• No results found

Het onbegrip regeert

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het onbegrip regeert"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

JOURNALISTIEK EN POLITIEKE OPINIEPEILINGEN

Het onbegrip

regeert

Vakreflectie februari 2007

Naam: Bas Knoop

Studentnummer: 2043719

Groep: 02

Tutor: Theo Dersjant

E-mail:

B.Knoop@student.fontys.nl

(2)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 | Probleemstelling 1.1 | Aanleiding 1.2 | Doelstelling 1.3 | Probleemstelling 1.4 | Deelvragen 1.5 | Begripsbepaling 1.6 | Aanpak

Hoofdstuk 2 | Theoretisch kader

2.1 | Welke rol spelen politieke opiniepeilingen door de jaren heen? 2.2 | Laten burgers zich beïnvloeden door politieke opiniepeilingen?

Hoofdstuk 3 | Veldonderzoek

3.1 | Hoe gaan opiniepeilers te werk?

3.2 | Waarom gebruiken journalisten opiniepeilingen terwijl ze niet weten hoe die peilingen tot stand zijn gekomen?

Hoofdstuk 4 | Conclusie Hoofdstuk 5 | Aanbevelingen

5.1 | Hoe moeten media omgaan met politieke opiniepeilingen?

Literatuurlijst Bijlagen | Procesverslag

(3)

Hoofdstuk 1 | Probleemstelling

1.1 | Aanleiding

Woensdagavond 22 november 2006. De wijzers op de klok geven aan dat het tien voor negen is. Nog zeshonderd seconden, dan sluiten de stembussen voor de Tweede Kamer Verkiezingen.

Op hetzelfde moment presenteert onderzoeksbureau TNS NIPO in opdracht van RTL4, dus nog voordat de stembussen zijn gesloten, een eerste exit-poll. Het besluit van het commerciële tv-station om al voor negen uur met een eerste exit-poll te komen, had eerder die dag voor de nodige opschudding gezorgd bij de NOS, die het netjes negen uur liet worden, alvorens een eerste exit-poll van peilgoeroe Maurice de Hond de wereld in te slingeren.

De grote baas bij de NOS, Hans Laroes, stuurde in de loop van de verkiezingsdag zelfs een persoonlijke brief aan Harm Taselaar, zijn evenknie bij RTL4. “Ik las op RTL-teletekst dat jij vanavond een eerste stembusuitslag (exit poll) wil brengen om 20.50 uur. Voor het sluiten van de stembureaus dus. Dat verbaast me. Volgens mij is het een goed gebruik om op de verkiezingsdag zelf de kiezers hun werk te laten doen, niet gehinderd door stemadviezen, tussentijdse peilingen of wat dan ook. Door niets dus dat naar beïnvloeding ruikt.”(Laroes, 22 november 2006, www.nos.nl )

De schermutselingen op die 22ste november omtrent de exit-polls maakten in één klap duidelijk hoeveel waarde beide omroepen blijkbaar aan de exit-polls hechten.

Maar het journalistieke duel tussen de publieke- en commerciële omroep eindigde in een journalistieke dwaling van ongekende groten. Beide omroepen, die ook in de aanloop naar de verkiezingen er niet voor terugdeinsden om hun journaals te openen met de recentste opiniepeiling van Maurice de Hond (NOS) en TNS NIPO (RTL4), bleken er respectievelijk veertien en zestien (!) zetels naast te zitten.

RTL4 voerde de spanning om tien voor negen flink op door uit de eerste exit-poll van TNS NIPO te concluderen dat het nog een nek-aan-nek race zou worden tussen PvdA en CDA. De SP zou zelfs het magische aantal van de dertig zetels benaderen. In een bijdrage op de site van De Nieuwe Reporter ( www.denieuwereporter.nl ) wijst Theo Dersjant (Dersjant, Krokodillentranen Laroes en Taselaar na poll-echec, november 2006), mediajournalist en docent journalistiek aan de hogeschool voor Journalistiek in Tilburg, er op dat de RTL4-presentatoren de kijkers gerust stelden met de mededeling dat dit een uiterst betrouwbare peiling was. “De exit-poll zou volgens een woordvoerder van TNS-NIPO hoogstens één zeteltje schelen met de officiële uitslag. Er waren immers 26.000 kiezers ondervraagd en TNS NIPO had alle mogelijke onderzoeksmethoden ingezet. Straatgesprekken, databanken… Hoe anders bleek de werkelijkheid.”

Dan de NOS. De peilingen van De Hond lagen wat meer in de buurt van de werkelijke uitslag, maar ook zijn exit-poll vertoonde opmerkelijke verschillen met de realiteit. Het aantal zetels van CDA en PvdA werd overschat, de SP kreeg van De Hond te weinig zetels toebedeeld.

Laroes en Taselaar lieten daags na de verkiezingen weten ‘teleurgesteld’ te zijn in de uitslagen van de exit-polls. Of, zoals Dersjant het verwoordde op de site van De Nieuwe Reporter: “Laroes en Taselaar huilen krokodillentranen na poll-echec.”

