• No results found

De relatie tussen kindermishandeling en delinquentie in de adolescentie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen kindermishandeling en delinquentie in de adolescentie"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie tussen Kindermishandeling en Delinquentie in de Adolescentie Door: Evelien Huveneers (10485503)

Begeleider: M. Assink Datum: 28-01-2019 Aantal woorden: 5343

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Fysieke mishandeling en delinquentie 6

Fysieke mishandeling kind en delinquentie 9

Fysieke mishandeling adolescent en delinquentie 11

Verwaarlozing en delinquentie 13

Verwaarlozing kind en delinquentie 15

Verwaarlozing adolescent en delinquentie 17

Discussie 18

(3)

Abstract

Er lijkt een verband te zijn tussen het slachtofferschap van kindermishandeling en delinquent gedrag bij adolescenten. Om dit verband te onderzoeken wordt er gekeken naar het verband tussen fysieke mishandeling en delinquent gedrag en het verband tussen verwaarlozing en delinquent gedrag. Een verband met fysieke mishandeling werd aangetoond bij onderzoek waar geen leeftijdsverschil werd gemaakt en bij enkel onderzoek bij kinderen boven de 12 jaar. Een verband met verwaarlozing werd ook aangetoond bij onderzoek waar geen leeftijdsverschil werd gemaakt maar ook juist bij kinderen onder de 12 jaar. Het verband bleek bij fysieke mishandeling vooral aanwezig bij meisjes en bij verwaarlozing vooral bij jongens. Kindermishandeling kan dus leiden tot delinquent gedrag. Tijdig ingrijpen is daarmee van belang.

(4)

De Relatie Kindermishandeling en Delinquentie in de Adolescentie Recentelijk lopen de wachttijden enorm op bij ‘Veilig Thuis’, het meldpunt voor vermoedens van kindermishandeling (Algemeen Dagblad, 2018). Dit kan de veiligheid van kinderen die hierdoor maanden in een onveilige situatie zitten beïnvloeden. Kinderen die slachtoffer worden van kindermishandeling kunnen te maken krijgen met vele nadelige gevolgen zoals depressies, agressieproblemen, emotieregulatieproblemen en verslaving (Maschi, Morgen, Bradley, & Hatcher, 2008). Deze problemen kunnen leiden tot delinquent gedrag (Ryan & Testa, 2005). Verminderen van wachtlijsten is dus niet alleen van belang op de korte termijn voor de veiligheid van het kind, maar ook om problemen op de lange termijn, zoals delinquentie, te voorkomen. Delinquent gedrag onder adolescenten is voor de

slachtoffers en de maatschappij van belang om te verminderen. Als kindermishandeling hieraan bijdraagt, is het dus van belang om zo snel mogelijk in te grijpen wanneer er sprake is van kindermishandeling. Om na te gaan hoe groot het verband tussen slachtofferschap van mishandeling en het vertonen van delinquent gedrag is, zal dit verband in dit onderzoek worden onderzocht.

Kindermishandeling kent vele verschillende vormen. Zo zijn er fysieke mishandeling, emotionele mishandeling, seksuele mishandeling en verwaarlozing. De twee meest

voorkomende vormen van mishandeling zijn fysieke mishandeling en verwaarlozing (Euser et al., 2013). In dit onderzoek zal enkel naar deze twee meest voorkomende vormen van

mishandeling worden gekeken. Bij fysieke mishandeling wordt het kind aangevallen door een ouder/verzorger waarbij er letsel kan ontstaan bij het kind (Maas, Herrenkohl, & Sousa, 2014). Verwaarlozing wordt gezien als het niet adequaat verzorgen van het kind waarbij de ouder/verzorger niet voorziet in de lichamelijke, emotionele, medische of schoolse zorg die het kind nodig heeft (Maas et al., 2014). Slachtofferschap van kindermishandeling komt voor op variërende leeftijden. In relatie met delinquent gedrag blijken er verschillen te kunnen zijn

(5)

in het verband tussen slachtofferschap van mishandeling en delinquent afhankelijk van de leeftijd tijdens de mishandeling (Ireland, Smith, & Thornberry, 2002). Vanaf de adolescentie neemt de invloed van ouders af en de invloed van vrienden toe (Salzinger, Rosario, & Feldman, 2007). Hierom zal waar mogelijk in dit onderzoek onderscheid worden gemaakt tussen mishandeling in de kindertijd (0-12 jaar) en mishandeling tijdens de adolescentie (12-18).

Tijdens de adolescentie is er tevens een toename van antisociaal en delinquent gedrag (Moffitt, 1993). Een verklaring hiervoor wordt gegeven door Moffitt (1993). Zij beschrijft dat er tijdens de adolescentie vaak een discrepantie ontstaat tussen biologische en sociale

volwassenheid. Hierdoor gaan adolescenten meer antisociaal gedrag vertonen. Delinquent gedrag neemt hierdoor vanaf 12 jaar toe en piekt op 17-18 jarige leeftijd. Aangezien vrienden tijdens de adolescentie ook steeds belangrijker worden, zorgt dit samen voor een piek in delinquentie tijdens de adolescentie (Moffit, 1993). Delinquent gedrag wordt gezien als gedrag waarbij strafbare feiten worden gepleegd (Anderson & Bushman, 2002). In dit onderzoek zal vanwege de piek in delinquent gedrag tijdens de adolescentie worden gekeken naar het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en delinquent gedrag tijdens de adolescentie.

Dit verband tussen kindermishandeling en delinquent gedrag kan worden onderbouwd door verschillende theorieën. Zo zou een verband tussen fysieke mishandeling en delinquentie verklaard kunnen worden door de sociale leertheorie van Bandura (1973). Deze beschrijft dat een kind gedrag dat hij ziet en ervaart overneemt. Dat zou betekenen dat kinderen die fysiek zijn mishandeld eerder gewelddadig delinquent gedrag vertonen. Aan de andere kant wordt in hechtingstheorieën beschreven dat iedere vorm van mishandeling kan leiden tot het idee dat de wereld vijandig is (Bowlby, 1989). Als kinderen de wereld ontdekken, hebben zij een gehechtheidsfiguur nodig dat hen helpt met het ontdekken van de wereld. Dit

(6)

gehechtheidsfiguur begeleidt het kind bij stressvolle situaties en troost of kalmeert het kind of stimuleert het kind juist (Van der Kolk, 2003). Als deze begeleiding niet of niet goed gebeurt, leren kinderen slecht om hun emoties te reguleren, te reflecteren op hun emoties en te

vertrouwen op de omgeving. Dit heeft tot gevolg dat deze kinderen vaker problematisch gedrag vertonen zoals delinquent gedrag (Van der Kolk, 2003). Daarnaast zouden ouders als er slechte hechting is tussen ouder en kind weinig controle meer hebben over hun kinderen als zij eenmaal delinquent gedrag vertonen, waardoor zij hun kinderen niet meer goed kunnen corrigeren (Felson & Lane, 2009).

