• No results found

Uitdrogingsonderzoek op de Sinderhoeve 1969

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uitdrogingsonderzoek op de Sinderhoeve 1969"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MN31545.0B19

BIBLIOTHEEK

STARINGGEBOUW

NOTA 619 28 juni 1971 Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding

UITDRQGINGSONIËRZGEK OP DE SINDERHCEVE 1969

H. Fonck

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatiemidde-len, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking

CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS

11 FEB. 1998

0000 0672 6661 \ | { \

(2)

INLEIDING

Op vrijwel identieke wijze als in 1968 is gedurende de zomer van 1969 onder de rolkappen op Sinderhoeve een uitdrogingsproef genomen met het gewas Westerwolds raygras. Deze keer werd gras als proefgewas verko-zen, omdat dit gewas méér oogsten per groeiseizoen toelaat en er daar-door meer mee geëxperimenteerd kan worden, terwijl ook de gevoeligheid voor beschadiging, b.v. door vertrapping wat geringer is en daardoor een meer constante verdamping per oppervlakte-eenheid lijkt gewaarborgd.

Aangezien de doelstelling in wezen gelijk was aan die, gesteld bij de proef in 1968, kan hiervoor verwezen worden naar de beschrijving van deze doelstelling, vervat in de inleiding van nota 504. Als aanvulling op deze doelstelling stond vooral voor ogen voldoende cijfermateriaal te verzamelen bij extreme omstandigheden, dus zowel van zeer natte als van zeer droge veldjes.

Door een wat gedegener voorbereiding kon de gehele proef wat sche-ma tischer worden opgezet dan in 1968, toen de werkwijze door de geboden haast in verband met de korte beschikbare voorbereidingsperiode, wel eens een wat opportunistisch karakter droeg.

Onverwachte hulp voor het welslagen van de proef werd vooral verkre-gen door het lang aanhoudende droge najaar, waardoor het groeiseizoen onder droge omstandigheden op ongedachte wijze werd verlengd.

OPZET VAN DE PROEF

Opnieuw werd beschikt over J>2 proef veldjes onder vier rolkappen. Deze keer werd evenwel elke proef in duplo genomen, zodat 16 behandelings-variaties konden worden toegepast. Aangezien de aard van het gewas ech-ter méér oogsten per groeiseizoen toeliet, hetgeen inhoudt méér groeipe-rioden, kon de variatiespreiding eventueel vergroot worden door tijdens de volgende groeiperiode(n) de behandeling geheel of gedeeltelijk te wij-zigen.

(3)

r

r

z

U-CC

U

f

Ui n

oS

f j- ^ ! to\ o v» OL S r S O - 2 v»> o " — v> . o

I- 2

te SIM-O

5

. o • * . o o 1-9 2

I-i

. 0 . 0 • » O « O ' «» o o •ni. Q In . <t •* O o . oL o - o . O1- O tf> w. . v> W ** . Sr- o . o <*. o v»-ir>-2 . i » 4 - - T IP - «4 to» - 2 - V u - V> - • < *

- ï

V> S ^•2 2 9 i-H

A h *

9 U

f » , « «t c . o OL g l»r- *»> Ou O i n . 2 . o - * • 5 v r » . o rO n <N « CS 2H - 9 UI . o • * T > 0 . 0 o IA m 0 - 9

• J

# v p . m . t o . v> • n • ft

-?l-5

? - to» 0 s » - W vfr O . O . o <* .</» 0 , . T> . O . O Ut . 0 o o|. o -Q.. O O -f *-«o - 0 . o tol

I-a

o . o . o to o o Ô te UI o S o I« - 9 O . g . o S o e* . Vn . * I-S 9 v * > -. 0 f » . »> - o «* . *« • "2 0 • S i* • 2 '5 -•S 0 ' * • Tî • ? «•«• .v> . 0 Q -2 g • 2 5 'SI 0

•ï

'R Çi • toi . r -• »i * f l • toi - 0 ' - "4--«•» - 0 -«3

' t '

3 c j . • !? O . ï • l o . • S • S '

s-toi. «j . r< .

a-^ • tos. 2 -o . 2 2 • 9- te-M* S- 99 -« j . ' j > -i^r . t -: • «

L o J

In

M C4 Ï S . ^ O «s

n

-\o

H

2

D

n

. - S O O -O c o \ 0 vT CS -O «S __ Z. 71 — — CO O <*- o<

(4)

z

LU V -Ci LU t -cv f! <••** r1-u r» - f»»- r>r •** i i tor »% vu O > \n I ! r ^ - * tr IS* <A . o . o . o . o . o ^ ? .co t * v n - VA . o I . » <ft o ,1- OL - tol- l* . o I- «*> O lp • l* _ o o . o o • ^ - ?

- °

OL - <i» r vi e O 2f * • o o i V.L. v» *l> O -3 V;- trv V P . O « » • < * o . ^ . <». o t p -<* - £ . <2 tr» ,<5 tl» Ol. If! O Vi

o

- \ ©

o

est tn - O

a.

LU . o-- vn . o . in t ^ es ^0 <

- \o

Si o ^ to e© \£> >ƒ c* e s CM es «^ CS O Cçj v£ <r cS P ^ s O ^ t - o i

(5)

De watergiften werden empirisch aangepast aan de behoefte die ont-stond als gevolg van de realisatie van 'streef' pF-waarden die van te voren waren vastgesteld, (zie Pig. 1B, en iBp)

De eerste groeiperiode van zaaidatum tot eerste snede was voor alle veldjes gelijk en vertoonde geen behandelingsverschillen. Hoewel de proefvakken gedurende de voorafgaande winter onder de kappen waren gehouden om een zo droog mogelijke uitgangstoestand te creëren, was dit goede voornemen plaatselijk door ingewaaide sneeuw doorkruist. Boven-dien noest gedurende de eerste groeiperiode af en toe water wcsr-den ge-geven, ten eerste om de proef te kunnen starten en ten tweede om af en

toe verstrekte kunstmestgift in opgeloste toestand voor de planten op-neembaar te ;naken.

Aan het eind van de eerste groeiperiode bedroeg door dit alles het gemiddelde vochtgehalte van de laag van 0 - 40 er.; 14/; vol £?, hetgeen

vergeleken met het vorige jaar wel een gunstig uitgangsvochtgehalte mag worden genoerr.d.

De eerste 8 veldjes omvatten vier duplo-objecten, die gedurende het gehele groeiseizoen zo goed mogelijk op een constant voehtniveau werden gehouden», De 'streef' voehtniveau's waren als "olgt;

vol. % vocht < 7,6

30,7 20,0 11,0

Gedurende de tw»ede groeiperiode waren de ' s t r e e f ' voontniveau's

voor de resterende veldjes a l s v o l g t :

nr veldje van t o t PF

9 en 11 10 Juni

10 en 12 IJ juni

I J en 15 17 Juni

14 en 16 20 jwil

17 en 19 24 juni

18 en 20 27 jurrf.

21 en 23 10 juni 5 aug. 1,8 ."50,

22 en 24 .1? juni 8 aug. 2,0 26,

nr veldje

1 en 2

2 en 4

5 en 7

6 en 8

> 4,2

1,8

2,5

3,5

25 en 27

5 aug.

6 aug,

6 aug.

6 aug.

5 aug*

6 aug.

5 aug.

8 aug.

8 aug.

3*0

3,4

3,'ß

4,£

4,6

5,0

1,8

2,0

2,2

17 juni 8 aug. 2,2 24,2

(6)

nr veldje 26 en 28 29 en 31 30 en 32 van 20 juni 24 juni 27 juni tot 8 aug. 5 aug. 8 aug.

pF

2,4 2,6 2,8 vol . % vocht 21,3 19,1 17,0

Gedurende de derde groeiperiode werd gestreefd naar de volgende

vochtgehalten!

nr veldje 9 en 10 en 13 en 14 en 17 en 18 en 21 en 22 en 25 en 26 en 29 en 30 en 11 12 15 16 19 20 23 24 27 28 31 32 van

5

6

6

6

5

6

5

8

8

8

5

8

aug, aug. aug. aug. aug. aug. aug. aug. aug. aug. aug. aug. tot 30 Sept. 30 sept. 30 sept. 30 sept. 6 okt. 6 okt. 30 sept. 30 sept. 19 sept. 19 sept. 19 sept. 19 sept.