(4)

De vraag die dan ook oprees na de 22ste november was of beide hoofdredacteuren bij de volgende verkiezingen lering trekken uit het voorgaande? Het opmerkelijke is dat beide omroepen, maar ook kranten, tijdschriften en andere afnemers van opiniepeilingen niet weten of die peilingen überhaupt betrouwbaar zijn. Volgens een aantal onderzoekers op dit gebied1 schetsen de hierboven genoemde opiniepeilers namelijk geen duidelijk beeld

van de totstandkoming van een peiling. De media moeten de opiniepeiler maar op zijn woord geloven. Een situatie die wringt met de journalistieke attitude om onderzoeken en andere publicaties kritisch onder de loep te nemen.

Inmiddels zijn de contacten tussen het NOS Journaal en De Hond op een laag pitje gezet. (De Volkskrant, 18-01-07. ‘Persoon’ De Hond niet meer bij NOS’.) Maar niet de

betrouwbaarheid van De Honds peilingen was de aanleiding voor dit besluit, maar zijn bemoeienis met de Deventer moordzaak. Daardoor zou de geloofwaardigheid van de nieuwsrubriek in gevaar komen. Laroes kondigde in hetzelfde krantenbericht wel aan dat hij minder gebruik zal gaan maken van opiniepeilingen. Laroes: “Ik vind dat de

verkiezingscampagne teveel is gedomineerd door peilingen. Ik twijfel echter niet aan de waarde van De Honds peilingen.”

Zoals al uit bovenstaande aanleiding blijkt, concentreer ik me in deze scriptie op politieke opiniepeilingen. Dat wil niet zeggen dat enquêtes en steekproeven op andere terreinen (zorg, integratie bijvoorbeeld) niet betrouwbaar hoeven zijn, maar ik heb gekozen voor politieke peilingen omdat daar, na de verkiezingen van 22 november jl., nogal veel discussie over is ontstaan. Het is een actueel debat. Daar ook het wel en wee in Den Haag een grotere maatschappelijke betekenis heeft voor veel burgers dan andere onderwerpen. De aanbevelingen die ik doe in het laatste hoofdstuk van deze scriptie hebben voor een deel ook betrekking op peilingen in andere maatschappelijke sectoren. Zo hoop ik duidelijk te maken dat niet alleen politieke opiniepeilingen betrouwbaar moeten zijn. In de eerste deelvraag, over de opkomst en ontwikkeling van opiniepeilingen door de jaren heen, richt ik me wel op opiniepeilingen in het algemeen. Dit omdat er over de

ontstaansgeschiedenis van politieke opiniepeilingen geen specifieke literatuur te vinden is.

1.2 | Doelstelling

Ik probeer in deze scriptie uiteen te zetten hoe media om moeten gaan met politieke opiniepeilingen. Moeten ze die ook gebruiken wanneer ze niet weten hoe een peiling tot stand is gekomen?

1.3 | Centrale vraag

Hoe moeten media omgaan met politieke opiniepeilingen?

1.4 | Deelvragen

 Welke rol spelen opiniepeilingen door de jaren heen?

Voor een reflectie op mijn centrale hoofdvraag een belangrijke vraag. Als ik de ontwikkelingen omtrent het gebruik van opiniepeilingen door de media heb geschetst,

(5)

kan ik me beter reflecteren op de centrale hoofdvraag. Stel dat de laatste jaren het gebruik van opiniepeilingen een enorme vlucht heeft genomen, kan dat, in combinatie met de onwetendheid van media over de betrouwbaarheid van een opiniepeiling, een belangrijk argument zijn om onbetrouwbare opiniepeilingen niet te publiceren. Overigens is het altijd goed om je te verdiepen in de historische context van een onderwerp. Pas dan kun je een afgewogen mening formuleren over de centrale stelling.

 Laten kiezers zich beïnvloeden door uitslagen van politieke opiniepeilingen? Deze deelvraag gebruik ik eveneens om een antwoord te geven over de rol van politieke opiniepeilingen in de samenleving. Hoogleraar Joop van Holsteyn heeft hier onderzoek naar gedaan. Via hem hoop ik antwoord te krijgen op deze deelvraag. Want stel dat burgers en/of politici zich laten beïnvloeden door in de media verschenen opiniepeilingen en de media weten zelf niet eens hoe betrouwbaar de steekproeven zijn, werpt de vraag zich op of dit geen kwalijke zaak is.

 Hoe gaan opiniepeilers te werk?

Een simpele maar belangrijke deelvraag. Ik ben van plan Maurice de Hond en TNS NIPO de vraag voor te leggen hoe een politieke opiniepeiling precies in elkaar steekt? Opiniepeilers zeggen altijd wel dat hun peilingen betrouwbaar zijn, laat nu dan maar eens zien hoe een peiling daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Pas dan kunnen de media een oordeel vellen over de betrouwbaarheid van een opiniepeiling.

 Waarom gebruiken journalisten politieke opiniepeilingen waarvan ze niet

weten hoe die peilingen in elkaar steken?

