• No results found

De vakbond en zelfstandigen: een logische combinatie? : een onderzoek naar de oprichting van FNV Zelfstandige Bondgenoten en de Vereniging voor Zelfstandigen zonder Personeel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De vakbond en zelfstandigen: een logische combinatie? : een onderzoek naar de oprichting van FNV Zelfstandige Bondgenoten en de Vereniging voor Zelfstandigen zonder Personeel"

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De vakbond en zelfstandigen:

een logische combinatie?

SCR 5449

(2)

De vakbond en zelfstandigen: een logische combinatie?

Een onderzoek naar de oprichting van FNV Zelfstandige Bondgenoten en de Vereniging voor Zelfstandigen zonder Personeel

Afstudeerscriptie voor Sociologie van Arbeid, Organisatie en Beleid Janneke Vosse, stud. nr. 9538097

Amsterdam, oktober 2000

(3)

Voorwoord

Deze scriptie omvat een deel van de kennis die ik de af gelopen vijf jaar tijdens mijn studie sociologie heb opgedaan. Al vroeg tijdens de studie bleek mijn interesse vooral uit te gaan naar de Arbeids- en Organisatiesociologie. In deze scriptie zijn aspecten van beide

invalshoeken terug te vinden. Daarnaast wordt in deze scriptie getracht verschillende analytische niveau's met elkaar in verband te brengen. De scriptie is breed opgezet met enerzijds aandacht voor de globalisering van de economie en de Europese eenwording en anderzijds voor individuen die besluiten liever voor zich zelf te werken dan voor een baas. Deze brede opzet is in overeenstemming met één van de belangrijkste inzichten die ik tijdens mijn studie heb opgedaan. Om een maatschappelijk probleem op sociologische wijze te bestuderen is het noodzakelijk zoveel mogelijk omgevingsfactoren bij de bestudering te betrekken. Dit inzicht heeft er mede toe geleid dat de zzp-er niet, zoals ik eerder van plan was, op micro-sociologisch niveau bestudeerd is, maar daarentegen in relatie tot

macro-sociologische processen als de Europese eenwoording en de beïnvloeding van de Nederlandse arbeidsverhoudingen.

Tijdens het schrijven van deze sc1iptie heb ik van verschillende mensen welkome hulp ontvangen. In de eerste plaats wil ik mijn begeleiders Luuk Wijmans en Arnold Wilts

bedanken voor de tijd die zij bereid waren te investeren in het herhaaldelijk lezen van voorlopige versies. Verder wil ik de heren Fonteijn, Warmerdam en Wolting bedanken voor hun medewerking aan de interviews die voor het schrijven van deze scriptie noodzakelijk waren.

In het bijzonder bedank ik mijn ouders en broertjes voor alles. Verder wil ik Jochem vooral bedanken voor de morele ondersteuning tijdens alle ups en downs die met het schrijven van een scriptie gepaard gaan. Tenslotte bedank ik mijn vrienden en vriendinnen voor de steun en afleiding die zij bieden in tijden van serieuze arbeid.

Janneke Vos se 6 oktober 2000

(4)

Inhoudsopgave

1. Zelfstandigen zonder personeel in de Nederlandse arbeidsverhoudingen ... " .. ".6

1.1 Inleiding ... 6

1.1.1 Vraagstelling ... 7

1.1.2 Relevantie van de vraagstelling.""." ... " ... "" .... " .. "." .. " .... "" .... " .. " ... 7

1.2 Zelfstandigen zonder personeel. ... 9

1.2.1 Het aantal zelfstandigen zander personeel."."" ... " ... " ... " .... "" .. " . ... "11 1.3 De Nederlandse arbeidsverhoudingen ... 13

1.3.1 Decentralisering" .... "." .... "" ... " ... " ... " ... "." ... .. 15

1.4 Europese integratie en economische globalisering ... " 16 1.4.1 Globalisering van de economie" ... """ .. ""."."""."" .. ""."" ... "."" .. " .. . "16 1.4.2 Europese economische integratie"." ... "" ... "" ... " .... ".""" .... ". ""18 1.4.3 Europees sociaal beleid"""""".""" ... "" .. " ... ".""."" ... " ... " ".19 1.5 Onderzoeksmethode .... "" ... " ... " ... " ... " ... " ... " ... ". 22 1.6 Opbouw van de scriptie ... 23

2. Leden en invloed in een dynamische omgeving ... 24

2.1 Inleiding ... 24

2.2 Veranderingsprocessen in de lidstaten ... 24

2.2.1 Variatie in sectoren." ... "." .... "." ... " .. " ... " ... "." ... " ... 28

2.3 De dynamiek van belangenorganisaties ... 30

2.3.1 Lidmaatschapsdynamiek en invloedsdynamiek ... ". 32 2.4 Hypothese ... 35

(5)

3. Zzp-ers en de vakbeweging ... ".38

3.1 Inleiding ... 38

3.2 Zzp-ers als nieuwe actoren op de arbeidsmarkt? ... 38

3.2.1 Flexibilisering en individualisering."."."" .... ".".".".".""." .. """"." .. "". 39 3.2.2 De zzp-er als concurrent van vakbondsleden ... ".".".".""." .. "."."." .. ""." "42 3.3 De vakbeweging in een veranderende omgeving"""""""""""."""""""" . .44 3.3.1 Problemen ... " 46 3.3.2 De interne organisatie van de FNV ... 47

3.4 Conclusie ... 49

4. Percepties van actoren in de belangenorganisaties ... 50

4.1 Inleiding ... 50

4.2 De belangenorganisaties voor zzp-ers ... 51

4.2.1 Aanleidingen voor de belangenbehartiging van zzp-ers ... 53

4.3 Percepties van europeanisering en economische globalisering ... ". 57 4.4 Conclusie ... 60

5. Conclusie ... 62

5.1 Samenvatting ... 62

5.2 De vakbond en zelfstandigen: een logische combinatie? ... 65

5.3 Vragen voor vervolgonderzoek. . . 67

Literatuur ... "." ... " ... " .. "."" .. "." ... " .... "." ... " .... " ... "" 72 Eindnoten ... 77

(6)

De vakbond en zelfstandigen: een logische combinatie?

1.

Zelfstandigen zonder personeel in de Nederlandse arbeidsverhoudingen

1.1 Inleiding

In een periode van ongeveer anderhalf jaar zijn in Nederland verschillende organisaties voor de belangenbehartiging van zelfstandigen zonder personeel opgericht. In februari 1999 is de Vereniging voor Zelfstandigen zonder Personeel (VZzP) opgericht en in juni van datzelfde jaar heeft de FNV, FNV Zelfstandige Bondgenoten (FNV ZB) opgericht. Voorafgaand aan de oprichting van deze organisaties werden zelfstandigen zonder personeel (voortaan: zzp-ers) niet direct1 vertegenwoordigd binnen de Nederlandse arbeidsverhoudingen2•

Het gegeven dat op dit moment meerdere organisaties zich bezig houden met de belangenbehartiging van zzp-ers duidt op het plaatsvinden van veranderingen in de Nederlandse arbeidsverhoudingen. Zzp-ers zijn geen werkgevers, noch werknemers en behoren van oudsher dan ook niet tot de achterban van werkgeversorganisaties, of tot die van de vakbeweging (Wijmans, 1999: 403). Veranderingen binnen de organisaties die deelnemen aan de onderhandelingen over collectieve arbeidsvoorwaarden, zijn mede het gevolg van het Europese sociale en economische integratieproces en de globalisering van de economie.

Op het eerste gezicht hebben deze macrosociaal-economische processen weinig te maken met de belangenbehartiging van zelfstandigen zonder personeel. Europese wet- en regelgeving, evenals internationale concurrentie maken echter deel uit van de omgeving waarin

belangenorganisaties opereren. Veranderingen in deze omgeving hebben invloed op het doen en laten van de belangenorganisaties. Zo wordt de FNV bijvoorbeeld, door het lidmaatschap van de Europese werknemersorganisatie ETUC, gedwongen middelen vrij te maken voor de vertegenwoordiging op Europees niveau. Dit zou een reden kunnen zijn voor het aantrekken van nieuwe doelgroepen, zoals de zzp-ers, om op die manier extra middelen te genereren. De globalisering van de economie heeft vooral invloed in de zin van verscherpte concurrentie op de nationale markt en een toename van het aantal grensoverschrijdende activiteiten van bedrijven. Met de verdere liberalisering en globalisering van de markt is het aantal

transnationaal opererende bedrijven sterk toegenomen (Tros, 2000: 102). Dit heeft geleid tot een toename van uitbesteding van activiteiten door grotere bedrijven. De toegenomen aandacht voor uitbesteding vormt één van de oorzaken voor de veronderstelde toename van het aantal zzp-ers. Omdat zzp-ers in verhouding tot werknemers goedkope1.3 zijn, huren opdrachtgevers liever een zzp-er in dan een werknemer (MKB-Nederland, 1999: 20; EZ,

(7)

1 Zelf>tandigen zonder personeel in de Nederlandse arbeidsverhoudingen

1999). Werknemers en kleinere werkgevers voelen zich daarom bedreigd door de

veronderstelde toename van het aantal zzp-ers. Deze problematiek speelt met name in de bouwsector (Wijmans, 1999: 410-412). Het is daarom niet vreemd dat de VZzP, één van de eerste organisaties die zich expliciet met de belangenbehartiging van de zzp-ers bezig houdt, zich met name op deze sector richt. Veranderingen in de economische omstandigheden in deze sector vormen de aanleiding voor de oprichting van een politieke organisatie, om op die manier invloed te kunnen uitoefenen op besluitvormingsprocessen, zoals tijdens de CAO-onderhandelingen. Ook de oprichting van FNV ZB en de voorbereidingen voor de op1ichting van een tweede zelfstandigenbond bij de FNV (Bouw- en Houtbond FNV)4 moeten gezien worden in het licht van veranderingen in de sociaal-economische omgeving van de FNV.

