arbeidsbemiddeling gedurende den bezettingstijd (1940-1945) verscheen al kort na de oorlog

in 1948.30 In het proefschrift plaatst Bauer de arbeidsinzet allereerst in een historisch

28 Max van Weezel in de documentaire Monument De Jong: goed en fout rond Willem Aantjes. Uitgezonden op

11-02-2001. http://www.npogeschiedenis.nl/speler.WO_VPRO_040445.html. Laatst bezocht op 26-05-2015.

29 A. Kossmann, De Nederlaag (Amsterdam 1950).

(18)

10

perspectief, door uiteen te zetten in hoeverre er sprake was van grensoverschrijdende arbeid vóór de oorlog. Vervolgens maakt hij duidelijk hoe deze (in eerste instantie vrijwillige) arbeid een steeds verplichtender karakter kreeg. Het gehele proefschrift wordt zo in chronologische volgorde opgebouwd en geeft een overzicht van alle maatregelen die werden getroffen om de tewerkstelling mogelijk te maken. De belangrijkste Duitse actoren, zoals Fritz Sauckel en Fritz Schmidt, komen hierbij aan bod. Bauer tracht met zijn werk “een zoo nauwkeurig mogelijke beschrijving te geven van de Duitsche doelstellingen, van de methoden, welke gebruikt werden om druk op den Nederlandschen dienst uit te oefenen en van het beleid, dat van Nederlandsche zijde tegen dit regime is gevoerd”.31 Daarnaast bespreekt hij het verzet van de medewerkers op de arbeidsbureaus, omdat “de Duitsche maatregelen daardoor minder uitwerking hadden, dan de ontwerpers ervan verwachtten”.32 Uit deze beschrijvingen kan afgeleid worden dat Bauer uitgaat van het idee dat er evident onderscheid bestaat tussen de ‘foute Duitsers’ en de ‘goede Nederlanders’. Enerzijds beschrijft hij de Duitse

doelstellingen, methoden en de Duitse maatregelen. Dit wordt gesteld tegenover de Nederlandse dienst en het Nederlandse beleid dat tegen dit regime is gevoerd. Deze

tegenstelling komt terug door het gehele proefschrift. Ze bepaalt wat er beschreven wordt, hoe dit beschreven wordt en welk beeld er over de tewerkgestelden uitgedragen wordt.

Ondanks dat de tewerkstelling van de Nederlandse mannen het centrale onderwerp van Bauers proefschrift is, valt het op dat hij over de tewerkgestelden zelf weinig schrijft. Naast de personen die een rol hebben gespeeld bij de uitvoering van de arbeidsinzet, bespreekt hij uitsluitend de medewerkers van de arbeidsbureaus, die geprobeerd hebben zich te verzetten tegen de maatregelen. De tewerkgestelde mannen komen niet aan bod. Vragen over hoe zij dachten over werken in Duitsland? wat hield hun werk in? wat waren beweegredenen om wel of niet te gaan? worden niet behandeld. Daarnaast laat Bauer volledig buiten beschouwing hoe andere Nederlanders dachten over de mannen die in Duitsland gingen werken. Hij beschrijft de arbeidsinzet uitsluitend als een maatregel van de Duitse bezetter, zonder dat hij stil staat bij de ideeën van mensen hierover en de gevolgen ervan voor hun bestaan. Hij gaat er, als vanzelfsprekend, van uit dat Nederlanders tegen de tewerkstelling waren, omdat het een maatregel van de Duitse bezetter was. Of dit inderdaad het geval was, onderzoekt hij niet. Op deze manier draagt Bauer met zijn proefschrift geen duidelijk beeld uit van de

(19)

11

tewerkgestelden. Doordat hij geen aandacht besteedt aan wat de tewerkgestelden dachten en hoe er over hen gedacht werd, wordt het niet duidelijk welke verschillende betekenis de arbeidsinzet voor mensen had en hoe Bauer zelf over hen dacht.

In de inleiding van zijn proefschrift geeft Bauer aan dat hij heeft getracht “zoo volledig mogelijk het voor en tegen van ieder onderdeel tot zijn recht te laten komen en feiten voor zichzelf te doen spreken, zonder meer commentaar te leveren dan strikt noodzakelijk was”33. Uit bestudering van het werk blijkt dat hij dit doet door een opsomming te geven van de uitgevoerde maatregelen, zonder daar expliciet zijn mening bij te vermelden. Deze maatregelen worden echter duidelijk beschreven als Duitse doelstellingen en worden geplaatst tegenover de verzetspogingen van Nederlandse arbeidsbureau-medewerkers. Hieruit kan afgeleid worden dat Bauer uitgaat van het idee dat Nederlanders in het algemeen, zich verzet hebben tegen de Duitsers en de arbeidsinzet.

Dit uitgangspunt stemt overeen met het beeld van de collectieve herinnering vlak na de oorlog dat Van Vree en De Keizer beschrijven: “In de eerste decennia na 1945 werd de Tweede Wereldoorlog vooral herdacht als (...) een periode van onderdrukking en verzet, waaruit het land verenigd en geestelijk versterkt naar voren was gekomen.”34 Er was in deze periode nog geen aandacht voor het feit dat niet iedereen zich verzet had tegen de Duitsers. Bauers manier van schrijven, waarin sprake is van een duidelijke tegenstelling tussen de ‘goede Nederlanders’ en de ‘foute Duitsers’ en waarin geen beeld wordt gegeven van de tewerkgestelden, past binnen deze herinneringscultuur. Het was een vanzelfsprekendheid dat Nederlanders, en dus ook de tewerkgestelden, tegen de arbeidsinzet waren. De tewerkstelling was immers een maatregel van de Duitse bezetter. Vragen over waarom wel of niet meegewerkt werd, wat de positie van de tewerkgestelden was en hoe er over hen gedacht werd, waren (nog) niet aan de orde. Vlak na de oorlog was enkel van belang dat Nederlanders gezamenlijk, mede door de vele vormen van verzet, de Duitsers overwonnen hadden.35 Het is dus duidelijk dat Bauers proefschrift deze collectieve herinnering uitdrukt. Tegelijkertijd houdt zijn werk de herinnering die op dat moment bestond in stand. Doordat er geen beeld wordt gegeven van de tewerkgestelden, levert het geen (wetenschappelijke) bijdrage aan een nieuw standpunt binnen de collectieve herinnering.