De hamvraag van deze reflectie. Tijdens de voorbije verkiezingsperiode hebben talloze media gebruik gemaakt van opiniepeilingen waarvan ze volgens de eerder aangehaalde onderzoekers niet weten of ze betrouwbaar zijn. De vraag is waarom deden ze dat? Nooit iets publiceren wat feitelijk onjuist kan zijn. We zagen het met exit-polls van de NOS en RTL4 op de verkiezingsavond dat beide omroepen aan dat journalistieke principe blijkbaar voorbij waren gegaan.

 Hoe moeten media omgaan met politieke opiniepeilingen? (beantwoording

centrale vraag)

Een aanbeveling. Na het theoretisch kader en het veldonderzoek hoop ik een gedegen advies te kunnen geven aan de verschillende media in Nederland hoe om te gaan met politieke opiniepeilingen. In de beantwoording van deze deelvraag komt ook mijn persoonlijke visie op de centrale hoofdvraag aan bod. Met deze deelvraag hoop ik iets toe te voegen aan het toekomstige gebruik van opiniepeilingen door de media.

1.5 | Begripsbepaling

Opiniepeiling| enquête naar de publieke opinie. Ik concentreer me in deze scriptie

uitsluitend op politieke opiniepeilingen

Media | In deze scriptie houd ik me bezig met politieke opiniepeilingen die door de

(6)

Bandwagon-effect | theorie die er van uitgaat dat kiezers stemmen op de partij die in

de peilingen aan kop gaat. Achterliggende gedachte is dat mensen zich graag bij een winnaar aansluiten.

Underdog-effect | theorie die er van uitgaat dat kiezers stemmen op de partij die in de

peilingen onderaan bungelt. Achterliggende gedachte is dat mensen uit medelijden stemmen op een partij die het niet zo goed doet.

Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) | De kern van het NKO bestaat uit een

survey-onderzoek rond de verkiezingen voor de Tweede Kamer onder een representatieve steekproef uit de kiesgerechtigde bevolking van Nederland. In de vraaggesprekken wordt een groot aantal politieke opvattingen en prioriteiten, percepties van politieke verschijnselen, politieke gedragingen (waaronder uiteraard stemgedrag) en andere kenmerken van de respondenten vastgesteld. In deze scriptie gebruik ik het begrip NKO in de deelvraag over de beïnvloeding van opiniepeilingen op het kiesgedrag van burgers. Ik leg daarin, wegens ruimtegebrek, niet uit hoe dit onderzoek tot stand is gekomen. Op de site www.dpes.nl staat echter een uitgebreide, en in mijn ogen, betrouwbare toelichting te lezen over de totstandkoming van dit onderzoek. Zo is het aantal respondenten, een belangrijke factor bij betrouwbaar onderzoek, vermeld. Bovendien werkten aan de onderzoeken van 1986 en 2003 de hoogleraren Joop van Holsteyn en Galen Irwin mee, twee onderzoekers die regelmatig het gebruik van opiniepeilingen door de media bekritiseren.

1.6 | Aanpak

Bij het maken van deze vakreflectie ben ik als volgt te werk gegaan. Ik ben begonnen met het vormen van een duidelijke centrale vraag. Vanuit de centrale vraag heb ik een aantal relevante deelvragen gevormd die mij uiteindelijk antwoorden moeten geven om tot een kritische en reflectieve scriptie te komen.

De eerste deelvraag, wat was de rol van opiniepeilingen door de jaren heen, heb ik beantwoord aan de hand van twee boeken ( Van Ginneken, De uitvinding van het

publiek, en De Boer, Peilingen in de pers) over de opkomst van opinie- en

marktonderzoek in Nederland. Door het lezen van deze boeken en het selecteren van relevante informatie daaruit, heb ik een beknopt beeld geschetst van de historie van de opinie- en marktonderzoek in Nederland. Ik heb bewust gekozen voor een wat

beknoptere uitwerking van deze deelvraag omdat het antwoord op deze vraag me niet echt helpt bij de beantwoording van de hoofdvraag van deze reflectie. Maar ik vind dat een stukje historische onderbouwing noodzakelijk is in een goede scriptie.

De tweede deelvraag over de beïnvloeding van opiniepeilingen op het kiesgedrag van burgers achtte ik zeer belangrijk voor de beantwoording van mijn hoofdvraag. Ik heb dan ook als eerste een antwoord gezocht op deze vraag alvorens ik de overige drie deelvragen ging beantwoorden. Ik denk namelijk dat de mate van beïnvloeding de relevantie van opiniepeilingen in de samenleving aangeeft. Stel dat burgers aan de hand van

opiniepeilingen een strategische stem uitbrengen op een partij, dan vind ik dat die kiezer er van uit mag gaan dat de opiniepeiling betrouwbaar is. Als dat niet het geval is, is dat zeer schadelijk voor onze democratie.

