Rubber als mediaschandaal
De angst voor aantasting van de koloniale eer
Anna Thoolen
Masterscriptie Nederlandse Taal en Cultuur
Moderne Nederlandse Letterkunde
Student: Anna Thoolen (10547355)
Begeleider: dr. P.A.L. Bijl
Tweede lezer: dr. N.T.J. Laan
Datum: 13 juni 2014
Inhoudsopgave
Voorwoord………..……….……….…3
Afkortingen van krantentitels………..………5
1. Inleiding……….……….6
2. Schandalen in de media.……….………..…………..…………..10
3. De schending van ideaalbeelden in de kolonie ………..……….………..………15
3.1. Seksuele relaties 3.1.1. Relatie met een njai……….…17
3.1.2. Rasvermenging……….…..18
3.1.3. Onkuisheid van de Europese vrouw……….……….………19
3.1.4. Het zedenschandaal ……….………..20
3.2. Financieel wanbeheer en decadentie……….23
3.3. Koloniaal geweld 3.3.1. Geweld ten opzichte van de inlandse vrouw….………..…..…………26
3.3.2. De koeliekwestie……….………..….…………..27
3.4. Conclusie……….………..28
4. De analyse van de schending van ideaalbeelden in Rubber……….…….…….………30
4.1. Onzedelijk gedrag 4.1.1. De njai………32
4.1.2. Seksuele losbandigheid……..……….……….33
4.2. Financieel wanbeheer en decadentie……….………37
4.3. Europese stabiliteit……….……40
4.4. Versmelting van fictie en werkelijkheid……….…..45
4.5. Rubber als aanklacht………..48
4.6. Conclusie……….…51
5. Conclusie……….………..……….53
Bibliografie……….……….57
Voorwoord
Na vijf maanden van onderdompeling in de geboorte, ondergang en wedergeboorte van Rubber, is het nu dan eindelijk zover: mijn masterscriptie is voltooid. Het schrijven van deze eindscriptie was voordat ik ermee begon, iets dat ik niet kon overzien. Het feit dat het niet alleen gelukt is, maar dat ik, ondanks de hindernissen die ik heb moeten nemen, er ook met veel plezier aan heb gewerkt, laat mij met een fijn gevoel terugblikken op de afgelopen maanden.
Doordat ik mijn voorliefde voor Indonesië heb kunnen combineren met mijn interesse in literatuur en de geschiedenis hiervan, heb ik dit onderzoek met veel genoegen uitgevoerd. Natuurlijk zijn er (veel) momenten geweest waarop ik hier anders over dacht, waarop ik vastliep of het schrijven van deze scriptie op een andere wijze even niet meer zag zitten. Daarom wil ik voor dit eindresultaat, maar voornamelijk voor alle steun op de weg hier naartoe, een aantal mensen bedanken.
Allereerst dank ik mijn scriptiebegeleider dr. Paul Bijl voor de ontzettend prettige begeleiding, maar vooral ook voor de scherpe en kritische blik en het aanstekelijke enthousiasme waardoor ik na ieder gesprek weer de zin en het vertrouwen heb gekregen om verder te gaan. Verder wil ik Karel Weima bedanken, die meerdere malen mijn telkens veranderende hoofdstukken heeft nagelezen, met waardevolle suggesties kwam en bovenal in staat was mij van een afstand naar mijn scriptie te laten kijken.
En natuurlijk waren er mijn vriendinnen, die tijdens mijn lange dagen en avonden, in en buiten de bibliotheek, voor veel koffie en nog meer gezelligheid zorgden.
Terima kasih, Anna Thoolen
Afkortingen van de krantentitels
Om de leesbaarheid van de tekst te behouden, zullen de volgende afkortingen van de krantentitels gebruikt worden. Van sommige kranten zijn er verschillende recensies gebruikt. Om naar de juiste krant te kunnen verwijzen, zal ik daarom gebruik maken van een cijfer bij de afkortingen.