Afgaand op bestaande theorieën wordt er verwacht dat zowel slachtofferschap van fysieke kindermishandeling als slachtofferschap van verwaarlozing verband houden met delinquent gedrag tijdens de adolescentie. Deze literatuurstudie zal onderzoeken of dit verband in onderzoek ook daadwerkelijk is terug gevonden. In deze literatuurstudie zal als eerst het verband tussen het slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en delinquent gedrag tijdens de adolescentie worden onderzocht, gevolgd door onderzoek naar het verband tussen het slachtofferschap van verwaarlozing en delinquent gedrag tijdens de adolescentie. Waar kan zal onderscheid gemaakt worden in de leeftijd van het kind tijdens de mishandeling.

Fysieke Mishandeling en Delinquent Gedrag

Om antwoord te kunnen geven op de vraag of er een verband is tussen fysieke mishandeling en delinquent gedrag zal de gevonden literatuur in eerste instantie worden onderverdeeld in drie onderdelen. Aangezien de leeftijd waarop een kind wordt mishandeld invloed lijkt te hebben, zal als eerst gekeken worden naar onderzoek wat geen onderscheid heeft gemaakt in de leeftijd waarop de fysieke mishandeling plaats vond. Daarna zal er worden gekeken naar onderzoek wat zich richt op fysieke mishandeling bij kinderen onder de 12 jaar, gevolgd door onderzoek wat heeft gekeken naar fysieke mishandeling tijdens de adolescentie (boven de 12 jaar).

(7)

Het eerste onderzoek wat geen onderscheid maakt in de leeftijd waarop het kind fysiek werd mishandeld is wat ouder onderzoek van van Zingraff, Leiter, Myers en Johnsen (1993). In dit onderzoek werd er gekeken naar het verband tussen fysieke kindermishandeling en delinquentie. Er werd gecontroleerd voor sociaaleconomische status. Er werd onderzoek gedaan onder adolescenten op scholen in verschillende buurten. Gegevens over mishandeling werden verkregen aan de hand van gegevens van Jeugdzorg. Delinquent gedrag werd

onderzocht aan de hand van rechtbankgegevens over delicten die gepleegd waren door de adolescenten. Uit het onderzoek kwam een positief verband naar voren. Adolescenten die tijdens hun jeugd fysiek waren mishandeld bleken tijdens hun adolescentie vaker bekend te zijn bij de rechtbank voor het plegen van een delict. Het verband werd zwakker nadat er voor sociaal economische status werd gecontroleerd maar bleef matig.

Ook onderzoek van Alain, Marcotte, Desrosiers, Turcotte en Lafortune (2018) onderzocht het verband tussen fysieke mishandeling en delinquent gedrag aan de hand van Jeugdzorg en de (jeugd)rechtbank. In dit onderzoek werd er echter gekeken naar het verband met verschillende vormen van delinquent gedrag. Hierbij onderscheidden Alain et al. (2018) verschillende categorieën van delinquentie, namelijk het plegen van vermogensdelicten, drugsdelicten, geweldsdelicten en meerdere soorten delicten en het veelvuldig plegen van meerdere soorten delicten (vaker dan 15 keer). In deze verschillende groepen werd er gekeken of de adolescenten een achtergrond hadden van kindermishandeling. Uit het onderzoek kwam naar voren dat adolescenten die slachtoffer waren geweest van kindermishandeling vaker geweldsdelicten, meerdere soorten delicten en veelvuldig delicten hadden gepleegd dan dat zij vermogensdelicten of drugsdelicten plegen.

In onderzoek van Van der Put, Lanctôt, De Ruiter en Van Vugt uit 2015 werd bij een groep delinquente jongeren onderzoek gedaan naar hun ervaring met mishandeling. Hierbij werden net als in het onderzoek van Alain et al. (2018) verschillende vormen van

(8)

mishandeling onderscheiden. Fysieke kindermishandeling werd, in tegenstelling tot in de voorgaande studies, niet onderzocht door middel van gegevens van Jeugdzorg maar aan de hand van vragenlijsten. Deze vragenlijst werd echter niet ingevuld door de adolescent zelf maar door zijn of haar reclasseringsambtenaar en diende als aanvulling op

rechtbankgegevens. Dit zodat de beweringen van kindermishandeling door de adolescent konden worden gecontroleerd als er twijfel over bestond. Vervolgens werd er in dit onderzoek gekeken of specifieke vormen van mishandeling verband hielden met specifieke delicten. Uit het onderzoek kwam naar voren dat adolescenten die te maken hadden gehad met fysieke kindermishandeling vaak gewelddadig delinquent gedrag vertoonden. Dit positief sterke verband tussen fysieke mishandeling en gewelddadig delinquent gedrag was aanzienlijk groter dan het verband tussen niet mishandelde adolescenten en delinquent gedrag. Dit komt overeen met de resultaten uit het onderzoek van Alain et al. (2018), die ook terugvonden dat slachtoffers van fysieke kindermishandeling meestal gewelddadige delicten plegen.

Daarnaast werd er door Benedini en Fagan (2017) longitudinaal onderzoek gedaan waarin mishandelde en niet mishandelde kinderen tegenover elkaar werden uitgezet. Deze adolescenten behoorden wel allemaal tot een risicogroep om mishandeld te worden. Fysieke kindermishandeling werd gemeten aan de hand van Jeugdzorg gegevens, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen mishandeling tijdens de kindertijd (0-12) en mishandeling tijdens de adolescentie (12-18). Delinquent gedrag werd aan de adolescenten zelf gevraagd met behulp van een vragenlijst. Bij jongeren waarbij de fysieke mishandeling aanhield gedurende de hele jeugd, bleek de kans dat fysiek mishandelde adolescenten delinquent werden en niet

mishandelde adolescenten niet delinquent werden twee keer zo groot als de kans dat het omgekeerde gebeurde. Langdurige mishandeling lijkt dus grote impact te hebben op delinquent gedrag.