Na het theoretisch kader ben ik begonnen aan het veldonderzoek, voor mij het ‘spannendste’ gedeelte van de scriptie. De eerste vraag die ik mezelf stelde in het

(7)

veldonderzoek was hoe opiniepeilers te werk gaan. Wat zijn hun onderzoeksmethoden? Krijgen media inzicht in de werkwijze van opiniepeilers. Voor het beantwoorden van deze deelvraag heb ik de drie grote opiniebureaus in Nederland benaderd, Interview/NSS, TNS Nipo en Peil.nl. Maar ik heb eveneens de onderzoeksverantwoording op hun

websites bekeken. Wat krijg ik als gewone burger te weten over de manier waarop opiniepeilers te werk gaan?

De verassende uitkomsten van dit onderzoek heb ik in de vierde deelvraag van deze scriptie voorgelegd aan Hans Laroes (NOS) en Harm Taselaar (RTL4). Ik heb voor deze twee mannen gekozen omdat zij lieten weten ‘teleurgesteld’ te zijn in de uitkomsten van de exit-polls van respectievelijk Peil.nl en TNS Nipo op de verkiezingsavond van 22 november. Deze peilingen kwamen bij lange na niet overeen met de werkelijke verkiezingsuitslag. Dit terwijl beide omroepen in de weken daarvoor regelmatig hun eigen nieuwsuitzendingen openden met de laatste opiniepeiling. Ze hadden blijkbaar veel vertrouwen in de opiniepeilers. Om niet alleen tv-journalisten aan het woord te laten, heb ik ook Mark van de Werff van de parlementsredactie van het Algemeen Dagblad om een reactie gevraagd. Dit omdat het AD bij uitstek de krant is in Nederland die de lezer centraal stelt.

Tot slot, maar niet geheel onbelangrijk, heb ik een conclusie getrokken en een aanbeveling geschreven.

(8)

Hoofdstuk 2 | Theoretisch kader

Welke rol spelen opiniepeilingen door de jaren heen?

Laten kiezers zich beïnvloeden door politieke opiniepeilingen?

In dit hoofdstuk behandel ik de literatuur die ik gelezen heb voor de scriptie. Ik heb dit hoofdstuk onderverdeeld in twee paragrafen. In iedere paragraaf komt

een deelvraag aan bod. In het eerste deel van het hoofdstuk schets ik een beknopt beeld van de rol die opiniepeilingen door de jaren heen in de journalistieke berichtgeving spelen. In het tweede deel van dit hoofdstuk staan

de kiezers centraal. Laten zij zich beïnvloeden door politieke opiniepeilingen? Ter beantwoording van deze vraag gebruik ik onder andere enkele artikelen van

bijzonder hoogleraar kiezersonderzoek Joop van Holsteyn.

2.1 | Rol opiniepeilingen in de media door de jaren heen

Zijn opiniepeilingen al jaren een bekend fenomeen, of was de stortvloed aan opiniepeilingen tijdens de meest recente verkiezingen, november 2006, een nieuw fenomeen. In deze deelvraag schets ik beknopt de opkomst en de verdere

ontwikkeling van opinieonderzoek in Nederland.

Opkomst

“Dag mevrouw, zoudt U even tijd voor mij hebben? Ik kom van de Vereeniging voor Opinieonderzoek, die houdt naar de meening en de wenschen van het publiek over allerlei vraagstukken. (…)Duizenden menschen vragen wij om hun meening

(…).”(Van Ginneken, Jaap, 1993. De opkomst van het opinie- en marktonderzoek in Nederland. P53.)

Bovenstaand citaat is afkomstig uit het eerste grote opinieonderzoek dat in Nederland in juli 1945 werd gehouden door de in 1939 opgerichte Nederlandse Stichting voor Statistiek (NSS). Het onderwerp van het opinieonderzoek lag zo vlak na het einde van de oorlog voor de hand; de bevrijding van Nederland. Een vraag die de deelnemers werd gesteld was bijvoorbeeld ‘wat de belangrijkste reden is waarom U niets van de NSB moest hebben?’ Begin 1946 werd het onderzoek gepubliceerd in Elsevier onder de noemer Vrije meeningen in een vrij land – een opinieonderzoek.

Zo kort na de oorlog verschenen in geheel West-Europa in rap tempo de eerste serieuze opinieonderzoeken. Overgewaaid uit de Verenigde Staten. (Van Ginneken, 1993. P74).

Van Ginneken daarover: “Markt- en opinieonderzoek waren in de jaren dertig in de VS ontwikkeld, en waren daarna op reusachtige schaal toegepast ter ondersteuning van de oorlogsinspanning, zowel binnen als buiten het leger.” Wat was de opinie van de Amerikaanse burgers t.o.v. de Tweede Wereldoorlog? Dachten de militairen dat het reëel was dat de Duitse vijand zou capituleren?

(9)

De ontwikkeling van het markt- en opinieonderzoek kreeg volgens van Ginneken een nieuwe impuls tijdens het begin van de koude oorlog in 1948. Ook toen waren

inmiddels befaamde opiniepeilers als de Amerikaan George Gallup geïnteresseerd in de ideologische denkbeelden van de bevolking over de weer toenemende spanning in de wereldpolitiek.