DGW à Den Gulden Winckel
DIC à De Indische Courant
1. Juli 1932
2. Oktober 1932
3. November 1932
4. April 1934
DSP à De Sumatra Post
DT à De Telegraaf
DTR à De tribune: soc. dem. Weekblad
HAH à Het Algemeen Handelsblad
1. Februari 1932
2. December 1932
HBN à Het Bataviaasch Nieuwsblad
HND à Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-‐Indië
1. November 1932
2. September 1934
HVA à Het Vaderland : staat-‐ en letterkundig nieuwsblad
1. November 1931
2. Februari 1934
HVO à Het Volk : dagblad voor de arbeiderspartij LR à Links Richten SH à Soerabaijasch Handelsblad
1. Inleiding
Toen destijds het boek “Rubber” verscheen van Mevr. Székely-‐Lulofs, hebben wij ernstig bezwaar gemaakt tegen dit soort lectuur. Niet uit een artistiek oogpunt – (de kunst van het schrijven is deze romancière wèl toevertrouwd!) – maar ter wille van een groot koloniaal belang. De koloniale eer staat nl. op het spel. (HND1)
Dit citaat is afkomstig uit een van de vele (kritische) recensies die vrijwel direct na het verschijnen van Rubber zijn gepubliceerd. Kritiek op deze roman betreft vooral de zedeloze gebeurtenissen die de schrijfster, Madelon Hermina Székely-‐Lulofs, op een gedetailleerde wijze beschrijft. Maar de vraag is waarom de niets verhullende beschrijvingen van het losbandige leven in de kolonie voor een dusdanige kritiek en tevens populariteit zorgden. In deze scriptie laat ik zien dat het niet enkel de sensatiezucht was, die de interesse en aandacht van de lezer naar de bacchanalen trok, maar dat de grote commotie rondom Rubber voornamelijk gedreven lijkt te zijn door angst. De angst dat deze roman met zijn negatieve weergave van het koloniale leven als een aanklacht tegen het kolonialisme zou worden opgevat. Juist door deze angst ontstaat er aandacht voor en kritiek op de roman en die kritiek richt zich voornamelijk op de wijze waarop Székely-‐Lulofs het leven van de planters beschrijft. Deze gebeurtenissen uit het leven van de planters worden namelijk in de pers als schandalen benoemd. In het werk Power of Scandal stelt Johannes Ehrat dat een gebeurtenis in een schandaal transformeert wanneer het collectieve ideaalbeeld van een samenleving wordt geschonden (10). Dat er schande van Rubber werd gesproken, komt voornamelijk door het feit dat het beeld van Nederland als hulpverlener of zelfs als voogd van Indonesië door het frivole karakter van Rubber, waarbij geld, drank en gebrek aan huwelijkse moraal de rode draad lijken te vormen, wordt geschonden (Gouda 164). Het feit dat er ook in andere landen interesse ontstond in deze roman en Rubber daarom vervolgens in vijftien talen is vertaald, roept nog meer weerstand op. Uit de recensies lijkt het alsof de Nederlandse samenleving niet wilde dat grote en invloedrijke landen als Amerika, Frankrijk, Engeland en Duitsland deze roman onder ogen zouden krijgen. Rubber zou namelijk geen realistisch beeld scheppen van het leven in de kolonie en afbreuk doen aan de koloniale reputatie van Nederland. Men vreesde dat deze negatieve beeldvorming nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor de kolonie. Deze angst was vooral gericht op het verliezen van de kolonie en werd mede veroorzaakt door het feit dat er in het moederland grote politieke zwakte heerste. De kolonie was dé inkomstenbron voor Nederland. Daarnaast zorgde Nederlands-‐Indië voor aanzien in de imperiale wereld. Het in feite kleine Nederland dankte zijn imperiale status aan de kolonie: een klein land, met een groot koloniaal imperium (Gouda 42). Frances Gouda refereert hierbij aan het gezegde Indië verloren, rampspoed geboren waarmee gezegd wordt dat wanneer Nederland de
kolonie zou verliezen, de positie van Nederland en daarmee ook de economische welvaart zou kelderen.
Over Rubber is er in de afgelopen drieëntachtig jaar veel gepubliceerd. Cock van den Wijngaard heeft een algemene inleiding voor de roman geschreven; Maaike Meijer heeft onderzoek gedaan naar de koloniale verbeelding in Rubber; Gerard Termorshuizen heeft geschreven over de drankgelagen op de ondernemingen in Deli; Olf Praamstra heeft de roem en ondergang van Székely-‐ Lulofs uiteengezet waarbij hij de schande die van deze roman werd gesproken, benoemt. Daarnaast zijn er enkele biografieën over de schrijfster verschenen, waaronder Madelon van Kester Freriks en Tumult van Frank Okker. Jaap Goedegebuure bespreekt de wisselende ontvangst van Rubber en gaat in zijn stuk al kort in op waar het in deze scriptie om zal draaien: Rubber wordt, met name door kolonialisten, gezien als een roman waarin de Europese bevolking in de kolonie op een vrij negatieve manier wordt afgebeeld. Het heeft mijn interesse welke invloed dit op de receptie heeft en hoe dit naar voren komt in de recensies. Dit zal ik onderzoeken door de recensies die over Rubber zijn verschenen te analyseren en in een bredere context plaatsen, namelijk binnen de context van ideaalbeelden, angsten en schandalen binnen de kolonie. Ik richt mij op waarom bepaalde ideaalbeelden in Rubber lijken te zijn geschonden, hoe het komt dat deze daardoor als schandalen werden ontvangen en hoe dit tot angst voor aantasting van de koloniale eer heeft geleid. In besprekingen over Rubber, zoals in bovengenoemde werken van bijvoorbeeld Termorshuizen en Goedegebuure, wordt er voornamelijk ingegaan op de zedeloosheid van de roman en dat is ook absoluut een belangrijke kwestie die behandeld dient te worden. Maar ik ben van mening dat er meer aan de hand is. Daarom ga ik in deze scriptie dieper in op de kritieken die over Rubber zijn verschenen. Ik ga laten zien dat de grote commotie rondom Rubber te maken heeft met angst voor schending van het ideaalbeeld van de kolonie. Daarbij sluit ik aan bij wat onder ander Frances Gouda, Marieke Bloembergen (zowel 2009 als 2011), Ann Laura Stoler en Reggie Baay hebben geschreven over de onrust in het koloniale leven.