33 Bauer, De openbare arbeidsbemiddeling, X.

(20)

12

Ben Sijes

De tweede publicatie over de arbeidsinzet is tegelijk het grootste werk dat over dit onderwerp verschenen is. De arbeidsinzet: de gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland

1940-1945, is geschreven door Ben Sijes en verscheen in 1966.36 Mede vanwege het feit dat Sijes meer bronnen tot zijn beschikking had dan Bauer, kon hij op grotere schaal onderzoek doen naar de tewerkstelling van de Nederlandse jongemannen tijdens de oorlog. In het voorwoord geeft Sijes aan dat hij gebruik kon maken van een groot aantal verslagen van gesprekken die Bauer kort na de oorlog met oud-medewerkers van de arbeidsbureaus had gevoerd.37 Of hij verder gebruik heeft gemaakt van Bauers onderzoek is onbekend. Wel hanteert hij in grote lijnen dezelfde opbouw. In het eerste hoofdstuk bespreekt hij in hoeverre er sprake was van grensoverschrijdende arbeid in Duitsland voor de oorlog.38 Vervolgens geeft hij in chronologische volgorde een uitgebreid overzicht van de plannen en doorgevoerde maatregelen, die tot doel hadden zoveel mogelijk mannen in Duitsland tewerk te stellen. Sijes gaat in op de uitvoering van deze maatregelen en op de uitwerking die deze plannen hadden op de Nederlandse bevolking. Hij gebruikt daarbij vele nieuwe cijfers die de beschrijvingen ondersteunen. Ook besteedt hij in een apart hoofdstuk aandacht aan de levensomstandigheden van de mannen in Duitsland.

De doelstelling van Sijes is anders dan die van Bauer. Waar Bauer vooral probeerde de feiten zo objectief mogelijk weer te geven, wil Sijes met zijn onderzoek een antwoord geven op de vraag, op grond van welke motieven niet-nationaalsocialistische Nederlandse ambtenaren bereid waren tot medewerking aan het uitzenden van arbeidskrachten naar Duitsland.39 Deze doelstelling maakt duidelijk dat de schuldvraag, in hoeverre het ambtenaren en ondernemers kwalijk is te nemen dat zij meewerkten aan de arbeidsinzet, een prominente plaats inneemt in zijn boek. Dit komt tot uiting in het feit dat Sijes niet alleen de Duitse actoren bespreekt, zoals Bauer doet, maar ook belangrijke Nederlandse actoren aan bod brengt, zoals R.A. Verwey, de minister van Sociale Zaken toentertijd.40

Naast deze schuldvraag legt Sijes de nadruk op het Nederlandse verzet dat er was tegen de tewerkstelling. Dit blijkt onder andere uit een passage uit de inleiding: “De

36 Sijes, De arbeidsinzet. 37 Sijes, De arbeidsinzet, 5.

38 Sijes, ‘Hoofdstuk I: Wat vooraf ging’, De arbeidsinzet, 8-51. 39 Sijes, De arbeidsinzet, 6.

(21)

13

oorlogvoering bepaalde de jacht op arbeidskrachten maar ook het verzet der opgejaagden. Daarom is de geschiedenis van de Arbeitseinsatz de geschiedenis van dwang op mensen en van de strijd van mensen tegen dwang.”41 Evenals Bauer beschrijft Sijes dus enerzijds de doelstellingen en het beleid met betrekking tot de arbeidsinzet en anderzijds het verzet hiertegen. Doordat het doel van het boek echter anders is, is er meer aandacht voor het feit dat er Nederlanders zijn geweest, die meegewerkt hebben aan de uitvoering van de arbeidsinzet. De tegenstelling tussen ‘foute Duitsers’ en ‘goede Nederlanders’ is bij Sijes daardoor minder sterk dan bij Bauer.

Wanneer gekeken wordt naar het beeld dat van de tewerkgestelden wordt uitgedragen, kan opgemerkt worden dat Sijes en Bauer op dit punt overeenstemmen. De groep tewerkgestelden zelf, hun situatie, hun ervaringen en hoe er over hen gedacht werd, blijven in De arbeidsinzet buiten beschouwing. Hoofdstuk tien behandelt de levens- en werkomstandigheden van de tewerkgestelden en schept daarmee de verwachting dat hierin een beeld wordt gegeven van hun situatie en hoe zij deze situatie ervoeren.42 De inhoud bevat echter voornamelijk cijfers over de hoeveelheid arbeiders in de verschillende plaatsen, de hoogte van de lonen en de aantallen bombardementen. Daarnaast worden enkele algemene opmerkingen geplaatst, zoals: “De kampen waarin de arbeiders waren ondergebracht, maar ook de logementen, cafés, scholen, niet meer gebruikte bedrijven en kazernes en soms gemeubileerde kamers waren zeer verschillend verzorgd; we mogen zeggen: van goed en behoorlijk tot bar slecht. Op de vraag hoe ‘de’ arbeiders in Duitsland gehuisvest waren, valt in zijn algemeenheid dus geen antwoord te geven”.43

Sijes verklaarde over dit hoofdstuk dat hij het moeilijk vond een beeld te geven van de tewerkgestelden. Enerzijds omdat hun situatie te weinig geschakeerd was, de mannen werkten in talloze steden, dorpen en gehuchten en in allerlei verschillende bedrijfstakken.44 Anderzijds werd zijn onderzoek naar hun situatie bemoeilijkt door de geringe omvang van het bronnenmateriaal: “Arbeiders schrijven niet”, heeft hij verzucht.45 Met name uit deze opmerking blijkt dat Sijes, evenals Bauer, de groep tewerkgestelden niet centraal heeft gesteld

41 Sijes, De arbeidsinzet, 2.

42 Sijes, ‘Hoofdstuk X: De levensomstandigheden van de Nederlandse arbeiders in Duitsland’, De arbeidsinzet,

416-509.