Opinie- en marktonderzoek in Nederland

Bloeide het opinieonderzoek in Nederland pas op na de Tweede Wereldoorlog, ons land had in de jaren dertig al wel kennis gemaakt met marktonderzoek. De

economische crisis had de overheid en het bedrijfsleven voor ernstige problemen geplaatst (Van Ginneken, 1993 P59). Van Ginneken beschrijft dat zowel de overheid als het bedrijfsleven door de crisis behoefte had aan economisch-statistische

gegevens. “Er werden speciale instellingen gevormd, die zich met het verzamelen daarvan bezighielden. Wie was in welke artikelen geïnteresseerd en waarom?” Een bedrijf dat al in de jaren dertig gebruik maakte van marktonderzoek was

Unilever. (Van Ginneken, 1993, P56). Doordat het Nederlands-Engelse bedrijf moest concurreren met Duitse- en Amerikaanse bedrijven, kwam de producent van Blue Band en Sunlight zeep al snel in aanraking met marktonderzoek, dat toen in de VS in ontwikkeling was.

Ook het Centraal Bureau voor de Statistiek, opgericht in 1900, ging zich niet langer alleen bezighouden met periodieke volkstellingen. In 1935 verrichtte het CBS een eerste budgetonderzoek onder zeshonderd arbeiders (Van Ginneken, 1993, P60). Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 stagneerde de ontwikkeling van het marktonderzoek in Nederland echter.

Na de bevrijding waaide het in de jaren dertig in de VS ontwikkelde opinieonderzoek over naar Nederland. Met als gevolg dat de NSS, tot dan toe het enige bureau voor opinieonderzoek, in het najaar van 1945 gezelschap kreeg van het Nederlands Instituut voor Publieke Opinie (NIPO). (Van Ginneken, 1993, P68.)

Stormachtig

Dat het opinieonderzoek nog in de kinderschoenen stond, werd duidelijk bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen in 1948. Opiniepeilingen gaven aan dat de republikein Thomas Dewey bij wijze van spreken met twee vingers in de neus de ‘elections’ van zijn Democratische opponent Harold S. Truman zou winnen. Het tegenovergestelde gebeurde. (Truman Presidental Museum & Library. “Dewey

defeats Truman.” www.trumanlibrary.org) Bovendien kon iedereen zich

opinieonderzoeker noemen en waren er geen duidelijke richtlijnen. (Van Ginneken, 1993, P73).

In zijn boek De Uitvinding van het Publiek beschrijft Van Ginneken dat “de

verschillende Europese opiniebureaus overwogen om naar Amerikaans voorbeeld een vereniging op te richten waarbij technieken konden worden verbeterd, en normen konden worden gesteld.” Deze wens resulteerde uiteindelijk in de in 1948 opgerichte ESOMAR, de Europese vakvereniging voor markt- en opinieonderzoeksbureaus. (Van Ginneken, 1993, P73).

Intussen bleef de omvang van het markt- en opinieonderzoek zich in Nederland stormachtig ontwikkelen (Van Ginneken, 1993 P76-77). De ingezette ontzuiling en

(10)

de toenemende spanningen in Europa als gevolg van de Koude Oorlog, maakte de Nederlandse burger een interessant object voor markt- en opinieonderzoekers (Van Ginneken, 1993, P188).De medeoprichter van onderzoeksbureau NIPO, Jan Stapel, schatte in 1963 dat de gezamenlijke omzet van de markt- en opinieonderzoeksbureaus steeg van vijf miljoen gulden in 1953 tot twintig miljoen tien jaar later. In 1963 werden er 958 enquêtes afgenomen en 1.010.000 interviews gehouden. Volgens Van Ginneken (1993, P77) was het markt- en opinieonderzoek een algemeen aanvaarde zaak geworden.

Opvallend

Nu, volgens Van Ginneken althans, het markt- en opinieonderzoek sinds 1963 algemeen aanvaard was, leek het voor de hand te liggen dat het aantal onderzoeken en peilingen in de media de komende jaren verder zouden stijgen. Die veronderstelling bleek niet te kloppen.

Communicatiewetenschapper Connie de Boer onderzocht in de periode 1960-1988 het gebruik van opiniepeilingen in de Nederlandse dagbladen. Haar bevindingen publiceerden ze in 1995 in het boek Peilingen in de pers; een studie naar het gebruik

van opiniepeilingen in Nederlandse dagbladen in de periode 1960-1988.

Vooraf verwachtte De Boer een ‘exceptionele’ toename van het gebruik van

opiniepeilingen in de onderzochte periode. Zij baseerde zich op een aantal theorieën. Zo zou het gebruik van opiniepeilingen in Nederlandse dagbladen toenemen door het feit dat er in die periode meer opiniepeilingen en onderzoeken beschikbaar kwamen. Een ander argument dat De Boer aanvoerde, was de komst van de

wetenschapspagina’s en bijlagen in kranten. “Deze toename in aandacht voor wetenschap kan een positief effect hebben op het gebruik van peilingen.” (De Boer, 1995, P200-201) Tot slot baseerde de communicatiewetenschapper zich op de theorie van sociale representaties, die inhoudt dat ideeën die binnen de wetenschap zijn ontwikkeld na verloop van tijd gemeengoed worden. Op basis hiervan verwachte De Boer eveneens een toename van het aantal peilingen in kranten.