In deze scriptie onderzoek ik door middel van een receptieonderzoek van Rubber, waarbij ik mij richt op verschillende kranten uit zowel Nederland als Nederlands-‐Indië, hoe deze angst zich profileert en met name welke rol de media hierbij spelen. Voordat ik aan deze analyse begin, zal ik in het tweede hoofdstuk, aan de hand van het werk van Ehrat, uiteenzetten hoe de media in het algemeen bijdragen aan het construeren van een schandaal. De term schandaal duikt namelijk regelmatig op in de recensies en daarbij vind ik het interessant om te kijken naar de vraag waarom de gebeurtenissen in Rubber door het grote publiek als schandalen worden gezien. De gebeurtenissen die in Rubber worden beschreven zijn namelijk op zichzelf geen schandalen. Voor dit deel van het onderzoek is het werk Power of Scandal van Johannes Ehrat van groot belang, omdat hij onderzocht heeft hoe en waarom gebeurtenissen door de media in schandalen worden
getransformeerd. De media lijken dit te bewerkstelligen doordat zij de algemene collectieve normen en waarden van een samenleving bewaken en daarbij tevens ingrijpen wanneer deze worden geschonden. Voor mijn onderzoek is het van belang om in te zien waarom een groep mensen een bepaalde gebeurtenis tot een schandaal rekent, omdat wij pas dan kunnen proberen te begrijpen en voornamelijk kunnen analyseren waarom de kritieken op Rubber zo fel zijn. Zijn er ideaalbeelden die worden geschonden? Welke zijn dit en waarom is er sprake van schending van het ideaalbeeld? Bij de kritiek op deze schending van het ideaalbeeld lijkt voortdurend angst voor aantasting van de koloniale reputatie de drijfveer te zijn. De antwoorden op deze vragen zullen dan ook in het derde hoofdstuk centraal staan.
Aan de hand van onder andere het werk van Gouda, Baay, Bloembergen en Stoler schets ik enkele ideaalbeelden die binnen de koloniale samenleving heersten en de onrust die ontstond wanneer deze ideaalbeelden werden geschonden. In het vierde hoofdstuk zal ik aan de hand van een receptieonderzoek analyseren hoe en welke ideaalbeelden in Rubber zijn geschonden, hoe deze door de media tot een schandaal zijn getransformeerd en hoe dit uiteindelijk tot angst voor aantasting van de koloniale reputatie heeft geleid. In het vijfde en tevens laatste hoofdstuk zal ik mijn conclusie schrijven. In deze conclusie zal ik aan de hand van het werk van Jago Morrison en Susan Watkins het literaire karakter van mediaschandalen toelichten en verbinden aan Rubber.
Alvorens met het volgende hoofdstuk te beginnen, gebruik ik deze inleiding om het een en ander toe te lichten met betrekking tot de schrijfster, Székely-‐Lulofs en de roman Rubber, die de essentie van deze scriptie zullen vormen.
Székely-‐Lulofs werd in de jaren dertig in een klap bekend met Rubber, tevens haar debuutroman. Voordat ze debuteerde schreef ze acht jaar lang kleine verhaaltjes uit het plantersleven voor een weekblad op Sumatra. Een gesprek met de schrijfster Annie Salomons over de vraag naar Indische literatuur zette Székely-‐Lulofs aan het denken en mede hierdoor is Rubber tot stand gekomen (’s-‐Gravesande 201). Székely-‐Lulofs profileert zich als een schrijfster die alle toestanden, zoals zij ze noemt, zelf heeft meegemaakt. Deze toestanden, die ik verder in dit onderzoek gebeurtenissen en schandalen zal noemen, houden de door de verveling gedreven uitspattingen op de club in, waarbij de planters het geld dat ze met het harde werken verdiend hebben, in een avond aan drank uitgeven. De grote hoeveelheden alcohol resulteerden tevens in onkuis gedrag, dat voornamelijk de vrouwen uit de kolonie werd verweten. Deze toestanden vormen de basis van de roman en zijn doordrongen van een kritische blik op het leven op de rubberonderneming. De schrijfster stelt zelf in een interview in Den Gulden Winckel in 1932 het volgende: ‘Ik had het gevoel dat ik dit alles schrijven moest’. Ze hoopte dat Rubber onder andere de ouders die kinderen in Indië hadden, zou laten inzien hoe en waarom er vervreemding ten opzichte
van het moederland plaatsvond (Goedegebuure 25). De roman is in een zekere haast geschreven omdat Székely-‐Lulofs in geldnood zat. Later heeft ze dit ook als een grote fout erkend (Van den Wijngaard 16). Maar ondanks het snelle tempo waarin Rubber is afgerond wordt het een groot commercieel succes. Binnen vier jaar verschijnen er zeven drukken en het boek wordt in vijftien talen vertaald.
Tijdens het bestuderen van de recensies werd mijn nieuwsgierigheid naar de oorzaak van het tumult rondom Rubber gewekt en werd tevens mijn vermoeden dat er meer aan de hand moet zijn bevestigd. Hoe en waarom Rubber een mediaschandaal is geworden en wat de achterliggende reden hiervan is, zal ik aan de hand van artikelen, recensies, interviews en notulen vanuit de Tweede Kamer analyseren. In het volgende hoofdstuk volgt nu eerst de definitie van een schandaal en de rol van de media bij de totstandkoming hiervan.