1.1.1 Vraagstelling

Binnen de collectieve arbeidsverhoudingen is sprake van twee empirisch waarneembare veranderingen. In de eerste plaats wordt door een gevestigde belangenorganisatie, de FNV, getracht een nieuwe doelgroep in de achterban op te nemen. In de tweede plaats is een nieuwe belangenorganisatie opgericht, de VZzP, die toenadering zoekt tot het systeem van collectieve arbeidsverhoudingen. In deze scriptie wordt onderzocht hoe de samenhang is vorm gegeven tussen enerzijds de oprichting van de FNV ZB en de VZzP en anderzijs de veranderingen in de Nederlandse arbeidsverhoudingen die mede veroorzaakt worden door processen als europeanisering en economische globalisering. In het kader van verande1ingen in de

Nederlandse arbeidsverhoudingen wordt met name gekeken naar de invloed van het Europese integratieproces en de globalisering van de economie op de handelingsstrategieën van

belangenorganisaties. De Nederlandse arbeidsverhoudingen worden daartoe vanuit twee perspectieven bekeken. Enerzijds vanuit een intern perspectief waarbij gekeken wordt naar de interne organisatiestructuur van belangenorganisaties en de binding met hun achterban. En anderzijds vanuit een extern perspectief waarbij de relaties tussen de belangenorganisaties onderling geanalyseerd worden evenals de invloed van sociaal-economische processen die van buitenaf op de belangenorganisaties en hun onderlinge verhoudingen inspelen.

1.1.2 Relevantie van de vraagstelling

De vraagstelling van deze scriptie is in de eerste plaats relevant, omdat zij informatie verschaft over de rationaliteit die ten grondslag ligt aan de keuze van gevestigde

belangenorganisaties om zich op een nieuwe doelgroep te richten. Dat de vakbeweging zich met de belangenbehartiging van zzp-ers bezig houdt lijkt op het eerste gezicht vreemd. De

(8)

De vakbo11d en zelj~·ta11digen: een logische combinatie 7

belangen van ondernemers hebben nooit eerder tot het terrein van de vakbeweging behoord. De belangen van werknemers en zzp-ers lijken verder in veel gevallen strijdig te zijn. Zzp-ers zijn niet gebaat bij collectieve afspraken die hen in hun bewegingsvrijheid belemmeren. De vakbeweging tracht daarentegen, ter bescherming van de 'zwakkere werknemer', juist zoveel mogelijk relaties op de arbeidsmarkt te collectiviseren. Bovendien is de actiebereidheid en de neiging om zich aan te sluiten bij een formele instantie bij zzp-ers over het algemeen laag5.

Een verklaring voor de oprichting van belangenorganisaties voor zzp-ers dient daarom eerder in veranderingen in de omgeving van de vakbeweging en binnen de vakbonden zelf gezocht te worden, dan in de vraag om belangenbehartiging vanuit zzp-ers. De keuze van de

vakbeweging wordt in deze scriptie in verband gebracht met de gevolgen van het Europese integratieproces en de globalisering van de economie. De theoretische relevantie van de vraagstelling ligt dan ook in de toepassing van Europese theorieën op de Nederlandse situatie. Hoewel er veel onderzoek wordt gedaan naar het Europese integratieproces op zich, is slechts weinig bekend over de gevolgen van europeanisering voor de politieke organisatie in de lidstaten. De belangenorganisatie is één van de teITeinen die direct door het Europese integratieproces beïnvloed worden, alleen al doordat de meeste belangenorganisaties

vertegenwoordigers naar Brussel sturen om rechtstreeks van de ontwikkelingen op de hoogte te blijven.

De sociologische relevantie van de vraagstelling bestaat uit de aandacht voor het

sociologische kernthema machts- en afhankelijkheidsverhoudingen. In deze scriptie komt dit thema aan de orde in de relaties tussen verschillende individuen op de arbeidsmarkt en op een hoger abstractieniveau in de relaties tussen verschillende belangenorganisaties. Slechts enkele belangenorganisaties hebben toegang tot de centrale werkgevers- en werknemersoverleggen. De mogelijkheden om invloed uit te oefenen die dit recht op participatie met zich meebrengt, ontbreken bij andere belangenorganisaties. Hierdoor bestaat in de interacties tussen de verschillende organisaties een fundamentele machtsongelijkheid. Deze machtsongelijkheid bestaat ook in de relatie tussen de VZzP en FNV ZB. De VZzP werd enkele maanden na de oprichting reeds geconfronteerd met concurrentie van FNV ZB, dat deel uitmaakt van een grote, geïnstitutionaliseerde organisatie.

Vanuit een maatschappelijk perspectief kan de analyse van de structuur van de collectieve arbeidsverhoudingen een bijdrage leveren aan de discussie over de representativiteit en de legitimiteit van het systeem waarin slechts enkele centrale organisaties toegang hebben tot het politieke besluitvormingsproces.

(9)

1 Zelf1·tandigen zonder personeel in de Nederlandse arbeidsverhoudingen

1.2 Zelfstandigen zonder personeel

In de inleiding zijn reeds het onderwerp en het thema van deze scriptie beschreven, evenals de

basis van het analytisch perspectief. In deze paragraaf worden enkele kernbegrippen toegelicht. Begonnen wordt met een beschrijving van de term zzp-er, omdat de discussie omtrent dit begrip nauw samenhangt met het beeld dat de verschillende instituties van hun omgeving, de arbeidsverhoudingen, hebben.

Naast de FNV en de VZzP wordt zowel door het Ministerie van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid, het Ministerie van Economische Zaken, als de werkgeversorganisatie in het midden- en kleinbedrijf MKB-Nederland aandacht aan de problematiek van de zzp-er besteed (MKB-Nederland, 1999; EZ, 1999; TNO-arbeid, 1999)6. Regelmatig komen daarbij de

tegenstrijdige definities van de zzp-er aan de orde, die op verschillende beleidsterreinen gehanteerd worden. Het blijkt moeilijk om een eenduidige omschrijving van de zzp-er te geven. Over het algemeen worden zelfstandigen zonder personeel in Nederland tot het midden- en kleinbedrijf (MKB) gerekend. Ook over wat onder het MKB verstaan wordt, bestaat echter geen eenduidige definitie. In de meeste landen worden bedrijven met de grootte van één persoon (een zelfstandig ondernemer zonder personeel in dienst, eenmansbedrijven), tot bedrijven met honderd werknemers tot het midden- en kleinbedrijf gerekend (Quit, 1999: 3). Bedrijven in de landbouw, de quartaire sector of de overheid worden over het algemeen niet tot het MKB gerekend. In deze scriptie wordt alleen aandacht besteed aan het particuliere

bedrijfsleven. Het zou, binnen het bestek van deze scriptie, te ver voeren om verschillende economische sectoren met hun specifieke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de invloed van de overheid of het Europese landbouwbeleid op de agrarische sector, met elkaar te

vergelijken.

In het rapport van MKB-Nederland worden zzp-ers omschreven als "ondernemers, die zich niet willen verbinden met personeel en bij voorkeur alleen optreden" (MKB-Nederland, 1999: 5). Zij worden 'nieuwe' ondernemers genoemd, voor wie het 'klein' blijven een

uitdrukkelijke wens is. Op deze manier worden zij onderscheiden van de 'traditionele'

ondernemers van wie verwacht wordt dat zij sneller zullen willen doorgroeien tot werkgevers. In het rapport wordt de nadruk gelegd op de concurrentie in regelgeving die met betrekking tot zzp-ers bestaat en de macro-economische gevolgen daarvan. Civielrechtelijk is sprake van een dienstverband tussen een werkgever en werknemer wanneer de volgende vier criteria aanwezig zijn; in de eerste plaats 'een gezagsverhouding'; ten tweede 'loon'; ten derde 'een

(10)

De vakbond en zelf>tandigen: een logische combinatie 7

zekere tijd'; en tenslotte 'arbeid'. Het is vooral de gezagsverhouding die in de relatie tussen de opdrachtgevers en zzp-ers afwezig is. Het ontbreken van een dienstverband betekent dat niet alle regels van het arbeidsrecht uit het Burgerlijk Wetboek zoals bijvoorbeeld CAO-regels, ontslagbescherming en vakantieregelingen van toepassing zijn. Ook de

Arbowetgeving, de Arbeidstijdenwet, de Wet op de Ondernemingsraden, de Wet op het Minimumloon en bepaalde milieuwetgeving zijn niet van toepassing wanneer er geen sprake is van een dienstverband. Op het gebied van sociale verzekeringen is het onderscheid tussen een dienstbetrekking of een ander type arbeidsrelatie van groot belang. Wanneer geen sprake is van een dienstbetrekking, is er geen premieplicht. Het ontbreken van de premieplicht bij zzp-ers is één van de redenen waarom zij in staat zijn tot het goedkoper aanbieden van arbeid (MKB-Nederland, 1999: 24).