43 Sijes, De arbeidsinzet, 436. 44 Sijes, De arbeidsinzet, 416.

(22)

14

in zijn onderzoek. Hij heeft zelf geen contact gehad met ex-tewerkgestelden om informatie te verkrijgen. Hierdoor had hij geen idee wie zij waren en hoe ze dachten over hun situatie. Zo draagt Sijes, net als Bauer, geen beeld uit over de tewerkgestelden. Door te kijken naar de collectieve herinneringscultuur van WOII in dezelfde periode, kan hiervoor een verklaring gevonden worden.

Madelon de Keizer beschrijft dat er midden jaren ’60 een omslag plaatsvond in het denken over de Tweede Wereldoorlog. Het idee dat de Nederlanders zich als één man verzet hadden tegen de Duitse overheerser verloor aan geloofwaardigheid.46 Dit kwam onder andere door de opkomst van een nieuwe, jonge generatie die kritische vragen ging stellen over dit pijnlijke verleden. Hierdoor kwam er meer aandacht voor de groepen slachtoffers, die zich niet konden herkennen in het nationale herinneringsverhaal. Uit bestudering van Sijes’ werk blijkt dat hij (nog) geen aandacht had voor het benoemen van verschillende slachtoffergroepen. De arbeidsinzet beschrijft hij niet als een fenomeen dat een specifieke groep slachtoffers voortgebracht heeft. Zijn beschrijvingen lijken vooral uit te gaan van het ‘oude denkbeeld’, zoals dat vlak na de oorlog bestond. Dit blijkt vooral uit het laatste hoofdstuk. Sijes beschrijft hierin dat de arbeidsinzet mateloos leed bracht onder de gehele Nederlandse bevolking en benadrukt daarbij hoe het volk als geheel, eensgezind dit leed heeft weten te doorstaan.47 In het slot van het hoofdstuk vertelt Sijes dat ondanks de chaos die er heerste in het land bij de terugkeer van de mannen, er “ongetwijfeld (...) in die dagen een groot enthousiasme heerste, een machtig gevoel van solidariteit en hulpbetoon.”48 Sijes’ beschrijvingen van de arbeidsinzet gaan dus duidelijk niet mee in de veranderende denkbeelden in de jaren ‘60 zoals De Keizer deze beschrijft. De groep tewerkgestelden blijft hierdoor als slachtoffergroep buiten beschouwing.

Opvallend is dat Sijes in het slotwoord aangeeft dat hij in geen enkel opzicht wil suggereren dat de Nederlandse bevolking zich als één ondeelbaar geheel gedecideerd tegen de Duitsers heeft verzet.49 Uit zijn beschrijvingen blijkt dat hij nog uitgaat van dit oude denkbeeld, maar in het slotwoord neemt hij dus stelling tegen dit idee. In de veertien pagina’s die volgen beschrijft Sijes verschillende groepen die te maken hebben gehad met de arbeidsinzet. Doordat hij de Nederlanders hier niet als één groep beschrijft, maar onderscheid

46 De Keizer en Plomp, Een open zenuw, 15. 47 Sijes, De arbeidsinzet, 605.

(23)

15

maakt, meent Sijes afstand te hebben genomen van het oude denkbeeld. In de beschrijving van deze groepen ligt de nadruk echter op de vraag waarom de desbetreffende groep in verzet kwam en op welke manier. Doordat hij ondanks zijn eerdere stellingname in het vervolg van het slotwoord wederom de nadruk legt op het verzet, blijkt dat hij nog altijd uitgaat van het verouderde denkbeeld dat alle Nederlanders, op welke manier dan ook, in verzet zijn gekomen. Hij is genuanceerder dan Bauer door aan te geven dat het verzet per groep verschilde en veel verzet niet als collectief, maar individueel tot stand kwam.50 Niet een van de groepen die Sijes beschrijft, kent echter geen enkele vorm van verzet.

Concluderend kan gezegd worden dat er in Sijes’ werk sprake is van een tweedeling. Enerzijds gaat hij mee in de omslag in de collectieve herinnering in de jaren ’60, doordat hij aandacht heeft voor het feit dat er ambtenaren en ondernemers waren die meewerkten aan de arbeidsinzet. In de zin van de herinnering aan WOII als geheel wordt zijn boek daarom zelfs als vernieuwend gezien: “Niet wordt verzwegen, dat in hoogheid gezeten Nederlandse ambtenaren de wegvoering bevorderden en geen notie hadden van wat zij hun eigen landgenoten aandeden”.51 Wat betreft zijn beschrijving van specifiek de arbeidsinzet is Sijes’ beeld niet vernieuwend. Hij houdt vast aan het oude denkbeeld waarin ervan uit gegaan wordt dat de Nederlandse bevolking als geheel slachtoffer is geweest en in verzet is gekomen. Wat betreft de visie die wordt uitgedragen over de arbeidsinzet en de tewerkgestelden, past De

arbeidsinzet daarom vooral in de collectieve herinnering, zoals deze vlak na de oorlog bestond.