2. Schandalen in de media
In dit hoofdstuk staat de vraag centraal hoe de media bijdragen aan de totstandkoming en de verspreiding van een schandaal. De essentie van deze scriptie is namelijk waarom Rubber zo ontzettend veel kritiek heeft gekregen en hoe Rubber zelfs een mediaschandaal is geworden. Om dit te kunnen onderzoeken dient eerst de essentie van het woord schandaal achterhaald te worden. In een woordenboek als de Van Dale krijgt het woord schandaal de volgende betekenis toegewezen:
Schan·∙daal (het; o; meervoud: schandalen)
Iets dat opschudding veroorzaakt, aanstoot geeft: een grof schandaal
Wanneer je vervolgens de etymologie van dit woord erbij haalt, levert dit het volgende op:
Via het Franse woord scandale is ons schandaal ontleend aan het Latijnse scandalum en het Griekse skandalon. De betekenis is oorspronkelijk: aanstoot, ergernis, verleiding. Natuurlijk is er verwantschap met het zelfstandige naamwoord schande, dat uit Middelnederlands scaemde is ontstaan en dus kennelijk familie is van schaamte, maar ook van het werkwoord schenden. Van schandaal zijn twee bijvoeglijke naamwoorden afgeleid, n.l. schandalig en schandaleus. Het laatste is alweer een ontlening, n.l. aan het Franse scandaleux. Vroeger gebruikte men ook schandaloos uit Latijn scandalosis, maar deze vorm is in onbruik geraakt, waarschijnlijk doordat verwarring dreigde met het achtervoegsel -‐ loos: zonder. Het Fries kent echter skandeloas nog. Het werkwoord bij deze groep is schandaliseren: te schande maken. (Sijs)
Een schandaal zorgt dus voor opschudding, omdat het veelal een gebeurtenis betreft die in de publieke opinie niet tot de morele maatstaf behoort. Het feit dat verleiding een van de oorspronkelijke betekenissen van het woord schandaal is, illustreert dat een schandaal naast dat het weerstand oproept ook aantrekkelijk is. Er lijkt daarmee sprake te zijn van een wisselwerking. Aan de ene kant neemt men aanstoot aan een schandaal, maar aan de andere kant vindt men het ook interessant. Het gegeven dat een schandaal in staat is de nieuwsgierigheid te prikkelen en interesse op te wekken, is van belang voor mijn onderzoek. Over Rubber werd namelijk schande gesproken, maar tegelijkertijd genoot de roman grote populariteit.
De schandalen in Rubber betreffen mediaschandalen en om deze te kunnen duiden is het van belang specifiek te weten hoe een mediaschandaal tot stand komt, hoe het voortleeft en wie hierbij betrokken zijn. Om dit uiteen te zetten gebruik ik het werk Power of Scandal van Ehrat, die een schandaal als volgt definieert:
A media scandal occurs when through media publication and narrativization an act is constructed in such a way that it can be subjected to a sanctioning judgment of an instance of public opinion, which is also constructed: these constructions will then have effects, as acts of negative sanction, on the social institutions and social actors concerned. (5)
Een mediaschandaal ontstaat dus wanneer een bepaalde gebeurtenis door middel van publicatie in de media komt en onderwerp wordt van veroordelingen vanuit de publieke opinie. Dit heeft vervolgens invloed op de sociale instituties en de actoren die hierbij betrokken zijn. Maar hoe komt het dat een daad of een object binnen een bepaalde context als een schandaal kan worden gezien? Ehrat geeft hiervoor onder andere als verklaring dat op het moment dat iets een schandaal wordt, er een bepaalde, negatieve waarde aan een gebeurtenis wordt toegevoegd. Vervolgens neemt een grote groep mensen deze toegevoegde (negatieve) waarde over en wordt het een schandaal. Wat in eerste instantie gewoon een gebeurtenis is, transformeert dus in feite in een schandaal (Ehrat 7). Ehrat noemt de op zichzelf staande gebeurtenis ook wel het ideaalbeeld en legt uit dat de transformatie plaatsvindt doordat het ideaalbeeld wordt geschonden (10). Voor mijn onderzoek zal ook ik mij daarom richten op de ideaalbeelden die worden geschonden, omdat daaruit de schandalen voortkomen.
Maar hoe wordt er bepaald wanneer een ideaalbeeld is geschonden? Het is een stuk eenvoudiger om te beslissen wanneer iets tot een misdaad dient te worden gerekend dan wanneer er een ideaalbeeld wordt geschonden. Bij een misdaad wordt er namelijk een wet geschonden en die wet is in feite het ideaalbeeld. Bovendien is er een rechter die de macht heeft hierover te beslissen. Hierdoor is het bij een misdaad dus mogelijk om vrijwel precies aan te wijzen wanneer er sprake is van een delict (Ehrat 12). Bij mediaschandalen is dit een stuk ingewikkelder. De wetgeving is hierbij niet van toepassing en hierdoor is het niet mogelijk om precies en objectief aan te geven wanneer de grens wordt overschreden. De journalistiek richt zich doorgaans namelijk op een ideaalbeeld dat door de samenleving wordt geaccepteerd en erkend. Dit beeld is veranderlijk en staat constant onder invloed van de publieke opinie. Bij een misdaad is dus de rechter de aangewezen persoon om een oordeel te vellen, maar wie mag er beslissen of er werkelijk een ideaalbeeld wordt geschonden en of dit in een schandaal kan transformeren? Normaliter wordt een potentieel schandaal aan het licht gebracht door iemand die nauw bij de persoon of zaak in kwestie betrokken is. Ehrat noemt deze persoon ook wel de klokkenluider of de tipgever (35). Deze persoon is in staat de gebeurtenis naar buiten te brengen en vervolgens dient een grote groep mensen de negatieve waarde over te nemen en deze aan de gebeurtenis toe te kennen. Pas dan transformeert de gebeurtenis in een schandaal. De media zijn dus in principe in staat bepaalde zaken zonder juridische of administratieve bewijzen tot een schandaal te verheffen. Ehrat legt uit dat dit kan omdat schandalen niet gebaseerd
zijn op feiten maar op de uitwerking die de gebeurtenis heeft. Dit wil zeggen dat het er bij een schandaal niet om gaat of het waar of niet waar is: het draait er louter om of een schandaal wel of niet functioneert (Ehrat 20). Of een gebeurtenis in een schandaal transformeert hangt dus af van de manier waarop de gebeurtenis door de media wordt gepresenteerd en vervolgens door het publiek wordt ontvangen. De media staan extra sterk doordat ze pretenderen objectief te zijn. Met de nadruk op pretenderen, want uiteindelijk kiezen ze namelijk wél een kant. Bovendien kunnen ze bepaalde gebeurtenissen op een dusdanige manier uitlichten en benadrukken, dat deze groter lijken dan ze daadwerkelijk zijn. Tevens is het andersom ook mogelijk: de media kunnen er ook voor kiezen om bepaalde gebeurtenissen extra klein te houden. De media lijken dus in eerste instantie niet belanghebbend te zijn in de situatie en daardoor zijn ze minder gevoelig voor kritiek van buitenaf. Ook Ehrat benadrukt dat dit enkel schijn is en dat ze niet geheel objectief zijn. De media worden namelijk regelmatig gestuurd vanuit een bepaalde opinie, een opinie die vervolgens door het publiek als algemeen geaccepteerd wordt aanvaard en die vervolgens in een ideaalbeeld transformeert (33). Bovendien heeft de pers een dubbele functie. Aan de ene kant verklaart de pers een gebeurtenis namelijk tot een schandaal omdat zij nu eenmaal als taak heeft de moraal binnen de samenleving te bewaken. Aan de andere kant verkoopt een schandaal ook goed en is dit daarom tevens een manier voor de pers om de aandacht op zichzelf te vestigen en hiermee geld te verdienen.