££

1,8 2,0 2,2 2,4 2,6 2,8 3,0

3,4

3,8

4,2 4,6 5,0 vol-* ^ < V Ô C £ C 30,7? 26^7' 24,2 21,3 19,1 17,0 14,8 11,5 9,3 7,6 6,2

4,7

Hierbij werden de nagestreefde vochtgehalten dus consequent om-gedraaid teneinde na te kunnen gaan hoe een uitgedroogd gewas op over-maat van vocht reageert en omgekeerd.

Aangezien bij het maaien van de veldjes onder kap IV schade aan het gewas door vertrapping optrad, waarvan de droge objecten, die daar gesitueerd waren, zich niet meer herstelden, is deze gehele kap iets eerder van verdere deelname aan de proef uitgesloten.

Tijdens de derde groeiperiode waren overigens hier en daar al

lichte gewasbeschadigingen opgetreden, die correctie noodzakelijk maak-ten. Dit is geschied door de beschadigde rijlengte in elk veldje op te

meten. Ook kan het voorkomen, dat in de stroken waar het gewas het

langst had kunnen doorgroeien, zaadvorming optrad. Het gevormde zaad kon gedurende de derde groeiperiode kiemen en veroorzaakte in deze stroken, vooral in de natte objecten, een zeer dichte stand van het gewas.

(7)

gege-r

r

~\ o o < < Q \-O O ! i " H *ni *,*à * « j * ^ * J ^MJ ^ M | H i<H-«n| ! ! I i ! ! i •*! -*ï

J J

vt-| <ti

i i

MM

! ! i

! ; ft i ! _ J ! i f *! I o! UI i I ! i •w» «*n| <m n ^ H H M M *\

1

j

i i H Kf n| M ^

-»i

4 •*t «t -*i

i "

i ! r ; I i i ! 4 «4 ! **i j-*ni i i ^ c4 <* i ni -H -* n H ! I f t I S ••i M «*i en «*1 -«i -*i *J ni «i ni -*1 «^•K-! Çi|j «« •*! ni ni

j

"***{ '»S'* *^ rt *i fi T - ( fC* ~-Ci

1

1 'V V t? •0 K' 'a \ij iA •SO e t O^ O D < r~ gr> h -fr-et f i ni l i Ifl o _i i n ! ; ! of <i d ol o| Oi £• i I I '0 vn »s o , V to <n - «i U.o 2 D n .,. V «0 «N *4~ eu 0 l.', «O •<> * î «a 0 <*) vö C4

(8)

vens, afkomstig uit de tweede groeiperiode, een hogere graad van be-trouwbaarheid moet worden toegekend dan aan die, afkomstig uit de der-de groeiperioder-de.

Aangezien het gunstige weer ook in oktober onverminderd aanhield, is op enkele veldjes, die ook na de derde snede nog steeds een regelma-tige groei over het gehele oppervlak vertoonden, de proef voortgezet to4 4 november. Dit betrof dan alleen nog zeer droge en zeer natte

ob-jecten. .

De bemonstering, zowel van gewas als van vocht, heeft volgens een bepaald schema plaatsgevonden, (zie Pig. IA en IB)

Uitgaande van het feit, dat één groeiperiode van het gras ongeveer acht weken duurt is elk veldje verdeeld in vier stroken van elk één

meter breed. Met twee weken tussenruimte werd steeds één strook gemaaid en bemonsterd. Met het maaien van de eerste strook werd eveneens twee weken gewacht omdat na één week meestal nog geen duidelijke bijgroei te constateren xvas, zeker niet na een wisseling van vochtregime. Bij het oogsten van de vierde strook (na + acht weken) werden dan tevens nog eens de eerste drie stroken gemaaid on bemonsterd, waarna het gehe-le veldje weer gereed was voor een nieuwe groeiperiode. Teneinde te voorkomen, dat alle werkzaamheden bij dit systeem steeds op een enkele dag zouden samenvallen is, althans bij de tweede groeiperiode-, het tijd-stip van het begin van de proef en het daarmee samenhangende vochtre-gime per vier veldjes (één nat en één droog object in duplo) drie à

vier dagen verschoven ten opzichte van de vorige groep. Daardoor liepen de aanvangstijdstippen van de tweede groeiperiode uiteen van 1 0 - 2 7

juni.

Gedwongen door een voorspoedige groei, waardoor vooral de vierde stroken van de natte objecten eerder tot volle wasdom geraakten dan was voorzien, zodat geen bijgroei van betekenis meer te constateren was, vielen de laatste oogsten van de tweede groeiperiode samen tussen 5 en 8 augustus, waarmede tevens de aanvangstijdstippen van de derde groei-periode waren bepaald., Di-1} bleek overigens geen bezwaar van betekenis.

De vochtbemonstering had steeds plaats op maandag op alle veldjes, waarbij, ter vermijding van een al te grote perforatie door de bemon-steringsboor, de ene week het ene veldje van een object werd bemonsterd en de volgende week het duplo veldje van hetzelfde object. Daar tussen-door werden op ongeregelde tijdstippen vochtbemonsteringen uitgevoerd, wanneer onzekerheid over te verstrekken hoeveelheden water dit nodig maakte;

(9)

De wekelijkse vochtbemonsteringen werden uitgevoerd in stroken dwars over de veldjes, waarbij per bemonstering steeds vijf prikken per strook op gelijke onderlinge afstand werden gedaan. Deze bernonsterings-stroken schoven in principe tegelijk met die van de periodieke oogsten op over het veldje, zodat na een groeiperiode het gehele veldje op re-gelmatige wijze was bemonsterd.

BETROUWBAARHEID

Aan een beschouwing van de betrouwbaarheid van de verkregen gege-vens is bij de beschrijving van de proef in 1968 een grote plaats inge-ruimd. Hier kan worden volstaan met na te gaan in hoeverre de toender-tijd opgedane ervaringen hebben geleid tot gehele of gedeeltelijke eli-minatie van de aanwezige foutenbronnen.

Als belangrijkste foutenbronnen kwamen vorig jaar de fouten, in-haerent aan het gebruik van de vochtbemonsteringsboor naar voren bene-vens die, voortvloeiend uit de ongelijkmatigheid van het sproeierbeeld.

Wat betreft de vochtbemonstering kon slechts verbetering gebracht worden in het systeem van bemonstering, die nu volgens een van te

vo-ren opgezet schema steeds op dezelfde wijze in stroken geschiedde en niet meer op de wat opportunistische wijze van vorig jaar plaats had, waardoor althans de subjectieve invloed van de monsternemer goeddeels werd geëlimineerd. In de eigenlijke monstername kon geen verandering worden gebracht, zodat hier en daar de vochtbemonsteringsresultaten enige vereffening behoefden.

De signalering van het ongelijkmatige sproeierbeeld heeft geleid tot een uitgebreide beproeving van het sproeisysteem. Door verwisse-ling van de sproeiers langs de sproeibaar. is errpiriseh een sproeibeeld tot stand gekomen dat, althans binnen het netto proefvak, veel vlakker verloopt. De vraag is alleen of tijdens het gebruik ce sproeiers door gedeeltelijke verstopping toch weer nie.: van het aanvankelijke sproei-patroon gaan afwijken. Een fotografisch beeld van het sproeisproei-patroon laat wel grote onderlinge individuels verschillen tussen de sproeiers zien. De ene sproeier geeft een verticale straal af met geringe breed-te, terwijl een andere een zeer wijd sproeibeeld vertoont. Nog weer andere sproeien in een schuine richting. Ondanks de verbeteringen die zijn aangebracht mag toch worden vastgesteld,dat de besproeiing nog niet

(10)

ideaal verloopt. Indien men er in zou slagen de sproeibanen zodanig te construeren, dat zij sproeien op een constante (geringe) hoogte boven het gewas, dus als het ware met het gewas mee 'groeien' zou dit de

interceptie-verliezen door winddrift aanzienlijk kunnen verkleinen. Een controle op eventuele verschillen tussen werkelijke en nominale

wa-tergiften is niet opnieuw verricht, omdat aan de regeninstallatie, op de plaatsing van de sproeiers na, niets gewijzigd is. Er is dan ook geen enkele reden om de betrouwbaarheid van de nominale watergiften meer dan anders te wantrouwen.