Loe de Jong

Het laatste wetenschappelijke werk uit de periode 1945-1987, waarin de arbeidsinzet besproken wordt, is het magnum opus van Loe de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de

Tweede Wereldoorlog. Het verscheen tussen 1969 en 1994. De Jong geeft aan dat hij in zijn

beschrijving van de tewerkstelling in Duitsland Ben Sijes in grote lijnen volgt.52 Aangezien de Jong andere accenten legt, wordt zijn werk apart besproken. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan zijn tv-serie De Bezetting, omdat hij vooral hiermee grote invloed gehad heeft op de publieke opinie en daarmee de collectieve herinnering aan de oorlog. In deel 4 van Het

50 Sijes, De arbeidsinzet, 608. 51 Roegholt, Ben Sijes, 182.

52 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Dl. 5: Maart ’41 – Juli ’42 (Den Haag

(24)

16

Koninkrijk der Nederlanden maakt De Jong een eerste aanloop naar het beschrijven van de

arbeidsinzet. Hij schrijft: “In de komende delen van ons werk zullen wij menigmaal op de arbeidsinzet terugkomen. Het vormt een van de belangrijkste thema’s uit de gehele bezettingsperiode”.53 Dit schept de verwachting dat de tewerkstelling van de Nederlandse mannen veelvuldig terugkomt in De Jongs werk, maar alleen in deel 5, 6 en 7 is een aparte paragraaf gewijd aan het onderwerp. Uit het vervolg van dit onderzoek zal blijken dat deze discrepantie kenmerkend is voor de manier waarop De Jong schrijft over de arbeidsinzet.

De eerste paragraaf over de arbeidsinzet, in deel 5, omvat het verloop in de eerste jaren van de oorlog. De Jong geeft een beschrijving van de gebeurtenissen zoals die vanaf de zomer van 1940 tot aan de lente van 1942 hebben plaatsgevonden. Hij bespreekt de maatregelen en de belangrijkste Duitse en Nederlandse actoren, die daarbij een rol hebben gespeeld. In deze uiteenzetting staat de vraag centraal welk verzet er in deze eerste jaren bestond tegen de genomen maatregelen. Over de medewerkers op de arbeidsbureaus schrijft De Jong bijvoorbeeld dat er in de beginjaren begrip was voor de tewerkstelling van arbeiders, omdat het toen voornamelijk werklozen waren die gedwongen werden in Duitsland te werken, “op het moment echter dat de maatregelen door de bezetter werden uitgebreid, ontstond gelijk verzet.”54 Meermaals geeft De Jong aan dat de arbeidsinzet van meet af aan tot verzet heeft geleid. Dit kwam in ’40 en ’41 tot uiting in de houding van talloze werklozen die weigerden naar Duitsland te vertrekken en vanuit vele verschillende hoeken hulp daarin ondervonden.55 De paragraaf wordt afgesloten met de aankondiging dat in de lente van 1942 de arbeidsinzet in een nieuwe fase terecht kwam. De Jong benadrukt dat ook de strijd tegen de arbeidsinzet in een nieuwe fase kwam. Dit zou een stadium zijn waaruit een belangrijke impuls werd gegeven aan het algemene verzet in Nederland.56

In deel 6 staat de vraag in hoeverre degenen die meewerkten aan de arbeidsinzet, zoals ambtenaren en ondernemers, schuldig bevonden kunnen worden. Ben Sijes probeerde in zijn werk te verklaren waarom mensen meewerkten, De Jong geeft aan de hand van deze verklaringen een waardeoordeel over de desbetreffende personen. Sijes heeft als het ware het uitgebreide onderzoek verricht, op basis waarvan De Jong tot algemene formuleringen

53 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Dl. 4: Mei ’40 – Maart ’41 (Den Haag

1972) 212.

(25)

17

komt en conclusies trekt over wie goed of fout was.57 Over de tewerkgestelden zelf zegt De Jong in deze paragraaf: “‘Arbeidsvee’, die term was voor de slachtoffers van de arbeidsinzet niet onjuist. Zij werden gedwongen naar Duitsland te gaan, gedwongen ook in die gevallen waarin geen formele Dienstverpflichtung uitgereikt was. Van de verschillende wijzen waarop zij daarop reageerden, hebben wij geen duidelijk beeld.”58 Door dit te zeggen geeft De Jong aan dat de tewerkgestelden in zijn opinie slachtoffers waren van de Duitse maatregelen. Hoe dit echter door de mannen zelf ervaren werd, komt net als bij Bauer en Sijes, niet ter sprake. De paragraaf wordt afgesloten met het vele verzet dat er was tegen de wegzending.59

Ook in de laatste paragraaf in deel 7 ligt de nadruk op het verzet dat bestond tegen de arbeidsinzet. “Uit het vervolg van deze paragraaf zal blijken dat het inderdaad in de sector van de arbeidsinzet na de April-Mei stakingen tot een imposant verzet kwam waardoor aan Duitsland vele tienduizenden arbeidskrachten onthouden werden.”60 De Jong beschrijft op welke manier de maatregelen tegengewerkt werden en hoe effectief deze vormen van verzet waren. Hij noemt aantallen van tienduizenden mannen, die ondanks de verzetspogingen alsnog weggevoerd worden, maar zelfs deze weggevoerde mannen worden geplaatst binnen het kader van verzet. De aantallen mannen worden bestempeld als succes, in vergelijking met hoeveel meer mannen er weggevoerd hadden kunnen worden.61

In deze analyse heb ik deel 12 van der serie, het epiloog, ook meegenomen, omdat De Jong hierin een overzicht geeft van de ‘geschonden groepen’ anno 1985.62 “Wat verstaan wij onder het begrip ‘geschonden groepen’? Wij verstaan er die groepen onder die tijdens of door WOII dan wel door de nawerking van die oorlog ervaringen hebben opgedaan die een pijnlijk element in hun herinnering zijn gebleven, of zelfs hun persoonlijkheid hebben aangetast – groepen dus die direct of indirect onder de oorlog zijn blijven lijden.”63 Verschillende groepen worden genoemd: Joden, Joodse weeskinderen, teruggekeerde Indische Nederlanders, gesneuvelde militairen en hun familie, koopvaardijmannen, burgerslachtoffers en kinderen van ‘foute’ ouders. De tewerkgestelde arbeiders worden echter niet genoemd. Hierin komt de

57 Roegholt, Ben Sijes, 112.

58 L. De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog Dl. 6: Juli ’42 – Mei ’43 (Den Haag

1975) 791.