(9)

Uit de onderzoeken die behandeld zijn, komt er dus naar voren dat er een verband is tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en delinquent gedrag. Daarnaast vergroot het de kans fysiek mishandelde worden delinquent gedrag. Hierbij valt het op dat daar waar onderscheid is gemaakt, bevonden is dat deze adolescenten vaak geweldsdelicten plegen.

Fysieke mishandeling kind en delinquentie

Er is ook een aantal onderzoeken wat specifiek kijkt naar het slachtofferschap van fysieke kindermishandeling wat plaatsvind als kinderen jonger dan 12 jaar zijn. Zo werd in onderzoek van Yun, Ball en Lim (2011) informatie over het verband tussen slachtofferschap van fysieke mishandeling en delinquent gedrag uitgevraagd met behulp van vragenlijsten. In de jongvolwassenheid werd er gevraagd of de deelnemer voor zijn of haar twaalfde levensjaar slachtoffer was geweest van fysieke kindermishandeling. Tijdens de adolescentie werd

dezelfde groep deelnemers gevraagd of zij in het afgelopen jaar delinquent gedrag hadden vertoond. In dit onderzoek werd tevens onderscheid gemaakt tussen soorten delicten. Er werd onderscheid gemaakt tussen geweldsdelicten, een combinatie van gewelds- en

vermogensdelicten en het veelvuldig plegen van geweldsdelicten. Uit het onderzoek kwam naar voren dat er geen verband was tussen het slachtoffer zijn van fysieke kindermishandeling en het plegen van delicten.

Ook in onderzoek van Herrera en McCloskey (2001) werd het verband tussen

slachtofferschap van fysieke mishandeling bij kinderen en delinquent gedrag bij adolescenten onderzocht. Evenals in onderzoek van Yun, Ball en Lim (2011) werd er onderscheid gemaakt tussen delicten. Zo onderscheiden zij gewelddadige en niet-gewelddadige delicten. De

gegevens over het plegen van delicten werden opgevraagd bij de rechtbank. Daarnaast werd er in dit onderzoek met behulp van interviews gevraagd of er in een gezin sprake was van kindermishandeling. Hier werden zowel de kinderen, die jonger waren dan 12 jaar, als hun

(10)

moeders over geïnterviewd. Uit de resultaten kwam naar voren dat er geen verband was tussen het slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en het plegen van delicten. Ook als er specifiek naar geweldsdelicten werd gekeken werd er niet direct een verband gevonden. De onderzoekers keken echter ook apart naar jongens en meisjes. Hierbij kwam naar voren dat er wel een verband is tussen fysieke kindermishandeling en het plegen van

geweldsdelicten bij meisjes, terwijl dit effect niet werd gevonden voor jongens. De

onderzoekers merkten hier zelf bij op dat er een verschil is tussen de soorten geweldsdelicten die meisjes en jongens plegen. Zo bestaat bij meisjes 89% van de geweldsdelicten uit huiselijk geweld. Bij jongens bestaan de gepleegde geweldsdelicten even vaak uit huiselijk geweld als geweld buitenshuis.

In onderzoek van Malvaso, Delfabbro, Day en Nobes (2018) werd er enkel gekeken naar het plegen van geweldsdelicten. Hierbij werden adolescenten die als kind waren

mishandeld uitgezet tegenover kinderen die niet waren mishandeld als kind. In dit onderzoek werden kindermishandeling en delinquent gedrag gemeten aan de hand van rechtbank en Jeugdzorg gegevens. Hierbij werd er specifiek gekeken naar fysieke kindermishandeling die voor het elfde levensjaar had plaatsgevonden. Uit de resultaten bleek dat de kans dat een adolescent een gewelddadig delict had gepleegd iets groter te zijn voor adolescenten die als kind fysiek waren mishandeld. Dit marginale verschil verdween echter als er gecontroleerd werd voor risicofactoren in het gezin, zoals een slechte relatie met een van beide ouders, het overlijden van ouders, een scheiding tussen de ouders of een geschiedenis van

geweldsdelicten onder familieleden.

Ander onderzoek van Benedini en Fagan (2017) vergeleek ook adolescenten die als kind waren mishandeld en adolescenten die niet waren mishandeld. Zij onderzochten hierbij fysieke kindermishandeling onder de 12 jaar. Gegevens over slachtofferschap van

(11)

met behulp van een vragenlijst. In deze vragenlijst konden adolescenten aangeven of ze in het voorgaande jaar delinquent gedrag hadden vertoond en of zij afgelopen jaar waren

gearresteerd. Uit dit onderzoek kwam ook naar voren dat de kans op delinquent gedrag niet significant verschilde tussen adolescenten die als kind fysiek waren mishandeld en

adolescenten die niet waren mishandeld. Daarnaast was er ook geen verschil in de kans dat een adolescent gearresteerd was in het afgelopen jaar.

Samenvattend laten de onderzoeken waarbij specifiek werd gekeken naar fysieke kindermishandeling onder de 12 jaar zien dat er geen verband is tussen fysieke

kindermishandeling en (gewelddadig) delinquent gedrag. Wel werd er een specifiek verband gevonden tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en delinquent gedrag bij meisjes. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat meisjes vaak chronischer worden blootgesteld aan fysieke mishandeling dan jongens (Vidal et al., 2017).

Fysieke mishandeling adolescent en delinquentie

In het onderzoek van Tyler, Johnson en Brownridge (2008) moesten adolescenten die bekend stonden bij de jeugdzorg vragenlijsten invullen. Daarnaast werden hun ouders en hun sociaal werker aan de hand van een vragenlijst gevraagd naar fysieke mishandeling van de adolescent. Delinquentie werd drie jaar later gemeten aan de hand van een vragenlijst waarbij de adolescenten moesten aangeven of zij in de afgelopen zes maanden delinquent gedrag hadden vertoond. Uit de resultaten blijkt er geen direct verband te zijn tussen fysieke

mishandeling en delinquentie. Als er echter apart naar jongens en meisjes werd gekeken bleek er wel een matig verband te zijn voor meisjes. Bij meisjes bleek fysieke mishandeling een positief verband te hebben met delinquentie. Dit verband werd voor jongens niet terug gevonden.