Bij het uittekenen van de vochtverloop-ourve uit de vochtbemon-steringsgegevens en de watergiften bleek, dat de aansluiting hier en daar nog wel eens vereffening behoefde. Aangezien evenwel de vochtbe-monstering op zichzelf op dezelfde wijze als tijdens de vorige proef heeft plaatsgevonden en daardoor dus al dezelfde onvolkomenheden als vorig jaar zullen aankleven, is een vereffening volkomen gerechtigd. Een uitspraak over de betrouwbaarheid van de gebruikelijke vochtbemon-stering zou gedaan kunnen worden na vergelijking van de resultaten met die van een gammastralen-apparatuur of een weegbare lysimeter zoals BLOEMEN die construeerde. Een dergelijke vergelijking staat zeker op het programma doch was dit seizoen niet uitvoerbaar, omdat de eerste niet be-schikbaar was en de tweede niet voor gebruik gereed.

DE RELATIE TUSSEN E , E EN VOCHTGEHALTE o r

Na de uitvoerige uiteenzetting in nota 504 van de theoretische achtergronden van bovengenoemde relatie heeft het geen zin deze nog-maals te belichten en mag daarvoor naar genoemde nota worden verwezen.

Op geheel identieke wijze als bij de proef van 1968 is uit het ver-zamelde materiaal de waarde van de constanten berekend uit de formule:

( S - ^ ) ( A 3 ) - B 0)

(zie hiervoor de Pig. 2A, 2B, 2C, 2D)

Aanvankelijk vertoonde diagram A een hellingshoek, die niet gelijk was aan 45 maar kleiner. Bij een nadere beschouwing bleken vooral de punten afkomstig van de natte veldjes hiervoor verantwoordelijk. Aange-komen was steeds, dat het verschil tussen twee (vereffende)

(11)

vochtbemon-steringen zonder meer als werkelijke verdamping zou mogen worden opge-vat. Bij de natte veldjes bleek, dat deze opvatting wellicht niet de juiste was, aangezien een vereffening bij volledige toekenning van ge-lijke waarde aan vochtbemonsteringsresultaten zowel als aan watergif-ten niet goed mogelijk was.

Een vereffening bleek evenwel veel beter te verlopen indien van de veronderstelling wordt uitgegaan dat het verschil tussen twee vocht-bemonsteringen niet alleen resulteerde in de werkelijke verdamping, maar dat hierbij ook inbegrepen was het water, dat naar de ondergrond was weggezakt. Deze interpretatie wordt plausibeler als men de over-maat water ziet, waarvan de natte veldjes werden voorzien teneinde het vochtgehalte op het gewenste niveau te krijgen.

Uit de gegevens» afkomstig van de tweede groeiperiode, die apart

bewerkt zijn, komen, aangezien de daaruit afkomstige gegevens het meest betrouwbaar waren de volgende waarden van de constants» van 4e laag 0 - !»0 cm naar voren.

A - 0.001.304 log A - - 2,8846

g « 0.56 log g « - 0,25

m - 3

Deze waarden wijken zeer weinig af van die, welke in 1968 met zo-mertarwe gevonden werden. Het enige verschil is, dat de thans gevonden waarden berusten op de onvermijdelijke aanname dat bij de natte

objec-ten water naar de ondergrond is verdwenen.

HOEVEEL WAIER IS WEGGEZAKT?

Gedurende de proef met zomertarwe in 1968 welke liep van + 20 april tot + 10 augustus is over deze gehele periode minimaal 91 en ma-ximaal 134 mm water gegeven. Het streven was toen ook meer gericht op het verkrijgen van een inzicht in de samenhang der van belang zijnde factoren bij uitdroging, terwijl dit jaar ook het verkrijgen van gege-vens van natte veldjes op het programma stond. De natste veldjes (2, 4, 21 en 23)ontvingen dit jaar tijdens âe eerste groeiperiode vrijwel geen

water, tijdens de tweede groeiperiode, toen de eigenlijke proef begon

(10 juni - 5 augustus) werd respectievelijk 389 en 328 mm water gege-ven. Dit is dus, ook gezien de kortere periode, een veelvoud van wat in 1968 is gegeven. In dit licht gezien is het niet verwonderlijk, dat

(12)

0 o C C K • T

r

~7 t~ X 0 o > O i O O <' < _J o cc Ui <

3

O _ o _ o _

r

o h Pi

O

o es

cr^

co f^-^x> m

<t-tO I I o 1 — i — \ — ! — r o o o o

(13)

in 1968 géén aanleiding was te veronderstellen, dat hoeveelheden water

van enige betekenis naar de ondergrond verdwenen waren, terwijl dit nu

juist wel het geval is. Deze ogenschijnlijke tegenstelling wordt

name-lijk ondersteund door de volgende cijfers:

1969 1969 1968 n r v e l d j e 2 en 4 21 en 23 n a t s t e o b j e c t w a t e r g i f t 389 mm 528 mm 134 mm weggezakt 246 mm 184 mm 0 mm

I

r 1 43 mm 144 mm 1^4 mm t i j d s d u u r 55 dagen 55 dagen 110 dagen

&*% ! f

25,4

23,6

14,5

Hieruit blijkt, dat wanneer 134 mm water in ruim 3 maanden bij

gemiddeld 14$ vocht kan verdampen ongeveer evenveel water in de helft

van die tijd kan verdampen uit hetzelfde profiel als dat 10 vol

%

meer\

vocht bevat. Het is gebleken dat de grond op Sinderhoeve nu eenmaal • ~

niet méér vocht kan vasthouden dan + 26 vol

%.

Wordt er meer gegeven, j.-*

dan vloeit het overtollige snel naar de ondergrond af. Hiervoor zijn '•'

enkele extra vochtbemonsteringen in oktober verricht in een periode dat

' • ' • • • * •

de grond in een vochttoestand verkeerde, die men met veldcapaciteit

ka-•#' ' " ' •'

rakteriseert en waarin om de 2 a 4 dagen 10 mm water gegeven werd. Het

.

,

"

.

vochtverloop was als volgt:

vochtinhoud in mm datum watergift

in mm

13 oktober

14 oktober 10

v

^

15 oktober na 24 uur

16 oktober na 45 uur *

**

16 oktober 10 - W * - &

16 oktober na 4 uur jÇ

12 oktober na 21 uur

20 oktober 10

20 oktober na 1-g- uur

20 oktober na 7 uur

4 november

Indien uit deze gegevens het vochtverloop wordt geschetst, zoals -*.*

dat in fig. 3 is geschied, waarbij de werkelijke verdamping gevonden is >' *•-,

door de gemeten open water verdamping met g (= 0,56) te

vermenigvuldi-gen, dan kan uit deze figuur worden afgeleid

',

dat de volgende hoeveel- >

13

laag nr 9 104,8 111,6 109,6 105,4 100,2 114,0 111,4 100,6 0-40 n r 11 105,2 107,0 104,6 106,4 100,0 117,6 111,8 100,2

(14)

heden w a t e r n a a r de ondergrond verdwenen moeten z i j n : t u s s e n îk o k t o b e r 12.00 uur en 16 o k t o b e r 12.00 uur 8,2 mm t u s s e n 16 o k t o b e r 12.00 uur en 20 o k t o b e r 10.00 uur 7,8 mm na 20 o k t o b e r 10.00 uur en k november 5»5 mm E i g e n l i j k z i j n voor d e r g e l i j k e m i n u t i e u z e n a v o r s i n g e n de g e b r u i k t e v e l d b e m o n s t e r i n g s r e s u l t a t e n t e grof, h e t g e e n d u i d e l i j k u i t de f i g u u r b l i j k t . Men kan dan ook n i e t met z e k e r h e i d c o n c l u d e r e n , dat h e t v o c h t -g e h a l t e vol-gens de -g e s c h e t s t e l i j n e n h e e f t af-genomen. Wel h e e f t h e t e r a l l e s c h i j n van dat deze proefvakken, d i e l a n g e r dan een maand door r e g e l m a t i g e g i f t e n van g e l i j k e hoeveelheden water op e e n z e l f d e v o c h t n i -veau g e t r a c h t z i j n t e houden, een h o o g s t e v o c h t n i v e a u van + 111| mm

( d . w . z . 2 8 , 5 v o l . %) n i e t o v e r s c h r i j d e n en dan v r i j s n e l t e r u g v a l l e n op een v o c h t n i v e a u van + 10U mm ( d . w . z . 26 v o l . %). V a s t s t a a t wel dat d i t v o c h t v e r l i e s n i e t u i t de w e r k e l i j k e verdamping v e r k l a a r d kan worden. V r i j e x a c t kan ook berekend worden, h o e v e e l w a t e r u i t e i n d e l i j k n a a r de ondergrond i s weggezakt, h e t g e e n h i e r o n d e r dan ook z a l g e s c h i e d e n .