Volgens het rapport van MKB-Nederland heeft "het toenemend aantal zzp-ers, naast de bekende positieve invloed op de economie, tevens een aantal negatieve bijeffecten". Van deze laatste effecten worden als voorbeelden genoemd; verhoging van de

branche-gerelateerde sociale werknemerspremies 7; toename van de werkloosheid doordat bedrijven met personeel de concurrentieslag met zzp-ers verliezen; en het beroep dat zzp-ers zullen moeten doen op collectieve pensioens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, omdat zij zich voor deze risico's vaak niet verzekeren.

Ook bij het Ministerie van Economische Zaken bestaat veel aandacht voor de zzp-er. Door het Ministerie van Economische Zaken worden zelfstandigen beschouwd als 'banenmotor' (EZ, 1995 en 1999). Dit is een belangrijke reden waarom zij het zelfstandig ondernemerschap in Nederland stimuleert. Op Europees niveau bestaat een soortgelijke visie op de wenselijkheid van het stimuleren van het zelfstandig ondernemerschap. In de Werkgelegenheidsrichtlijnen van de Europese Commissie van 1999 wordt gesteld dat: "The development of new

enterprises, and the growth of SMEs, is essential for job creation. This process must be promoted by encouraging greatcr entrepreneurial awareness across society, by providing a clear, stable and predictable set of rules ( ... )The Member States should also reduce and simplify the administrative and tax burdens on SMEs" (Quit, 1999:7).

In rapporten van het ministerie van Economische Zaken wordt bij voorkeur van starters gesproken. Starters zijn beginnende ondernemers, die weliswaar vaak zonder personeel beginnen, maar de ambitie hebben om snel door te groeien. Het onderscheid tussen zelfstandigen met de ambitie om snel te groeien en zelfstandigen die van plan zijn nooit personeel in dienst te nemen is daarom van belang8. Uit het rapport van MKB-Nederland

(11)

J Zelfstandigen zonder personeel i11 de Nederlandse arbeidsverhoudingen

blijkt dat het grote aantal startende ondernemers dat van plan is geen personeel in dienst te nemen, door deze organisatie beschouwd wordt als een nieuw fenomeen. De 'nieuwe' zzp-ers kiezen volgens MKB-Nederland bewust voor het ondernemerschap zonder personeel.

Daarmee zouden zij verschillen zij van traditionele zzp-ers. Zzp-ers worden gezien als een snel groeiend fenomeen dat onderdeel is van de flexibilisering van arbeidsrelaties en de groeiende behoefte van werknemers aan zelfstandigheid. Ook de FNV en de VZzP delen deze visie op de zzp-er als nieuw fenomeen op de arbeidsmarkt, dat een gevolg is van de

verande1ingen die daar plaatsvinden zoals bijvoorbeeld individualisering, globalisering en europeanisering. Tegelijkertijd vormen zzp-ers echter een bedreiging voor zowel werkgevers die moeten concurreren met de goedkopere arbeid die de zzp-ers kunnen aanbieden, als voor werknemers die voor uitbesteding van hun functie aan zzp-ers vrezen.

1.2.1 Het aantal zelfstandigen zonder personeel

De visie van zowel MKB-Nederland, SZW, de VZzP, als de FNV wordt niet ondersteund door overtuigend cijfermateriaal. Uit recent onderzoek van Wijmans (1999) blijkt dat het aantal zzp-ers de afgelopen vijftien jaar relatief nauwelijks is toegenomen. Ook uit de beleidsnota De Ondememende Samenleving van het ministerie van Economische Zaken uit 1999 blijkt niet dat het aantal zzp-ers aanzienlijk is toegenomen. In deze nota wordt de veronderstelde groei van het aantal zzp-ers als onderdeel gezien van de toename van het aantal starters in het algemeen, van ongeveer 27.000 in 1989 tot ruim 40.000 in 1997. De toename van het aantal starters wordt in deze nota in de eerste plaats verklaard door algemene economische trends zoals de groeiende waardering voor het ondernemerschap, de toenemende aandacht voor toeleveren en uitbesteden en het algemeen economisch klimaat. Bijna twintig procent van de netto toename van het aantal starters is volgens de nota te verklaren door de opkomst van de dienstensector. Ook de tendens naar een kleinere bedrijfsvoering en de vereenvoudiging van de Vestigingswet in 1996 hebben een positieve invloed gehad op het aantal starters (EZ, 1999).

Een eenduidige bron met informatie over het aantal zzp-ers ontbreekt overigens. Zzp-ers die een vrij beroep uitoefenen, zoals psychiater of tekstschrijver, hoeven zich niet te registreren bij de Kamers van Koophandel. Het Algemeen Bedrijfsregister is daardoor onvolledig. Bij de Enquête Beroepsbevolking wordt geen onderscheid gemaakt tussen zelfstandigen met en zonder personeel, waardoor ook dit bestand niet betrouwbaar genoeg is om uitspraken te doen over het precieze aantal zzp-ers in Nederland. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

(12)

De vakbond en zelfHandigen: een logische combinatie?

definieert bedrijven zonder personeel als: bedrijven met uitsluitend meewerkende eigenaren, firmanten, zelfstandige beroepsbeoefenaars of meewerkende gezinsleden, of bedrijven met uitsluitend ingeleend personeel (In: Wijmans, 1999: 407). De cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn grotendeels gebaseerd is op het Algemeen Bedrijfsregister9. Op basis van gegevens van het CBS heeft Wijmans (1999) enkele berekeningen gemaakt met

betrekking tot een eventuele toename van het aantal zzp-ers in Nederland.

Het CBS rekende in 1998 in Nederland bijna 665.000 bedrijven tot de categorie zelfstandige ondernemingen. Daarvan functioneerden 314.000 ondernemers als zelfstandige zonder personeel (CBS, 1998 In: Wijmans, 1999). In 1988 waren dit er nog 191.000. De groei van het aantal zelfstandigen zonder personeel is aanzienlijk. Echter, het totaal aantal bedrijven toont eveneens een grote groei. Relatief is het aantal zzp-ers dan ook nauwelijks toegenomen. Naar aandeel van het totaal aantal bedrijven bedraagt de groei van het aantal zzp-ers nog geen half procent in de periode 1983-1998. In 1983 had 46,8 procent van de bedrijven geen

werknemers in dienst, in 1998 was dit 47,2 procent (Wijmans, 1999: 408). Wijmans merkt op dat er vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de cijfers gezet dienen te worden en dat de zzp-er in het statistisch matzzp-eriaal wordt ondzzp-ergewaardezzp-erd. Veel zzp-zzp-ers functionzzp-eren volgens Wij mans in de informele sector van de economie, zonder een duidelijk omschreven juridische status.

De visie van de FNV, de VZzP, MKB-Nederland en SZW op de zzp-ers als een nieuw, snel groeiend fenomeen op de arbeidsmarkt, wordt door het cijfermateriaal zoals dat uit de studies van Wijmans en EZ blijkt niet ondersteund. Deze discrepantie tussen het beeld van de eerder genoemde instituties en het empirisch materiaal, kan verklaard worden door te verwijzen naar de omgeving en de wederzijdse afhankelijkheid van de verschillende organisaties. Het is namelijk tegen deze achtergrond dat de instituties en de mensen die deel uitmaken van die instituties zich een beeld vormen van hun mogelijkheden en voorkeuren. Dit beeld ligt ten grondslag aan het handelen van organisaties en van de mensen waaruit die organisaties zijn opgebouwd. In de omgeving van belangenorganisaties zijn namelijk ontwikkelingen gaande die met de veronderstelde toename van het aantal zzp-ers verband houden. Zo concludeert Wijmans (1999: 420) dat de groei van het aantal zzp-ers in uiteenlopende sectoren geplaatst moet worden in de context van groei van a-typische banen in een flexibiliserend arbeidsbestel. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt nu eerst ingegaan op een onderdeel van dit

arbeidsbestel, dat de omgeving vormt waarvan belangenorganisaties deel uitmaken en waarin zij relaties met elkaar onderhouden.

(13)

1 Zelfstandigen zander personeel in de Nederlandse arbeidsverhoudingen

1.3 De Nederlandse arbeidsverhoudingen

De Nederlandse arbeidsverhoudingen worden, in relatie tot andere Europese landen,

gekenmerkt door een hoge mate van institutionalisering (Visser en Hemerijck, 1998). Slechts enkele centrale werkgevers- en werknemersorganen die als representatief voor de werkzame bevolking beschouwd worden, nemen deel aan het politieke besluitvormingsproces (Albeda e.a" 1998: 60). De overheid intervenieert in beperkte mate in de totstandkoming van de beslissingen tussen de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers (de sociale partners). Dit stelsel van interacties tussen werkgevers, werknemers en de overheid en de resultaten van deze interacties in de vorm van formele en informele regels die het

arbeidsproces beheersen, wordt aangeduid met de term arbeidsverhoudingen (Albeda e.a" 1998: 11).