Ook in onderzoek van Fagan (2005) werd het verband tussen fysieke mishandeling bij adolescenten en delinquentie aan de hand van vragenlijsten uitgevraagd. Zo werd aan

(12)

adolescenten gevraagd of zij in het afgelopen jaar fysiek mishandeld waren door een ouder. Daarnaast werd hen gevraagd of en hoe vaak zij in het afgelopen jaar deel hadden genomen aan criminele activiteiten. Uit de resultaten bleek dat de kans op het plegen van een delict verdubbelde op het moment dat een adolescent werd mishandeld. Deze kans verminderde maar bleef aanwezig als er werd gecontroleerd voor leeftijd, sekse, etniciteit, woonplaats, samenstelling van de familie, het inkomen van de familie en of de adolescent al eerder was veroordeeld. Het verschil in uitkomst met het onderzoek van Tyler, Johnson en Brownridge (2008) zou verklaard kunnen worden doordat er in het onderzoek van Fagan (2005) een veel bredere definiëring van delinquentie wordt gebruikt. Zo wordt er in het onderzoek van Fagan (20005) bijvoorbeeld gevraagd naar eventueel partnergeweld maar alleen als de adolescent al samenwoont.

In onderzoek van Benedini en Fagan (2017) werden mishandelde en niet mishandelde adolescenten tegenover elkaar uitgezet. Zij keken naar de jeugdzorggegevens over

slachtofferschap van fysieke kindermishandeling tussen de 12 en de 18 jaar. Deze werden vergeleken met zelfrapportage van delinquent gedrag en arrestaties. Uit het onderzoek komt naar voren dat de kans op delinquent gedrag niet groter werd bij adolescenten die waren mishandeld. Wel kwam er naar voren dat de kans om het afgelopen jaar gearresteerd te zijn geweest twee keer groter was voor adolescenten die met kindermishandeling te maken hadden gehad dan voor adolescenten die dat niet hadden. .

Uit de onderzochte literatuur naar fysieke mishandeling op verschillende leeftijden komt dus een wisselend beeld. Zo zijn er onderzoeken die geen verband tussen fysieke kindermishandeling en delinquentie terugvinden, maar er zijn ook onderzoeken die wel een matig positief verband vinden. Als de onderzoeken waarbij wel een verband wordt gevonden tegenover de onderzoeken waar geen verband wordt gevonden worden gezet, valt er een aantal dingen op. Zo komt er uit de onderzoeken die geen onderscheid maakten in de leeftijd

(13)

van de kindermishandeling of onderzoek waarbij fysieke mishandeling voor langere tijd aanhield duidelijk positief verband naar voren. Dit terwijl er geen verband wordt gevonden bij onderzoeken die enkel naar fysieke mishandeling bij kinderen onder de 12 jaar kijken. Bij fysieke mishandeling bij adolescenten wordt er veelal geen verband gevonden met delinquent gedrag. Een andere opvallende bevinding is het verband dat wordt gevonden voor fysieke mishandeling van meisjes. Enkele onderzoeken hebben ook specifiek gekeken naar het verband tussen fysieke mishandeling en delinquentie voor jongens en voor meisjes. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat er wel een matig verband wordt gevonden voor meisjes, terwijl er geen significant effect wordt gevonden voor jongens. Dit zou kunnen komen doordat meisjes vaak chronischer fysiek worden mishandeld dan jongens ( Vidal et al. 2017). Zowel de duur van de mishandeling als de sekse van het kind blijken invloed te hebben op het antwoord of er een verband is tussen fysieke kindermishandeling en delinquentie.

Verwaarlozing en delinquent gedrag

Net als bij het onderzoek naar fysieke mishandeling zal bij het onderzoek naar slachtofferschap van verwaarlozing en delinquent gedrag zal waar kan onderscheid worden gemaakt tussen verwaarlozing onder en boven de 12 jaar. Aangezien veel onderzoek naar meerdere vormen van mishandeling kijkt zullen een aantal dezelfde bronnen worden aangehaald als in het onderzoek tussen fysieke mishandeling en delinquentie.

Te beginnen met het onderzoek van Zingraff et al. (1993). Zij onderzochten het verband tussen verwaarlozing en delinquentie. Delinquentie werd gemeten aan de hand van rechtbank gegevens en verwaarlozing aan de hand van gegevens van de kinderbescherming. De gegevens werden vergeleken met die van adolescenten op dezelfde scholen die hier niet mee te maken hadden gehad. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat adolescenten die tijdens hun jeugd waren verwaarloosd meer kans hadden om een delict te hebben gepleegd dan adolescenten die niet waren verwaarloosd.

(14)

In onderzoek van Van der Put et al. (2015) werd er ook gekeken naar het verband tussen verwaarlozing en delinquent gedrag maar hier werd er juist gebruik gemaakt van zelfrapportage. Er werd bij een groep adolescenten die waren veroordeeld voor gewelddadige delicten aan de hand van een retrospectieve vragenlijst uitgevraagd of de adolescent ooit te maken had gehad met verwaarlozing. Er werd een sterk verband gevonden zowel voor het verband tussen verwaarlozing en delinquentie gemeten door rechtbank gegevens als voor het verband tussen verwaarlozing en delinquentie gemeten aan de hand van vragenlijsten. Adolescenten die zeiden delinquent gedrag te vertonen waren ook aanzienlijk vaker

mishandeld dan hun leeftijdsgenoten met hetzelfde gedrag. Zowel het onderzoek op basis van instantiegegevens als onderzoek met behulp van zelfrapportage vinden dus een verband tussen verwaarlozing en delinquent gedrag.