59 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden, Dl. 6, 797.

60 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog Dl. 7: Mei ’43 – Juni ’44 (Den Haag

1976) 598.

61 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden, Dl. 7, 610.

(26)

18

discrepantie in De Jongs schrijven duidelijk naar voren. In deel 6 benoemde De Jong de arbeiders als ‘arbeidsvee’, waaruit duidelijk hun slachtofferschap blijkt. In het rijtje van geschonden groepen komen ze echter niet voor. Wat hier de reden van is, behandel ik na bespreking van de televisieserie.

Loe de Jong – De Bezetting

De Jongs boekwerk is bepalend geweest voor de geschiedschrijving over de bezettingstijd, maar het heeft niet zo’n invloed gehad op de collectieve herinnering aan de oorlog als zijn televisieserie De Bezetting.64 Deze serie werd van 1966-1968 uitgezonden. Jaren waarin de tv sterk in opkomst was. Niet alleen was De Jong de eerste die de hele geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog hapklaar toegankelijk maakte voor de gewone man en vrouw, hij was ook een van de eerste personen die bekend werd door dit massamedium.65 Daardoor zijn de opvattingen die De Jong er zelf op nahield over de oorlog, bepalend geweest voor de herinnering van het grote publiek aan die oorlog.

Nog minder dan in de boekenreeks besteedt De Jong in de televisieserie aandacht aan de arbeidsinzet. Over de tewerkstelling in de eerste jaren van de oorlog was in deel 5 van de boeken nog een hele paragraaf gewijd, in de serie wordt ze in aflevering 2 in een adem genoemd met de overname en uitbreiding van Nederlandse vliegvelden door de Duitsers. “De uitzending van arbeiders naar Duitsland, die al voor de oorlog begonnen was, werd hervat en ook (evenals met de vliegvelden het geval was) in grote vorm voortgezet.”66 Ook in aflevering 4 wordt kort stilgestaan bij de arbeidsinzet. Vlak voor de Februaristaking werden 3000 metaalarbeiders gevorderd om in Duitsland te gaan werken. “Deze eis had onder de metaalarbeiders vooral in Amsterdam grote deining doen ontstaan. Op 17 februari hielden zij een spontane protestactie. De Duitsers gaven toe, de uitzending van arbeiders werd opgeschort en niemand werd gearresteerd.”67 Deze korte passage wordt genoemd in het kader van de Februaristaking. Het doet lijken alsof door de actie alle wegzendingen werden

64 Tv-serie De Bezetting. Uitgezonden in 1966, 1967 en 1968.

www.npogeschiedenis.nl/nieuws/2011/December/Bekijk-De-Bezetting-van-Loe-de-Jong.html. Laatst bezocht op 07-02-2015.

65 Chris van der Heijden in de documentaire Monument De Jong.

http://www.npogeschiedenis.nl/speler.WO_VPRO_040445.html. Laatst bezocht op 04-02-2015.

66 De Bezetting Deel 2: de eerste maanden. Uitgezonden op 25 oktober 1966.

http://www.npogeschiedenis.nl/nieuws/2009/mei/De-Bezetting-deel-2.html. Laatst bezocht op 31-05-2015.

67 De Bezetting Deel 4: de Februaristaking. Uitgezonden op 22 november 1966.

(27)

19

opgeschort, dat was echter niet het geval. Vele metaalarbeiders werden alsnog later die maand gedwongen naar Duitsland te vertrekken. De Jong geeft de protestactie weer als een belangrijke overwinning van verzet, terwijl dit in de praktijk niet het geval was.

Dat het verzet in de serie, net als in de boekenreeks, een centrale rol speelt, blijkt ook in aflevering 1: “De bezetting, twee woorden waarin alles is samengevat: het overweldigd zijn, en de druk, en ons verzet.”68 Dit is een van de eerste zinnen van de serie. Deze maakt duidelijk dat De Jong de nadruk legt op de onderdrukking van de Duitsers én het verzet van de Nederlanders hiertegen. In aflevering 6 staat de Jong langer stil bij de arbeidsinzet. Hij doet dit door de aantallen weggezonden mannen bij de verschillende acties te noemen. “Wij weten niet volstrekt nauwkeurig hoeveel arbeiders onder dwang naar Duitsland werden gestuurd. Meer dan 500.000 van zomer 1940 tot eind 1943.” Vervolgens geeft hij aan dat veel van de mannen die opgeroepen werden geen gehoor gaven aan de oproep. “Deze sabotage van arbeidsinzet door onze arbeiders is een van de belangrijkste vormen van ons nationaal verzet geweest.”69 Het gaat De Jong hier dus niet om wat de arbeidsinzet voor de mannen en hun families betekende, het gaat hem uitsluitend om de verzetsdaad van diegenen die weigerden naar Duitsland te gaan.

Tot slot wordt in aflevering 20 stilgestaan bij de mannen die eind 1944 door middel van razzia’s verplicht werden elders in Nederland, of in Duitsland te werken.70 De Jong noemt vooral plaatsen en aantallen. Daarnaast vertelt hij over de gezamenlijke verzetsgroepen die een landelijk comité oprichtten om zich tegen deze wegzendingen te verzetten. Aan het eind van deze aflevering vraagt De Jong aandacht voor de mannen die zo moedig waren geen gehoor te geven aan de oproepen. Wederom gaat de aandacht dus vooral uit naar zij die zich verzetten.