Centrale werkgeversorganisaties in Nederland zijn VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland (land- en tuinbouw). Centrale werknemersorganisaties zijn de FNV (Federatie Nederlandse Vakbeweging), het CNV (Christelijk Nationaal Vakverbond) en de Unie mhp (Middelbaar en Hoger Personeel). Van deze centrale werkgevers- en werknemersorganisaties zijn respectievelijk bedrijfstakorganisaties en vakbonden lid. Bedrijfstakorganisaties kennen vervolgens ondernemingen als leden, terwijl van de vakbonden individuele werknemers lid zijn. Op het niveau van de vakbonden wordt van oudsher met de vertegenwoordigers van een groep werkgevers, of met één grote werkgever over de collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's) onderhandeld. In deze overeenkomsten worden de arbeidsvoorwaarden op sectoraal of ondernemingsniveau vastgelegd.

De historische basis van CAO's is het bieden van bescherming aan werknemers, die ieder voor zich op de arbeidsmarkt een te zwakke positie zouden innemen (Van den Toren, 1998: 8). Het is van belang dat bij de CAO-onderhandelingen, niet alleen het eigenbelang van de onderhandelende partijen een rol speelt, maar ook de bredere maatschappelijk belangen. Wanneer de vakbonden, bijvoorbeeld omdat de krapte op de arbeidsmarkt groot is, te hoge looneisen zouden stellen, zou dat nadelige gevolgen kunnen hebben voor de werkgelegenheid in het algemeen. Doordat de vakbonden, evenals de meeste werkgevers, zijn aangesloten bij overkoepelende organen, is de kans groter dat zij in hun afwegingen collectieve belangen een rol laten spelen (zie Olson, 1982).

De centrale organisaties overleggen, met de overheid, in de Stichting van de Arbeid (STAR) en de Sociaal-Economische Raad (SER). De afspraken die in deze organen gemaakt worden,

(14)

De vakbond en zelfstandigen: een logische combinatie?

bepalen in grote mate de onderhandelingsstrategie van de vakbonden en werkgevers op decentraal niveau.Voor de STAR, waarin door werkgevers en werknemers overlegd en geadviseerd wordt over sociaal en economisch beleid, zijn nog tijdens de Tweede Wereldoorlog de fundamenten gelegd (Visser, 1992). Door de overheid werd de STAR erkend als top- adviesorgaan in sociale en economische aangelegenheden. In aanvulling op de STAR werd in 1950 de SER opgericht, een tripai1iet overlegorgaan met vergaande

adviserende en uitvoerende bevoegdheden op sociaal- en economisch terrein (Albeda e.a" 1998; Visser, 1992)10.

De Nederlandse arbeidsverhoudingen werden vlak na de Tweede Wereldoorlog gekenmerkt door een hoge graad van overheidsinmenging resulterend in een gecentraliseerd loonbeleid. In de tweede plaats was het systeem gebaseerd op overleg van de overheid met representanten van georganiseerde belangen op bijna alle beleidsterreinen. Het derde kenmerk van deze periode vormt de hoge graad van centralisatie (Visser, 1992). Overleg vond plaats met de leiders van centrale organisaties, zodat individuele werkgevers weinig tot niets te zeggen hadden over het loon dat zij boden of over de prijzen die zij voor hun producten konden vragen. Lagere vakbondsleiders en leden hadden helemaal geen stem. Democratische

procedures waren zwak of afwezig in de vakbonden (Windmuller, 1969 In Visser, 1992: 325).

Vanaf het eind van de jaren vijftig kwam het gecentraliseerde loonbeleid onder druk te staan. Dit gebeurde mede door inmenging van de internationale gemeenschap, maar eveneens door de krapte op de arbeidsmarkt. In 1964 werd door de vakbonden een loonstijging van tien procent geëist, maar loonexplosies leidden tot een toename van vijftien procent. Gedurende de jaren zestig probeerden werkgevers en werknemers vrijwillig de centrale coördinatie gaande te houden, echter zonder veel succes. De verhoudingen tussen de bonden en de overheid en tussen de werkgevers en de bonden verslechterden in de jaren zeventig. Uit protest tegen de nieuwe Loonwet die de overheid het recht zou geven bij economische rampen de lonen te bevriezen en de collectieve overeenkomsten nietig te verklaren, schortten de bonden hun participatie in de SER en de STAR tijdelijk op. Het aantal stakingen nam in deze periode toe (Visser, 1992; Visser en Hemerijck, 1998).

Eind jaren zeventig werd de invloed van de vakbonden echter verzwakt door de slechte economische omstandigheden en de maatregelen van de overheid die een nivellerende

uitwerking op de lonen hadden. Dit deed de werkloosheid in de laagste arbeidsmarktregionen toenemen, wat uiteindelijk het invloedspotentieel van de vakbonden deed afnemen en de bereidheid van de werkgevers ten opzichte van centrale overleggen deed verminderen.

(15)

I Zelj.i'tandigen zonder personeel in de Nederlandse arbeidsverhoudingen

J ,J, 1 Decentralisering

Het eind van de impasse in de arbeidsverhoudingen kwam met het Akkoord van Wassenaar in 1982 dat een bevriezing van de prijsindexatie inhield, in ruil voor arbeidstijdverkorting op voorwaarde dat dit de loonkosten niet zou doen stijgen. Het jaar 1982 wordt door

verschillende wetenschappers gezien als een keerpunt in de Nederlandse arbeidsverhoudingen en het begin van het proces van decentralisering van de arbeidsverhoudingen (Tros, 2000; Vos, 1999; Van den Toren, 1998; Visser en Hemerijck, 1998). In het Akkoord werd de formele onderhandelingsvrijheid van decentrale CAO-partijen vastgelegd. Dit heeft echter niet tot duidelijk aantoonbare decentralisatie geleid, omdat tegelijkertijd sprake was van een versterking van de coördinatie zowel binnen als tussen centrale werkgevers- en

werknemersorganisaties (Tros, 2000). De versterking van de coördinatie houdt verband met de slechte economische omstandigheden in de jaren tachtig en de uitholling van de

onderhandelingsmacht van de vakbeweging. Werkgevers grepen in 1982 hun kans om zich via de overeenkomst met de bonden te vrijwaren van overheidsingrijpen. De vakbeweging zag zich door de groeiende werkloosheid genoodzaakt tot loonmatiging. Het belangrijkste gevolg van het Akkoord van Wassenaar is de terugtreding van de overheid geweest. Het overleg tussen de sociale partners op landelijk niveau kreeg echter een nieuwe impuls. In de periode na 1982 was dan ook sprake van decentralisering van de regelgeving van de overheid naar de sociale partners.

In 1993 werd met het Stichtingsakkoord Een nieuwe koers een tweede impuls aan de

decentralise1ing van de arbeidsverhoudingen gegeven. Gedurende de jaren negentig staat de decentralisering in het teken van een toename van de invloed die afzonderlijke werkgevers en werknemers op de arbeidsvoorwaardenvorming hebben (Tros, 2000: 288). Werkgevers- en werknemerscentrales komen in dit akkoord overeen dat het arbeidsvoorwaardenoverleg voortaan in het teken zal staan van maatwerk en diversiteit. Er wordt ook wel gesproken van een ruil tussen flexibiliteit voor medezeggenschap (Van den Toren, 1998: 55). In ruil voor meer ruimte voor vaststelling van de arbeidsvoorwaarden op ondernemingsniveau, wordt een versterking van de zeggenschap van werknemers verkregen.

Hierbij zouden de Ondernemingsraden een belangrijke rol kunnen spelen. In de praktijk blijkt echter dat maar weinig werkgevers bereid zijn om de professionaliteit van de vakbondsleiders in te ruilen voor onderhandelingen met de Ondernemingsraden. Het aantal CAO's en het aantal werknemers dat eronder valt is in de jaren na 1993 dan ook niet afgenomen (Huiskamp 1998 in: Vos 1999, 195). De gevolgen van decentralisering van de arbeidsverhoudingen

(16)

De vakbond en zelfstandigen: een logische combinatie?

moeten eerder in de secundaire en tertiaire arbeidsvoorwaarden gezocht worden (Tros, 2000: 286). Werknemersverzekeringen, pensioenen, arbeidstijden en scholing worden in

tegenstelling tot de loonvorming meer decentraal ingevuld. Hierin is onder andere voor de Ondernemingsraden een belangrijke rol weggelegd .. Hoewel de taak van de vakbeweging en werkgeversverenigingen op centraal niveau (ten opzichte van de overheid) eerder versterkt is sinds 1982, krijgt met name de vakbeweging op sectoraal- en ondernemingsniveau

concurrentie van de ondernemingsraad.

1.4 Europese integratie en economische globalisering

De macht van de vakbeweging wordt verder uitgehold door het Europese integratieproces en de economische globalisering. Beide ontwikkelingen hebben een deregulerende en

liberaliserende invloed op de markt, waardoor de internationale concurrentie en met name die tussen Europese landen, is toegenomen (Streeck, 1998; Van den Toren, 1998: 76 e.v.). Bij ondernemingen neemt daardoor de behoefte aan flexibiliteit toe om beter te kunnen reageren op veranderingen in de markt en op de invoering van nieuwe technologieën. Dit doet de behoefte aan decentralisering van de arbeidsverhoudingen aan de kant van werkgevers, maar ook aan de kant van werknemers toenemen.