Ondanks het feit dat de media een grote rol spelen, houdt dit niet in dat zij de enige zijn die opereren in de totstandkoming van een schandaal. Ehrat legt uit dat er twee centrale figuren bijdragen aan de totstandkoming van een mediaschandaal, namelijk de al eerder genoemde tipgever en de journalist. Tussen hen vindt een wisselwerking plaats. De tipgever, ook wel klokkenluider genoemd, is in het bezit van een gebeurtenis die afwijkt van het publiekelijke ideaalbeeld. De journalist is daarnaast in het bezit van vele contacten met de media en is op die manier in staat de algemene publieke opinie te beïnvloeden (Ehrat 35). Samen kunnen zij ervoor zorgen dat een bepaalde groep mensen weet krijgt van een bepaald ideaalbeeld dat is geschonden. De journalist kan dus in feite worden gezien als degene die toezicht houdt op de grenzen van de normen en waarden van een bepaalde samenleving. Dit betreft dus niet de normen en waarden van die ene persoon, maar van de algemene grotere samenleving. Door de gevoelige informatie die een tipgever bezit door te spelen aan een journalist kan dus een mediaschandaal tot stand komen.
Doorgaans heeft een schandaal grote, negatieve, invloed op een persoon, institutie of een bedrijf. Zo bestaat de mogelijkheid dat het grote publiek zich van de bij het schandaal betrokken institutie of persoon afkeert. Dit kan weer resulteren in het verlies van het vertrouwen van het grote publiek, wat naderhand grote schade met zich mee kan brengen. Toch stelt Ehrat stelt dat een schandaal niet uitsluitend voor negatieve publiciteit hoeft te zorgen (35). In sommige gevallen wordt
een schandaal juist opzettelijk naar buiten gebracht in de hoop publiciteit te genereren. Één ding staat namelijk vast, een schandaal zorgt vrijwel altijd voor aandacht, of dit nu positief of negatief is. Ehrat haalt in zijn werk Power of Scandal Fernando Jiménez aan die het belang van de culturele grenzen van een samenleving benadrukt. Deze culturele grenzen bepalen namelijk ook of iets een schandaal wordt of niet. Dit komt doordat normen en waarden niet in elke cultuur hetzelfde zijn en zelfs binnen een cultuur kunnen ze verschillen (39). Wanneer er een schandaal ontstaat, is er dus een ideaalbeeld van een bepaalde cultuur geschonden. Zo kan in de ene cultuur een gebeurtenis in een schandaal transformeren, terwijl dit in een andere cultuur niet het geval hoeft te zijn.
Naast het culturele kader, is de totstandkoming van een schandaal ook afhankelijk van hoe specifiek gedrag op een bepaald moment wordt geïnterpreteerd. Deze interpretatie hangt vervolgens weer af van institutionele en temporele factoren. Belangrijk hierbij is dat de media uiteindelijk in staat zijn om de indruk te wekken dat ‘iedereen’ er hetzelfde over denkt, ook al betreft het feitelijk alleen het gevoel van een bepaalde elite of een groep met gelijkgestemde belangen. Ehrat komt dus steevast op een punt terug: de media zijn in staat de publieke mening te sturen en te beïnvloeden. waardoor het ideaalbeeld van een kleine groep zich tot de gehele samenleving kan uitbreiden. Wanneer dit ideaalbeeld wordt geschonden, kunnen de media hierop inspelen en een schandaal construeren. Het grotere publiek heeft vervolgens het idee dat het zelf een oordeel velt, maar in feite is dit oordeel al in grote mate gestuurd door de manier waarop het schandaal in de media naar voren wordt gebracht (Ehrat 41). Samengevat overstijgt de publieke opinie dus de subjectieve, individuele mening en is het in staat bepaalde ideeën te vertegenwoordigen alsof het de ideeën van iedereen zijn (Ehrat 51). Wanneer we naar schandalen in de media kijken is het daarom van belang om te achterhalen wat het doel is van de media en in hoeverre de publieke mening een geconstrueerde mening is. Publiciteit dient gezien te worden als een mening, niet als een simpel feit. Ter afsluiting wil ik benadrukken dat een schandaal pas een schandaal is wanneer het naar buiten wordt gebracht. Wanneer een gebeurtenis wel de morele normen en waarden overtreedt, maar dit niet naar buiten wordt gebracht, is er nog geen sprake van een schandaal. Daarom houd ik in dit onderzoek de schending van een ideaalbeeld en een schandaal van elkaar gescheiden. Het ideaalbeeld dient getransformeerd te worden in een schandaal.