Loe de Jong gaf aan dat hij in zijn beschrijving van de arbeidsinzet Ben Sijes in grote lijnen volgde. Hij beschrijft dan ook, evenals Sijes, de verschillende maatregelen die genomen werden en wat de Nederlanders hiertegen ondernamen staat centraal. Hoe het de arbeiders

68 De Bezetting Deel 1: de voorgeschiedenis en de aanval op Nederland. Uitgezonden op 11 oktober 1966.

http://www.npogeschiedenis.nl/nieuws/2009/mei/De-Bezetting-deel-1.html. Laatst bezocht op 31-05-2015.

69 De Bezetting Deel 6: dagelijks leven 1940-1945. Uitgezonden op 20 december 1966.

http://www.npogeschiedenis.nl/nieuws/2009/mei/De-Bezetting-deel-6.html Laatst bezocht op 31-05-2015.

70 De Bezetting Deel 20: de Hongerwinter. Uitgezonden op 13 februari 1968.

(28)

20

in Duitsland verging, hoe zij dachten over hun vertrek en wat andere Nederlanders hiervan vonden, blijft ook in het werk van De Jong buiten beschouwing. Hij heeft weinig aandacht voor de situatie van de tewerkgestelde mannen. In deel 6 van de boekenreeks beschrijft hij de arbeiders als slachtoffers. Uit het feit dat hij de tewerkgestelden niet in het rijtje van geschonden groepen in deel 12 op heeft genomen, blijkt echter dat hij hen niet als slachtoffergroep zag. De beschrijving ‘arbeidsvee’ in deel 6 is niet gegeven om te wijzen op hun slachtofferschap, maar om duidelijk te maken hoe gruwelijk de Duitse bezettingsmaatregelen waren. De Jong draagt dan ook net als zijn voorgangers, geen duidelijk beeld uit van de tewerkgestelden.

Meer nog dan Sijes legt De Jong de nadruk op het verzet dat er was. Dit komt vooral tot uiting in de tv-serie, waarin de gebeurtenissen rondom de arbeidsinzet uitsluitend beschreven worden in het kader van toenemend verzet in Nederland tegen de Duitse bezetter. Dit beeld van het heldhaftige Nederlandse volk is lange tijd bepalend geweest voor de collectieve herinnering aan de oorlog. Zoals beschreven in de inleiding beschreef J.C.H. Blom in zijn inaugurele rede aan de Universiteit van Amsterdam op 12 december 1983: “tot op heden wordt de herinnering aan 1940-1945 bepaald door één fundamentele overeenstemming. Fout was het nationaalsocialisme en was de bezetter, goed was het verzet daartegen. Juist omdat dit zo sterk gevoeld wordt, is in veel geschiedschrijving over de bezettingstijd de behoefte zo sterk om impliciet of expliciet aan gedrag in de oorlog de maat van goed of fout te leggen”.71 Blom geeft aan dat onder andere Loe de Jong bepalend is geweest in het creëren van dit goed-fout denken. Volgens mediahistoricus Chris Vos is de grote rode draad door zowel zijn boeken als de serie niet zozeer het onderscheid tussen goed en fout, maar vooral het goed. “De Jong wilde de bevolking voorlichten wat er in de oorlog in Nederland was gebeurd. Met name de jeugd wist er weinig van. Alles draaide om de heldhaftigheid van het Nederlandse volk, dat overvallen was door de vuige Duitsers. Dat is dan ook de boodschap die De Jong uitdraagt.”72

De Jong wilde met zijn publicaties dus vooral laten zien hoe dapper de Nederlanders in de oorlog geweest waren. Arbeiders die naar Duitsland moesten maar niet gingen, pasten in

71 J.C.H. Blom, In de ban van goed en fout: geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland (Leiden 2007)

13.

72 Chris Vos, in een uitzending van Andere Tijden. De bezetting van Loe de Jong. Uitgezonden op 14-12-2010.

(29)

21

dit beeld en daar worden dan ook veelvuldig voorbeelden van gegeven. Wanneer gekeken wordt naar de collectieve herinneringscultuur zoals Van Vree en De Keizer deze beschrijven, kan geconcludeerd worden dat ook De Jong in zijn beschrijving van de arbeidsinzet uitgaat van de collectieve herinnering, zoals deze vlak na de oorlog bestond. Hij heeft wel aandacht voor slachtoffergroepen, maar in het kader van tewerkstelling in Duitsland denkt De Jong niet in termen van slachtofferschap. Hij levert daarom zowel met de boekenreeks als met zijn serie geen nieuwe bijdrage aan de bestaande opvattingen in de collectieve herinnering aan de arbeidsinzet.

Alfred Kossmann – De Nederlaag

De collectieve herinnering aan de oorlog komt niet alleen tot uiting in geschiedboeken en televisie-uitzendingen. Daarom is tot slot gekeken naar andere culturele uitingsvormen waarin een beeld van de arbeidsinzet en de tewerkgestelden wordt gegeven. In de periode 1945-1987 heeft enkel de roman De Nederlaag, van Alfred Kossmann heeft specifiek betrekking op dit onderwerp.73 Het boek is gepubliceerd in 1950 en is tot de jaren ’80 de enige Nederlandstalige roman die de arbeidsinzet als centraal thema heeft.