1.4.1 Globalisering van de economie

De term globalisering van de economie heeft betrekking op de toename van de internationale handel en de gevolgen daarvan voor de Nederlandse arbeidsorganisaties. De opkomst van nieuwe geïndustrialiseerde landen en de mondialisering van afzetmarkten leidt tot de behoefte om goedkoper, flexibeler en sneller te produceren. De toenemende technologische kennis in combinatie met de internationalisering van de economie leidt tot structurele veranderingen in ondememersstrategieën. Zo verandert bijvoorbeeld de aard van de productcompetitie tussen bedrijven. Waar beginnende industrielanden vanwege hun lage loonkosten op de prijs van het product kunnen concurreren, kunnen de oudere westerse industrielanden dat beter doen op de kwaliteit van het product. In de westerse landen zijn de arbeidskosten relatief hoog, terwijl tegelijkertijd ook het opleidingsniveau van de beroepsbevolking en de kennis over

technologie relatief hoog is. Dit leidt ertoe dat industriële bedrijven in de westerse landen hun productie op maatwerk richten. Tegen deze achtergrond wordt soms gesproken van een nieuw soort economie, die niet langer gebaseerd is op de traditionele industrie maar meer op

commerciële dienstverlening. Het verlenen van kennisintensieve diensten geeft bedrijven andere organisatiemogelijkheden en -beperkingen dan het vervaardigen van kennisarme

(17)

1 Zelfstandigen zander personeel in de Nederlandse arbeidsverhoudingen

producten waarbij fysieke arbeidsinspanningen en grondstoffen een centrale rol spelen. De innovatiecompetitie speelt zich in de moderne dienstverlening in meerdere mate af, met betrekking tot het beschikken door ondernemingen over 'human capita!' (Thijssen, 1999: 18).

Met betrekking tot de vraagstelling van deze scriptie zijn deze ontwikkelingen van belang. De vraagstelling luidt: hoe is de samenhang vorm gegeven tussen de oprichting van de VZzP en FNV ZB enerzijds en anderzijds veranderingen in de arbeidsverhoudingen die mede het gevolg zijn van het Europese integratieproces en de globalisering van de economie? In de eerste plaats doet de globalisering van de economie de behoefte van ondernemingen aan flexibiliteit toenemen, hetgeen de collectieve arbeidsovereenkomsten onder druk zet. Collectieve afspraken worden door veel economen gezien als belemmerend voor de

competitiviteit van het bedrijfsleven, een rem op nieuw ondernemerschap en de oorzaak van een gebrek aan prikkels die via het loon schaarste en overschotten op de arbeidsdeelmarkten snel zouden moeten wegwerken (Tros, 2000: 11). Centrale regels zouden rigiditeiten

veroorzaken op ondernemingsniveau, met als gevolg een remming van de bedrijfsrendementen waardoor investeringen en daarmee de creatie van nieuwe

werkgelegenheid achterblijft. Decentralisering van de arbeidsverhoudingen zou een oplossing zijn doordat meer ruimte ontstaat voor differentiatie in de salarissen van individuele

werknemers, waardoor zij geprikkeld worden om beter te presteren. Het gevolg is dat met name bij grote internationaal georiënteerde ondernemingen de behoefte aan decentralisering van het arbeidsvoorwaardenoverleg toeneemt.

In de tweede plaats worden de CAO's vanaf de kant van werknemers onder druk gezet, omdat ook zij een grotere behoefte aan flexibiliteit en eigen verantwoordelijkheid ontwikkelen. De traditionele functie van de vakbeweging, de bescherming van de zwakkere werknemer, wordt nu zowel van binnenuit door de leden, als van buitenaf in onderhandeling met

werkgeversorganisaties ondergraven. Het gevolg is dat de vakbeweging gedwongen wordt haar strategie aan de nieuwe omstandigheden aan te passen, wil zij haar rol als

vertegenwoordiger van werknemers bij CAO-overleggen blijven vervullen.

Verder is de economische globalisering van belang in relatie tot de veronderstelde toename van het aantal zzp-ers. In het rapport van MKB-Nederland wordt gewezen op de zzp-er als een vorm van uitbesteding op het niveau van het midden- en kleinbechijf (MKB-Nederland, 1999: 20). Doordat als gevolg van de economische globalisering meer transnationale ondernemingen ontstaan, neemt het aantal activiteiten dat voor uitbesteding in aanmerking

(18)

De vakbond en zelfstandigen: een logische combinatie 7

komt toe. Daarnaast kan de stap naar het zelfstandig ondernemerschap aantrekkelijker worden voor werknemers die merken dat de vraag naar hun kennis groot is. Door de nadruk op kennis als concurrentiemiddel nemen de mogelijkheden van individuele werknemers op gunstiger arbeidsvoorwaarden, al dan niet in loondienst, toe.

1.4.2 Europese economische integratie

De Europese economische integratie is voor de Nederlandse arbeidsverhoudingen van belang omdat een groot deel van het beleid dat voorheen op nationaal niveau geformuleerd werd, nu in Brussel tot stand komt. Daarom zullen de Nederlandse belangenorganisaties, evenals individuele ondernemingen in Brussel vertegenwomdigd moeten zijn, willen zij invloed kunnen uitoefenen op de politieke besluitvorming. De voornaamste resultaten van het Europese beleid voor de lidstaten zijn het verlies van soevereiniteit met betrekking tot de exclusieve wetgevende bevoegdheid en autonomie wanneer het gaat om de mogelijkheid om te besluiten welk beleid gevolgd dient te worden in de lidstaten.

Tot de jaren tachtig was het voornaamste doel op Europese niveau de voorbereiding van de invoering van de Europese vrije markt. De politieke filosofie waarop het oorspronkelijke EEG-verdrag (Verdrag van Rome, 1957) gebaseerd was luidde dat de verwachte

"onbelemmerde economische groei ( ... ) automatisch zou resulteren in sociale ontwikkeling. Sociale harmonisatie werd gezien als eindproduct van de economische integratie en niet zozeer als een voorafgaande voorwaarde daarvan" (Hantrais, 1995 In: Pochet e.a., 1998: 58). Het streven van de EEG-landen was gericht op economische integratie, waarbij sociale vraagstukken nadrukkelijk buiten de Europese besluitvorming gehouden werden. De

invoering van de douane-unie in 1968 maakte vrij verkeer van goederen mogelijk. Daarnaast was er overeenstemming over een gemeenschappelijk landbouwbeleid en een

mededingingsbeleid.

Wat betreft de overige doelstellingen, vrij verkeer van diensten, personen en kapitaal, was er echter weinig vooruitgang geboekt. In het begin van de jaren tachtig werd de Europese

situatie beschreven met de term 'eurosclerose' (Pakaslahti, 1998 In: Pochet c.a" 1998: 61). De dynamiek was uit het integratieproces verdwenen en een daadwerkelijke vrije Europese binnenmarkt bleek niet van de grond te komen. Met name door toedoen van grote bedrijven die zich organiseerden om in Brussel te lobbyen werd het integratieproces in de loop van de jaren tachtig weer vlot getrokken (Cowles, 1997).

(19)

1 Zelf~tandigen zander personeel in de Nederlandse arbeidsverhoudingen

Eind jaren tachtig was sprake van een opleving van het Europese integratie proces. Dit kreeg zijn weerslag in de ondertekening van de Europese Akte (EA) in 1987, waarmee het Verdrag van Rome werd herzien. In dit verdrag werd een duidelijke definitie gegeven van de interne markt waarin staat dat het "een ruimte zonder binnengrenzen is, waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd" (Pakaslahti, 1998 In: Pochet e.a" 1998: 61). Om dit doel te bereiken werden de Europese instituties toegerust met effectievere middelen. Zo werd met dit verdrag een begin gemaakt met het invoeren van het stemmen bij meerderheid dat later in het Verdrag van Maastricht werd uitgebreid. Bovendien ging de opstelling van de EA gepaard met een levendige discussie over de sociale aspecten van de interne markt. Vlak voor de ondertekening van de EA verklaarde de Commissie dat een gebrek aan sociale regelgeving nadelige gevolgen voor de vrije markt kan hebben, zoals de negatieve invloed van beleidsconcurrentie op de werkgelegenheid in de Europese Unie (Falkner, 2000: 409). Een voorbeeld van beleidsconcurrentie is het feit dat overheden vermijden om hun fiscale lasten te hoog te maken, omdat dit bedrijven zou kunnen

afschrikken om te investeren (Van den Toren, 1998: 77). Het duurde echter nog tot 1997, toen het Verdrag van Amsterdam ondertekend werd, dat de sociale problematiek daadwerkelijk onderwerp van Europese besluitvorming werd.