Rubber is naast een mediaschandaal ook een literair schandaal te noemen. Morrison en Watkins laten in hun werk Scandalous fictions zien dat het publieke bewustzijn door middel van schandalen in de literatuur kan worden versterkt (1). De roman wordt gedurende de twintigste eeuw steeds meer erkend en gebruikt als een plaats waar er over morele grenzen wordt onderhandeld. Dit komt doordat in die tijd in literaire werken seksualiteit een belangrijk thema was en deze werken bovendien in staat waren aan te sporen tot culturele en ideologische revoluties (3). Daarnaast wordt een roman soms ook gebruikt om grotere sociale, politieke en historische kwesties aan te kaarten.
Maar juist omdat deze kwesties in een roman versmolten zijn in een verhaal, stellen Morrison en Watkins dat de roman een ambivalente status heeft. In een roman heeft de auteur enerzijds de mogelijkheid om alles te zeggen omdat de roman fictief is. Anderzijds lijken er toch restricties te zijn verbonden aan de vrijheid van de auteur (11). Wanneer de roman te veel een betoog lijkt, kan deze weerstand oproepen en dit lijkt ook te gelden voor Rubber. Men was bang dat Rubber gelezen zou worden als non-‐fictie en daardoor het lezerspubliek aan zou kunnen zetten tot actie. Dit is terug te voeren op het werk van Ehrat: ook een fictief verhaal kan een ideaalbeeld dat bij een bepaalde samenleving of groep hoort, schenden en op die manier kan een literair werk transformeren in een mediaschandaal.
Wat betreft het object van mijn onderzoek, Rubber, is er sprake van aantasting van de morele normen en waarden. Dit aspect van de roman is hevig bekritiseerd en deze kritiek is vervolgens door vrijwel alle media overgenomen. De media hebben besloten dat de gebeurtenissen die in Rubber worden verbeeld eventueel schadelijk zouden kunnen zijn voor het moederland. De verschillende kranten nemen dit standpunt van elkaar over, wat als consequentie heeft dat de samenleving deze opinie overneemt en het als gemeenschappelijk gedachtegoed accepteert. Zoals ik hierboven al schreef is het van belang om het doel van de media bij het naar buiten brengen van een schandaal te achterhalen en dien je ook het eigenbelang van de pers hierbij in ogenschouw te nemen. Het werk van Ehrat zal een grote rol spelen in mijn onderzoek, aangezien ik benieuwd ben naar waarom Rubber tot een mediaschandaal is geworden.
In het volgende hoofdstuk zal ik enkele schandalen die zich specifiek in Nederlands-‐Indië hebben voltrokken, uiteenzetten. Aan de hand van deze schandalen laat ik zien welke ideaalbeelden er binnen de kolonie heersten en hoe de angst voor de schending van deze ideaalbeelden invloed had op de koloniale samenleving.
3. De schending van ideaalbeelden in de kolonie
In het vorige hoofdstuk heb ik laten zien dat een schandaal een ideaalbeeld aantast. Om deze schending van ideaalbeelden in Rubber te kunnen analyseren, zet ik in dit derde hoofdstuk enkele ideaalbeelden ten tijde van de koloniale overheersing uiteen. Hoe zag de koloniale samenleving eruit? In Nederland lagen bepaalde zaken met betrekking tot de kolonie namelijk erg gevoelig. Dit komt volgens Gouda omdat de samenleving in de kolonie door andere eigenschappen werd gekenmerkt dan die in de Europese metropool. De Nederlandse politieke cultuur en sociale praktijken werden gekenmerkt door religieuze tolerantie, ruimdenkendheid, vrijheid van gedachten, democratie, zakelijkheid en vrije handel en deze aspecten vormden niet de grondslag van het Nederlandse gedrag in de kolonie. De waarden en normen die in de Nederlandse cultuur heersten, transformeerden in de kolonie in iets volstrekt anders, namelijk het geloof in de superioriteit van het blanke ras (17). Maar juist deze gedachte, dat status verbonden is aan ras, maakte de Nederlandse samenleving kwetsbaar. Nederland voelde zich namelijk sterk als kolonie, maar had ook constant het gevoel zich te moeten bewijzen. Dit had te maken met wat Gouda de grote paradox omtrent de Nederlandse kolonie noemt. Waar het moederland geteisterd werd door politieke zwakte, was de kracht en macht van het koloniaal bewind juist enorm. Deze paradox, van een klein land maar tegelijkertijd een groot koloniaal imperium, maakte Nederland onzeker (Gouda 41). De koloniale bewindvoerders leken namelijk te vrezen voor het moment waarop de kolonie van hen afgepakt zou worden. Dit had te maken met het feit dat de inkomsten uit de kolonie weliswaar hoog waren, maar dat in de collectieve Nederlandse verbeelding dit aandeel van de inkomsten uit Nederlands-‐Indië nog groter was en men hierdoor vreesde dat het verlies van de kolonie tegelijkertijd de ondergang van Nederland zou betekenen. Gouda citeert hierbij de volgende uitspraak van een burgemeester van Rotterdam: ‘Imagine our colonial empire gone, and our small country can no longer feed its children. Imagine if we were to lose it all, our entire position in the world will fall to pieces’(48). Bovendien haalt Gouda hier het eerder genoemde volgende Nederlandse gezegde bij: Indië verloren, rampspoed geboren aan. Gouda stelt dat de angst om Nederlands-‐Indië te verliezen diep doorgedrongen raakte in het collectieve bewustzijn van de Nederlandse samenleving en dat deze angst almaar toenam door de opkomende nationalistische beweging.