Ook Benedini en Fagan (2017) deden onderzoek naar slachtofferschap van

verwaarlozing en delinquent gedrag. Zij onderzochten jongeren waarbij de verwaarlozing zowel onder de 12 jaar als boven de 12 jaar plaatsvond. Deze groep werd vergeleken met jongeren van dezelfde leeftijd die geen slachtoffer waren geweest van enige vorm van mishandeling. Hierbij werden verschillen gevonden tussen verwaarloosde en niet

verwaarloosde jongeren. Zo bleek de kans op delinquent gedrag drie keer zo hoog te zijn voor deze structureel verwaarloosde adolescenten als voor niet verwaarloosde adolescenten.

Tevens werd ook de kans op een arrestatie vier keer zo groot als een adolescent structureel was verwaarloosd.

Verwaarlozing kind en delinquentie

Vervolgens zijn er ook onderzoeken die enkel keken naar slachtofferschap van verwaarlozing voordat kinderen 12 jaar werden. Eén daarvan is het onderzoek van Yun et al. (2011). In dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van retrospectieve zelfrapportage van delinquentie en verwaarlozing. Uit het onderzoek kwam naar voren dat adolescenten die

(15)

slachtoffer waren geweest van verwaarlozing vaker delicten pleegden dan adolescenten die geen slachtoffer waren geweest van verwaarlozing. Hierbij was er geen verschil tussen het enkel plegen van geweldsdelicten of het plegen van een combinatie van gewelds- en

vermogensdelicten. Wel bleken adolescenten die waren verwaarloosd veelvuldiger delicten te plegen dan adolescenten die niet waren verwaarloosd.

Ook in de studie van Logan-Greene & Jones (2015) werd met behulp van vragenlijsten gekeken naar het verband tussen slachtofferschap van verwaarlozing bij kinderen onder de 12 en delinquentie. In dit onderzoek werd echter gedurende de kindertijd meerdere malen

gevraagd naar het eventuele slachtofferschap van verwaarlozing. Delinquent gedrag werd alleen uitgevraagd op veertienjarige leeftijd. De onderzoekers keken door verwaarlozing op meerdere momenten uit te vragen dus niet naar verwaarlozing als momentopname maar naar langdurige verwaarlozing. Uit het onderzoek kwam naar voren dat er een zwak positief verband was tussen slachtofferschap van langdurige verwaarlozing en delinquent gedrag. Als er vervolgens apart naar jongens en naar meisjes werd gekeken, bleek dat voor jongens dit zwakke verband bleef bestaan.

In onderzoek van Vidal et al. (2017) wordt delinquentie gemeten aan de hand van rechtbankgegevens en verwaarlozing aan de hand van jeugdzorgrapportage. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er geen verband was tussen verwaarloosd worden en delinquent gedrag. Als er echter naar veelvuldige verwaarlozing werd gekeken kwam er naar voren dat er voor jongens wel een zwak verband was. Dit verband werd voor meisjes echter niet terug

gevonden. Vidal et al. (2017) geven hier zelf als verklaring voor dit zou kunnen komen doordat jongens vaker slachtoffer van verwaarlozing blijken te zijn dan meisjes.

In onderzoek van Kazamian, Widom en Farrington (2011) werd er gekeken naar de kans op delinquent gedrag bij slachtoffers van verwaarlozing en bij kinderen die geen

(16)

de hand van vragenlijsten uitgevraagd. Verwaarlozing werd uitgevraagd op acht- tot elfjarige leeftijd. Delinquentie werd vervolgens tijdens de adolescentie uitgevraagd. Verwaarlozing werd op vier verschillende domeinen uitgevraagd. Als een kind aan een tot drie van de domeinen van verwaarlozing voldeed, werd er gesproken van ‘mogelijke verwaarlozing’ en als een kind op alle vier de domeinen verwaarlozing meemaakte, werd er gesproken van verwaarlozing. Er kwam naar voren dat de kans op een veroordeling veel groter (4x) was als een kind was verwaarloosd in de kindertijd dan wanneer er geen sprake was van

verwaarlozing. Daarnaast kwam er naar voren dat er geen verschil was in de kans op een veroordeling als de groep adolescenten die niet waren mishandeld of verwaarloosd werd vergeleken met de groep die mogelijk werd verwaarloosd. Het aantal domeinen waarop een kind wordt verwaarloosd lijkt dus van belang te zijn in het verband met delinquentie.

In het onderzoek van Malvaso et al. (2018) werd ook gemeten aan de hand van gegevens van de kinderbescherming en veroordelingen van de jeugdrechtbank. Hierbij werd er gekeken naar verwaarlozing voor het elfde levensjaar. In dit onderzoek werd er echter specifiek gekeken naar de betrokkenheid van adolescenten bij gewelddadige delicten. Er werd een zwak positief verband gevonden tussen verwaarlozing en gewelddadige delinquentie. Wanneer er echter werd gecontroleerd voor sekse en etniciteit bleek dit verband niet meer significant te zijn. Ook in onderzoek van Benedini en Fagan (2017) werd verwaarlozing onder de 12 onderzocht. Hierbij werden gegevens over de verwaarlozing opgevraagd bij Jeugdzorg. Delinquent gedrag werd gemeten aan de hand van vragenlijsten. Daarnaast werd er ook gevraagd of de adolescent ooit was gearresteerd. Er bleek geen verschil te zijn in delinquent gedrag tussen wel en niet verwaarloosde adolescenten. Er bleek ook geen verschil in

arrestaties. In de onderzoeken naar het verband tussen verwaarlozing onder de 12 en delinquent gedrag lijkt dus geen eenduidig beeld naar voren te komen.

(17)

Als er gekeken wordt naar de onderzoeken die verwaarlozing tot 12 jaar onderzoeken aan de hand van zelfrapportages komt er een wisselend beeld naar voren. Een verklaring hiervoor kan zijn dat zowel sekse, als chroniciteit, als op hoeveel domeinen de verwaarlozing plaats vind invloed lijken te hebben. Verschillende onderzoeken vragen verwaarlozing op verschillende manieren uit waardoor er verschillen kunnen ontstaan. Opvallend is dat het verband voor jongens wel aanwezig lijkt te zijn waar dit voor meisjes niet zo lijkt te zijn. Verwaarlozing adolescent en delinquentie

Onderzoek naar het verband tussen het slachtofferschap van verwaarlozing bij adolescenten en delinquent gedrag werd gedaan door Tyler et al. (2008). In dit onderzoek werd verwaarlozing gemeten bij adolescenten die al bekend waren bij de jeugdzorg. Verwaarlozing werd gemeten door middel van een vragenlijst aan de ouders en de

maatschappelijk werker. Delinquentie werd drie jaar later gemeten aan de hand van vragen over delinquent gedrag in het half jaar voor de afname van de vragenlijst. Uit de resultaten bleek dat er geen verband was tussen slachtofferschap van verwaarlozing tijdens de adolescentie en delinquent gedrag. Als er echter apart werd gekeken naar jongens en voor meisjes bleek dat er een matig verband was voor jongens. Voor meisjes werd er echter helemaal geen verband gevonden tussen verwaarlozing en delinquentie.

Benedini en Fagan (2017) deden ook onderzoek naar verwaarlozing bij adolescenten en delinquent gedrag echter vergeleken zij deze groep met adolescenten die niet werden mishandeld. Zij verkregen informatie over delinquent gedrag en verwaarlozing aan de hand van zelfrapportage en het aantal arrestaties werd met behulp van rechtbankgegevens

verkregen. Er kwam naar voren dat er geen verschil was in de kans op delinquentie tussen verwaarloosde en niet verwaarloosde adolescenten. Ook was er geen verschil tussen beide groepen als er gekeken werd naar het aantal keer dat de adolescenten werden gearresteerd.

(18)

Samenvattend geeft de literatuur op die onderzoek doet naar slachtofferschap van verwaarlozing in verband met delinquentie een wisselend beeld op verschillende leeftijden. Als verwaarlozing over de gehele jeugd wordt gemeten lijkt er een zwak verband te zijn, maar als er naar verwaarlozing enkel tijdens de adolescentie wordt gekeken wordt op het eerste gezicht geen verband terug gevonden. Bij verwaarlozing enkel onder de 12 jaar komt een zeer wisselend beeld naar voren. Dat er enig verband word gevonden bij verwaarlozing onder de 12 jaar maar geen verband boven de 12 jaar kan te maken hebben met het feit dat

verwaarlozing veel vaker voorkomt bij kinderen onder de 12 jaar (Fagan, 2005). Daarnaast zijn er een aantal opvallendheden. Zo blijkt dat als er onderscheid wordt gemaakt tussen jongens en meisjes dat er vaak wel een verband wordt gevonden voor jongens, terwijl dit verband dan niet wordt teruggevonden voor meisjes. Daarnaast is het opvallend dat er wel altijd een verband wordt gevonden als er wordt gekeken naar langdurige verwaarlozing. Ook is er onderzoek dat uitwijst dat verwaarlozing kan plaatsvinden op verschillende domeinen en dat het verwaarloosd worden op meerdere domeinen zwaarder weegt dan enkel de vraag of een kind wordt verwaarloosd. Zowel de langdurigheid en de sekse als de hoeveelheid domeinen waarop de verwaarlozing plaatsvindt blijken van invloed te zijn.

Discussie

In dit literatuuronderzoek is gekeken naar het verband tussen kindermishandeling en delinquent gedrag tijdens de adolescentie. Om een antwoord te geven op deze vraag is er specifiek naar twee type mishandeling gekeken. Zo is er naar het verband tussen fysieke mishandeling en delinquentie tijdens de adolescentie gekeken en daarnaast is er gekeken naar het verband tussen verwaarlozing en delinquentie tijdens de adolescentie. Het antwoord op de vraag of er een verband is tussen kindermishandeling en delinquentie tijdens de adolescentie blijkt niet zo eenduidig als verwacht.

(19)

Allereerst is er gekeken naar het verband tussen fysieke kindermishandeling en delinquent gedrag tijdens de adolescentie. Hier komt een wisselend beeld uit naar voren. Als er echter goed gekeken wordt, blijkt dat de onderzoeken waarbij wel een verband wordt gevonden onderzoeken zijn die fysieke mishandeling meten over een langere tijd. Dit verband is altijd positief, wat wil zeggen dat een kind dat fysiek was mishandeld ook vaker delinquent gedrag vertoonde tijdens de adolescentie. Met dit resultaat wordt het belang van tijdig

ingrijpen bij fysieke kindermishandeling nogmaals onderstreept. Uit het onderzoek wat naar kortere periodes van mishandeling tijdens specifieke leeftijden kijkt, komt ook iets opvallends naar voren. Zowel bij onderzoek naar fysieke mishandeling bij kinderen onder de 12 als bij onderzoek naar fysieke mishandeling tussen de 12 en 18 komt naar voren dat als er verschil wordt gemaakt tussen sekse dat er een positief verband wordt gevonden voor meisjes terwijl er geen verband wordt gevonden voor jongens. Dit verschil zou verklaard kunnen worden doordat meisjes veel vaker te maken hebben met chronische fysieke mishandeling dan jongens.

Daarnaast is er gekeken naar het verband tussen verwaarlozing en delinquent gedrag tijdens de adolescentie. Ook hier komt een wisselend beeld naar voren. Opnieuw lijkt langdurigheid een verschil te maken. Het valt op dat bij onderzoek waarbij langdurige verwaarlozing wordt gemeten een positief verband wordt gevonden met delinquent gedrag tijdens de adolescentie. Daarnaast blijkt ook uit onderzoek dat analyseerde op hoeveel domeinen verwaarlozing plaatsvond (Kazamian et al. 2011) dat enkel verwaarlozing op meerdere domeinen verband houdt met delinquentie tijdens de adolescentie. Net als bij fysieke mishandeling blijkt ook bij verwaarlozing sekse van invloed te zijn. Echter blijkt dat het verband tussen verwaarlozing en delinquentie tijdens de adolescentie juist alleen voor jongens te worden gevonden. Dit zou verklaard kunnen worden doordat verwaarlozing vaker voorkomt bij jongens dan bij meisjes.

(20)

Concluderend kan er dus gezegd worden dat er een positief verband is tussen langdurige kindermishandeling en delinquent gedrag tijdens de adolescentie. Dit is deels in overeenstemming met de verwachting aan de hand van gehechtheid theorieën. De eerder beschreven gehechtheidstheorie van Bowlby (1989) houdt geen rekening met een verschil tussen het langdurig of kortdurend niet veilig gehecht zijn. Wel blijkt dat onveilig gehecht zijn kan worden opgeheven als er verbetering plaatsvindt (Rigter, 2013). Dit zou kunnen verklaren waarom het kortdurend verstoren van deze hechting door middel van kindermishandeling minder effect heeft. In de theorie van Bowlby (1989) wordt tevens ook geen rekening gehouden met een eventueel verschil in hechtingsrelatie tussen jongens en meisjes.

Onderzoek wijst uit dat jongens in het geval van onveilige hechting vaker externaliserende gedragsproblemen en agressie laten zien dan meisjes (Fearson et al. 2010). Dit zou ook kunnen verklaren waarom er een verband wordt gevonden voor jongens tussen verwaarlozing en delinquent gedrag. Het verklaart echter niet waarom er juist bij meisjes een verband wordt gevonden tussen fysieke mishandeling en delinquent gedrag.

Daarom is het in vervolgonderzoek van belang dat het verschil in sekse nader wordt onderzocht. Daarmee zou ook een eventuele verklaring kunnen worden gevonden waarom sekse van invloed is op het verband tussen kindermishandeling en delinquent gedrag tijdens de adolescentie. Dit zou mogelijk inzicht kunnen bieden in de oorzaken van het verband tussen kindermishandeling en delinquent gedrag. Aangezien er verschillende uitkomsten zijn gevonden voor jongens en meisjes bij twee verschillende vormen van mishandeling is het allicht ook van belang om in vervolgonderzoek ook emotionele mishandeling en het getuige zijn van oudermishandeling te onderzoeken. Hierdoor kan een zo volledig mogelijk beeld worden gegeven. Daarnaast zou vervolgonderzoek dieper in kunnen gaan op de vraag vanaf wanneer mishandeling langdurig is om er achter te komen vanaf wanneer de mishandeling van invloed is op het delinquent gedrag tijdens de adolescentie.

(21)

Dit onderzoek kent ook beperkingen. Zo zijn er nadelen aan onderzoek gedaan door middel van retrospectieve vragenlijsten. Deze zouden voor een vertekend beeld kunnen zorgen. Zo kan bij zelfrapportage van mishandeling zowel meer als minder mishandeling worden genoteerd dan bij gegevens van de jeugdzorg (Smith, Ireland, Thornberry, & Elwyn, 2008; Widom & Shepard, 1996). Als er echter wordt gekeken naar het verband tussen mishandeling en delinquent gedrag bij adolescenten blijkt er geen verschil te zijn tussen onderzoek waarbij zelfrapportage is gebruikt en onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van gegevens de jeugdzorg en rechtbank (Smith et al. 2008). In dit onderzoek zijn dan ook geen specifieke verschillen te zien tussen onderzoek wat is gedaan door middel van zelfrapportage en onderzoek wat is gedaan aan de hand van gegevens van de jeugdzorg en de rechtbank.

Dit onderzoek heeft zowel maatschappelijke als wetenschappelijke relevantie. Het is voor onderzoekers die zich bezighouden met onderzoek naar het verband tussen mishandeling en delinquent gedrag bij adolescenten van belang dat zij er bij stil staan dat zowel

langdurigheid als sekse van invloed zijn. Dit onderzoek heeft maatschappelijke relevantie omdat het benadrukt dat langdurige kindermishandeling van invloed is op delinquent gedrag onder adolescenten. Hiermee wordt het belang van tijdig ingrijpen in het geval van

kindermishandeling benadrukt. Langdurige wachtlijsten bij instanties zoals Veilig Thuis hebben dus grote invloed op het leven van jongeren maar ook op de maatschappij, die de nadelige gevolgen hiervan ondervindt. Het is daarmee dan ook van belang dat er zo snel mogelijk wordt gewerkt aan het verkorten van de wachttijden bij instanties die hulp bieden bij kindermishandeling.

(22)

Literatuurlijst

Alain, M., Marcotte, J., Desrosiers, J., Turcotte, D., & Lafortune, D. (2018). The thin line between protection and conviction: Experiences with child protection services and later criminal convictions among a population of adolescents. Journal of Adolescence, 63, 85-95. doi: 10.1016/j.adolescence.2017.12.010

Anderson, C. A., & Bushman, B. J. (2002). Human aggression. Annual Review of Psychology, 53, 27-51. doi:10.1146/annurev.psych.53.100901.135231

Bandura, A. (1973). Aggression: A social learning analysis. Prentice-Hall

Benedini, K. M. & Fagan, A. A. (2018). A Life-Course Developmental Analysis of the Cycle of Violence. Journal of Life Course Criminology, 4, 1-23. doi: 10.1007/s40865-017-0073-6

Bowlby, J. (1989). The role of attachment in personality development and psychopathology. In S. I. Greenspan & G. H. Pollock (Eds.), The course of life, Vol. 1. Infancy (pp. 229-270). Madison, CT, US: International Universities Press, Inc.

Bright, C. L., & Jonson-Reid, M. (2008). Onset of juvenile court involvement: Exploring gender-specific associations with maltreatment and poverty Children and Youth Services Review, 30, 914-927. doi: 10.1016/j.childyouth.2007.11.015

Euser, S., Alink, L. R. A., Pannebakker, F., Vogels, T., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van Ijzendoorn, M. H. (2013). The prevalence of child maltreatment in the Netherlands across a 5-year period. Child Abuse and Neglect, 37, 841-851.

doi:10.1016/j.chiabu.2013.07.004

Fagan, A. A. (2005). The relationship between adolescent physical abuse and criminal offending: Support for an enduring and generalized cycle of violence. Journal of Family Violence, 20, 279-290. doi:10.1007/s10896-005-6604-7

(23)

Fearson, R.P., Bakermans-Kranenburg, M. J., Van Ijzerdoorn, M. H., Lapsley, A. & Roisman, G. I. (2010). The significance of insecure attachment and disorganisation in the

development of children’s externalizing behavior: A meta-analytic study. Child Development, 81(2), 435-456. doi: 10.1111/j.1467-8624.2009.01405.x

Felson, R. B. & Lane, J. L. (2009). Social Learning, Sexual and Physical Abuse, and Adult Crime. Agressive Behavior, 35, 489-501. doi: 10.1002/ab.20322

Herrera, V. M. & McCloskey, L. A. (2001). Gender differences in the risk for delinquency among youth exposed to family violence. Child Abuse & Neglect, 25, 1037-1051. doi: 10.1016/S0145-2134(01)00255-1

Ireland, T. O., Smith, C. A., & Thornberry, T. P. (2002). Developmental issues in the impact of child maltreatment on later delinquency and drug use. Criminology, 40, 359-400. doi: 10.1111/j.1745-9125.2002.tb00960.x

Kazamian, L., Widom, C. S., & Farrington, D. P. (2011). A prospective examination of the relationship between childhood neglect and juvenile delinquency in the Cambridge study in delinquent development. International Journal of Child, Youth and Family Studies, 1, 65-82.