De gegevens l a t e n evenwel n i e t t o e een c o n c l u s i e t e t r e k k e n omtrent de s n e l h e i d waarmee h e t w a t e r i s weggezakt. Als de d o o r l a t e n d h e i d s g e g e vens t e h u l p worden geroepen, dan v a l t t e berekenen dat b i j een d o o r l a -t e n d h e i d van de v e r z a d i g d e grond van 0,80 m/e-tm. en b i j gebruikmaking van de formule: WYCKOFF en BODSET ( z i e n o t a ^55 b l z . 21)

l o g ( f ^ ) = 3 , 5 T ( l o g v - l o g P)

Kc (= de doorlatendheid bij een vochtgehalte van + 27 vol. %), zou moeten badragen 0,11 m/etm. Per uur zou den 5 mm water naar de ondergrond kunnen verdwijnen, hetgeen inhoudt, dat de geschetste vochtbelooplijnen in fig. ; aanvankelijk een zeer veel steiler beloop zouden kunnen vertonen. Uit de vereffende vochtbelooplijnen kan wel worden nagegaan hoeveel water bij verschillende giften naar de ondergrond is verdwenen. Dit is in het vol-gende overzichtje weergegeven:

2e snede

gemiddeld , , " weggezakt naar effectieve

veldje nr ° . , .... totale , A , . .-,

vochtgehalte , . „, de ondergrond wat er gift

B watergift 2 en k 23,5 390 mm 231 mm 159 mm 21 en 23 23,7 338 mm ïdk mm 15^ mm 22 en 2U 21,6 272 mm 127 mm 1-^5 mm 26 en 28 16,6 221 mm 91 mm 130 mm 25 en 27 20,0 219 mm 79 mm 1^0 mm 5 en 7 18,3 20U mm 91 mm 113 mm 29 en 31 15,7 193 mm 89 mm 10U mm lb.

(15)

v e l d j e 30 en 8 en 10 en 6 en 1U en 17 en 1 en nr 32 11 12 8 13 19 3 gemiddeld v o c h t g e h a l t e i n v o l . % 12,6 12,5 11, h 9 , 7 11,!+ 8,7 9 , 5 2e snede t o t a l e w a t e r g i f t 177 mm 139 mm 9!+ mm 82 mm 6k mm 53 mm 35 mm weggezakt n a a r e f f e c t i e v e de ondergrond w a t e r g i f t 63

he

15 21

5

k

0 mm mm TTITW mm mm mm mm 1 1 1 + 93 79 61 59 k9 mm mm mm mm mm THTTI 35 mm Als de gegeven hoeveelheden tegen de weggezakte hoeveelheden

water uitgezet worden (zie fig. k) dan kan uit het gevonden verband de volgende conclusie worden getrokken:

vocht gegeven = 70 mm + 1,^7 vocht weggezakt (2)

Dit houdt in dat in de gegeven periode en bij de gegeven vocht-gehalte 70 mm vocht door de bouwvoor wordt vastgehouden, maar dat van elke watergift daarboven .+2/3 deel naar de ondergrond verdwijnt. Aangezien dit samenhangt met het gemiddelde vochtgehalte, dat door deze watergiften in genoemde periode wordt bereikt, is het mogelijk vast te stellen welke watergift bij elk vochtgehalte gegeven kan wor-den zonder dat er water ongebruikt wegzakt.

Indien gegeven vocht in mm = A genoemd wordt en het weggezakt vocht in mm = P, terwijl het vochtgehalte laag 0 - kO mm = V wordt gesteld, dan was reeds gevonden:

A = 70 + 1,U7 P (2A)

Door de vochtgehalten in mm langs de gevonden lijn in fig. k

uit te zetten, kan verder gevonden worden:

P = 3,MV - kO) (3)

en tenslotte als nog Z wordt geïntroduceerd als de hoeveelheid vocht in mm, die wel door de laag 0 - Uo wordt vastgehouden, dan volgt

tenslotte nog:

1,6 V + 76 = Z (k)

Al deze berekeningen zijn empirisch gevonden, door de verschillen-de factoren tegen elkaar uit te zetten. Omdat hier waarverschillen-den zijn

ge-bruikt zoals die in het veld zijn gemeten, zit de invloed van de ver-damping hierin reeds verborgen.

Hieruit kan binnen tamelijk enge grenzen worden vastgesteld hoe-¥êèl veeht totaal in een groeiperiode gegeven kan worden,zonder dat er

(16)

LU Q r 2 ti 'Il > ^> Q a: ai > U) o X It ÇL Q 2 O or ÖC LU a 2 O C i < < 2. m L'J y lu Q 2 LU a

a

'5

< N tu V) va

3

VI ÜJ Q SU 2 \A ÜJ Û 1 O o CS .. . . j . O

5

(17)

vocht naar de ondergrond wegzakt, teneinde een bepaald vochtgehalte tè handhaven. Zo zal men kunnen volstaan met een totale gift van 70 mm

als men een vochtgehalte van 10 vol % wil handhaven, met een gift van 102 mm voor 15 vol %, 1^4 mm voor 20 vol %, enz. Dit is gebaseerd op

een groeiperiode van ongeveer 7 weken, zodat men de dagelijks te geven hoeveelheden kan verkrijgen door de gevonden waarden door 50 te delen.

Het lijkt juist deze berekeningswijze te volgen, wanneer men weten wil hoeveel water men ter handhaving van een bepaald vochtgehalte zon-der verlies over een zekere periode in totaal moet geven en niet te ge-bruiken voor berekening van de dagelijks te doseren hoeveelheden. Wat men namelijk berekent en doseert is niet anders dan de gemiddelde wer-kelijke verdamping. Wanneer evenwel door aanhoudende droogte b.v. de werkelijke verdamping groter is dan de gemiddelde, zakt bij deze gemid-delde dosering het vochtgehalte beneden het aanvaardbare. Deze bereke-ning geeft dus geen uitsluitsel over de verdeling van de te geven tota-le waterhoeveelheden. Daarvoor dient men de dagelijkse open water aftota-le- afle-zingen te raadplegen.

BIJGROEI EN DROGE STOP PRODUKTE

Ket constateren van een samenhang tussen bijgroei en watergift (beschikbaar water) heeft op nagenoeg dezelfde wijze als vorig jaar plaatsgevonden. Door de periodieke oogsten uit te voeren door stroken van de proefveldjes in hun geheel te maaien werd evenwel de subjectieve invloed van de irions te rname, die in 1968 tot uiting kwam in de keuze van de gewasmonsterplek, geheel ondervangen. Voorlopig zijn alleen de re-sultaten van de 2e snede, als zijnde de meest betrouwbare, in de bewer-king opgenomen.

Een eerste oriëntatie door middel van het uitzetten van de totale hoeveelheden gegeven water tegen de eindoogst weergegeven in kg droge

stof per ha geeft reeds een hoopgevend resultaat (zie Pig. 5), al moet hierbij wel in het oog worden gehouden dat de groeitijden van alle veld-jes niet even groot zijn geweest. Zeer duidelijk wordt dit geïllustreerd door een vergelijking van de droogste veldjes. De langste groeitijd hebben gehad de veldjes 1 en 5. Tien dagen korter hebben de veldjes 14 en 16 kunnen groeien, 17 en 19 hebben 14 dagen korter gegroeid en 18

(18)

en 20. 20 dagen korter. Een beeld, gecorrigeerd op het verschil in groeitijden zou wellicht een nog duidelijker verband te zien geven. Bij het bewerken van de afzonderlijke oogstgegevens kwam evenwel tevens de noodzaak van vereffening naar voren. De droge stof percen-tages vertoonden deze noodzaak lang niet zo sterk als de opbrengst-cijfers droge stof, welke weliswaar in grote trekken een duidelijk verband met de watergiften vertoonden, zoals fig. 5 laat zien, maar in details nog wel eens verschillen zowel in chronologische zin, dus bij vergelijking van de strookresultaten onderling, als in hydrologi-sche zin, dus bij vergelijking van zelfde strookresultaten bij ver-schillend waterregiem. De verklaring is niet steeds duidelijk aanwijs-baar, maar is waarschijnlijk inhaerent aan de gebezigde manier van oogstbepaling. Het met de zeis maaien van de proefstroken blijkt een oogstbepaling welke een vrij ruime speling in de resultaten in zich houdt.