De economische integratie van Europa heeft tot nu toe de organisatie van de Economische Monetaire Unie (EMU) in 1998 als hoogtepunt. Aan deelname aan de EMU zijn bepaalde criteria verbonden, zoals het beperken van de inflatie, financieringstekorten en de

staatsschuld. Bovendien hebben de lidstaten zich met het Groei- en Stabiliteitspact (1997) verbonden tot strengere verplichtingen onder andere met betrekking tot de begroting en eventuele financiële sancties. Met name door de EMU-criteria worden Europese landen gestimuleerd tot binnenlandse beleidsaanpassingen. Zo heeft in veel lidstaten een sanering van de sociale zekerheid plaatsgevonden, om op die manier bezuinigingen door te voeren om aan het EMU-begrotingscriterium te voldoen.

1.4.3 Europees sociaal beleid

Met haar economisch beleid streeft de Europese Unie met name naar toename van

concurrentie en competitie. Tot de jaren zeventig stond hier weinig aandacht voor Europees sociaal beleid tegenover. Hoewel het belang van sociaal beleid op het Europese niveau groeit is het tot nu toe ondergeschikt aan het economische beleid (Dolvik, 2000; Falkner, 2000). Sociaal beleid komt voornamelijk tot stand, in reactie op de negatieve gevolgen van het

(20)

De vakbond en ze/fytandigen: een logische combinatie?

economische integratieproces (Knill en Lehmkuhl, 1998; Falkner, 2000). Voorbeelden van Europees sociaal beleid zijn de oprichting van fondsen, voorzieningen voor de coördinatie van de sociale zekerheid van mensen die tussen de lidstaten reizen en Richtlijnen waarin minimum standaarden worden voorgesteld voor bijvoorbeeld gezondheid en veiligheid op de werkplek, werktijden, of ouderschapsverlof.

Pas met de ondertekening van het Verdrag van Amsterdam in 1997 komt, zoals gezegd, sociaal beleid daadwerkelijk op de Europese agenda. De voornaamste resultaten van het Verdrag van Amsterdam waren de opname van de titel over de werkgelegenheid en de opname en de versterking van het Sociale Protocol. Het Sociale Protocol maakte deel uit van het Verdrag van Maastricht (1993), maar werd niet ondertekend door Groot Britannië dat gebruik maakte van de zogenaamde opt-out mogelijkheid. De Europese sociale partners kregen in het Verdrag van Amsterdam een centrale rol toebedeeld bij de besluitvorming, waardoor Europese collectieve overeenkomsten mogelijk werden (D0lvik, 2000: 3). Van belang is dat de organisatie van de activiteiten van de sociale partners op Europees niveau gebaseerd is op het zogenaamde subsidiariteitprincipe. Dit heeft als gevolg dat sociaal beleid nadrukkelijk in de eerste plaats de verantwoordelijkheid blijft van de nationale staten. De Europese Gemeenschap ondersteunt activiteiten van de nationale staten in het kader van sociaal beleid en vult deze aan. Ook wat betreft sociale wet- en regelgeving geldt het

subsidimiteitprincipe en stelt het Verdrag dat onderhandelingen de voorkeur verdienen boven wetgeving (D0lvik, 2000: 4).

Met de Europese Commissie als overkoepelend orgaan wordt over overeenkomsten onderhandeld door de Europese werkgeversassociatie UNICE, de Europese

werkgeversassociatie voor de publieke sector CEEP en de Europese werknemers federatie ETUC. Wie in de Europese Sociale Dialoog mag participeren, wordt door de Europese sociale partners zelf vastgesteld. Door de Europese Commissie wordt getracht hier enige invloed op uit te oefenen, maar tegelijkertijd stelt zij zich terughoudend op om de onafhankelijkheid van de sociale partners niet aan te tasten (D0lvik, 2000: 9).

De uitbreiding van de beleidsterreinen waarop Europese instituties invloed kunnen uitoefenen heeft de noodzaak voor Europese belangenbehartiging direct beïnvloed. Terwijl de omgeving van belangenorganisaties enerzijds vorm krijgt onder invloed van het Europese

integratieproces en de globalisering van de economie, oefenen de belangenorganisaties zelf eveneens invloed uit op hun omgeving. Vooral het stemmen bij gekwalificeerde meerderheid

(21)

1 Zelfstandigen zonder personeel in de Nederlandse arbeidsverhoudingen

heeft de aandacht van belangenorganisaties van het nationale naar het Europese niveau doen verschuiven. Hierdoor richtten lobbyisten hun activiteiten meer op het voorbereidingsproces van nieuw beleid, terwijl zij die eerder vooral op het moment van stemmen door de nationale regeringen richtten(Cowles, 1997: 22).

Het merendeel van de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties van Nederland is aangesloten bij overkoepelende Europese organen. Zo is VNO-NCW bijvoorbeeld lid van UNICE, MKB-Nederland is aangesloten bij de Europese organisatie voor het midden- en kleinbedrijf UEAPME en de FNV is lid van de ETUC. UNICE is onlangs met UEAPME overeen gekomen dat de laatste via de kanalen van UNICE aan de Europese sociale dialoog kan deelnemen12. Naast vertegenwoordiging via koepelorganen hebben de meeste

belangenorganisaties een eigen kantoor in Brussel. Ook veel grotere ondernemingen hebben een eigen kantoor in Brussel.

Europese Commissie

UEAPME

UNICE

CEEP

ETUC

-· 1

MKB-Nederland

VNO-NCW

FNV

Figuur 1: Structuur van de Europese Sociale Dialoog

Door zelf deel te nemen aan de politieke besluitvo1ming op Europees niveau, hebben

belangenorganisaties invloed op de vormgeving van hun omgeving. Hetzelfde principe geldt op nationaal niveau. Voor belangenorganisaties is het belangrijk dat zij kunnen aantonen over de macht te beschikken om situaties ten gunste van hun leden te veranderen. Zonder deze macht valt voor leden de noodzaak weg om zich aan te sluiten bij een belangenorganisatie. Vertegenwoordiging op Europees niveau, evenals de invloed van europeanisering en economische globalisering op de Nederlandse sociaal-economische organisatie, doen de machtsverhoudingen binnen de Nederlandse arbeidsverhoudingen verschuiven. Om deze processen inzichtelijk te maken is een theorie nodig waarin institutionele verandering en

(22)

De vakbond en zelfstandigen: een logische combinatie?

stabiliteit centraal staan. Daarnaast is een begrip nodig van de wijze waarop institutionele veranderingen vorm krijgen in het individuele handelen. Zonder begrip van de

machtsverhoudingen tussen organisatieleden zou deze scriptie sociologisch niet relevant zijn. Met behulp van een dergelijke actor-gecentreerde institutionele theorie kan begrepen worden hoe de oprichting van FNV ZB en de VZzP samenhangt met veranderingen in de

handelingsstrategieën van de FNV als grootste vakcentrale van Nederland. Daarnaast kan de vraag beantwoord worden in hoeverre de veranderingen in de handelingsstrategieën van de FNV samenhangen met de meer algemene invloed van het Europese integratieproces en de globalisering van de economie op de arbeidsverhoudingen.

1.5 Onderzoeksmethode

Op welke wijze de oprichting van de VZzP en FNV ZB samenhangt met verschuivingen in de machtsverhoudingen in de collectieve arbeidsverhoudingen, die weer mede veroorzaakt worden door processen als europeanisering en economische globalisering, is onderzocht door de relaties tussen belangenorganisaties te analyseren evenals de interne organisatieprincipes van belangenorganisaties. Zowel de relaties tussen belangenorganisaties als de interne organisatieprincipes zijn het resultaat van machts- en afhankelijkheidsverhoudingen. Interne organisatieprincipes kunnen onder andere onderzocht worden door bestudering van

beleidsplannen en statuten waarin formele doelstellingen en beslisregels van

belangenorganisaties zijn vastgelegd. Binnen de organisaties interacteren wederzijds afhankelijke leden met een bepaald resultaat als gevolg. De structuur die het (onbedoelde) gevolg is van de interacties van de leden vormt en wordt vervolgens gevormd door de omgeving waarin de belangenorganisaties opereren.

De empirische toetsing van de theoretische samenhangen heeft bestaan uit vraaggesprekken, waarin de visies van de verschillende belangenorganisaties op de ontwikkelingen die hebben geleid tot de belangenbehartiging van zzp-ers aan de orde zijn gekomen. In de

vraaggesprekken is ook aandacht besteed het beeld van de leden van de belangenorganisaties met betrekking tot de invloed van het Europese integratieproces en de globalisering van de economie in hun omgeving.

In het voorjaar van 1999 heb ik tijdens mijn stage bij TNO-arbeid meegewerkt aan een onderzoek waarin tweeëntwintig zelfstandigen zonder personeel ge"interviewd werden. Dit onderzoek vormt het empirische uitgangspunt van de beschrijving van zzp-ers in deze scriptie. Tenslotte heeft een uitgebreid literatuuronderzoek plaatsgevonden.

(23)

1 Zelfstandigen zonder personeel in de Nederlandse arbeidsverhoudingen

1.6 Opbouw van de scriptie

Het arbeidsbestel wordt, met zijn instituties, beïnvloed door processen van europeanisering en economische globalisering. Daardoor veranderen de omgeving van, en de

machtsverhoudingen tussen belangenorganisaties. De invloed van europeanisering en

economische globalisering op de functie en strategie van de vakbeweging in het kader van de Nederlandse belangenorganisatie komt met name aan de orde in het theoretische gedeelte van deze scriptie. Het derde hoofdstuk, de empirische achtergrond van de vraagstelling, heeft betrekking op de veranderingen die in de functie en strategie van de vakbeweging naar

aanleiding van het theoretische gedeelte te verwachten zijn. In dit hoofdstuk komen met name

maatschappelijke veranderingen aan de orde. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de relatie tussen werkgevers, werknemers en de zzp-er.