De uitkomsten van het onderzoek lieten zien dat het gebruik van opiniepeilingen in de periode 1960-1968 weliswaar was toegenomen, maar niet exceptioneel. Vanaf 1980 was er zelfs geen sprake meer van een toename. (De Boer, 1995, P204). Een echte verklaring over deze opvallende uitkomst geeft De Boer niet. Zij concludeert alleen dat theoretische inzichten het gebruik van peilingen in de media slecht blijken te voorspellen.

Civic journalism

“Nu, zeventien jaar na de onderzoeksperiode van De Boer, rijst dezelfde vraag: neemt de media-aandacht voor opiniepeilingen toe?”, vraagt docent massacommunicatie aan de Tilburgse hogeschool voor Journalistiek Harmen Groenhart zich in november 2005 af. In Opiniepeilingen in de pers niet langer dan drie dagen vers (bijdrage in

Journalistiek moet verder, tien beschouwingen over journalistiek, november 2005)

geeft Groenhart zelf het antwoord. Hij denkt, in mijn ogen terecht, dat door de regelmaat waarmee peilingen van de verschillende onderzoekers en

(11)

waarop het publiek kan reageren en de politieke barometers in NOVA zijn volgens hem niet meer van de buis weg te denken.

Als oorzaak voor de hernieuwde toename van het aantal opiniepeilingen in de media wijst Groenhart op de vanuit Amerika overgewaaide journalistieke stroming civic journalism. “Aanhangers hiervan pleiten voor intensievere aandacht voor wat er leeft in de samenleving. (…) Bij diverse nieuwsmedia in Nederland is of wordt de

redactionele koers inmiddels in de richting van het publiek gestuurd. (…) Deze versterkte aandacht voor de stem van het volk zou een toename van het gebruik van opiniepeilingen aannemelijk maken.” (Groenhart, 2005, P54)

Ook internet is volgens Groenhart een reden dat de laatste jaren het gebruik van opiniepeilingen door de media weer is toegenomen. “Door de laagdrempeligheid en het interactieve karakter van het medium is deelname aan enquêtes aanzienlijk vergemakkelijkt.” (Groenhart, 2005, P55)

Tot slot

Ik heb in deze deelvraag een beknopt beeld proberen te schetsen van de opkomst en ontwikkeling van het opinie- en marktonderzoek in Nederland. Het voor mij

interessantste deel van deze subvraag zat in de staart. Harmen Groenhart denkt dat door de opkomst van civic journalism en internet het gebruik van opiniepeilingen door media de laatste jaren weer is gestegen. (Groenhart, 2005, P51-69) Ik ben het met deze gedachte eens. Als je alleen al tijdens de afgelopen verkiezingscampagne de krant opensloeg of het journaal bekeek, werd je overspoeld met politieke

opiniepeilingen en vertrouwensonderzoeken. In deze hoeveelheden had ik dit nog niet meegemaakt. Voor mij een teken dat de verschillende media de nieuwsconsument steeds belangrijker gaan vinden. Tijdens mijn stage bij het AD ondervond ik dit aan den lijve. In de strijd om de lezer stelde de redactie iedere dag de vraag wat betekent dit nieuws voor de consument? Niets? Dan plaatsen we het niet. Zo werd daar in Rotterdam geredeneerd. In mijn ogen is de stijging van het aantal gepubliceerde opiniepeilingen hiervan een logisch uitvloeisel.

Ook het internet heeft in mijn ogen er toe bijgedragen dat de media in toenemende mate weer peilingen, enquêtes en andere onderzoeken publiceren. Het is toch even makkelijk om een peiling te houden via de website van krant, tv of radio?

Opiniepeiler Maurice de Hond houdt zijn onderzoeken zelfs alleen via het internet. Of burgers zich door deze opiniepeilingen laten beïnvloeden is te lezen in het volgende hoofdstuk. Dan concentreer ik me weer uitsluitend op politieke opiniepeilingen.

2.2 | Beïnvloeding politieke opiniepeilingen op kiesgedrag kiezers

Hebben gunstige opiniepeilingen er toe bijgedragen dat de LPF bij de beruchte Tweede Kamer verkiezingen van 2002, geestelijk vader Pim Fortuyn was in de dagen ervoor vermoord, vanuit het niets met 26 zetels de Tweede Kamer binnen kwam? Of steunden een groot deel van de bevolking Fortuyn’s gedachtegoed en brachten ze daarom een stem uit op de LPF?

Heeft de SP zijn historische verkiezingsoverwinning bij de jongste stembusgang, november 2006, te danken aan stijgende opiniepeilingen in de dagen voor de

(12)

verkiezingen? Of had een aanzienlijk deel van de burgers er geen vertrouwen in dat de PvdA een einde zou maken aan vier jaar Balkenende?