Logan-Greene, P., & Jones, A. P. (2015). Chronic neglect and aggression/delinquency: A longitudinal examination. Child Abuse & Neglect, 45, 9-20.

doi: 10.1016/j.chiabu.2015.04.003

Maas, C., Herrenkohl, T. I., & Sousa, C. (2008). Review of research on child maltreatment and violence in youth. Trauma, Violence, & Abuse, 9, 56-67.

doi: 10.1177/1524838007311105

Malvaso, C. G., Delfabbro, P. H., Day, A., & Nobes, G. (2018). The maltreatment-violence link: Exploring the role of maltreatment experiences and other individual and social

(24)

risk factors among young people who offend. Journal of Criminal Justice, 5, 35-45. doi: 10.1016/j.jcrimjus.2018.01.006

Maschi, T., Morgen, K., Bradley, C., & Hatcher, S. (2008). Exploring gender differences on internalizing and externalizing behavior among maltreated youth: Implications for social work action. Child and Adolescent Social Work Journal, 25, 531-547. doi:10.1007/s10560-008-0139-8

Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-limited and life-course-persistent antisocial behaviour: A developmental taxonomy. Psychological review, 100, 674-701.

Rigter, J. (2013). Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Bussum: Uitgeverij Coutino

Ryan, J. P., & Testa, M. F. (2005). Child maltreatment and juvenile delinquency:

Investigating the role of placement and placement instability. Children and Youth Services Review, 27, 227-249. doi: 10.1016/j.childyouth.2004.05.007

Salzinger, S., Rosario, M., & Feldman, R. S. (2007). Physical child abuse and adolescent violent delinquency: The mediating and moderating roles of personal relationships. Child Maltreatment, 12, 208-219.

Smith, C. A., Ireland, T. O., & Thornberry, T. P. (2005). Adolescent maltreatment and its impact on young adult antisocial behavior. Child Abuse & Neglect, 29, 1099-1119. doi: 10.1016/j.chiabu.2005.02.011

Smith, C. A., Ireland, T. O., Thornberry, T. P., & Elwyn, L. (2008). Childhood maltreatment and antisocial behavior: Comparison of self-reported and substantiated maltreatment. American Journal of Orthopsychiatry, 78, 173-186. doi: 10.1037/0002-9432.78.2.173 Tyler, K. A., Johnson, K. A., & Brownridge, D. A. (2008). A longitudinal study of the effects

of child maltreatment on later outcomes among high-risk adolescents. Journal of Youth and Adolescence, 37, 506-521. doi: 10.1007/s10964-007-9250-y

(25)

Van der Aa, E. (2018, 14 april). Veilig Thuis in Alkmaar onder toezicht: 'zorgwekkende situatie'. Algemeen Dagblad. Geraadpleegd van: https://www.ad.nl/politiek/veilig-thuis-in-alkmaar-onder-toezicht-zorgwekkende-situatie~abc2c5cd/

Van der Kolk, B. A. (2003) The neurobiology of childhood trauma and abuse. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 12 (2), 293-317. doi:

10.1016/S1056-4993(03)00003-8

Van der Put, C. E., Lanctôt, N., de Ruiter, C., & van Vugt, E. (2015). Child maltreatment among boy and girl probationers: Does type of maltreatment make a difference in offending behavior and psychosocial problems? Child Abuse & Neglect, 46, 142-151. doi: 10.1016/j.chiabu.2015.05.012

Vidal, S., Prince, D, Connell, C. M., Caron, C. M., Kaufman, J. S., & Tebes, J. K. (2017). Maltreatment, family environment, and social risk factors: Determinants of the child welfare to juvenile justice transition among maltreated children and adolescents. Child Abuse & Neglect, 63, 7-18. doi: 10.1016/j.chiabu.2016.11.013

Widom, C. S., Shepard, R. L. (1996). Accuracy of adult recollections of childhood

victimization: Part 1. Childhood physical abuse. Psychological Assessment, 8, 412- 421. doi:10.1037/1040-3590.8.4.412

Yun, I., Ball, J. D., & Lim, H. (2011). Disentangling the relationship between child maltreatment and violent delinquency: Using a nationally representative sample. Journal of Interpersonal Violence, 26, 88-110. doi: 10.1177/0886260510362886 Zingraff, M. T., Leiter, J., Myers, K. A., & Johnsen, M. C. (1993). Child maltreatment and

youthful problem behavior. Criminology, 31, 173-202. doi: 10.1111/j.1745-9125.1993.tb01127.x

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A nationwide framework is needed because then there is one central institution where everything comes together and it acts as knowledge partner that secures the knowledge of

Thus, public authorities can use re- ward planning as a policy instrument to reward property owners with appealing spatial rights if these actors have made an effort to contribute to

graph transformation, vertex-removing synchronised product, performance of real-time periodic processes, process

According to the GEM data comparison in Figure 17 and Table 6, the entrepreneurial ecosystem of China is not yet that developed as that of the Netherlands, although

The disturbances induced by model uncertainties and force perturbations (e.g. variations in skull contact force), are expected to be amplified by the non-linear kinematic and

mechanical properties were not analysed[14]. There are also numerous studies investigating the effect of several random process parameters on porosity for

We applied a positive psychology approach in this study, using AI to identify existing strengths of people living in an LSEE, especially those pertaining to mothers and

The findings in this paper are based on international data from European ERTMS implementations linked with national data obtained from semi-structured interviews with Dutch ERTMS