Het vierde hoofdstuk bestaat uit een bespreking van de gevoerde interviews aan de hand van een tweetal vragen. In dit hoofdstuk zal gekeken worden of volgens de geïnterviewden

inderdaad sprake is van een samenhang tussen de veronderstelde veranderingen in het functioneren van de vakbeweging en de ontwikkelingen in de omgeving van

belangenorganisaties, zoals het Europese integratieproces en de globalisering van de

economie. In het vijfde hoofdstuk volgt tenslotte een samenvatting en de conclusies van het onderzoek.

(24)

De vakbond en zelfstandigen: een logische combinatie 7

2. Leden en invloed in een dynamische omgeving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de theorie beschreven, zonder welke de dynamiek van

belangenorganisaties en hun omgeving niet begrepen kan worden. Belangenorganisaties maken deel uit van een geïnstitutionaliseerde omgeving. In deze omgeving doen zich

veranderingen voor onder invloed van het Europese integratieproces en de globalisering van de economie. Deze veranderingen hebben gevolgen voor de interne organisatie van

belangenorganisaties. Strategieveranderingen binnen bestaande belangenorganisaties en de oprichting van nieuwe organisaties zijn hier voorbeelden van.

2.2 Veranderingsprocessen in de lidstaten

In deze paragraaf wordt de institutionele structuur waarvan belangenorganisaties deel

uitmaken beschreven. Met institutionele structuur wordt bedoeld de maatschappelijke context waarbinnen sociale processen plaatsvinden. Instituties kunnen gedefinieerd worden als naar plaats en tijd gebonden sociale constructies die menselijk gedrag, strategische keuzes en handelingen duurzaam structureren (Visser en Hemerijck, 1998: 71). Voorbeelden van instituties zijn regels en normen, die enerzijds de handelingsmogelijkheden van sociale actoren beperken en anderzijds sociale actoren in staat stellen te handelen en hen bovendien voorzien van middelen om richting en vorm te geven aan hun interacties (Visser en

Hemerijck, 1998: 71). Een kenmerk van instituties is, dat zij kunnen ontstaan en veranderen in reactie op oude instituties. Dit kenmerk wordt de padafhankelijkheid van instituties genoemd (Albeda e.a., 1998: 29). Een tweede kenmerk is dat sociale actoren, waaruit instituties alt~jd zijn opgebouwd, in staat zijn tot leren van hun falen en daarnaast alternatieven kunnen aanwenden. Instituties zijn dus in staat tot beleidsleren. Instituties kunnen echter eveneens rigiditeit vertonen en pas tijdens of na een diepe crisis tot aanpassing overgaan. Een historisch perspectief is daarom bij de bestudering van instituties van belang.

De institutionele omgeving van belangenorganisaties is opgebouwd uit een macro- en een mesoniveau. Het macroniveau wordt gevormd door de Europese instituties en de wet- en regelgeving die van deze instituties afkomstig is, evenals de sociale normen die in deze structuur de interacties tussen actoren beïnvloeden. In de tweede plaats maakt het economische globaliseringsproces deel uit van het macroniveau. Binnen Europa is enige

(25)

2 Leden en invloed in een dynamische omgeving

convergentie in de opvattingen over het gewenste sociaal-economische beleid in de richting van flexibilisering, loonkostenmatiging en terugdringen van de collectieve sector ontstaan (Van den Toren, 1998: 78). Tripartiete beleidsafstemming kan daarbij een belangrijke rol spelen; in vrijwel alle EU-landen is gepoogd deze tripartiete afstemming tot stand te brengen (Van den Toren, 1998: 78; Falkner, 1999; Streeck, 1998: 20). Met de Richtlijnen waarover de Europese Commissie beslist tracht zij dit proces te stimuleren, door van de sociale partners in de lidstaten te eisen dat zij op centraal niveau over de implementatie van de Richtlijnen beslissen. De Nederlandse sociale dialoog stemt reeds in grote mate overeen met hetgeen op Europees niveau wordt nagestreefd. Hierdoor blijkt Nederland, samen met Ierland en

Oostenrijk, op dit moment in het voordeel bij deze vorm van beleidsafstemming (Van den Toren, 1998: 78).

De machtsverhoudingen binnen de nationale arena's van collectieve onderhandelingen verschuiven echter onder invloed van het Europese integratieproces en de globalisering van de economie (Streeck, 1998). De veranderde omstandigheden voor de nationale sociale partners worden wel omschreven als het ontstaan van een nieuwe balans tussen arbeid en kapitaal, waarbij de macht van het kapitaal is toegenomen en de sociale partners worden gedwongen een zo groot mogelijke competitiviteit na te streven op zowel nationaal als bedrijfsniveau (Streeck, 1998: 33). Dat de macht van het kapitaal toeneemt wordt in de literatuur vaak in verband gebracht met de toegenomen mobiliteit van de factor kapitaal (Van den Toren, 1998: 76; Streeck, 1998: 8). Via beurzen die met elkaar een 24-uurseconomie vormen verplaatst zij zich over de wereld op zoek naar het hoogste rendement.

Een gevolg van de mobiliteit van de factor kapitaal is het relatieve gemak waarmee bedrijven vestigingen kunnen verplaatsen van de ene regio naar de andere, of van het ene land naar het andere. Een bekend voorbeeld is de verhuizing van de Renaultfabriek uit Vilvoorde in België naar Frankrijk. Zoals blijkt uit het voorbeeld van de verplaatsing van de Amerikaanse

Hooverfabriek uit Frankrijk naar Schotland, kan de toegenomen mobiliteit van fabrieken een bedreiging vormen voor de bescherming van werknemers. De Schotse werknemers moesten een vergaande flexibilisering van de arbeidsvoorwaarden accepteren en een overeenkomst waarin zij toezegden niet te zullen staken. De onderhandelingsmacht van de vakbeweging kan dus als gevolg van de groeiende mobiliteit van de factor kapitaal afnemen.

Volgens Streeck (1998) zijn de nadelige gevolgen van de grotere mobiliteit van het kapitaal te wijten aan de prioriteit die op Europees niveau verleend wordt aan het creëren van een vrije

(26)

De vakbond en zelfstandigen: een logische combinatie?

markt, waardoor sociaal beleid in de eerste plaats de verantwoordelijkheid blijft van de

lidstaten. Als een gevolg daarvan wordt sociaal beleid eveneens onderwerp van concurrerende marktprincipes (Streeck, 1998: 5). De lidstaten zouden om competitief te blijven de factor arbeid en de sociale bescherming als concurrentie-instrumenten kunnen gebruiken, hetgeen zal leiden tot lagere lonen, meer flexibiliteit en een lager niveau van sociale bescherming (Pochet en Vanhercke, 1998: 13). Het streven naar competitie zorgt er volgens Streeck voor dat de vakbeweging wordt gedwongen een Europese standaard te accepteren van minimale sociale bescherming die de vrije marktwerking niet kan belemmeren (Streeck, 1998: 31). Ook de rol van de vakbeweging wordt als gevolg van de toegenomen competitie dus onder druk gezet.

Het mesoniveau van de institutionele omgeving van belangenorganisaties bestaat uit de nationale arbeidsverhoudingen. Dit is de omgeving waarin belangenorganisaties van oudsher functioneren. Met behulp van het arena-perspectief van Van Hoof kan deze omgeving meer inzichtelijk gemaakt worden. Van Hoof (1995) gebruikt, om de relatie tussen de verschillende terreinen van het Nederlandse arbeidsbestel weer te geven, de volgende figuur:

Arbeidsverhoudingen

c

Arbeidsmarkt Arbeidsorganisatie

Figuur 2: Bron Van Hoof, 1995. Arbeidsbestel op een Keerpunt (p. 30). (C =Arbeidscontract)

In dit figuur wordt aangegeven dat het arbeidsbestel bestaat uit drie onderling verbonden

sociale velden of arena's waarin dezelfde actoren elkaar in verschillende hoedanigheden ontmoeten. Op de arbeidsmarkt staan zij tegenover elkaar als vragers en aanbieders van arbeid. In de arbeidsorganisatie zijn zij als werkgever en werknemer door middel van arbeidsdeling en hiërarchische coördinatie met elkaar verbonden. In de arena van het collectief onderhandelen en overleg (de collectieve arbeidsverhoudingen) ontmoeten de actoren elkaar niet als individuen, maar als partijen. Inzet daarbij is het streven om de processen die zich op de arbeidsmarkt en in de organisatie afspelen aan bepaalde regels te binden: het proces van regulering. Onderwerp van regulering kunnen bijvoorbeeld beloningen of arbeidstijden zijn.