Het Indonesische nationalisme kwam aan het begin van de twintigste eeuw geleidelijk op en deze bewustwording was op gang gekomen doordat de ethische politiek het onderwijs toegankelijk had gemaakt voor de inheemse bevolking. Door middel van het onderwijs kregen de inlanders steeds meer het gevoel dat Indonesië hun eigen land was. Bovendien kwamen zij te weten dat Nederland maar een klein land was, zeker in vergelijking met Indonesië zelf. Daarnaast leerde de inheemse
bevolking op school over opstanden en revoluties en kwamen ze in aanraking met de Westerse opvattingen. Dit voedde het nationalistisch bewustzijn van de Indonesiërs. Bovendien zorgde ook de komst van kranten in het Maleis en andere inheemse talen ervoor dat steeds meer Indonesiërs kennis opdeden over hoe het er in de rest van de wereld aan toe ging (Burgers 154). De Nederlanders vreesden voor dit Indonesische nationalisme omdat hiermee gestreefd naar de verheffing van het volk door beter onderwijs te verschaffen, een betere economische positie voor de middenklasse te creëren en meer politieke invloed voor de Indonesiërs te genereren. Dit alles zou uiteindelijk moeten resulteren in totale onafhankelijkheid en dit is exact hetgeen de Nederlanders tegen probeerden te gaan (Pluvier 3). Zoals Gouda al stelde was men in Nederland bang voor de economische gevolgen wanneer het de kolonie zou verliezen (48). Stoler legt met betrekking tot dit opkomende nationalisme de sluiting van enkele scholen uit. Men was bang dat het onderwijs het een gevoel van eigenwaarde en zelfstandigheid zou creëren. Uit angst hiervoor werden daarom sommige scholen juist weer gesloten (Stoler 119). Het opkomende nationalisme resulteerde dus in angst dat Indonesië de volledige heerschappij op zich zou nemen of zelfs volledige onafhankelijkheid zou eisen (Gouda 48).
In dit hoofdstuk laat ik dus zien welke kwesties er in de kolonie speelden die als slecht voor het koloniale imago werden gezien en hoe er per kwestie vervolgens angst uit ontstaat. Bijvoorbeeld angst dat er in Nederland een sentiment ontwikkeld wordt waarbij men niet naar de kolonie wil vertrekken, angst dat andere invloedrijke landen zich door een negatief beeld van de Nederlanders terugtrekken uit de handel en angst dat er vanuit de inlandse bevolking weerstand ten opzichte van de kolonialisten komt. Die laatste angst werd als het ware aangejaagd door de opkomst van het Indonesische nationalisme dat in de jaren dertig steeds krachtiger werd (Burgers 151). De ideaalbeelden zet ik uiteen aan de hand van drie hoofdthema’s: seksuele relaties, financieel wanbeheer en decadentie en koloniaal geweld binnen de kolonie. Deze drie hoofdthema’s zijn, in sterke en minder sterke mate, terug te vinden in Rubber en hebben alle drie bijgedragen aan de angst voor een negatieve beeldvorming omtrent deze roman Aan de hand van deze algemene ideaalbeelden analyseer ik in het vierde hoofdstuk de kritieken over Rubber. Daarbij maak ik gebruik van recensies, interviews, artikelen en notulen uit de Tweede Kamer.
3.1. Seksuele relaties
Het eerste thema betreft de seksuele relaties in de kolonie. De onzedelijkheid neemt in Rubber een grote plaats in en is een van de kwesties waar de meeste kritiek over is verschenen. Aan de hand van enkele voorbeelden van onzedelijke of aanstootgevende seksuele relaties, laat ik in deze paragraaf zien dat dit niet alleen voor Rubber geldt, maar dat deze onzedelijkheid op verschillende fronten
gevoelig lag in de kolonie. Ook het optreden van de koloniale overheid zet ik hier uiteen, omdat dit de angst bij de kolonialisten blootlegt.