Het verhaal speelt zich af in 1943-1945 in Straatsburg en Heidelberg, waar enkele Nederlanders tewerkgesteld worden. De student Johannes is de centrale figuur van het boek. Kossmann beschrijft de belevenissen van hem en van de personen die hij tegenkomt in Duitsland. Het boek is echter niet zozeer een oorlogsroman, waaruit een duidelijk beeld van het werken in Duitsland naar voren komt. Het is vooral, zoals bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren beschreven wordt: ‘een psychologische ontwikkelingsroman’.74 In de eerste plaats gaat het over Johannes die nauwelijks ziet wat er om hem heen gebeurt. De gedwongen tewerkstelling remt hem in zijn sociale en erotische ontplooiing, waardoor psychische afwijkingen waarschijnlijk en zelfs acceptabel worden.

De roman gaat dus vooral over groeiende onverschilligheid en lethargie, tegen een achtergrond van chaos en verval. De erbarmelijke omstandigheden waarin de mannen werkten en leefden zijn onderdeel van het boek. Hierdoor kan inzicht verkregen worden in de situatie in Duitsland. Doordat het boek echter grotendeels fictief is en het onbekend is in

73 A. Kossmann, De Nederlaag (Amsterdam 1950).

74 K. Osstyn, ‘Toerist voor een leven lang. Verval bij romanpersonages van Alfred Kossmann’, Ons Erfdeel 4

(30)

22

hoeverre de beschrijvingen waarheidsgetrouw zijn, kan er weinig waarde aan de beschrijvingen gehecht worden. Het is dan ook niet de bedoeling van de schrijver geweest om een duidelijk beeld van de arbeidsinzet en de omstandigheden in Duitsland uit te dragen. Het werken in Duitsland is slechts een decor van chaos en verval waartegen de gebeurtenissen zich afspelen. In het kader van dit onderzoek is deze roman dan ook weinig waardevol.

Conclusie

Door in dit hoofdstuk een overzicht te geven van de historiografie tot de jaren ’80 en deze literatuur te combineren met de ideeën van Madelon de Keizer en Frank van Vree over de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, kunnen een aantal opmerkingen geplaatst worden bij deze historiografie.

Ten eerste wijst de analyse uit dat er tot en met de jaren ’80 geen duidelijk beeld wordt gegeven van de tewerkgestelde Nederlandse mannen in Duitsland. Er is nauwelijks aandacht voor de omstandigheden waarin zij leefden en werkten. Ook wordt niet duidelijk hoe zij de tewerkstelling hebben ervaren. Evenals Sijes heeft De Jong hierover gezegd dat hij hier niet over kón schrijven, omdat hij geen beeld had van de verschillende wijzen waarop de mannen op de tewerkstelling reageerden.75 Dat hij dit niet wist, komt voort uit het feit dat hij, en de andere auteurs geen onderzoek hebben gedaan naar wie de tewerkgestelden precies waren. Geen van drieën heeft met ex-tewerkgestelden gesproken voor het onderzoek dat ze uitgevoerd hebben. Dat ze geen beeld hebben uitgedragen over de tewerkgestelden komt dus voort uit het feit dat ze het niet aan durfden en niet goed wisten wat voor beeld ze konden geven. Tenslotte waren de levens- en werkomstandigheden van de mannen in Duitsland zeer uiteenlopend.

Daarnaast komt in geen van de uitgaves aan bod hoe er onder de overige Nederlanders gedacht werd over werken in Duitsland. Alle drie de auteurs gaan er, als vanzelfsprekend, van uit dat iedereen tegen de arbeidsinzet was, omdat het een door de Duitse bezetter opgelegde maatregel was. Dit wordt niet expliciet geschreven, maar kan in alle werken tussen de regels door gelezen worden. Hierdoor wordt niet duidelijk wat de tewerkgestelden dachten en hoe er over hen gedacht werd.

(31)

23

De literatuur bestaat voornamelijk uit de beschrijving van de wet- en regelgeving en de uitvoering ervan. Belangrijke actoren, zoals F. Sauckel en R.A. Verwey nemen hierbij een centrale plaats in. Hun beslissingen worden uitgebreid besproken. Daarbij wordt het verzet tegen de Duitse maatregelen in alle publicaties benadrukt. Dit past in de analyse van De Keizer en Van Vree over de herinneringscultuur van WOII vlak na de oorlog. Zij hebben beschreven dat er vanaf de helft van de jaren ’60 een omslag plaatsvond in het denken over de oorlog in het algemeen. Er kwam meer aandacht voor de slachtoffergroepen. Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat deze omslag in het denken over de tewerkgestelden niet heeft plaatsgevonden, in ieder geval niet in de geschiedschrijving. In de televisieserie De Bezetting is aandacht voor slachtoffergroepen als Joden en zigeuners, maar de tewerkgestelde Nederlandse mannen worden niet als zodanig erkend.

(32)
(33)

25

Hoofdstuk 2

De oprichting van de Vereniging ex-Dwangarbeiders Nederland

In het vorige hoofdstuk is onderzocht wat er, voorafgaand aan de oprichting van de Vereniging ex-Dwangarbeiders Nederland, aan literatuur verschenen is over de Nederlandse tewerkgestelden en in welke verhouding deze literatuur staat tot de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Het werd duidelijk dat er in de literatuur vrijwel geen beeld werd gegeven van de tewerkgestelden. De ervaringen van de arbeiders werden niet besproken en hun positie in de samenleving werd verzwegen. Hierdoor is de collectieve herinnering aan specifiek de arbeidsinzet niet duidelijk af te leiden uit de literatuur en de televisieserie De Bezetting. In dit hoofdstuk zal verder worden gegaan met die collectieve herinnering. Deze heeft de oprichting van de VDN in grote mate bepaald. Er wordt een stap verder gezet op de chronologische tijdlijn, zodat een antwoord kan worden gegeven op de vraag waarom de vereniging is opgericht in 1987. Specifiek wordt aandacht besteed aan het feit dat de vereniging pas ruim veertig jaar na de oorlog is opgericht.

Er zijn verschillende aspecten die een rol hebben gespeeld bij de oprichting van de vereniging. Daarbij is onderscheid te maken tussen redenen die de vereniging zelf aandraagt en redenen die uit het bronnenonderzoek naar voren komen. Bij de oprichtingsbijeenkomst op 5 oktober 1987 heeft Aart Pontier duidelijk gemaakt dat de reden tot oprichting van de vereniging tweeledig is. Hij benoemde het ideële aspect en het materiële aspect.76 Uit bronnenonderzoek in het NIOD blijkt dat er ook een psychologisch aspect benoemd kan worden. Daarnaast is duidelijk geworden dat de opkomst van het verhaal van ‘de gewone man’ een rol gespeeld heeft. Om een goed beeld te krijgen van de achtergrond van de vereniging, zet ik eerst uiteen welke gebeurtenissen geleid hebben tot de totstandkoming ervan. Vervolgens licht ik de vier verschillende aspecten toe.

Totstandkoming van de Vereniging ex-Dwangarbeiders Nederland

De eerste officiële samenkomst van ex-tewerkgestelden in Nederland vond plaats op 16 juni 1987. Deze vergadering was opgezet door Aart Pontier, die twee maanden eerder naar een

76 Notulen van de bijeenkomst, gehouden op maandag 5 oktober 1987 te Maarssen, NIOD Instituut voor

(34)

26

conferentie in Bückeburg (Duitsland) was afgereisd. De conferentie had als thema ‘Geschiedenis mag niet vergeten worden’. Achttien Nederlandse ex-tewerkgestelden hadden gehoor gegeven aan de oproep om te komen praten over wat zij tussen 1942 en 1945 meegemaakt hadden in Duitsland.77 Voor het eerst sinds de oorlog spraken zij openlijk over hun belevenissen met scholieren en vertegenwoordigers van Duitse politieke partijen. Men kwam daar tot de conclusie dat er niet alleen in Duitsland, maar ook in Nederland weinig bekend was over de arbeidsinzet. Ook wist men weinig over de wetten en aanvragen voor vergoedingen wegens geleden schade.78 Pontier nam het op zich om materiaal over de arbeidsinzet te gaan verzamelen. Hij sprak hierover met enkele journalisten, waarna artikelen verschenen in verschillende dagbladen. Naar aanleiding van de vele reacties die hij hierop ontving, besloot hij samen met Peter Versteijne een bijeenkomst te organiseren. Versteijne, ook een ex-tewerkgestelde, had Pontier op de conferentie in Duitsland ontmoet. Enkele maanden tevoren had hij het boekje Eindstation Haltern 1945 uitgebracht79. Met dit boek was Versteijne de eerste ex-tewerkgestelde die zijn ervaringen in Duitsland op papier had gezet om deze zo aan het grote publiek kenbaar te maken. Pontier en Versteijne hadden beide de wens om de situatie van de tewerkgestelde Nederlandse mannen meer bekendheid te geven en besloten daarom een bijeenkomst te houden voor ex-tewerkgestelden die hier ook in geïnteresseerd waren.

Vervolgens kwam op 16 juni een twintigtal ex-tewerkgestelden samen in Winterswijk. Versteijne was de eerste spreker. Hij stelde dat er in de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog te weinig aandacht was voor de positie van de dwangarbeider. Daarom opperde hij bij de aanwezigen het idee om werkgroepen op te richten, die gegevens, verhalen en documenten zouden gaan verzamelen. Een van de andere sprekers gaf aan dat het van groot belang was dat de ervaringen van de dwangarbeiders voor het nageslacht bewaard en aan hen doorgegeven werden, omdat “de jeugd anno 1987 meer weet over de tachtigjarige oorlog dan over het gebeurde in de Tweede Wereldoorlog.”80 Er bleek grote bereidheid te zijn onder de aanwezigen om iets te ondernemen. Pontier stelde voor om het geheel een

77 A. Boerma, Ex-dwangarbeiders in hun jaren daarna als VDN-lid (Apeldoorn 2001) 18.

78 A. Pontier, ‘Vijf jaar Vereniging Dwangarbeiders Nederland’, Nieuwsbrief Vereniging Dwangarbeiders

Nederland in de Tweede Wereldoorlog 5 afl. 2 (1993) 3.

79 P.H. Versteijne, Eindstation, Endstation Haltern 1945 (Haltern 1987).

80 Notulen van de bijeenkomst van ex-dwangarbeiders uit WOII, gehouden op 16 juni 1987 te Winterswijk,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze proef is aan de ene kant een herhaling van een proef uitgevoerd in het voorjaar maar omdat er in de vorige proef zeer uiteenlopende EC-niveaus en Cl concentraties

Uit het systematische overzicht van de literatuur dat we voor dit artikel uitvoerden (te vinden in het supplement) bleek dat er bij meerdere ziekten aanwijzingen zijn gevonden

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

18 Deze speciale relatie van de secundaire partij (hier: de ouders) tegenover de primaire partij (hier: Tristan) wordt in het Nederlandse richtinggevende Struikelende

Relaties op basis van vrijwilligheid zijn relaties tussen: - Fortis en aandeelhouders (VEB) - Fortis en het management Relaties die gezien kunnen worden als gedwongen relaties

Zij hebben alvast maar een Europese grondwet op- gesteld, waarin het neoliberalis- me als een vaststaand gegeven wordt beschouwd , en waarmee voorwaarden

This article shows how the Rasch Item Map method can be used to align assessments and curriculum-standards, which facilitates reporting learner performance in terms

A._ De geoogste hoeveelheden (per 100 ni2J blijken van bedrijf tot bedrijf sterk te verschillen,, Het lag voor de hand om na te gaan of ook voor de kaskornkommers een vroege