De voorbeelden die hierboven aan de orde komen, zijn beide te herleiden tot het centrale onderwerp van deze deelvraag: de beïnvloeding van opiniepeilingen op kiezers. Want laten kiezers zich beïnvloeden door de stortvloed aan opiniepeilingen die zij dagelijks via allerlei kanalen tot zich krijgen? Of trekken zij zich daar niets van aan, en bewandelen zij hun eigen weg?

Bandwagon- en underdog-effect

Wanneer er gesproken wordt over beïnvloeding van het kiesgedrag door opiniepeilingen komen de termen bandwagon effects en underdog effects (Van Holsteyn, Joop mei 2006,Pas op Peilingen) al snel om de hoek kijken. De boven genoemde begrippen leg ik uit aan de hand van twee voorbeelden. Eerst het bandwagon-effect.

In 2003 pleitte oud-politica Winnie Sorgdrager voor een publicatieverbod van opiniepeilingen in de laatste week voor de verkiezingen (Van Holsteyn, mei 2006). Zij beweerde dat kiezers liever bij een winnaar hoorden dan bij een verliezer en dat peilingen ‘dus’ invloed hadden op de verkiezingsuitslag. De D66 prominente kreeg openlijk bijval van André Rouvout (ChristenUnie), partijgenoot en toenmalig

fractieleider Thom de Graaf en premier Balkenende stond eveneens niet onwelwillend over tegen een ban op peilingen zo net voor de verkiezingen. Uiteindelijk kwam het niet zover, maar de bewering van Sorgdrager, “kiezers horen liever bij een winnaar, dan bij een verliezer”, legt in een zin uit wat het bandwagon-effect inhoudt.

De oorsprong van de term ‘bandwagon’ (letterlijk vertaald: reclamewagen) is lastig in een historische context te plaatsen. Galen Irwin, voormalig hoogleraar politicologie aan de Universiteit van Leiden haalt in zijn afscheidsrede (Irwin,Galen, Bandwagon

without a band, mei 2006) William Safire aan. Deze Amerikaanse politiek columnist

refereert aan de ‘most famous circus leader’ uit de negentiende eeuw, P.T. Barnum, om de ontstaansgeschiedenis van het begrip ‘bandwagon’ nader te verklaren. Wanneer de circuskaravaan richting de stad trok, stuurde circusleider Barnum een ‘bandwagon’ door de straten om zoveel mogelijk publiek te trekken. Vanaf 1902 raakte het begrip ‘bandwagon’ ingeburgerd in de Amerikaanse politieke terminologie, aldus Safire.

“…from 1902 onward the word became well established in American political

terminology, after it was used tot depict of the career of Theodore Roosevelt.”

De term ‘underdog-effect’ spreekt eigenlijk voor zich en houdt het tegengestelde in van het ‘bandwagon-effect’(Van Holsteyn, mei 2006). Namelijk dat kiezers steun verlenen aan partijen die in de aanloop naar de verkiezingen slecht in de peilingen staan. “Stemmen uit medelijden”, verklaart Joop van Holsteyn het ‘underdog-effect’. Maar hoe zit het met die invloed? Speelt het bandwagon- en underdog-effect

daadwerkelijk een grote rol in de keuze die kiezers in het stemhokje maken? Of is het en wijdverbreide mythe?

Onderzoeksbureau TNS Nipo peilde in mei 2006 (TNS Nipo, Kiesgedrag

(13)

van opiniepeilingen op het kiesgedrag van Nederlanders. En wat bleek? Van de 505 ondervraagden gaf een meerderheid van tachtig procent aan dat er invloed van

peilingen op het kiesgedrag bestond. Op de vraag of het om bandwagon- of underdog-effecten ging, wist een kwart van de geënquêteerde niet welk effect het sterkst was. Van de overige ondervraagden dacht negen procent dat

het underdog-effect het sterkst was, terwijl 46 procent koos voor het bandwagon- effect. Overigens weet ik niet hoe deze steekproef tot stand is gekomen en kan ik dus geen zinnige mededeling doen over de betrouwbaarheid van deze peiling.

Mythe

Maar is met de uitleg van de begrippen ‘bandwagon- en underdog-effect’ het hoofdstuk over de beïnvloeding van opiniepeilingen op het kiesgedrag van burgers gesloten? Is het werkelijk zo dat kiezers alleen kijken naar welke partij en/of persoon hoog (bandwagon-effect) of laag (underdog-effect) in de peilingen staan? Deze theorie gaat uit van een kiesgerechtigde bevolking die weinig of geen interesse in de politiek heeft en alleen op basis van de recente peilingen een oordeel velt. Het is mij wat te kort door de bocht.

Joop van Holsteyn, bijzonder hoogleraar kiezersonderzoek aan de Universiteit van Leiden, en Galen Irwin, oud-hoogleraar politicologie, zetten eveneens hun

vraagtekens bij de in de vorige alinea uitgelegde theorie van bandwagon- en underdog-effects. Beide deskundigen op dit gebied noemen deze theorie zelfs een mythe (Van Holsteyn, mei 2006 en Irwin, mei 2006).