3.1.1. Relatie met een njai
Een lange tijd heerste er voor planters een huwelijksverbod met Europese vrouwen. Men was van mening dat een Europese vrouw niet goed zou gedijen in de Indische samenleving en dat dit de planter enkel zou afleiden van waarvoor hij werkelijk naar Indië was gekomen: werken. Baay stelt dat dit ten grondslag ligt aan de (seksuele) relatie met de njai, een inlandse vrouw die meestal de taak van dienstbode en geliefde vervulde (64). Ook het gegeven dat een inlandse vrouw minder geld kostte dan een Europese vrouw, dat ze de sinkeh (nieuwkomer) de taal kon leren en dat ze voor contact met de inheemse bevolking konden zorgen, speelde mee (Baay 176). Toch was de behoefte aan vrouwelijk gezelschap en seksuele intimiteit de voornaamste reden voor een relatie met een inlandse vrouw. Deze veelal op ongelijkheid gebaseerde relatie kon wel degelijk iets positiefs betekenen voor de njai. Ze kreeg bijvoorbeeld gehele zeggenschap over het huishouden, inclusief de uitgaven die hierbij kwamen kijken en de voornaamste reden voor een inheemse vrouw om te ‘besluiten’ njai te worden, was te danken aan de gunstige financiële verdiensten waarmee zij vervolgens weer haar familie kon onderhouden. Doch deze relatie had ook een schaduwzijde, namelijk wanneer haar man haar niet meer zag zitten, kon hij haar vrijwel direct verbannen en diende zij terug te gaan naar haar kampong (dorpsgemeenschap). Termorshuizen noemt dit als een van de redenen voor de afnemende tolerantie ten opzichte van een relatie met een njai (28). Het verbannen van een vrouw zou niet tot de Westerse normen en waarden behoren en dit lijkt te duiden op een schending van het ideaalbeeld zoals ik in het vorige hoofdstuk heb beschreven. Bovendien werd er ook vanuit de kampong vaak schande over dit soort relaties gesproken. Een njai stond min of meer gelijk aan een prostituee en omdat ze ook nog haar religie had verraden door met een christen te gaan samenleven, bestond er de mogelijkheid dat ze werd buitengesloten uit haar familie en zelfs uit de gehele samenleving (Baay 72). Wanneer zij werd afgedankt door haar man en werd teruggestuurd naar de kampong, hoefde zij dan ook niet altijd te rekenen op een warm onthaal.
Baay wijst op de verschillende benamingen die er voor de njai bestonden. Deze waren niet alle even positief en representeren de minderwaardige positie van de njai. Zo werd naast de nog redelijk voorzichtige term ‘inlandse huishoudster’, ook het woord ‘moentji’ gebruikt. Dit betekent mondje en refereert aan de verbale weerbaarheid van de vrouwen. Verder waren benamingen als ‘snaar’ of ‘snoer’, wat letterlijk hoer betekent, niet ongewoon en ook ‘meubel’ of ‘inventarisstuk’ werden gebruikt. Af en toe kwam het ook daadwerkelijk voor dat een Europese man zijn njai als een deel van de inboedel te koop aanbood (Baay 82). Baay concludeert dat deze benamingen de
negatieve beeldvorming omtrent de njai bevestigen. De manier waarop er door Europese mannen met de inlandse vrouw werd omgegaan, werd als kwalijk gevonden. Zeker vanuit Europees perspectief is de wijze waarop deze vrouwen werden behandeld onacceptabel. Deze negatieve beeldvorming omtrent de relatie met de njai is ook terug te vinden in Rubber, waarin Székely-‐Lulofs laat zien hoe er vanuit de Europeaan op een neerbuigende wijze naar de njai werd gekeken. Na 1900 nam de tolerantie ten opzichte van de njai langzaam af en werd het concubinaat teruggedrongen (Termorshuizen 28). Vanuit Nederland werd het beeld van de lompe Europeaan die op basis van een ‘hogere’ positie zichzelf de inlandse vrouw toe-‐eigent, als immoreel en schadelijk gezien en men vreesde voor de maatschappelijke onrust die dit eventueel teweeg zou kunnen brengen Er werd namelijk steeds meer gewezen op de kwalijke gevolgen die een verhouding met een njai met zich mee kon brengen en dat leverde geen gunstig beeld van de Europese man in de kolonie op (Termorshuizen 37).
3.1.2. Rasvermenging
Een gevolg van deze relaties met de inlandse vrouwen is de toename in het aantal kinderen van gemengde afkomst (Stoler 2). Stoler stelt dat er in de kolonie vanuit de Nederlanders werd getracht de vermenging van de Indische en de Nederlandse cultuur tegen te gaan. Nederlandse kinderen werd bijvoorbeeld verboden met inlandse kinderen te spelen uit angst dat ze de taal te snel zouden overnemen. Men achtte het van belang dat de Europese kinderen de juiste sociale vaardigheden zouden leren en dat ze vooral niet zouden transformeren in een Javaan (Stoler 6). Stoler signaleert hiermee wederom angst vanuit de koloniale samenleving, namelijk de angst voor versmelting van de Nederlandse en de Indische cultuur. Deze angst wordt veroorzaakt door het verminderende blinde vertrouwen in de superioriteit van het blanke ras en daarbij wijst Gouda op het feit dat er in de Encyclopaedie van Nederlandsch-‐Indië ook al wordt verwezen naar de verpaupering van de Europese samenleving (171). Men vreesde dat de vermenging van Europees en Indisch bloed hier enkel aan zou bijdragen. Onder andere vanwege deze angst probeerden de Europese mannen de relatie met een njai als iets tijdelijks te zien. Ze zagen het als een tussenoplossing totdat ze een Europese vrouw konden trouwen.
Kinderen die toch werden geboren uit een relatie met een inlandse vrouw werden bastaarden, mestiezen, Euraziaten of Indo-‐Europeanen genoemd (Baay 15). Veelal heerste er schaamte vanuit het gezin tegenover deze kinderen en Baay illustreert deze schaamte aan de hand van de achternaam die deze kinderen kregen toegewezen. Wanneer kinderen door hun vader werden ingeschreven in het geboorteregister, kregen de kinderen namelijk wel de familienaam van hun vader, maar dan achterstevoren. Baay noemt als voorbeeld de naam Pieterse die dan Esretiep werd (93). Tevens kwam het veelvuldig voor dat de kinderen in het geheel niet erkend werden. De