De stoppelhoogte kan verschillen, bij het bijeen harken van het ge-maaide gras kunnen verliezen optreden, enz. Deze praktische onzekerhe-den maken een vereffening van het materiaal wenselijk, hetgeen dan ook geschied is. Aangezien de bijgroei wordt uitgedrukt in kg droge stof per ha zowel als in kg oogst per veldje of in droge stof percentages heeft een verantwoording van de vereffeningsresultaten in alle drie uitdrukkingswijzen plaats.

Door de vereffende groeicurven, voor zover deze aanvangen op een datum later dan 10 juni, te verschuiven naar deze datum en het beloop tot 5 augustus te extrapoleren zijn de groeicurven tevens gecorrigeerd op het verschil in groeitijd. De aldus verkregen en vereffende op-brengsten droge stof zijn nogmaals tegen de totale watergiften

uitge-zet in fig. 5A, waarbij een nauw verband bleek. In dezelfde figuur is

ondergebracht het verband tussen genoemde totaalopbrengsten droge stof en de totale hoeveelheid water, die n i e t in de ondergrond is weg-gezakt en dus ter beschikking van het gewas bleef, hetgeen een reëlere uitdrukkingswijze leek dan de totale watergift zonder meer.

De verantwoordingen van de vereffeningen heeft plaatsgehad in de fig. 5B en 5C, waarin steeds de analyseresultaten zijn uitgezet tegen de vereffende waarden van respectievelijk het percentage droge stof, de netto oogst per strook en de droge stof opbrengst per ha. Deze figu-ren zijn verkregen, door in bovengenoemde figufigu-ren, waarin de analyses tegen de tijd zijn uitgezet, de analyses zowel als de vereffende waar-den af te lezen en tegen elkaar uit te zetten. In het algemeen kan

(19)

MOO 3 oo -2 o e loo -TOTALE UMTERSlFT 2 ' SWEDE IN MM. —; r— tooo 2ooö

TIG 5

DROGC STOF OPSRC-N6S.T

!

Aoöa 3000 óooo 7öoo

T O T A L E W A T C - ( J 6 l-FT HOo '500 T I G 5 A - i — loco TOTAL'? loo eTfEcneve WATERGlFT 156 loo Sc.

JOÖö 4oûO 5ooo 6oOO 7 0 0 O â o o o

KG/ T O T A L E DR06E 5TOT CPÔRE/J&5T" i ^ S W É P û ' irt V H A

(20)

°/o OßOGE 5TOF ANALYSE'

IG

5 B

4 6 -M O r 3S-JOh 2 ór IS t a wei. 17, id1, 19 ew 2o

ö/o DROGt e>TO V E R E F F E N D 10 15 0 ! 0 t5 O 16 15 Û \o IS

T\6 5C

T O T A L E oP&RErOcsr D R O G E 5T0F IK if G / H A 2 E SJÜEPE ANALysg —*• N R S 17. KP. i g ev, 2 o 6oo< Sûoo 4 0 o o 3 o o o 2 . 0 0 0 I -1 O o o

i-» /

» X / ' X

r

</ o/fa i / 3

i

0 / Ü y 0 / 0 / / rî;8 0-*— 0 . •9/ K /

. /

a/ 4

ft

\0Qo 2oaa 100 o 2 0 0 0 [ c o o a 0 0 0 o !OÖO 2000

(21)

EFFECTIEVE' WATER6IFr IN NM. isg -130 HA 10A 9* 79 61 4g 3 5 So STROOK

"FIG

5 D

. STROOK -f o « 2. X » 3 * . 4-2« SNEDE j % DROSe 5TO-F lo I5 20 25 3 0 J? Mo 159 I54 WS WO ISO HA it> I04 79 61 5 9 3 5 »o 2 9 E f F ^ T i e v C WATERCffT »-!KI MM., 2 « 5MÊOÊ ^ «5

u

r!6 5

METTO OOÖ5T INi K o . PEK STfi'OOU' vein 4 w *

d> IO 12 ^

_ J L _ _ 1

(22)

gesteld worden, dat de vereffening de algemene tendens van de lijnen niet heeft aangetast, vooral, wanneer de resultaten van develdjes 17,

18, 19 en 20, die onverklaarbare afwijkingen vertonen en daarom afzon-derlijk zijn aangegeven, niet meegerekend worden. In de fig. 5E> en 5E tenslotte is nog aangegeven, welke vereffende waarden gebruikt zijn voor het percentage droge stof en de netto oogst bij de verschillende objectieve watergiften.

Aangezien elk punt afkomstig is van een proefveldje waarop een bepaalde watergift is toegepast kan op eenvoudige wijze de vereffende waarden uit de fig. 5B en 5C uitgezet worden tegen de bijbehorende

effectieve watergift.

Tenslotte is de droge stof opbrengst uitgezet tegen de tijd bij groepen van nagenoeg gelijke hoeveelheid gegeven effectief water. Het verband blijkt vrijwel rechtlijnig te zijn als de log van de droge

stof opbrengst in kg/ha werd uitgezet tegen de log van de tijd uitge-drukt in dagen, gerekend vanaf het moment van de oogst van de 1e strook, (zie fig. 6).

Wat nu te doen staat, is te onderzoeken of er een samenhang te con-stateren is tussen de droge stof, de bijgroei en de verdamping, in wel-ke vorm dan ook.

Het probleem kan op twee manieren worden benaderd:

1. kan worden uitgegaan van de perioden, waarin verdamping ongestoord heeft kunnen plaatsvinden, doch waarin geen beregening heeft plaats-gevonden. Door deze verdampingen in verband te brengen met de droge stof bijgroei gedurende diezelfde perioden, kan een eventuele samen-hang worden nagegaan;

2. kan worden uitgegaan van de bijgroei, welke over vaste perioden van bijvoorbeeld 5 dagen afgelezen kan worden uit fig. 6. Door de bij

deze 5-daagse perioden behorende verdamping hiermee in verband te brengen, kan eveneens een inzicht in de samenhang worden verkregen.

De resultaten van de onder 2 genoemde berekeningsmethoden zijn samengevat in de tabel in fig. 7» waarin de werkelijke verdamping van 5-daagse perioden zijn samengebracht met de gemiddelde bijgroei in de-zelfde periode, uitgedrukt in kg/ha/dag. Voor verdamping zowel als voor bijgroei zijn vereffende waarden gebruikt, terwijl bovendien voor de verdamping correcties zijn aangebracht op het begin van de groeiperio-den door de verdampingscurven tot eenzelfde begindatum ineen te schuiven.

(23)

m06B STOF OPôtfÉMSST T I G 6

3 #4

M e m STRöoCC L o c (4- <d<3^«*9 L O Ó 2d> d«ïg*w L o a UO. d o g « * ?

i

3

T!3 D

(24)

h-Lu Q LU

-z

«I ^ 0 0 M3 KJ i s < 5 MD • o o vp sT <s o \ 0 ' t M3 0 es d L3 "at O O

i

s « vs C S CS c «I tn CS cS SS o In

Ti

ê

o-.

1

ON cs O \ 0 CO sr « O

5

^0 -3-LU r> Q _ t > O 2

?

1

-3

0

o

>* f0

?

^5

in ON -4 In •0 0 sT> CS u. o. lu

s

Di Ui a

a

r i tu UJ • O Û : Q \ LU < Üt LU ir> •2. h a 2 : cS L LU > tli ^ Ê —î LU -. LU LU < Q n vu sT* <^ — P^ f»» CN »O vT* ÜJ Sî "£ **> so 0 .G S" S ^2 2 ^ N s o f-- «o a*» (— pj s r i V? p- «5 O j j - | ^ s o - ^ "^ en - ( ? s ) - o ^ v> tó 2 N «0 i S? ,. in «Ji ») <r <fe « s e u %û O s o y <% \ 5 sr> rt , ^ ^ N S V\ «0 sj-, !£ 3 2 2. *o *r*vT Is-' cf» «ö «*> ;r S ^ S.

0

^ s l ^ S l

< = t > -:Q c ç>q - . < 3 ^ p . f ) <*j m cj> Lfl ^ <<j V? S. tt>U>Cfcfcscjr^rO«M S Q SQ >îj ^ i i j ^ "^ !£i n £? r*~ <T rt to ' ö t/i K H ^ <D ^ vT* • T 2 S in fl M -! 3 N < 3 f > f À s û ^ K . s d in n « Cfe O \T» N s A so e© — l > < r <y -Cf ^ K) i^" ir> ^0 s . N «y <^ s o

^Q' NO Lft" «JTl « ^ te s f N' <T> *0' r i Ki « <f 4 -2 Is» <T o c^ — — • ^ N '-il s î f i iO < j (0 Is % ; » ci rt « r i »j s î >ï rt ~ -sr <r <r T <T 'fi LÓ CA l< u> vn <j-" r i ri <r t^ | 1 1 1 1 1 . ! »o S 3 rt r i NO « "? 0 (A " 0 vu rv n 0 es «S cy. O •cr <r =t> =0 <rS tri «s 2 o »4 Q vri VA «"S rt vo • S ni CJN o 'si tri 0 in •3-t2 so so sT çrs so VA O «te •y su r* ^% t"

^2

os - 3 " >s> O <J* "=0 <^3 vo m Ô LO IL

ß

0 LU 10 o Q: Q 2 < > ÙJ O Eu sO 3 2 h ! O 2 ex r <-o Cf LU > UJ ^ C -4 Ü4 ^S o: LU > 2 <r ^> L-X sJ N Ci lu > Ui o tu 2 vf> » IN

S

LU a <L Lu CY o UJ <0 Ci o cc Lu CL LU vn LO

«c

< u 1 LD LU

a.

(25)

Z ÜJ V> t I.A t O O I In CS O 0 ««0 in

o

OD

CD

A ïï c

(26)

Uit de tabel in fig. 7 zowel als uit de gegevens, welke volgens de hierboven onder 1 geschetste methode kunnen worden bijeengebracht, is dan verband tussen verdamping en bij groei geconstateerd, dat zich mani-festeert volgens fig. 8.

Uit deze figuur blijkt duidelijk de samenhang tussen bij groei en werkelijke verdamping, die bij de geringere waarden van de verdamping lineair is, terwijl bij de hogere waarden van de verdamping de poten-tiële bijgroei bepalend wordt voor de feitelijke bijgroei. Tevens blijkt uit de figuur, dat ook het groeistadium nog enige invloed uitoefent op de bij groei.

Indien uitgegaan wordt van de gemiddelde bijgroeicurve over de gehele tweede snede, dan kan afgelezen worden, dat:

1. de bijgroei gelijk is aa a x Er tot Er = + 2 mm/dag, waarbij de waar-de van a = 50;

2. de feitelijke bijgroei gelijk is aan de potentiële bij een waarde van +100 kg/ha/dag droge stof, hetgeen eveneens bereikt wordt bij een wer-kelijke verdamping van bijna 2 mm/dag.

Offidat de afhankelijkheid van de werkelijke verdamping van de factoren vocht en open waterverdamping via de 'formule:

, Er » /, Er\ „

(

S - io

0 (A

-

vJ -

B

bekend i s , i s h e t m o g e l i j k h e t verband t u s s e n de b i j g r o e i e n e r z i j d s en de vaafiafcelen vocht en verdamping a n d e r z i j d s aan t e geven.

I n d i e n men i n b o v e n s t a a n d e algemene formule voor Er de waarde 0,002 b i n v u l t (immers b = 50 Er) en voor m, g en A de waarden, welke b i j de

g r a f i s c h e bewerking gevonden z i j n , i s h e t m o g e l i j k de samenhang aan t e geven t u s s e n open waterverdamping E , h e t v o c h t g e h a l t e V en de droge s t o f b i j g r o e i b . Het r e s u l t a a t van deze bewerking i s weergegeven i n f i g . 9> De b e t r e k k i n g t u s s e n E en b b l i j k t l i n e a i r t e z i j n . Het v o c h t g e h a l t e d a a r

-o

entegen heeft geen directe invloed op de bijgroei van de droge stof. Hoe hoog evenwel de verdamping ook oploopt, de bijgroei zal, mogelijk als gevolg van de licht onderschepping door de glaskap, een gemiddelde waarde van +_1Ö0 kg/ha/dag niet kunnen overschrijden. Op grond van fig. 8 zal

hoogsten aan deze beperking een wat gedetailleerder aanzien kunnen worden gegeven door nog de factor: groeistadium toe te voegen.

(27)

o>

e>

^ 'O «~ cv I

o

-^ Q <¥ O) \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ i » i i i i \ LU Ui L'.J O

O

o

eg

o

O

o

es

(28)

RESULTATEN UIT DE > SNEDE

Zoals reeds eerder aangeduid zijn de resultaten van de derde snede afzonderlijk bewerkt, omdat deze resultaten misschien met enige reser-ve moeten worden beschouwd. De reden daarvan is:

1. Door de regoureuze omschakeling van het waterregiem (van nat naar droog en omgekeerd) zullen de veldjes, vooral bij extreme vochtwis-selingen langere tijd nodig hebben om het gewenste vochtpeil te be-reiken, waardoor vooral de periodieke oogst aanvankelijk nog wel eens zou kunnen afwijken van de verwachte.

2. Door oogstschade bij de eindoogst van de 2e snede was vooral onder de vierde kap (veldje 25 tot en met 32) schade ontstaan, die die correctie van de periodieke oogsten van de Je snede tot het niveau van het oorspronkelijke proefveld noodzakelijk maakte. 3. Enkele van de laatst geoogste 4e stroken van de 2e snede hadden

ge-legenheid gekregen zaad te vormen. De opslag van dit zaad zou van de opbrengsten in de Je periode een vertekend beeld kunnen geven.

Een bewerking van de hydrologische gegevens heeft op dezelfde wij-ze plaats gehad als bij de resultaten van de tweede groeiperiode ten-einde de waarde van de constante uit de formule (g - =—) (A - —) = B

Eo' ^ Vnr te leren kennen. Hieronder volgt de opgave van de gevonden waarden,

waarbij ter vergelijking die van de tweede snede nogmaals zijn gegeven, (zie ook Pig. 10A en 10B)

m log g S log A A

De spreiding van de punten was zoals, concluderend uit de hier-boven genoemde overwegingen, te verwachten was iets groter dan bij de bewerking van de resultaten van de 2e snede, doch nog zo gering, dat het niet nodig werd geacht de diagrammen .C en D eveneens te maken. Wel kan worden vastgesteld, dat er een grote overeenstemming is in de ge-vonden waarden van de constanten, berekend uit de onafhankelijke bewer-kingen van de resultaten uit beide groeiperioden.

28 2e snede

3

- 0,25 0,56 - 2,8846 0,001304 Je snede

3

- 0,31 0,49 - 2,8690 0,001352

(29)

Ui Ui O #

T

< csr

o

<

P

o

0

H-r ~ i Ui VS O UI T> O ÜZJ + LU O o -*• - 2 ii o SO EO ! V <C O l i l \ O > o tr> vo _ U ) . _'•* .. _ « " ö b o o o csf o » « o. i -4-O l In ö i «vD O Ui Q lu

z

* «o

s:

< Cf < < O co

(30)

Hieronder volgt een overzicht van de totale en de effectieve

wa-tergiften, benevens van de weggezakte hoeveelheden water gedurende de

5e snede;

nr veldje totale water- weggezakte effectieve water- gem, vol

%

gift in mm hoeveelheid gift in IBB vocht

met zonder in mm met zonder

aanloopperiode met zonder aanloopperiode

aanloopperiode

9 en 11 293 188 155 152 158 56 27,0

2 en 4 254 254 162 162 80 80 26,0

10 en 12 188 111 55 51 135 80 24,0

13 wn 15 168 96 48 27 120 69 22,0

17 en 19 146 86 45 27 101 59 19,2

18 en 20 151 86 55 23 98 65 16,5

5 en 7 128 128

36 36

92 92 20,0

14 en 16 158 76 31 24 107 52 20,2

6 en 8 68 68 2 2 66 66 12,5

1 en 3 43 43 7 7 56 56 9,0

21 en 25 58 28 0 0 58 28 15,0

22 en 24 25 18 0 0 25 18 12,5

25 en 27 15 15 0 0 15 15 11,0

26 en 28 15 13 0 0 15 15 10,0

29 en 51 15 15 0 0 15 15 9,0

50 en 52 15 15 0 0 15 15 8,8

De 2e rij cijfers in de drie eerste kolommen geeft de hoeveelheden

water weer, indien de aanloopperiode welke nodig is om de veldjes op het

vereiste vochtniveau te brengen niet is meegerekend (zie Pig. 10 en 10A).

Indien de aanloopperiode buiten beschouwing wordt gelaten, kan het ge- "

vonden verband beschreven worden als:

A = 70 + 1,05 P (zie Pig. 11) (7)

waarbij de betekenis van A en P dezelfde is als bij de

dienovereenkom-stige berekening van de tweede groeiperiode (zie ook Fig. 4). Door op

dezelfde wijze als in Pig. 4 voor de 2e snede het vochtgehalte langs de

gevonden lijn uit te zetten en te vereffenen kon empirisch het volgende

verband worden gevonden:

P = (V - 12)

1

'

9

(8)

log P = 1,9 log (V - 12) (8a)

50

(31)

P : HOE VEELWEID W A T « ! « « « . WELK0 GEPÜREWOtr PP S« 5»»«?£>lr MAAR 0 6 O*»pe«<J«0W0 IS " / ido 160 t4o ieo foo ft> 6 0 4o 2o n - WeöÖÊ2AkCT » K 1

ƒ

/ * *

A i

^ * ö -i *i' f

* /

ƒ /

Ui

/

/ /

TIG

1 *

f2i-f

/

/

• * * / / / ƒ m A , IM *_ _ M*r AAMU50 -X J f l k l D ! ?

-ZO-* , VOL % V/OCHT

T o TALC u / A r s * 6 i F r MN. CeoURE-WDF DB 1 0 0 i o c 3 0 0 I S 0 155 \XO -! S7 -1« 1 § # ét -5»* 1 * WATB«<riFt IM N r t . 3 ' SWEOÊ O ö ' " é> m * , / Of i < n i

EERST DROOG, 0A/O WAT

"FIG

Ï2

2 «««

3

4-WETTÖ COAST Ie STROOK /A> «CS.

(32)

waarbij V nu het vochtgehalte van de laag 0-40 cm in vol % voorstelt. Ö»dat A = P + Z (waarbij Z weer de effectieve watergift voorstelt) kan door substitutie van (7) en (8) in deze formule tenslotte gevonden worden:

Z = 70 + 1,0}(V-12)1'9 -~ (9)

waarbij Z evenals in (4) de effectieve watergift voorstelt in ram. Uit Pig» 10 kan tevens worden afgelezen, dat het vochtgehalte, waar bene-den geen water meer wegzakt bij een totale watergif ti§iptn ,70 ram gedu-rende de J>e snede ^ongeveer 12 vol % bedraagt. Gedurende de 2e snede was dit 10 vol Jl»1 zoals uit Pig. 4 af te lezen valt*, Pafeook bij de

bijgroei de door de omschakeling van het waterregiem veroorzaakte aan-loopperiode afwijkingen kan veroorzaken, wordt aangetoond in Pig. 12. Daarin zijn van de" eerste periodieke oogst (eerste ströok)v&ewèito

oogstresultaten;'uitgezet tegen de effectieve watergift. Als door de punten welke afkomstig zijn van de veldjes, waarvan de behandeling niet gewijzigd is (1 tot en met 8 ) , een gemiddelde lijn wordt

getrok-ken dan blijkt uit"een kleine horizontale verschuiving van de punten boven de lijn ten opzichte van die onder de lijn, dat de veldjes die nu 'nat' zijn geworden door de 'droge' voorgeschiedenis zijn achter-gebleven, terwijl de veldjes, die nu 'droog' staan door het nog aan-wezige water van de 'natte' periode een geflatteerde eerste periodieke oogst hebben.

Als direct gevolg van dit verschijnsel kan de te volgen handel-wijze nu tweeledig zijn:

1. De vereffening van de bijgroeigegevens, zoals die ook bij de gege-vens van de 2e snede heeft plaats gehad, kan plaatsvinden zonder inachtneming van de zojuist beschreven verschillen tijdens de

'aanloopperiode'.

2. De gegevens worden vereffend met inachtneming van de beschreven afwijkingen tijdens de 'aanloopperiode'.

Tot het laatste is overgegaan en in de figuren 1J5A, 13B en 13C is een verantwoording gegeven van de doorgevoerde vereffening, die op zichzelf toch niet een bepaald ongunstiger beeld geeft dan de over-eenkomstige figuren uit de 2e snede.

In verband met de optredende verschillen in hydrologische voor-geschiedenis lijkt het dienstig het voorhanden zijnde cijfermateriaal afkomstig van de Je snede op te splitsen in drie delen:

(33)

iSo • léo Co 12 o 100 So 60 4 o 2 o 6U6COC1 P«o«g sr«»^ I « K6/KA/ DAS F16 J5A 3 « S N E D E . ' 7 ,

•X 7

/y£r~ î — , • < '

rv

VELOMES 1 Hm 8 3EMNDELIN6 ON6ÊWJ2IG0 HA m -s6 pAcroi • • i o - ut » IS - »O - T - i * , 1 _ ^ , , 1 , 1 1 1 1 ,— I 1 3 4 S 6 7 s 9 10 H <t Er / S DA«£N 8USR6SI oso6f r r o r 1*1 K S / H A / O A O 200 lipo i6o Ac l2o 100 <&> « o 4 e 2 o / / / -/ -/ " TiG I5Ê 5e 5IV6DE * « Jl~ ^ t TT" » A " ' » » A * » t V E L Û O É A ^ g f i n 10 "DROGE VOÖ^PtRlOPi? «A 4Ç - SÉ OA«tt) 3 S - * S • » Ü.O - J ? » — « 0 - 2 0 2 3 * 5 ^ 7 9 9 to tf S M ËTFÔÂtfëM 14« <fo l e S'JMoEI D«04t- 4To<= IAI K « / H * / D A O . 5ff 5WÊ0E -•y /

ne

isc VEi.raes ^ i V ™ « MATTE VOOCPERIODE «A IS - JS PAÏEW • C - Iff « SS-Se 1 2 3 4 5 6r~ 1 r 1 r 1 1 — 1 7 tf 9 '» 11 .2 » E r / ï D A S É A ;

(34)

1 . De veldjes 1 t/m 8, die dezelfde behandeling hebben ondergaan als tijdens de 2e snede en waar in de bijgroei tijdens de 3e snede dus geen afwijking ten opzichte van die tijdens de 2e snede te ver*fftöh-ten zou .zijn, indien het waterregiem alleen bepalend voor de groot-te van de bijgroei zou zijn geweest.

2, De veldjes 9 t/m 20, die een 'droge' voorgeschiedenis hadden. 3. De veldjes 21 t/m 32 die een 'natte' voorgeschiedenis hadden. Er

zijn evenwel ook nog andere faktoren in het spel, die mede bepalend zijn voor de grootte van de bijgroei:

A. In Pig. 14 is het verloop van de open water verdamping tijdens de 2e en 3© snede uitgezet. Duidelijk is te zien, dat tijdens de Je snede en vooral in september een aanzienlijk lagere open

wa-ter verdamping is opgetreden dan tijdens de 2e snede. B. De potentiële bijgroei neemt bij elke volgende snede af.

Dit maakt op zichzelf een vergelijking met de bijgroei van de 2e snede reeds problematisch. In de Figuren 15A, 15B en 15C is de samen-hang tussen werkelijke verdamping en bijgroei zo goed mogelijk aange-geven. Deze figuren zijn vergelijkbaar met de identieke Pig. 8 uit de 2e snede. Een vergelijking van deze figuur met Pig. 15A toont duide-lijk, dat tijdens de Je snede het niveau van de bijgroei in de over-eenkomstige perioden van de 2e snede niet wordt bereikt. Dat dit het geval is bij de veldjes, die een ongewijzigde behandeling ondergingen, ondersteunt de veronderstelling, dat de oorzaak van de produktie-af-name gelegen is in de afnemende groeikraeht en in de lagere open water verdamping tijdens de Je snede.

In Pig. 15B is duidelijk af te lezen, dat door de 'droge' voor-geschiedenis de bijgroei aanzienlijk trager op gang komt dan bij de veldjes, waar de behandeling ongewijzigd bleef (vergelijk de bijgroei-niveaus van de lijnen voor 0-15 respectievelijk 0-20 dagen en 15-30 respectievelijk 20-25 dagen). Na J50 dagen is evenwel de achterstand al ingehaald en na 6 weken vertonen de 'natte' veldjes een aanzienlijk grotere bijgroei dan tijdens de 2e snede, hetgeen ongetwijfeld verband houdt met de veel grotere effectieve watergift. Het omgekeerde heeft plaats in Fig. 15C. Door de nawerking van de voorafgaande hoge water-giften is de bijgroei tot 35 dagen nog groeiend, maar bovendien hoger dan in de Fig. 15A en 15B, doch daarna neemt de bijgroei zeer sterk af.

(35)

E0 to «»>•»/«»••>.

T=I6 1 4 M Ê T B E L O O P VAtJ DE Of»CN WATER V1FRDA*4PIN<5

m

Tl

il

i

nr

Jl

r

F

1

n

H

Jl

M

tr

^

11

4r v

1 ' i 1 i 1 1 \ i T i 1 « 'i « 1 r 1 i « 1 1 1 f 1 -5 m i f I » ff M -5 K « M « 3 M I 14 1} U I f > * H I« U tf 3 3UWI UWLI A Ü « . 5£Pr.

STO? /M K1« / H A / M G

•FI6 IÓ

VG4-03E q^m 20

I „ DR 06E ' VOO*S ESCWIEPglUIS

vfLODe r f t * d> SPHAMOEUMS OW«ffW'J2»CO

vf e une It '

-

U»sa

WATTE' VOörtSESC-HIHDEWlS o — — i r- 1 r i r 1 1 1 1 r 5 <0 15 2o 2 y 3o 3 5 ko 4 5 SO 55" D * S £ ^

(36)

JS so 25 to IS 10 5 % fi«06e STOF p | g AlMlVSf 13 A / / / ft «4 * S A M / / A * .. 4 ' * * • / / «• . »woo« < • » I " * / / / ti 1 1 1 1 « — 3e -SNCDE" % TmoS£ STOF V68tFFEAK3 . j . . . i 10 IS 2 0 C S 3 0 3 5 14-ft IO <J 6 4 ü NETTO 0QS5T PB« STROOK If] IC6 An/ÄLy&E

-1» / " fi \'\ * *" • •1 / • / ** * / * * 1 A * 0 T i e 13 B / o o/ ° °

v' •

,*» » o » * . STROOK f « ' t * * A • a 3e 5 W E 0 6

MEJTO OÔ6ST « « STROOK w KG. veaeFFrioo

i... 1 - X 1 . . .

3ooo

? <V 6 S io /2 (*

F I S I3C o

OPOBEriSST DH3GE STaF / IN KB/HA VEREPFEMD , • / / 2OOÖ lOOO • / / / ' * . STXoor ( / » u t a S o • A .y' "' " » 3 ' sweoe / • t o p s e e w s s r D R O S E S T O F IW KS/NA VÉRfFFEWO ">°o ' âSs

(37)

spj,-In Pigi 16 is de invloed van de hydrologische voorgeschiedenjLjs tijdens de 2e snede nog wat aanschouwelijker gemaakt door de maximale bijgroêi per groep veldjes uit te zetten tegen de gemiddelde tijd waarin deze maximale bijgroêi werd bereikt. Het effect is onmisken-baar. Hoewel de figuren 15A, 15B en 1 5C wel degelijk een kwalitatieve uitspraak toelaten, zijn ei' nog te veel onzekerheden, vooral in de hellende takken om tot een kwantitatieve uitspraak te komen in een vorm als waarin dit voor de 2e snede in Pig. 9 is geschied. Dit is het gevolg van;

1. de minder grote betrouwbaarheid van de resultaten van de 3e snede, als gevolg van noodzakelijke correcties op oogstschade en dergelij-ke;

2. een geheel ander beeld van de open water verdamping tijdens de 3e snede dan gedurende de 2e snede;

3. een afnemende potentiële bijgroêi bij elke volgende snede bij ge-lijk gebleven behandeling;

4. het ontbreken van een voldoend lange bufferperiode tussen de 2e en 3e snede, waardoor tijdens de 'aanloopperiode' van de 3e snede de hydrologische voorgeschiedenis enige tijd blijft doorwerken op veldjes waar het waterregiem wordt gewijzigd.

CONCLUSIE

Hoofdzakelijk op grond van de resultaten van de bewerking van de 2e snede, die het meest betrouwbaar bleek, kan worden vastgesteld, dat het mogelijk is gebleken een betrouwbare relatie vast te stellen

tussen de werkelijke verdamping, de open water verdamping en het vochtgehalte van de grond volgens:

, E rw, ErN _

te " Ë o -

) ( A

- ^ -

B

met deze restrictie, dat de gevonden wetmatigheden anders kunnen zijn voor andere profielen dan voor het profiel van de Sinderhoeve en voor gewassen met een ander vochtgebruik dan gras of zomertarwe. De waar-den, die van de constanten die in deze formule voorkomen, gevonden zijn in bovengenoemde bewerking, ondersteund door bewerkingen van de resultaten van de 3e snede en die van de zomertarwe in 1968, zijn als volgt:

(38)

3

3

3

3

3

3

0,0013 0,00135 0,001 0,00123 0,001 0,00115

fia

A 2e snede 1969 0,5Ô0 3e snede I969 0,4-90 zomertarwe'68(4 veldjes) 0,631 idem (4 veldjes) 0,447 idem (4 veldjes) 0,562 idem (4 veldjes) 0,562

waarbij B zeer klein en van minder belang is.Dit geldt overigens alleen voor de laag van 0-40 cm.

Tevens is gebleken, dat er een duidelijk verband bestaat tussen werkelijke verdamping en droge stof bijgroei, een verband, dat zich laat vastleggen in de volgende formule:

b(ijgroei) = 70 Er/dag - 28

Deze formule geldt tot een bijgroei per dag van gemiddeld 110 kg droge stof/dag/lia, hetgeen de gemiddelde potentiële bijgroei is.

Ook is het mogelijk gebleken aan te geven hoeveel water ongebruikt naar de ondergrond verdwijnt, althans voor het profiel van de Sinder-hoeve en voor gras. Als:

gegeven water in mm over de gehele 2e snede = A weggezakt water in mm over de gehele 2e snede = P effectief water in mm over de gehele 2e snede = Z vochtgehalte in mm laag 0-40 = V, dan is:

A = 70 + 1,47 P; P = 3,4(V - 40); Z = 1,6 V + 6

Gedurende de 3© snede werden enigszins andere waarden gevonden als gevolg van het feit, dat de 3e groeiperiode onder andere hydrolo-gische en klimatolohydrolo-gische omstandigheden plaatsvond, namelijk: A = 70 + 1,03 P; P = (V - 1 2 )1'9; Z = 70 + 0,03(V - 1 2 )1'9,

waarbij V ditmaal in Vol % vocht is uitgedrukt."

Met betrekkelijk eenvoudige middelen is een alleszins bevredigend inzicht verkregen in de samenhang tussen vochtgehalte, verdamping en droge stof produktie. Verfijningen zullen mogelijk zijn. Hierbij wordt vooral gedacht aan een vochtbepaling door middel van gammastralen, waarbij vooral de hoeveelheid water, welke naar de ondergrond zakt, exacter kan worden bepaald. Doch dit onderzoek heeft aangetoond, dat een dergelijke duurdere meetapparatuur niet beslist noodzakelijk is om tot betrouwbare resultaten te komen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sylvia Verschueren en Stef Mermuys Bij deze Afzettingen is een enquête over excursies en web-..

De slag die heeft vier uur geduurt Daar nog geen Hollands Bloed om treurt Schep moet ‘t is ons meer gebeurt, De Leeuw is niet vervaart, Heeft nog krullen in zyn staart.. hier op

Nu een kerntaak van het bestuur is het in kaart brengen en systematisch beheren van de risico’s, dient de RvC zich ervan te vergewissen dat het bestuur deze taak zorgvuldig

„Met de inhaalbeweging voor schoolinfrastructuur streeft de Vlaamse overheid via de dbfm-vennootschap, wat staat voor Design, Build, Finance and Maintain (ont- werp,

Wissink komt in de conclusie in feite ook tot de slotsom dat ook wanneer de coronacrisis wordt gezet in de sleutel van 'gebrek' het onvermijdelijk is om daarbij ook door te

Het werkkapitaal bleef stabiel op 27% van de omzet (644 miljoen euro), terwijl de netto financiële schuld van 55 miljoen euro een zucht boven het niveau van 18 miljoen euro (per

Deze debietkromme werd bekomen na het onderzoek van de ijkingspunten en peilreeksen voor dit station door de Onderzoeksgroep Landelijk

Want vanaf het moment dat de rechter voor het eerst naar de zaak kijkt op de avond voorafgaand aan de zitting, tot en met zijn reflectiemoment nadat partijen de zaal hebben