(27)

2 Leden en invloed in een dynamische omgeving

De termen 'arena van het collectieve onderhandelen' en 'collectieve arbeidsverhoudingen' worden door Van Hoof gebruikt om hetzelfde sociale veld aan te duiden. Ook door Albeda (1998) wordt een definitie gegeven waarin zowel het onderhandelen als de resultaten en de implementatie van die onderhandelingen met de term arbeidsverhoudingen wordt

aangeduid 13. In deze scriptie wordt met de arena van het collectieve onderhandelen bedoeld

de machts- en afhankelijkheidsrelaties tussen de belangenorganisaties. De

arbeidsverhoudingen duiden een breder gebied aan waarin ook de overheid en de instituties waarin de politieke besluitvorming plaatsvindt een rol spelen. Het onderscheid tussen de twee begrippen is gerechtvaardigd, omdat dezelfde actoren ten tijde van het onderhandelingsproces in een andere hoedanigheid tegenover elkaar staan dan wanneer zij gezamenlijk zorg dragen voor de implementatie van het beleid waarover eerder in de arena van het collectieve

onderhandelen besloten is.

Het arbeidscontract (C) vormt een belangrijke schakel tussen de drie arena's. Het ruilproces op de arbeidsmarkt mondt uit in het afsluiten van een arbeidscontract, dat de basis vormt voor de uitwisseling van arbeid en beloning in de arbeidsorganisatie. Dit arbeidscontract vormt in eerste instantie het uitgangspunt voor dereguleringspogingen vanuit de collectieve arena (Van Hoof, 1995: 30). Het arbeidscontract tussen zzp-ers en hun opdrachtgever onttrekt zich, tot nu toe, aan het reguleringsproces in de collectieve arena. Dat de zzp-er buiten de arena van de collectieve arbeidsverhoudingen staat, heeft bovendien als gevolg dat door zzp-ers geen invloed op het besluitvormingsproces in deze arena kan worden uitgeoefend. Daar is nu met de oprichting van FNV ZB en de VZzP verande1ing in gekomen.

In de theorie van Van Hoof is het steeds belangrijk dat de verschillende actoren in bepaalde machtsverhoudingen tot elkaar staan. Zo hebben actoren die deel uitmaken van de arena van collectieve arbeidsverhoudingen meer macht bij de beïnvloeding van

besluitvormingsprocessen dan actoren die niet het recht hebben om te participeren. De arena van de collectieve arbeidsverhoudingen kan worden opgevat als een netwerk waarin een politieke ruil plaatsvindt. Zo bieden de belangenorganisaties, in ruil voor participatie in de besluitvorming, de disciplinering van hun achterban aan. Welke organisaties toegang hebben tot de arena is volgens Crouch (1993 In: Visser en Hemerijck, 1998) bepaald door toevallige processen van staatsvorming die het institutionele speelveld hebben af gebakend waarbinnen de mobilisering van maatschappelijke organisaties heeft plaatsgevonden. In de loop van de tijd is dus willekeurig vastgesteld welke belangenorganisaties toegang hebben tot de centrale overleggen. Het hebben van toegang is echter van groot belang. Doordat de arena mede door

(28)

De vakbond en zelfstandigen: een logische combinatie?

de overheid in stand wordt gehouden zorgt zij ervoor dat de belangenorganisatie hulp krijgen bij hun organisatie en de verwerving van eenheid, aanzien, identiteit en discipline (Streeck en Schmitter, 1985 in: Visser en Hemerijck, 1998: 93).

De belangenorganisaties die deel uitmaken van de arena beschikken dus over aanzienlijke voordelen, in de zin van invloedsmogelijkheden en macht ten opzichte van de

vertegenwoordigers van andere maatschappelijke belangen die geen deel uitmaken van de arena. Voor de 'insiders' is het niet noodzakelijk om met de belangen van 'outsiders' rekening te houden zolang deze geen bedreiging vormen. Gevestigde belangenorganisaties moeten echter rekening houden met hun achterban waarin bijvoorbeeld verschillende bedrijfstakken, gepensioneerden, belastingbetalers en consumenten vertegenwoordigd zijn. Volgens Olson (1982) zijn de meeste belangenorganisaties zo georganiseerd dat zij zich p1imair richten op de verhoging van de welvaart van hun eigen leden. Hij maakt echter een uitzondering voor 'encompassing', breed samengestelde, intern heterogene

belangenorganisaties zoals bijvoorbeeld werkgevers- en werknemerscentrales. De legitimiteit van het feit dat sommige belangenorganisaties toegang hebben tot de arena en anderen niet wordt dus wellicht verschaft door de hoge mate van representativiteit van de gevestigde belangenorganisaties.

Verschuivingen in de omgeving van belangenorganisaties kunnen er echter toe leiden dat de legitimiteit van de samenstelling van de arena van het collectieve onderhandelingen

heroverwogen moet worden. Wanneer bijvoorbeeld nieuwe groepen op de arbeidsmarkt, zoals zzp-ers, aan gewicht toenemen zal dit in de opbouw van de gevestigde belangenorganisaties weerspiegeld moeten worden, wil de legitimiteit van de samenstelling van de arena

gewaarborgd blijven. Op deze ontwikkelingen in hun omgeving kunnen belangenorganisaties vaak zelf weinig invloed uitoefenen. Zo is de toename van het aantal zzp-ers in de bouw het onvoorziene gevolg van processen als europeanisering en globalisering van de economie.

2.2.1 Variatie in sectoren

Verschillende sectoren ondervinden meer of minder invloed van internationalisering en europeanisering. In sectoren waarin meer multinationals actief zijn is de druk op de

collectieve arbeidsverhoudingen over het algemeen groter. Het zijn met name multinationals die in het kader van de verscherpte internationale concurrentie pleiten voor flexibilisering van de collectieve overeenkomsten en onderhandelingsvrijheid in de contracten met hun

(29)

2 Leden en invloed in een dynamische omgeving

Echter, ook in sectoren waarin op het eerste gezicht minder sprake is van een verscherpte internationale concurrentie ten gevolge van europeanisering en globalisering van de

economie, neemt de behoefte aan flexibilisering van de arbeidsverhoudingen toe. In sectoren als de bouw en de horeca is niet zo zeer sprake van een toename van het aantal multinationals, maar door het Europese vrije verkeer van kapitaal, goederen, werknemers en diensten, worden grensoverschrijdende activiteiten eenvoudiger. Detachering en uitbesteding komen in deze sectoren regelmatig voor. Dit heeft met name in de bouw de afgelopen vijf à tien jaar geleid

tot een aanzienlijke toename van het aantal zelfstandigen zonder personeel 14. Zzp-ers zijn

voor onderaannemers namelijk vaak goedkoper clan werknemers. Bovendien heeft het uitbesteden van activiteiten aan zzp-ers als voordeel, dat op sociale lasten bespaard kan worden en hinderende regelgeving, zoals arbowetgeving, ontlopen kan worden (MKB-Nederland 1999, 20). Zzp-ers betalen niet mee aan de VUT, pensioenregelingen of scholingsafspraken. Deze regelingen kosten in de bouw ongeveer een kwart van het

brutosalaris dat de werkgever betaalt (Wijmans 1999, 412). Als gevolg hiervan verdienen zzp-ers in de bouw vaak meer dan hun collega's in loondienst. Deze kenmerken van zzp-zzp-ers in de bouwsector, namelijk dat ze meer verdienen en aantrekkelijker zijn voor opdrachtgevers, heeft onder werknemers in de bouw geleid tot bezorgdheid om hun baan. Tussen zzp-ers en

werknemers in deze sector is de concurrentie om arbeid toegenomen. Bovendien zet het feit dat zzp-ers zich bij het aanbieden van hun arbeid niet aan de CAO-afspraken hoeven te houden de arbeidsverhoudingen in deze sector onder druk.

De theorie die tot nu toe besproken is heeft voornamelijk betrekking gehad op het tweede gedeelte van de vraagstelling van deze scriptie. In deze sc1iptie wordt onderzocht hoe de samenhang is vorm gegeven tussen enerzijds de oprichting van de FNV ZB en de VZzP en anderzijds veranderingen in de Nederlandse arbeidsverhoudingen die mede veroorzaakt worden door processen als europeanisering en economische globalisering. De invloed van het europeaniseringsproces en de economische globalisering op de Nederlandse

arbeidsverhoudingen blijkt met name uit de toegenomen competitie die enerzijds de

machtsverhoudingen tussen de factoren arbeid en kapitaal binnen de arena van het collectieve onderhandelen ten gunste van de laatste doet verschuiven en die anderzijds, met name in de bouwsector, het aantal zzp-ers heeft doen toenemen, evenals de concmTentie tussen zzp-ers en werknemers om arbeid.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Een nadere onderverdeling in verschillende categorieën en typologieën van zelfstandigen doet mijns inziens niet ter zake, wanneer het begrip zelfstandige voor de toegang tot

The second type of measure studied involves making the current legal pension framework more sturdy for the self-employed, and includes (1) improving the option for extending

Hoofdstuk 9 De positionering van het pensioen voor zelfstandigen in acht topics

3 lid 2 Pw, de Pw van overeenkomstige toepassing verklaart op zelfstandigen die onder de werkingssfeer van een door verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

De jaarrekening van een vereniging doorgelicht.book Page i Tuesday, October 9, 2012 4:01 PM... DE JAARREKENING VAN EEN

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun