• No results found

"Eerbied voor het eigene"

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""Eerbied voor het eigene""

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

"Eerbied voor het eigene"

Gerardus van der Leeuw en de betrekkingen tussen Nederland en de Unie van Zuid-Afrika, 1945-1951

Naam: Christiaan Reint Koning Studentnummer: S2415070

Eerste begeleider: prof. dr. K. van Berkel

Woordental: 27.341 (exclusief noten en bibliografie)

Inleverdatum: 05-05-2020

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding en probleemstelling...3 De stamverwantschapsmythe in bedrijf...14 Gemeenschap, Gezag, Geloof: de etnologie en cultuurpolitiek van Gerardus van der Leeuw 27

"Actuele verwantschap": Van der Leeuw en Zuid-Afrika...55 Conclusie...72 Bronnen en literatuur...76

Afbeelding voorzijde: Aankomst van drie Nederlandse ''rapportryers" op Palmietfontein ter gelegenheid van de inwijding van het Voortrekkersmonument. In het midden: v.l.n.r. J.D.D.

Pruissen, prof. dr. G. van der Leeuw, G. J. Reyers, bron: Maandblad Zuid-Afrika, jaargang

27, no. 2 (februari 1950).

(3)

Inleiding en probleemstelling

Op 9 april 1947 vertrok Gerardus van der Leeuw (1890-1950), godsdienstwetenschapper en gewezen minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW), naar Zuid-Afrika voor een drie maanden durende rondreis. Hij deed dit op uitnodiging van de Nederlandse gezant in Zuid-Afrika en het Genootskap Nederland-Suid-Afrika (GNSA). In Zuid-Afrika had Van der Leeuw ontmoetingen met verschillende mensen, onder wie politici, intellectuelen en theologen, en hield hij in alle universitaire centra van het land toespraken over de culturele betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika.

1

Van Jos Gielen, zijn opvolger als minister van OKW, had Van der Leeuw bovendien de opdracht meegekregen om de mogelijkheden voor een cultureel akkoord tussen beide landen te onderzoeken. In het rapport van zijn reis deed Van der Leeuw een voorstel voor een dergelijk akkoord. Hij legde dit voorstel tevens voor aan de Zuid-Afrikaanse onderwijsminister Jan Hofmeyr, hoewel de Nederlandse regering volgens Van der Leeuw het initiatief voor de totstandkoming van een akkoord moest nemen. Ook riep hij op tot reactivering van de commissie-Beelaerts van Blokland, die voor de Tweede Wereldoorlog was opgericht om de culturele betrekkingen tussen beide landen van regeringswege te coördineren. Voordien werd dit namelijk vooral aan het particuliere initiatief overgelaten.

2

In zijn rapport richt Van der Leeuw zich vrijwel uitsluitend op de relatie tussen Nederland en de Afrikaners, een witte groep die afstamt van de eerste Europese kolonisten in Zuid-Afrika. Deze Afrikaners, ook wel 'Boeren' genoemd, onderhielden tot in de negentiende eeuw geen bijzondere band met Nederland. Dat veranderde gedurende de Tweede Boerenoorlog (1899-1902), toen de Boeren onder de voet werden gelopen door de oprukkende Britten. Veel Nederlanders steunden de Boeren in die oorlog hartstochtelijk. Door gelijkenissen in taal en godsdienst werden zij door intellectuelen en politici gezien als een 'stamverwant' volk. Zo had Abraham Kuyper het over 'onze overrompelde broeders' en zag historicus Robert Fruin Zuid-Afrika als een mogelijk 'missiegebied' voor de 'bedreigde Nederlandse cultuur'.

3

Historici hebben deze ontluikende 'boerenliefde' uitgelegd als een vorm van Nederlands imperialisme. Veel Nederlanders zouden aan het einde van de negentiende eeuw het idee hebben gehad dat hun kleine natie bedreigd werd door de machtspolitiek van de Europese

1 Zuid-Afrikahuis Amsterdam, Archief van de Nederlands Zuid-Afrikaanse Vereniging (NZAV) 1881-2015, ''Rapport betreffende de reis van prof. G. van der Leeuw naar Suid-Afrika, mede op uitnodiging van het Genootskap Nederland Zuid-Afrika te Pretoria", 1947, Archiefnummer 046, Inventarisnummer 2158, 1.

2 Rapport betreffende de reis van prof. G. van der Leeuw naar Suid-Afrika, 9.

3 Gerrit Schutte, Nederland en de Afrikaners: adhesie en aversie (Franeker: Wever, 1986), 37-38.

(4)

grootmachten. Maarten Kuitenbrouwer benadrukt dat het slechts ging om een informeel imperialisme: omdat Nederland een kleine handelsnatie was die weinig baat had bij een conflict met het machtige Britse Rijk, stelde de Nederlandse regering zich neutraal op gedurende de Boerenoorlogen. Ook wilde men de Britten niet ontrieven met het oog op de Nederlandse machtsontplooiing in Zuidoost-Azië, waar het Britse Rijk ook een grote speler was.

4

Gerrit Schutte stelt daarom dat er in Nederland ten aanzien van Zuid-Afrika vooral sprake was van cultureel imperialisme. Nederlandse publicisten en intellectuelen sprongen in de bres voor de Afrikaners, wier cultuur evenals de Nederlandse 'bedreigd' werd. De Boer vocht, net als de watergeuzen driehonderd jaar eerder, voor 'vrede en recht', zo stelden deze auteurs. De Boer stond in de traditie van het Nederlands volkenrecht en werd daarom gerepresenteerd als de onaangetaste erfgenaam van het ware Europese volkskarakter, tegenover de machtspolitiek van het 'perfide Albion'.

5

Deze beeldvorming was zó sterk dat het beeld van de Afrikaners in Nederland er lange tijd door werd beïnvloed, ook nadat de Boerenoorlogen voorbij waren en de Boeren en Britten zich in 1910 hadden verenigd in de Unie van Zuid-Afrika, een Brits dominion. De boerenliefde had bovendien een samenbindende functie in de door de verzuiling sterk verdeelde Nederlandse samenleving. De Boeren waren weliswaar calvinisten, maar ook de socialisten, liberale en katholieken bedachten redenen om hun 'verre neven' hartstochtelijk te steunen. Hoewel de Nederlandse belangstelling voor politieke ontwikkelingen in Zuid-Afrika in feite zeer gering was, werden op gezette tijden, zoals de honderdste geboortedag van Paul Kruger in 1925 en de herdenking van de Grote Trek in 1938, de stamverwantschap en de heldendaden van de Boeren weer van stal gehaald. De erfenis van de Boerenoorlogen is wat Bart de Graaff daarom de 'mythe van de stamverwantschap' heeft genoemd.

6

Omdat de Afrikaners geparenteerd zouden zijn aan het Nederlandse volk, werd het tot diep in de twintigste eeuw door velen als vanzelfsprekend beschouwd dat er 'banden' bestonden en moesten blijven bestaan tussen beide volkeren. Het contact met Zuid-Afrika werd echter lange tijd vormgegeven door verenigingen van boerensympathisanten die gedurende de Tweede Boerenoorlog waren opgericht. Deze verenigingen richtten zich enkel op de culturele invloed die Nederland op de Afrikanerbevolking in Zuid-Afrika kon uitoefenen. In de jaren dertig begon dit te veranderen: door economische prikkels begon de

4 Maarten Kuitenbrouwer, "Drie eeuwen Nederlandse betrokkenheid bij Zuid-Afrika: 1652-1952" in C. van Lakerveld (red.), Nederland tegen apartheid (Den Haag: 1994), 21-25.

5 Schutte, Nederland en de Afrikaners: adhesie en aversie, 37-41.

6 Bart de Graaff, De mythe van de stamverwantschap: Nederland en de Afrikaners 1902-1930 (Amsterdam:

Suid-Afrikaanse Instituut: 1993), 3, 23.

(5)

Nederlandse regering de immigratie naar Zuid-Afrika te bevorderen. Ook werd er een Nederlands gezantschap in Zuid-Afrika gevestigd en werd er onder leiding van Frans Beelaerts van Blokland een regeringscommissie in het leven geroepen die de mogelijkheden voor een cultureel akkoord met Zuid-Afrika moest onderzoeken. In de praktijk bleef het echter een kleine coterie van boerenvrienden die het contact met Zuid-Afrika vormgaf.

7

Van der Leeuw lijkt in 1947 ook betoverd door die stamverwantschapsmythe. Hij maakte deel uit van een generatie Nederlanders die was opgegroeid met de Tweede Boerenoorlog en daar gevoelens van sympathie voor de Boeren aan had overgehouden. In één van zijn toespraken gaf hij bijvoorbeeld te kennen dat hij naar Zuid-Afrika gekomen was 'als nazaat van Jan van Riebeeck, die eens kwam kijken hoe zijn zuidafrikaansen neven het stelden', maar ook 'als Hollander, die den tweeden vrijheidsoorlog als jongen had meegeleefd met al de sympathie, die toen iedere Nederlander bezielde'.

8

Dergelijke uitingen van boerenliefde lezen we ook bij generatiegenoten van Van der Leeuw zoals Pieter Geyl en Willem Drees.

9

In toespraken heeft Van der Leeuw het over het 'weder aanknopen van de oude banden, die tussen onze beide volken bestaan', over 'een cultuur die grotendeels is geworteld in denzelfden bodem' en over 'twee culturen die elkaar moeten versterken en verrijken'.

10

Tegelijkertijd erkent hij dat Zuid-Afrika een land met problemen is, waar bovendien ook een andere bevolking woonachtig is:

De zuidafrikaanse cultuur is die van een jong volk, dat nog steeds zijn strijd om eenheid en eigen karakter niet heeft voltooid. Of de chaotische opeenhoping van volken in Zuidafrika op den duur zal leiden tot een volkerengemeenschap, is nog niet te zeggen. De verhouding van de blanken tot de andere rassen is nog geenszins duidelijk. Iedereen is het er over eens, dat er een behoorlijke regeling moet komen van de economische, sociale en politieke verhouding tussen blanken en Bantoe's, al lijkt geen enkele der tot nu toe voorgestelde oplossingen van dit 'naturellenvraagstuk' practisch uitvoerbaar.

11

Na zijn reis werd Van der Leeuw aan het hoofd geplaatst van de gereactiveerde regeringscommissie-Beelaerts van Blokland. In die hoedanigheid begaf hij zich in 1949

7 Gerrit Schutte, Stamverwantschap onder druk (Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut, 2011), 35-37, 42, 47-52.

8 Universiteitsbibliotheek Groningen, Archief van der Leeuw, "Luisteraars in Suid-Afrika!'', radiopraatje, 1947, 1, Archiefnummer 135, Inventarisnummer 96.

9 Column van Willem Drees: "De Boerenoorlog in Zuid-Afrika", Fragment OVT 10 januari 1999,

https://www.vpro.nl/programmas/ovt/speel~POMS_VPRO_210720~fragment-ovt-10-januari-1999-uur-1-5-min- column-van-willem-drees-de-boerenoorlog-in-zuid-afrika~.html

10 Universiteitsbibliotheek Groningen, Archief van der Leeuw, "Nederland en Suid-Afrika, deur prof. dr. G. van der Leeuw", radiopraatje, 1947, 1-2, Archiefnummer 131, Inventarisnummer 92.

11 "Rapport betreffende de reis van prof. G. van der Leeuw naar Suid-Afrika", 1.

(6)

opnieuw naar Zuid-Afrika om de onthulling van het Voortrekkersmonument bij te wonen.

Inmiddels waren de nationalisten van Daniël Malan aan de macht gekomen die de apartheid zouden doorvoeren als 'oplossing' voor het 'naturellenvraagstuk'. Dit weerhield Van der Leeuw er echter niet van het podium met Malan te delen en voor een gehoor van 300.000 Afrikaners de loftrompet te steken op de Afrikaner natie en haar banden van 'bloed, geschiedenis, godsdienst en taal' met het Nederlandse volk. Toch waarschuwde Van der Leeuw dat de toekomst van het Afrikaanse volk, net als die van het Nederlandse, ook donker is door de vele 'schijnbaar onoplosbare vraagstukken'. Om die toekomst tegemoet te treden was volgens hem 'offervaardigheid en bescheidenheid' nodig door 'het openstellen van de geest en een bereidheid tot aanvaarding'. Van der Leeuw herhaalde verder wat hij twee jaar eerder ook al stelde: Nederland en Zuid-Afrika kunnen elkaar vanwege hun verbondenheid in bloed, geschiedenis, godsdienst en taal niet missen.

12

Het is, gegeven de gecompliceerde politieke situatie en de zeer diverse bevolkingssamenstelling van dat land, opvallend dat Gerardus van der Leeuw in het naoorlogs tijdsgewricht zo'n belang lijkt te hechten aan de versterking van het 'Nederlandse cultuurelement' in Zuid-Afrika. Na de oorlog had Nederland haar neutraliteit opgegeven om deel te gaan uitmaken van het geallieerde blok, dat zich richtte op internationale samenwerking en mensenrechten hoog in het vaandel droeg. Ook de Zuid-Afrikaanse regering onder leiding van Jan Smuts was een geallieerd bondgenoot geweest in de oorlog. Smuts, hoewel Afrikaner van geboorte, koesterde net als zijn Verenigde Party geen enkele vijandschap tegen de vroegere Britse onderdrukkers en zag een toekomst voor de Unie van Zuid-Afrika binnen een door de angelsaksische wereld geleidde internationale orde.

13

Veel Afrikaners vertoonden echter nationalistische en isolationistische neigingen en hadden tijdens de oorlog bovendien pro-Duitse en nationaalsocialistische sympathieën aan de dag gelegd, iets wat Van der Leeuw ook vaststelde gedurende zijn rondreis.

14

Niettemin richtte Van der Leeuw zich juist op het aanhalen van culturele betrekkingen met het Afrikaner volksdeel en meende hij zelfs dat contact tussen de Nederlandse en de Afrikaner cultuur van levensbelang was voor het voortbestaan van de westerse beschaving. Daarom staat in dit onderzoek de volgende vraag centraal: waarom vond Gerardus van der Leeuw het in de jaren na de Tweede Wereldoorlog zo belangrijk dat Nederland de banden met Zuid-Afrika

12 Zuid-Afrikahuis Amsterdam, Archief van de Commissie van Advies en Coördinatie van de betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika 1948-1977, "Boodskap van die Nederlandse volk van G. van der Leeuw", 1949, 1-2, Archiefnummer 106, Inventarisnummer 63.

13 Barbara Henkes, "Shifting Identifications in Dutch-South African Migration Policies (1910-1961)," South African Historical Journal 68, no. 4 (2016): 649.

14 "Rapport betreffende de reis van prof. G. van der Leeuw naar Suid-Afrika", 4.

(7)

aanhaalde?

Deze vraag wordt in de volgende drie hoofdstukken beantwoord. In het eerste hoofdstuk worden de culturele betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika tot en met het door Van der Leeuw geïnitieerde cultureel akkoord in 1951 onderzocht. Hierbij wordt onder meer de betekenis van het begrip 'stamverwantschap' in deze betrekkingen onderzocht. Ook wordt nagegaan in hoeverre die stamverwantschap een leitmotiv bleef in het officiële contact dat van regeringswege werd vormgegeven, bijvoorbeeld ten tijde van de instelling van de commissie-Beelaerts van Blokland in 1938 en in de eerste naoorlogse toenaderingspogingen tussen Nederland en Zuid-Afrika. De vraag is tot wie Nederland eigenlijk toenadering zocht.

Het Afrikanerdom bestond anno 1948 immers allang niet meer uit onderdrukte Transvaalse boeren. Er had zich een scheiding der geesten voltrokken onder de Afrikaners, die zich uitkristalliseerde in de anglofiele, internationalistische partij van Jan Smuts enerzijds en de isolationistische, nationalistische partij van Daniël Malan anderzijds.

15

Beide partijen sloten bovendien de zwarte, rechteloze meerderheid van de Zuid-Afrikaanse bevolking volledig buiten, wat de vraag opwerpt wat 'contact tussen Nederland en Zuid-Afrika' eigenlijk inhield.

In het tweede hoofdstuk wordt de ontwikkeling van Van der Leeuws denken aan de orde gesteld, waarbij de betekenis die hij toekende aan de volksgemeenschap centraal staat.

Ook wordt stilgestaan bij de cultuurpolitiek die Van der Leeuw naar aanleiding van zijn volkenkundig denken als staatsman probeerde vorm te geven. Van der Leeuw meende dat er in de geschiedenis van de westerse samenlevingen sprake was van een 'vermageringsproces', waarbij het 'heilige gemeenschappelijke' (dat wat eenheid verschafte aan het leven, wat voor de westerse samenlevingen het christendom betrof) als centrum van het hele leven en als oorsprong van de gemeenschap teloorging. Dit leidde er volgens Van der Leeuw toe dat de 'primitieve mentaliteit' (die hij vooral bespeurde bij antieke en niet-westerse samenlevingen) geleidelijk was overwoekerd door een 'moderne mentaliteit'.

16

Het vermageringsproces leidde volgens Van der Leeuw tot de opkomst van 'nihilistische religies' als het communisme en nationaalsocialisme, die het 'heilige gemeenschappelijke' zochten in respectievelijk 'de mensheid' en 'het volk', zaken die volgens Van der Leeuw geen 'geestelijke grondslag' konden bieden. Om het vermageringsproces te stuiten, moest volgens hem de volksgemeenschap hersteld worden. Een volk moest daartoe vier stadia - gemeenschappelijk bloed, land en geschiedenis en gemeenschappelijke roeping -

15 Barbara Henkes, "Shifting Identifications in Dutch-South African Migration Policies", 667.

16 Willem Hofstee, Goden en Mensen: De godsdienstwetenschap van Gerardus van der Leeuw (Kampen: Kok

Agora, 1997), 54; Gerardus van der Leeuw, Balans van het Christendom (Amsterdam: Paris, 1940), 39, 70.

(8)

hebben doorlopen. Het laatste stadium was volgens Van der Leeuw het belangrijkst: een volk moest zijn geestelijke roeping in de wereld leren verstaan. Voor Nederland was die roeping bijvoorbeeld een praesidium libertatis (bolwerk van vrijheid) te zijn in de wereld, aldus Van der Leeuw. Hij meende dat de verzuiling de verwezenlijking van een Nederlandse volksgemeenschap belemmerde. Als minister heeft hij door middel van een 'actieve cultuurpolitiek' daarom geprobeerd de verzuiling te doorbreken, opdat Nederland 'haar roeping in de wereld zou leren verstaan'.

17

Van der Leeuws ministerschap was geen lang leven beschoren, maar zijn ideaal - het herstel van de volksgemeenschap om het 'vermageringsproces' te kunnen stuiten - kwam opnieuw naar voren gedurende zijn reizen naar Zuid-Afrika. In het derde hoofdstuk worden daarom Van der Leeuws bevindingen in Zuid-Afrika en zijn voorstel voor een cultureel akkoord met dat land besproken. Hierbij wordt onderzocht in hoeverre zijn visie op Zuid- Afrika samenhang vertoont met zijn denken over de volksgemeenschap, zoals in hoofdstuk twee is behandeld. Aangezien zijn denken in de Tweede Wereldoorlog steeds sterker nationalistische trekken begon te vertonen en zijn latere werk gedomineerd werd door doemdenken over de toekomst van de westerse beschaving, is het interessant na te gaan of zijn beschouwingen over Zuid-Afrika meer kunnen onthullen over de naoorlogse Van der Leeuw dan tot nog toe is gedaan door zijn biografen. In de conclusie zullen de inzichten uit de drie hoofdstukken samengebracht worden en zo een reflectie vormen op de vraag waarom Van der Leeuw het contact met Zuid-Afrika zo belangrijk vond.

In deze scriptie wordt aangesloten bij de historiografie van de betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika. Lange tijd werd het contact tussen Nederland en Zuid-Afrika vooral benaderd vanuit het apartheidsdiscours. Dat veranderde vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen verschillende historici de betekenis van het negentiende-eeuwse begrip 'stamverwantschap' in de betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika gingen onderzoeken.

18

Sietse Bosgra stelde bijvoorbeeld dat de gevoelde bloedband tussen Nederlanders en Afrikaners ertoe leidde dat er in Nederland weinig belangstelling was voor Britten, zwarten en kleurlingen: zij leken niet te bestaan. Wanneer politici als Drees en Van der Leeuw het in toespraken hadden over 'Zuid-Afrika' bedoelden ze in feite enkel 'de

17 Gerardus van der Leeuw, Balans van Nederland (Amsterdam: Paris, 1944), 9-15, 99.

18 Wayne Hendricks, Die betrekkinge tussen Nederland en Suid-Afrika 1946-1961 (Bellville: Universiteit van Wes-Kaapland, 1984); Gerrit Schutte, Nederland en de Afrikaners: adhesie en adversie (Franeker: Wever, 1986);

Bart de Graaff, De mythe van de stamverwantschap: Nederland en de Afrikaners 1902-1930 (Amsterdam: Suid-

Afrikaanse Instituut: 1993).

(9)

Afrikaners'.

19

Rozenburg voegt daar aan toe dat de gevoelde bloedband tussen Nederlanders en Afrikaners wel een duidelijke ontwikkeling doormaakte. Na de Nederlandse ervaringen met fascisme, racisme en dekolonisatie in de jaren veertig, was er bij veel Nederlanders verontwaardiging over het nationaalsocialisme en racisme van veel Afrikaners, vooral nadat Malan in 1948 aan de macht was gekomen. Toch bleef een gevoel van stamverwantschap met de Afrikaners voortbestaan, en bleek de verkiezingswinst van de nationalisten geen breekpunt.

Er was zelfs nieuwe toenadering op cultureel gebied, in de vorm van een 'welwillendheidsbezoek' van Malan naar Nederland, en een Nederlands tegenbezoek van Van der Leeuw, bij de onthulling van het Voortrekkersmonument. Bovendien kwam de versteviging van het culturele contact tot uiting in het hernieuwde streven naar een cultureel akkoord en de voorbereidingen voor de gezamenlijke festiviteiten rondom de Van Riebeeck- herdenking in 1952, toen werd herdacht dat de Nederlander Jan van Riebeeck driehonderd jaar eerder voet had gezet op Zuid-Afrikaanse bodem.

20

Rozenburg denkt dat deze culturele toenadering mogelijk was doordat er in Nederland nog weinig begrip bestond voor het onafhankelijkheidsstreven van gekleurde volkeren;

Nederland was immers zelfs nog verwikkeld in een koloniale oorlog in Indonesië.

21

In deze oorlog werd Nederland bovendien hartelijk gesteund door de Zuid-Afrikaanse regering, die er immers bij gebaat was dat een wit regime de baas kon blijven: een onafhankelijk Indonesië kon een precedent vormen voor een Zuid-Afrika onder leiding van de zwarte bevolking.

22

De aangehaalde banden met Zuid-Afrika zouden, aldus Rozenburg, uitgelegd kunnen worden als een soort koloniale reflex op de teloorgang van het 'rijk van Insulinde', waarbij de Zuid- Afrikaanse steun voor het Nederlandse beleid vooral pragmatisch was.

23

Barbara Henkes heeft daar aan toegevoegd dat de migratiepolitiek van zowel de Zuid- Afrikaanse als de Nederlandse regering ook van invloed is geweest op de instandhouding van een relatie op basis van een veronderstelde stamverwantschap tussen Nederlanders en Afrikaners. De Nederlandse regering wilde, na enig aarzelen, de emigratie bevorderen omdat men vreesde voor overbevolking en werkloosheid. Nederlanders die het verwoeste vaderland wilden verlaten, kregen door de propagandamachine van de Nederlands Zuid-Afrikaanse Vereniging (NZAV) een toekomst in 'zonnig Zuid-Afrika' voorgespiegeld, waar een

19 Rob Rozenburg, De bloedband Den Haag-Pretoria: het Nederlandse Zuid-Afrikabeleid sinds 1945 (Amsterdam: Komitee Zuidelijk Afrika, 1986): 7 (voorwoord Sietse Bosgra).

20 Rozenburg, De bloedband Den Haag-Pretoria, 9; Hendricks, Die betrekkinge tussen Nederland en Suid-Afrika, 145.

21 Rozenburg, De bloedband Den Haag-Pretoria, 9.

22 Henkes, "Shifting Identifications in Dutch-South African Migration Policies", 657.

23 Rozenburg, De bloedband Den Haag-Pretoria, 9.

(10)

bevolking woonachtig was die zó nauw verwant was met de Nederlanders dat de integratie nauwelijks problemen zou opleveren. Zuid-Afrika werd hierbij bovendien gepresenteerd als een 'settler society' met nauwelijks aandacht voor de etnisch zeer diverse samenstelling van het land.

24

De regering-Smuts had de emigratie vanuit Europa naar Zuid-Afrika reeds bevorderd, als tegenwicht tegen de snel groeiende en emanciperende zwarte bevolking. De nationalisten van Daniël Malan bestreden deze migratiepolitiek aanvankelijk; zij vreesden een verengelsing van de Afrikaner cultuur, omdat Smuts vooral de emigratie vanuit Groot-Brittannië bevorderde. Britse emigranten zouden met één been in Europa blijven staan, zo was de overtuiging van de nationalisten. Eenmaal aan de macht kwam Malan echter ook tot het inzicht gebaat te zijn bij emigratie vanuit Europa. Zijn apartheidsbeleid vergde goed opgeleide, witte vaklieden die alleen in Europa voorhanden waren. Deze emigranten moesten echter wel uit 'stamlanden' van het Afrikanervolk afkomstig zijn, zoals Nederland, Vlaanderen en Duitsland. Van deze emigranten verwachtte Malan dat zij zich natuurlijkerwijs zouden oriënteren op de Afrikaner, en niet op de Engelse cultuur.

25

Henkes concludeert hieruit dat 'stamverwantschap' niet een permanent gegeven en bovendien een kneedbaar begrip was in de relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika. Het werd, naargelang de veranderde omstandigheden, door verschillende actoren aangeroepen om een gevoel van 'gemeenschap' tussen Afrikaners en Nederlanders te bevorderen. Zo kon 'stamverwantschap' gebruikt worden om na de oorlog de banden aan te halen, vervolgens om de 'kritische dialoog' aan te gaan met het apartheidsregime en tenslotte gaf etnische identificatie met 'onze blanke broeders' ruimte voor politiek gemotiveerde identificatie met 'onze zwarte broeders'.

26

De bevindingen van Van der Leeuw in Zuid-Afrika, tot nu toe vrij summier besproken in de literatuur, vormen een interessante toevoeging op deze discussie over stamverwantschap, omdat hij nogal uitgesproken ideeën heeft over het fenomeen 'volk', die misschien ook iets zeggen over de betekenis van stamverwantschap. Daarnaast zegt het optreden van Van der Leeuw iets over de manier waarop de Nederlandse regering zich na de Tweede Wereldoorlog probeerde te manifesteren op het internationale toneel, in een tijd

24 Barbara Henkes, "Een warm welkom voor blanke nieuwkomers? Nederlandse emigratie en Zuid-Afrikaanse natievorming," Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 10, no. 1 (2013), 17-19.

25 Henkes, "Een warm welkom voor blanke nieuwkomers?", 20, 24-25; Henkes, "Shifting Identifications ", 650.

26 Barbara Henkes, "Stamverwantschap and the Imagination of a White, Transnational Community: The 1952 Celebrations of the Jan van Riebeeck Tercentenary in the Netherlands and South Africa," in Imagining

Communities. red. Gemma Blok, Vincent Kuitenbrouwer en Claire Weeda (Amsterdam: Amsterdam University

Press: 2018): 195; Henkes, Shifting Identifications, 668.

(11)

waarin de nieuwe verhoudingen zich nog niet geheel hadden afgetekend.

Naast de geschiedschrijving over de betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika, wordt in deze scriptie ook aangesloten bij bestaande opvattingen en debatten over Van der Leeuw als geëngageerd godsdienstwetenschapper. Tot de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd Van der Leeuw vooral als theoloog en godsdienstwetenschapper benaderd. Zo zette Fokke Sierksma hem in de beknopte, hagiografisch getinte biografie die hij in 1951 over zijn leermeester schreef voornamelijk neer als een fenomenoloog die God probeerde te dienen met zijn wetenschappelijke arbeid. Jacques Waardenburg was in de jaren zeventig de eerste die Van der Leeuw in een bredere context plaatste en een ontwikkeling in zijn denken in kaart bracht als een gevolg van de veranderende wereld om hem heen. Zo stelde Waardenburg de impact van de Duitse filosofie gedurende zijn studietijd aan de orde, alsmede de invloed van het intellectuele debat van de jaren twintig en dertig op zijn denken over kerk, politiek en cultuur. Dit resulteerde bij Van der Leeuw in een toenemend commitment aan de vernieuwingsbeweging binnen de Hervormde Kerk en een zoektocht naar mogelijkheden om deel te nemen aan het oplossen van problemen in de nationale en Europese cultuur in de kritische jaren na 1945, aldus Waardenburg.

27

Het debat over de betekenis van de rol van Van der Leeuw als cultuurpoliticus ontbrandde ten tijde van het socialistische kabinet-Den Uyl, halverwege de jaren zeventig van de twintigste eeuw. In zijn marxistisch getinte proefschrift noemt Joost Smiers de cultuurpolitiek van Van der Leeuw bevoogdend. Smiers meende dat Van der Leeuw weinig vertrouwen had in het vermogen van het volk om zelf met een antwoord te komen op de crisis van het kapitalisme, en daarom met een beschavingsoffensief kwam, dat niet aansloot bij de 'culturele verlangens van gewone mensen'.

28

Jan Rogier was het niet geheel met Smiers eens.

Van der Leeuws cultuurpolitiek kwam volgens Rogier niet voort uit een gebrek aan vertrouwen in het volk, maar uit oprechte bezorgdheid om de geestelijke gezondheid van dat volk, dat eigenlijk 'herkerstend' zou moeten worden wilde de beschaving niet teloorgaan.

29

Hans van Dulken was de mening toegedaan dat Van der Leeuws cultuurpolitieke denken veel oudere wortels heeft dan Smiers en Rogier veronderstellen. Hiertoe heeft hij systematisch onderzoek verricht naar Van der Leeuws geschriften uit de jaren dertig, een periode waarin Van der Leeuw zijn ideeën over het belang van de volksgemeenschap en het 'heilige

27 Fokke Sierksma, Prof. dr. G. van der Leeuw: dienaar van God en hoogleraar te Groningen (Amsterdam: Het Wereldvenster, 1951); Jacques Waardenburg, Reflections on the study of religion: including an essay on the work of Gerardus van der Leeuw (Den Haag: Mouton, 1978), 242-243.

28 Joost Smiers, Cultuur in Nederland 1945-1955: meningen en beleid (Nijmegen: Socialistische Uitgeverij Nijmegen, 1977), 14.

29 Jan Rogier, Sociaaldemokratie en Kultuurpolitiek (Amsterdam, Boekmanstichting: 1982), 8-9.

(12)

gemeenschappelijke' ontwikkelde, ideeën die uiteindelijk ook aan de basis lagen van zijn cultuurpolitiek, zo meent Van Dulken.

30

In de vroege jaren negentig, rond de honderdste geboortedag van Van der Leeuw, ontstond er opnieuw belangstelling voor het werk van de godsdienstfenomenoloog. Willem Hofstee verenigde de bestaande inzichten omtrent Van der Leeuw in wat hij zelf een aanzet tot een biografie noemde. Ook verscheen de bundel van Hans Kippenberg, waarin onder meer Hofstee, Lammert Leertouwer en Yme Kuiper, in navolging van Waardenburg, hun licht lieten schijnen over de context waarin het godsdienstwetenschapplijke en cultuurkritische denken van Van der Leeuw zich ontwikkelde.

31

Johan Strijdom en Leertouwer hebben in latere jaren geprobeerd Van der Leeuws godsdienstwetenschap te benaderen vanuit een postkoloniaal perspectief en zijn zodoende tot nieuwe inzichten gekomen. Strijdom stelt dat Van der Leeuw nog binnen een koloniale context dacht. Dat ziet hij bijvoorbeeld terug bij diens gebruik van het begrip 'primitieve mentaliteit'. Van der Leeuw vergeleek deze mentaliteit als een psychologische, universele structuur tussen verschillende volkeren, maar negeerde daarbij de vaak koloniale context waar hij zijn gegevens uit haalde. Dit maakt volgens Strijdom deel uit van een algemener patroon bij godsdienstwetenschappers in de late negentiende en vroege twintigste eeuw, waarbij zij dikwijls gedecontextualiseerde informatie gebruikten die was verworven door koloniale 'tussenpersonen', zoals zendelingen. Deze informatie werd vervolgens geabstraheerd en gebruikt als basis voor hun godsdienstwetenschap. Bij Van der Leeuw is dit ook aan de orde wanneer hij bijvoorbeeld uitvoerig citeert uit het werk van de zendeling-etnograaf Albert Kruyt in diens beschrijvingen van Indonesische volkeren en wanneer hij de dissertatie van de Afrikaner patriottische hervormde dominee H.C.M. Fourie over de de amaNdebele, een Bantoevolk, aanhaalt wanneer hij spreekt over de zwarte bevolking van Zuid-Afrika. Van der Leeuw abstraheerde het etnografische materiaal dat in zijn kraam te pas kwam uit een koloniale context, zo beweert Strijdom.

32

Lammert Leertouwer heeft dezelfde gedachten als Strijdom. Hij benadrukt dat Nederland tot halverwege de twintigste eeuw een koloniale mogendheid was, en dat Nederlandse godsdienstwetenschappers zoals Van der Leeuw een zeker Europees

30 Hans van Dulken, "De cultuurpolitieke opvattingen van prof. dr. G. van der Leeuw (1890-1950)", Kunst en beleid in Nederland, red. Annemieke Hoogenboom, Hans van Dulken en Truus Gubbels (Amsterdam: Van Gennep, 1985), 83-84.

31 Willem Hofstee, Goden en Mensen: De godsdienstwetenschap van Gerardus van der Leeuw (Kampen: Kok Agora, 1997); Hans G. Kippenberg, Religionswissenschaft und Kulturkritik, (Marburg: Diagonal Verlag, 1991).

32 Johan Strijdom, "Primitive: A key concept in Chidester's critique of imperial and Van der Leeuw's

phenomenological study of religion," Theological Studies 74, no. 1 (2018): 2, 6.

(13)

zelfvertrouwen deelden, waarbij primitieve religie of mentaliteit het tegendeel betekende van het moderne, christelijke denken van de westerse wereld. Hij stelt dat er een koloniale vooringenomenheid schuilging achter Van der Leeuw theologische kijk op de 'eenheid van het leven' en meent dat veel van zijn denken over schriftloze volkeren vorm heeft gekregen binnen een koloniaal kader ten aanzien van onderworpen volkeren.

33

Van der Leeuws bekende leerling Fokke Sierksma en zijn opvolger als hoogleraar godsdienstgeschiedenis Theo van Baaren ontwikkelden een heel andere kijk op religie, waarbij ze de tegenstelling tussen primitieve en moderne mentaliteit overboord zetten. Dat kwam volgens Leertouwer omdat zij hun wetenschappelijke arbeid in een tijd van dekolonisatie leverden.

34

De bestaande inzichten over het cultuurpolitieke denken van Van der Leeuw worden in deze scriptie verbonden met het debat over de betekenis van het fenomeen stamverwantschap in de betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika in de eerste helft van de twintigste eeuw. Om deze verbinding te leggen is vooral gebruik gemaakt van bronmateriaal, waaronder geschriften, toespraken en rapportages van de hand van Van der Leeuw met betrekking tot zijn reizen naar Zuid-Afrika. Veel van deze bronnen liggen opgeslagen in het Van der Leeuw-archief in de Universiteitsbibliotheek te Groningen. Ook zijn de archieven van de NZAV en de commissie-Beelaerts, opgeslagen in het Zuid- Afrikahuis te Amsterdam, geraadpleegd. Daarnaast zijn verschillende levensbeschouwelijke tijdschriften waar Van der Leeuw voor schreef ingezien in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Tot slot zijn een groot aantal kranten, zowel op microfilm in de KB als op de digitale krantenbank Delpher, als nuttige bron doorgezocht.

De stamverwantschapsmythe in bedrijf

Het contact tussen Nederland en Zuid-Afrika tot de Tweede Wereldoorlog

De Afrikaners stammen af van een bonte mengeling van Europese kolonisten die vanaf de zeventiende eeuw in de Kaapkolonie, een verversingspost van de VOC, waren neergestreken.

33 Lammert Leertouwer, "Primitive Religion in Dutch Religious Studies", in The notion of 'religion' in comparative research, red. Ugo Bianchi (Rome: L'Erma di Bretschneider, 1994), 683-685, 690.

34 Leertouwer, "Primitive Religion in Dutch Religious Studies", 692-693.

(14)

Aanvankelijk waren dit vooral Nederlandse, Duitse en Scandinavische zeelieden, later werden hun gelederen onder meer versterkt met Franse hugenoten, Schotse presbyterianen en Baltische Joden. Nadat de Britten in 1806 de Kaapkolonie in bezit hadden genomen, besloten steeds meer Afrikaners de kolonie te verlaten. Deze onderneming, aangeduid als de 'Grote Trek', bracht de 'Voortrekkers' of 'Boeren' verder in het binnenland van Zuid-Afrika, waar zij de confrontatie aangingen met de daar woonachtige San, Xhosa en Zulu-volkeren. Tussen 1852 en 1854 wisten zij de onafhankelijke boerenrepublieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat te stichten, nadat zij de voornoemde volkeren vaak op gewelddadige wijze hadden verdreven.

Toen er in Transvaal goud en diamant werd aangetroffen, besloten de Britten echter dat de boerenrepublieken ingelijfd moesten worden bij hun koloniale territorium. Dit leidde achtereenvolgens tot de Eerste (1880-1881) en Tweede Boerenoorlog (1899-1902), waarin de Boeren uiteindelijk het onderspit moesten delven.

35

Van de Grote Trek en de stichting van de Voortrekkersrepublieken werd in Nederland nauwelijks notitie genomen, en ook van het bestaan van de Afrikaners waren slechts weinig Nederlanders op de hoogte. Voor zover enkele publicisten nog aandacht besteedden aan de Boeren, was deze vaak ronduit negatief: de Boeren werden afgeschilderd als een dom, lui en slavenhoudend volkje.

36

Deze negatieve beoordeling verdween als sneeuw voor de zon ten tijde van de Boerenoorlogen, toen overal in Nederland verenigingen van boerensympathisanten het levenslicht zagen, die de boeren juist ophemelden als brengers van de 'blanke beschaving' in zwart Afrika. Uiteindelijk gingen de meeste van deze verenigingen op in de Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging (NZAV), opgericht in 1881. De hele infrastructuur van het contact tussen Nederland en Zuid-Afrika verliep sinds de Tweede Boerenoorlog via deze vereniging. De NZAV richtte zich enkel op het versterken van de Nederlandse invloed op het Afrikaner volksdeel. In de woorden van NZAV-oprichter Pieter Harting ging het daarbij om 'de plichten die de bloedverwantschap oplegt trouw te vervullen', opdat 'de blanke bevolking van Zuid-Afrika werd bevorderd als drager en voortplanter van de Europese beschaving'.

37

Om dat doel te verwezenlijken probeerde de NZAV ten tijde van de Boerenoorlogen op verschillende manieren het 'Hollandse cultuurelement' onder de Afrikaners te versterken, bijvoorbeeld door de verspreiding van Nederlandse schoolboeken in Transvaal te financieren en het Transvaalse departement van onderwijs met Nederlandse onderwijskundigen te laten bevolken. De Transvaalse president Paul Kruger ontving de hulp van de NZAV met open

35 Henkes, "Shifting Identifications", 644.

36 Schutte, Nederland en de Afrikaners, 16.

37 Schutte, Nederland en de Afrikaners, 43-44.

(15)

armen en voerde een uitgesproken 'Hollanderpolitiek' in de strijd tegen de Britse invloed. Ook de economische activiteiten van de Nederlandsch-Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij in Transvaal (NZASM) kunnen in dat licht gezien worden.

38

De sympathie voor de Boeren bereikte een hoogtepunt gedurende het bezoek van Kruger aan Nederland in 1900, ten tijde van de Tweede Boerenoorlog. Aangevuurd door prominente boerenvrienden als Abraham Kuyper en de dagbladpers gaf de bevolking Kruger een warm onthaal en ontving hij tal van steunbetuigingen van het Nederlandse volk.

39

Op de uitkomst van de oorlog werd in Nederland gelaten gereageerd. In de pers werd de hoop uitgesproken dat de Boeren uiteindelijk het Britse juk zouden afwerpen. Dat de Boeren en Britten uiteindelijk samengingen in een Unie en er dus geen Nieuw-Nederland tot stand kwam, ontlokte Kuyper de teleurgestelde reactie dat de Boeren helaas alleen stam-, maar niet geestverwant waren.

40

De NZAV ging ondertussen voort met haar oorspronkelijke doelstelling, het versterken van het Nederlandse cultuurelement in Zuid-Afrika, ook nu de boerenrepublieken waren opgegaan in de Unie van Zuid-Afrika en een zelfstandige Afrikaner cultuur vorm begon te krijgen. De vereniging had de geliquideerde NZASM als machtige geldschieter achter zich. Het meeste geld werd geïnvesteerd in de bevordering van het gebruik van de Nederlandse taal in het onderwijs, als tegenwicht tegen Engelse invloeden. Zo werd in 1930 door toedoen van de vereniging het Nederlands Cultuurhistorisch Instituut te Pretoria opgericht. Daarnaast verschafte de NZAV uit een studiefonds studiebeurzen aan Afrikaner studenten die in Nederland wilden studeren. Met name Afrikaner theologie- en rechtenstudenten zouden hier gebruik van maken, waardoor er op die gebieden een Nederlandse invloed merkbaar bleef in de Afrikaner wetenschap.

41

In kringen van de NZAV leefde het idee dat het bevorderen van het Nederlandse element in Zuid-Afrika uiteindelijk in het voordeel van Nederland zou zijn. Afrikaner studenten die in Nederland hadden gestudeerd zouden, als dragers van de Nederlandse cultuur, weerbaarder zijn tegenover de opdringende Engelse invloed. Door de aanraking met de Nederlandse cultuur zouden zij leren inzien dat hun eigen volksbestaan, dat nog volop in ontwikkeling was, steun nodig had vanuit het volk waaruit zij ontsproten waren. Dit zou vervolgens ook weer de weg vrijmaken voor de emigratie van Nederlanders naar Zuid-Afrika.

Nederlandse emigranten zouden dan terechtkomen in een land waarin ze zich Nederlander

38 Schutte, Nederland en de Afrikaners, 45, 50-52.

39 Schutte, Nederland en de Afrikaners, 54-55.

40 De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 8, 64-65.

41 De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 101; Schutte, Nederland en de Afrikaners, 56-57.

(16)

konden blijven voelen. Grootschalige emigratie van Nederlanders naar Zuid-Afrika zou uiteindelijk vanzelf leiden tot nauwere betrekkingen tussen beide landen, zo dacht men binnen de NZAV.

42

Er bestond in Nederland na de Boerenoorlog echter weinig belangstelling meer voor Zuid-Afrika. Door de toenemende verzuiling raakte de Nederlandse samenleving sterk naar binnen gekeerd. De Nederlandse regering hield vast aan de neutraliteit en de vrijhandel.

Daarnaast, zo stelt De Graaff, vertrouwde de Zuid-Afrikavereniging té sterk op de invloed van de Nederlandse cultuur op de Afrikaners. De Afrikaners, die inmiddels een eigen cultuur ontwikkelden, zaten evenwel niet te wachten op schoolmeesterachtige Nederlanders die hen de les zouden lezen over hoe zij hun cultuur moesten inrichten. De Afrikaners aanvaardden alleen Nederlandse hulp uit pragmatisme, zoals gedurende de Boerenoorlogen, en er was geen sprake van 'hollanderliefde' onder de Afrikaners, als pendant van de 'boerenliefde'.

43

De ontwikkeling van een zelfstandige Afrikaner cultuur had zijn oorsprong in de industralisatie en urbanisatie van de Zuid-Afrikaanse samenleving, die zich zeer snel voltrok na de eenwording van Zuid-Afrika in 1910. Veel verarmde Boeren waren vanwege de overbevolking naar de steden getrokken, en werden aldaar bloot gesteld aan de macht van het Britse grootkapitaal en de bijbehorende verengelsing. Deze 'armblanken' dreigden, losgezongen van hun boerengemeenschappen, in een proletariaat terecht te komen met de zwarte bevolking. De vrees voor deze ontwikkeling versterkte de etnische mobilisatie van de Afrikaners. Nationale saamhorigheid werd door Afrikaner predikanten en politieke leiders, vaak oud-generaals uit de Boerenoorlogen zoals Barry Hertzog, bepleit als enige middel ter handhaving van het volksbestaan van de Afrikaners binnen de nieuwe eenheidsstaat. De nationalisten vonden elkaar uiteindelijk in de Nasionale Party (NAP) van Hertzog.

44

Ondertussen voerde de Zuid-Afrikaanse regering onder leiding van de Suid- Afrikaanse Party (SAP) van Louis Botha juist een politiek van verzoening en vereniging met de Britten ('konsialisie'), waarmee de scheiding der geesten binnen het Afrikanerdom steeds concreter werd. Nadat Botha zich in de Eerste Wereldoorlog achter de Britten had geschaard en zijn opvolger Jan Smuts een opstand van nationalistische Afrikaners tegen deze Britse koers gewelddadig had onderdrukt, radicaliseerde de nationalistische beweging en begon zij de oprichting van een eigen Afrikaner republiek na te streven.

45

42 De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 89, 124-127.

43 De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 152-154.

44 Henkes, "Een warm welkom voor blanke nieuwkomers", 8-9; De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 24, 32, 161.

45 De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 30-33, 35-37.

(17)

De NAP werd bij de parlementsverkiezingen van 1924 de grootste partij, wat betekende dat Hertzog een regering kon formeren. Zijn partij ging uit van het principe dat economische, culturele en politieke emancipatie van de Afrikaners hand in hand moesten gaan, en richtte daarom het zogeheten Helpmekaar-fonds op ter verbetering van de economische situatie van de Afrikaners. Daarnaast werd het Afrikaans bevorderd als officiële taal, ten nadele van het Nederlands, dat steeds meer verdween uit het openbare leven. De emancipatie van het Afrikaans werd door partij-ideologen als een beter middel tegen de anglisering gezien dan behoud van het Nederlands. Om te voorkomen dat de Afrikaners in een multiraciaal proletariaat zouden terechtkomen bedacht Hertzog het principe van de 'beskaafde arbeid', waarbij de arbeid van 'beschaafde' witten stelselmatig werd bevoordeeld boven die van 'onbeschaafde' zwarten.

46

Omdat de NAP een brede Afrikaner volkspartij werd, waarbij zowel armblanken tevreden werden gesteld als de witteboorden, die dankzij de ambtelijke erkenning van het Afrikaans hogerop konden komen, stemde in de jaren '20 zo'n 70% van de Afrikaners op de partij van Hertzog. Aangezien de Afrikaners hun doelen hadden verwezenlijkt, streefde Hertzog niet langer de oprichting van een Afrikaner republiek na: hij zag een toekomst voor de Afrikaner natie binnen het kader van het Britse dominium. Bovendien gebruikte hij de term 'Afrikaner' inclusivistisch: iedereen die zich vereenzelvigde met zijn beleid, mocht zich 'Afrikaner' noemen.

47

In de jaren dertig ontstond er toenadering tussen de NAP en de SAP en uiteindelijk smolten hun partijen samen tot de Verenigde Party. Hertzog en Smuts vonden elkaar vooral op het gebied van de rassensegratie, en meenden dat Zuid-Afrika een witte natie behoorde te zijn. Eerdere wetgeving had de zwarte bevolking het stemrecht reeds ontzegd en bepaald dat zij slechts grond mochten bezitten in toegewezen reservaten. Dit betekende de ondergang van de zwarte landbouw en maakte dat veel zwarten noodgedwongen naar de steden trokken en daar onderbetaalde banen moesten zoeken. Met deze maatregelen begon de apartheid zich reeds af te tekenen. Zowel Smuts als Hertzog was bang voor een zwarte opstand en meende dat politieke gelijkstelling van zwart en wit zou leiden tot de ondergang van de westerse beschaving in Zuid-Afrika. Daarom waren beide voorstander van verdergaande segregatie.

Voor veel witten behoorden de zwarten tot het landschap van Zuid-Afrika en hadden zij geen maatschappelijke betekenis, behalve als goedkope arbeidskrachten.

48

Veel Afrikaner nationalisten waren niet tevreden over de weg die Hertzog was

46 De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 39-44.

47 De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 46-47

48 De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 48-50, 53.

(18)

ingeslagen en bleven een onafhankelijke Afrikaner republiek nastreven. Onder leiding van Daniël Malan stapten zij in 1934 uit de Verenigde Party om de Gesuiwerde Nasionale Party (GNP) op te richten. De nationalisten van Malan zochten naar nieuwe manieren om hun Afrikaner identiteit tot uitdrukking te brengen. Zo waren zij in 1938 verantwoordelijk voor de Ossewatrek, waarmee de Grote Trek herdacht werd, en de eerstesteenlegging van het monumentale Voortrekkersmonument. Nog verder dan de GNP ging de fascistische Ossewabrandwag, die om hun eigen identiteit te behouden naar een tweede Grote Trek verlangden, en weinig heil zagen in de democratie om hun doelen te verwezenlijken. De laatste beweging was duidelijk geïnspireerd op het Duitse nationaalsocialisme.

49

Aanvankelijk waren het juist deze nationalistische krachten die bij een deel van de Nederlandse boerenvrienden sympathie opwekten, ondanks de afkeer van alles wat Nederlands was die de nationalisten vaak aan de dag legden. NZAV-voorzitter Johannes Wilhelm Pont meende bijvoorbeeld dat het Afrikaner nationalisme de toekomst had. De Afrikaners waren een tot zelfbewustzijn gekomen volk, weliswaar een loot uit de oude Hollandse stam, maar tegelijkertijd een nieuw volk dat op zijn eigen benen kon staan, zo vond hij. De nationalistische Afrikaners, die dit volgens Pont begrepen, vormden een veelbelovende tegenkracht tegen de 'konsialisie' van Smuts, waar Pont weinig mee op had.

50

Een opgeleefd Afrikanervolk zou volgens Pont ook warme gevoelens voor Nederland opvatten. Nederland moest de Afrikaners echter niet langer bevoogden: de Afrikaners hadden zich verzelfstandigd. Pont wilde dus af van het oude streven naar de 'Hollanderpolitiek'.

Tegelijkertijd kon Nederland wel input leveren aan de groei van het Afrikanerdom, door Afrikaners in aanraking te brengen met de Nederlandse cultuur. Het versterken van de Nederlandse cultuur bleef dus een ideaal en Nederlandse emigranten moesten in zijn ogen aansluiting zoeken bij de Afrikaner cultuur. Onder Pont verschoof het accent van de NZAV dus van het rechtstreeks versterken van het Nederlandse cultuurelement in Zuid-Afrika door de Nederlandse aanwezigheid in het land, naar samenwerking met de (nationalistische) Afrikaners, opdat de laatsten in hun culturele zelfstandigwording werden beïnvloed door Nederland, en zo alsnog het Nederlandse cultuurelement in Zuid-Afrika versterkt werd.

51

Ondertussen verloren NZAV en aanverwanten het alleenrecht op het contact met Zuid- Afrika: dankzij het verkrijgen van de dominionstatus kon in 1929 een Nederlands gezantschap in Zuid-Afrika gevestigd worden, waarmee er voor het eerst officiële betrekkingen ontstonden tussen beide landen. De vestiging van wederzijdse gezantschappen vereenvoudigde de

49 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 89-90.

50 De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 175-180.

51 De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 175-176, 178-180, 198.

(19)

uitwisseling van geleerden tussen beide landen, iets wat de boerenvrienden belangrijk achtten voor de culturele betrekkingen. Naar aanleiding van de reis van historicus H.T. Colenbrander in 1935 bedachten de Nederlandse gezant H.A. Lorentz en NZAV-bestuurder Daan Pont (zoon van Johannes Wilhelm), beide Nederlanders die werkzaam waren in Zuid-Afrika, het plan om iedere twee jaar een rondreis van een Nederlandse geleerde in Zuid-Afrika van overheidswege te laten financieren. Hiertoe richtten zij het Komité Nederland-Zuid-Afrika (KNZA) op, dat als het Zuid-Afrikaanse spiegelbeeld van de NZAV zou kunnen fungeren in het culturele contact tussen beide landen. Het comité was bevreesd voor een te grote Britse of Duitse invloed op het culturele en academische leven in Zuid-Afrika en wilde daarom het contact met Nederland versterken. Een sterkere overheidsinvloed in het contact tussen Nederland en Zuid-Afrika, in de vorm van subsidies, achtten Pont en Lorentz daarom gewenst.

52

In 1938 vertegenwoordigde Frans Beelaerts van Blokland, vice-president van de Raad van State, de Nederlandse regering bij de eerstesteenlegging van het Voortrekkersmonument.

Het is niet ondenkbaar dat Beelaerts hiertoe werd aangespoord door de Nederlandse premier Hendrikus Colijn, zelf ook een hartstochtelijk boerenvriend. De naam Beelaerts was in ieder geval niet onbekend in Zuid-Afrika: Frans' vader Gerard was van 1894 tot 1897 gezant van Transvaal en daarna een warm pleitbezorger voor de Boeren in Nederland. In Zuid-Afrika kwam Beelaerts in contact met leden van het KNZA, die voorstelden een Nederlandse commissie ter bevordering van de culturele betrekkingen op te richten. De Nederlandse minister van OKW J.R. Slotemaker de Bruïne, óók een boerenvriend, stemde in met deze regeringscommissie en benoemde Beelaerts van Blokland tot voorzitter. De Zuid-Afrikaanse regering richtte een vergelijkbare commissie op, waarin onder meer de Zuid-Afrikaanse onderwijsminister Jan Hofmeyr zitting had.

53

De rapportages van geleerden die op uitnodiging van het KNZA een rondreis door Zuid-Afrika hadden gemaakt - waaronder historicus Pieter Geyl en de jurist en NZAV- bestuurder Petrus Idenburg - werden door de commissie gebruikt als terreinverkenningen voor het culturele contact. Onder meer de uitwisseling van academici en de bevordering van de Nederlandse taal in het onderwijs van Zuid-Afrika kwamen naar voren als potentiële werkterreinen.

54

Al snel rees echter onduidelijkheid over het karakter van de

52 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 37-40.

53 L.M.C.N. de Jongh, "Beelaerts bij de Boeren: de betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika in de jaren dertig." Masterscriptie Internationale Betrekkingen in Internationaal Perspectief, 2012, 57; Schutte,

Stamverwantschap onder Druk, 42-43, 45 .

54 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 45-46.

(20)

regeringscommissie en de verhouding tot de bestaande Zuid-Afrikaverenigingen. Uiteindelijk werd besloten dat de commissie zich zou verlaten op het werk van de particuliere organisaties, maar wel eenheid in hun werkzaamheden moest bewerkstelligen en nieuwe werkterreinen aanwijzen.

55

Eén van de doelstellingen van de regeringscommissie was een cultureel akkoord tussen Nederland en Zuid-Afrika. Dit cultureel akkoord zou vooral een ambtelijke erkenning van het particuliere initiatief moeten behelzen. De uitbraak van de Tweede Wereldoorlog maakte echter dat er van deze plannen voorlopig niets terecht zou komen.

56

In de regeringscommissie werden veel prominente intellectuelen benoemd die affiniteit hadden met de Afrikaners, zoals de historici Pieter Jan van Winter en Johan Huizinga en de econoom Hendrik Jan Reinink. Slotemaker de Bruïne stelde bij de installatierede dat de 'romantische fase van boerenliefde' voorbij was en dat 'geïdealiseerde taal- en stamverwantschap' onvoldoende was als fundament voor de betrekkingen met Zuid- Afrika. Tegelijkertijd meende hij dat Nederland Zuid-Afrika veel te bieden had op terreinen als onderwijs en wetenschap.

57

Hiermee sprak hij geheel in de geest van NZAV-voorzitter Pont. Omdat de commissie, in tegenstelling tot de NZAV (die de ZASM als geldschieter achter zich had), te weinig financiële armslag had, konden in de praktijk daarom ook veel activiteiten worden overgelaten aan de NZAV.

58

De woorden van Slotemaker de Bruïne ten spijt, had de Voortrekkersherdenking de stamverwantschapsmythe juist nieuw leven ingeblazen. Zo gaf Colijn scholen de opdracht extra aandacht te besteden aan de geschiedenis van de Afrikaners.

59

Ook organiseerde de NZAV overal in het land herdenkingen en werd de geschiedenis der Voortrekkers breed uitgemeten in de pers. Hierbij werden de Afrikaners vaak geïdealiseerd als navolgenswaardig voorbeeld en redders van de 'blanke beschaving'.

60

Door te sympathiseren met de herdenking van de Grote Trek, sympathiseerde de Nederlandse regering dus feitelijk met het Afrikaner nationalisme.

Het contact tussen Nederland en Zuid-Afrika in de eerste naoorlogse jaren

Vanaf het najaar van 1945 begon de Nederlandse regering zich actief in te laten met de bestaande, vooroorlogse contacten die tussen Nederland en Zuid-Afrika waren opgebouwd.

55 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 47-50.

56 Hendricks, Die betrekkinge tussen Nederland en Suid-Afrika, 12.

57 Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven (RHC GrA), Archief van curatoren, 1933-1960, "Rede, uitgesproken door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, ter installatie van de Commissie op 20 juni 1938" in Stukken betreffende de culturele betrekkingen met Zuid-Afrika, 1938-1958, Toegangsnummer 52, Inventarisnummer 468.

58 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 52-53.

59 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 35-36.

60 Hendricks, Die betrekkinge tussen Nederland en Suid-Afrika, 13-15.

(21)

De directe aanleiding voor deze nieuwe bemoeienis werd gevormd door een memorandum dat in augustus 1945 was opgesteld in opdracht van Philips Visser, Nederlands gezant in Zuid- Afrika, en dat was gericht aan de gedecimeerde commissie-Beelaerts van Blokland (verschillende commissieleden hadden gedurende de oorlog het leven gelaten). Visser pleitte in dit memorandum om verschillende redenen voor meer staatsbemoeienis in de contacten tussen Zuid-Afrika en Nederland.

61

Vissers internationale denkbeelden stemden overeen met die van het kabinet- Schermerhorn-Drees en kwamen ongeveer op het volgende neer: Nederland had haar vooroorlogse afzijdigheid losgelaten en internationale samenwerking omarmd door onderdeel te worden van het geallieerde blok. Zuid-Afrika had zich in de Tweede Wereldoorlog onder leiding van Jan Smuts een voorbeeldig geallieerd bondgenoot betoond door bijvoorbeeld noodhulp aan Nederland te verlenen, en daarom moest het contact met Zuid-Afrika van staatswege worden georganiseerd, waarbij het gezantschap een centrale rol zou gaan vervullen. Bovendien moesten, zo vond Visser, de betrekkingen zich niet langer beperken tot het Afrikaner smaldeel, maar ook de Engelstalige bevolking van het land gaan omvatten.

Hiermee betoonde Visser zich ook een representant van de visie die Smuts had op de Zuid- Afrikaanse samenleving: een visie die zich vooral richtte op het totaal van de witte bevolking van Zuid-Afrika als het ging om het landsbestuur, waarbij de zwarte bevolking als onderontwikkeld terzijde werd geschoven.

62

Verder riep Visser in het memorandum de NZAV op haar gelederen te zuiveren van 'fascistische elementen'. Veel Afrikaner contacten van de NZAV hadden tijdens de oorlog niet kunnen instemmen met het pro-Britse oorlogsbeleid van Jan Smuts, en daarom, vaak onder invloed van propaganda, hun toevlucht gezocht tot pro-Duitse bewegingen.

63

Volgens NZAV- chroniqueur Schutte zag Visser de NZAV eigenlijk als een restant van een verouderd, verzuild bestel, en meende hij dat de regering niet zou moeten samenwerken met een vereniging die de betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika baseerde op verhoudingen uit de vorige eeuw.

64

Niet alleen de Nederlandse, ook de Zuid-Afrikaanse regering moest de culturele betrekkingen gaan coördineren, vond Visser. Daartoe had hij, tezamen met enkele gelijkgezinde Nederlanders die op dat moment in Zuid-Afrika verbleven, in september 1945 het Genootskap Nederland-Suid-Afrika (GNSA) opgericht. Het GNSA, in feite de opvolger van het vooroorlogse Komité Nederland-Zuid-Afrika, zou als tegenhanger van de NZAV

61 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 16-18.

62 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 16-18.

63 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 16-18.

64 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 120.

(22)

onder meer zorg moeten gaan dragen voor de uitwisseling van geleerden, het verstrekken van studiebeurzen en het bevorderen van het cultureel contact middels films, boeken en radio. Er zou ook een regeringsvertegenwoordiger in het bestuur van het genootschap moeten komen.

65

In reactie op het memorandum besloot Beelaerts van Blokland op 21 december 1945 een rondetafelconferentie te beleggen, waar vertegenwoordigers van alle Zuid- Afrikaverenigingen voor waren uitgenodigd.

66

Dat de regering tot daden bereid was aangaande de betrekkingen met Zuid-Afrika, bleek een half jaar later: op 31 april 1946 werd NZAV-voorzitter G. A. A. Middelberg op het ministerie van OKW uitgenodigd voor een bespreking met onder meer Beelaerts van Blokland, gezant Visser en Hendrik Jan Reinink, op dat moment secretaris-generaal van het departement van Onderwijs en een belangrijke vertegenwoordiger van de actieve cultuurpolitiek van Van der Leeuw. Middelberg werd hier voor het voldongen feit gesteld dat de uitvoering van de culturele betrekkingen met Zuid- Afrika voortaan door de hernieuwde regeringscommissie-Beelaerts van Blokland zou worden aangestuurd. De NZAV moest bovendien een belangrijke taak, het emigratiebeleid, afstaan:

de emigratie moest professioneler georganiseerd worden en de emigranten beter begeleid, want anders kwamen ze 'te spoedig los van het moederland', aldus Visser.

67

Ondertussen werd ook de Zuid-Afrikaanse regering op de hoogte gesteld van de nieuwe commissie, in de hoop dat er ook aan gene zijde een dergelijke commissie opgericht zou worden. Pas dan zouden de plannen voor het cultureel akkoord, waar voor de oorlog immers reeds sprake van was geweest, weer concreet gestalte kunnen krijgen. Inmiddels had Nederland ook dergelijke verdragen gesloten met België, Luxemburg, Frankrijk en Groot- Brittannië.

68

Een jaar later, op 28 maart 1947, toen het doorbraakkabinet Schermerhorn-Drees inmiddels was opgevolgd door het rooms-rode kabinet Beel I, werd de doelstelling van de commissie al weer bijgesteld: het particulier initiatief zou toch zijn eigen gang kunnen gaan, en de commissie zou naast stimulerend ook remmend optreden. Wél moest de NZAV meer samentrekken met de andere verenigingen. Den Haag wilde op die manier meer eenheid creëren in het Zuid-Afrikabeleid, maar wilde eerst afwachten tot de beoogde nieuwe commissievoorzitter, oud-minister Van der Leeuw, die enkele dagen later op reis zou gaan, terug was uit Zuid-Afrika.

69

Nadat Van der Leeuw was teruggekeerd uit Zuid-Afrika duurde het echter nog even

65 Hendricks, Die betrekkinge tussen Nederland en Suid-Afrika, 68.

66 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 120.

67 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 131-133.

68 Hendricks, Die betrekkinge tussen Nederland en Suid-Afrika, 77.

69 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 133-134, 137

(23)

alvorens de nieuwe commissie gereed was: pas op 23 januari 1948 werd de commissie-Van der Leeuw officieel geïnstalleerd door minister Gielen. Bij de samenstelling was volgens Van der Leeuw geprobeerd 'zoveel mogelijk alle belangen, die wij in Suid-Afrika hebben' te vertegenwoordigen.

70

Daar werden blijkbaar ook de oude belangen van de 'boerenvrienden' onder gerekend, want verschillende van hen kregen een plek in de commissie. Dit waren onder meer NZAV-voorzitter Middelberg, historicus en NZAV-coryfee Van Winter en ZASM-voorzitter Pruissen. Schutte heeft vastgesteld dat er binnen de commissie, net als in 1938, veel onenigheid was over het karakter van de commissie. De voornoemde boerenvrienden wilden dat de commissie zich, net als voorheen, vooral zou moeten laten leiden door het particuliere initiatief. Reinink, secretaris-generaal op het ministerie van OKW, meende dat de overheid juist leiding moest nemen in het culturele contact.

71

Van der Leeuw drukte zich diplomatiek uit: de commissie wilde het particulier initiatief niet vervangen, maar wenste wel dat werkzaamheden meer 'tot één geheel' gemaakt zouden worden.

72

De NZAV stelde aanvankelijk echter weinig vertrouwen in de commissie.

Van der Leeuw was zonder overleg met de vereniging door het GNSA uitgenodigd in Zuid- Afrika. Dit genootschap stond onder leiding van gezant Visser, die van mening was dat de doelstellingen van de NZAV verouderd waren

73

In juli 1947, kort nadat Van der Leeuw was teruggekeerd, had de NZAV daarom besloten op eigen gelegenheid Van Winter naar Zuid- Afrika te sturen, om te onderzoeken wat voor rol de vereniging nog kon spelen in dat land.

74

Van Winter had weinig vertrouwen in Van der Leeuw en verdacht hem ervan de commissie vooral op politieke gronden te hebben samengesteld. Bovendien vond hij dat Van der Leeuw sprak alsof er nog nooit iets was ondernomen op het terrein van de Nederlands-Zuid- Afrikaanse betrekkingen. De voorstellen die Van der Leeuw deed in zijn rapportage leken hem bovendien bedreigend voor de 'positie van de Keizersgracht' (de Amsterdamse gracht waar de NZAV gevestigd was).

75

Uiteindelijk bleef de NZAV, ook onder de aegis van de nieuwe regeringscommissie, een belangrijke rol spelen in de Zuid-Afrikaanse betrekkingen. Zo werd de vereniging het

70 "De culturele betrekkingen tussen Nederland en Suid-Afrika", 2.

71 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 173-175.

72 "De culturele betrekkingen tussen Suid-Afrika en Nederland", 2; Prof. van der Leeuw uit Zuid-Afrika terug:

het doel van zijn verblijf in de unie, Nieuwsblad van het Noorden, 30-06-1947 73 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 138-139.

74 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 6-11, 183, 190.

75 Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven (RHC GrA), Archief van prof. dr. P.J. Van Winter, 1895- 1990, "Afschrift brief 14 oktober 1947" in Afschriften van brieven, geschreven aan het dagelijks bestuur van de Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereniging, vanuit Zuid-Afrika, 1947, Toegangsnummer 2598,

Inventarisnummer 41.

(24)

officiële aanmeldkantoor voor de emigratie naar Zuid-Afrika.

76

De doorbraakidealen waar mensen als Reinink en Visser door bevangen waren geraakt, was alweer enigszins geluwd en het ministerie van OKW onder leiding van Gielen wilde weer meer overlaten aan het particulier initiatief.

77

Dat gold echter niet voor het cultureel akkoord: dat moest immers op regeringsniveau worden afgesloten. Van der Leeuw was na zijn bezoek 'gematigd optimistisch' over de mogelijkheden tot het sluiten van een cultureel akkoord. Hoewel er volgens hem 'welwillende interesse' voor het akkoord bestond bij de meeste mensen die hij in Zuid-Afrika had gesproken, overschaduwde volgens hem de politieke situatie in Zuid-Afrika de kwestie van het verdrag zozeer dat het nog geruime tijd zou kunnen duren eer het zover was.

78

Minister Hofmeyr had het concept-culturele akkoord weliswaar aangeboden aan zijn regering, maar de regering had op dat moment andere dingen aan haar hoofd, zoals de op handen zijnde verkiezingen.

79

De Zuid-Afrikaanse verkiezingen van 1948 stonden uiteindelijk vooral in het teken van het rassenvraagstuk. De regering-Smuts had deze problematiek onderschat, waardoor het nationalistische Afrikanerdom zich had kunnen consolideren als tegenkracht. Veel Afrikaners laakten Smuts' ideeën over de volkerenverhoudingen in Zuid-Afrika en de rest van de wereld.

Zijn plan om de nieuwe staat Israël te erkennen kon ook bij weinig Afrikaners op bijval rekenen. Minister Hofmeyr meende zelfs dat sociaal-economische integratie de scheidslijnen tussen zwart en wit zou oplossen, wat veel Afrikaners binnen de Verenigde Party afschrikte en in de armen van de nationalisten dreef.

80

In de strijd om hun voortbestaan begon de nationalistische HNP een verkiezingsprogramma te formuleren waarin ze volledige rassensegregatie voorstelden als oplossing voor het rassenprobleem, waarbij de zwarte bevolking ondergebracht zou worden in reservaten, de zogenaamde 'thuislanden', waar zij dan hun eigen nationale eenheid konden ontwikkelen en waar zij door de witte bevolking op christelijke grondslag 'opgevoed' konden worden.

81

Tot veler verrassing wonnen de nationalisten van Malan de verkiezingen. In de Nederlandse pers werd geschokt gereageerd. De apartheidsplannen van de HNP deden menigeen terugdenken aan de rassenwaan van de nazi's, en men stond versteld dat Smuts, die

76 Hendricks, Die betrekkinge tussen Nederland en Suid-Afrika, 51-53; Henkes, "Een warm welkom voor blanke nieuwkomers", 17-18

77 Schutte, Stamverwantschap onder Druk, 193, 195, 218.

78 "De culturele betrekkingen tussen Suid-Afrika en Nederland", 2; Prof. van der Leeuw uit Zuid-Afrika terug:

het doel van zijn verblijf in de unie, Nieuwsblad van het Noorden, 30-06-1947 79 Hendricks, Die betrekkinge tussen Nederland en Suid-Afrika, 79-80.

80 Hendricks, Die betrekkinge tussen Nederland en Suid-Afrika, 82.

81 Hendricks, Die betrekkinge tussen Nederland en Suid-Afrika, 83.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

totswndkoming van de derde n o u waterhuiihouding; Ten tweede moet hier genoemd worden de totstandkoming van de provinciale waterhuishouding\plannen. Bij

Opdat wie geloofd, geloofd in Hem, niet verloren, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft,.. eeuwig leven, eeuwig

In de zaak van Poch zal de vraag of foltering in de periode van 1976 tot 1983 al een misdrijf was volgens internationaal recht door de rechtbank Rotterdam moeten worden

McDonough (2000: 232) empirically found several factors to be associated with the performance of cross-functional product development teams, namely the quality of team leadership,

Wanneer men spreekt over het bevorderen van de particuliere bespa- ringen gaat het om een tweetal zaken: het mobiliseren van voldoende middelen om de

De uitvoering van de tweede fase van het Landhervor- mingsprogramma in Zimbabwe zal zonder twijfel te maken krijgen met dezelfde reeks problemen die ook de uitvoering van de eerste

Zou het niet ieders ambitie moeten zijn, om de bevindingen van onderzoek niet alleen te delen met hen, die tijdschriften als Nature onder hun hoofdkussen hebben liggen, maar ook