Nadat veel journalisten en politici Irwin en Van Holsteyn benaderden met de vraag wat de invloed van opiniepeilingen is op het kiesgedrag van Nederlanders besloten zij na de Tweede Kamer verkiezingen van 1986 zelf een onderzoek in te stellen (Irwin, mei 2006).

Aan de vooravond van de stembusgang werd door opiniepeilingen voorspeld dat de PvdA als grootste uit de bus zou komen. Niets was minder waar. Die eer viel het CDA van Ruud Lubbers te beurt. En waar peilingen aangaven dat een coalitie van CDA-VVD haar meerderheid zou verliezen, behaalde beide partijen een ruime meerderheid van 81 zetels. De opiniepeilingen bleken er finaal naast te zitten.

Via gegevens van het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) 1986 (www.dpes.nl, Irwin werkte in 1986 en 2003 mee aan het onderzoek, Van Holsteyn in 2003.) stelden beide hoogleraren vast dat vijf procent van het kiesgerechtigde deel van de bevolking daadwerkelijk was beïnvloed door de peilingen, achttien procent zou in potentie beïnvloedbaar zijn. In het kiezersonderzoek van 1986 werden 2772 kiezers

ondervraagd (response was 59 procent, oftewel 1635 kiezers vulden de vragenlijst in). Een behoorlijk percentage. Toch waren beiden onderzoekers niet overtuigd van het bestaan van bandwagon- en underdog-effecten.

Verkiezingen 2003

Van Holsteyn en Irwin gingen daarom door met hun studie naar de beïnvloeding van het kiesgedrag door opiniepeilingen. Voor de Tweede Kamer verkiezingen van 2003, die 87 dagen na de val van het kabinet Balkenende 1 plaatsvonden, werkten zij met

(14)

nog een Leidse wetenschapper2 aan het NKO 2003 (Irwin, mei 2006 en www.dpes.nl)

om zo de beïnvloeding van opiniepeilingen op het kiesgedrag van burgers beter in kaart te brengen (Irwin, mei 2006).

De korte campagne voor de verkiezingen van 22 januari 2003 en de daarbij horende opiniepeilingen kwam pas goed opgang naar het eerste grote televisiedebat op 3 januari, uitgezonden door RTL4. Het nieuwe gezicht van de PvdA, Wouter Bos, werd tot winnaar uitgeroepen van de eerste tv-confrontatie. Na het dramatische verlies in 2002, de sociaal-democraten zakten naar 23 zetels in de Tweede Kamer, vlogen de peilingen omhoog na het televisiedebat. Op het hoogtepunt stond de PvdA op 40 zetels. Volgens Van Holsteyn en Irwin (mei 2006) een ideale situatie om te testen of bandwagon- en underdog-effecten in Nederland werkelijk bestonden of dat het een mythe was.

Hier de uitkomsten: 14 procent gaf aan een beetje te zijn beïnvloed door

opiniepeilingen, 7 procent liet weten zijn of haar kiesgedrag sterk te hebben laten afhangen van de peilingen. Ruim een vijfde van de kiesgerechtigde bevolking was blijkbaar beïnvloed. Bovendien behaalde de PvdA een klinkende

verkiezingsoverwinning en werd met 42 zetels de op een na grootste partij in het parlement.

Statistieken die het inmiddels overleden Amerikaans congreslid Walter Pierce als muziek in oren moeten klinken. Al in 1940 was hij er van overtuigd van het bestaan van bandwagon- en underdog-effecten. Irwin citeert hem in zijn afscheidsrede (mei 2006):“I am convinced that voters like to climb onto the bandwagon and that polls

greatly increase the bandwagon vote. It has been said, and i think truly that one-fifth of all the voters try tot pick a winner. A bandwagon voter is an uncommitted,

uninterested, uniformed individual who does not use his/her head to determine the vote.”

Maar opnieuw weerlegden Van Holsteyn en Irwin statistieken die het bestaan van bandwagon- en underdog-effecten in eerste instantie rechtvaardigen. Beide

onderzoekers baseerden zich op het NKO 2003. Daaruit bleek dat er geen verschil bestond in kiesgedrag tussen beïnvloedde kiezers en ‘onpartijdige’ kiezers als het ging om politieke interesse, praten met vrienden over politiek of het lezen over politiek in de kranten. Kortom, kiezers die waren beïnvloed door opiniepeilingen waren net zo geïnteresseerd in politiek als kiezers die niet waren beïnvloed. Uit die gegevens concludeerden Van Holsteyn en Irwin dat het bestaan van bandwagon- en underdog-effecten slechts een mythe was en nu nog steeds is. Immers,

bandwagon-voters waren ongeïnteresseerde en geüniformeerde kiezers die niet hun hoofd

gebruikten bij het bepalen van hun stem (Pierce, 1940).

Naar mijn mening een terechte constatering. Het gaat er bij mij niet in dat 20 procent van de kiesgerechtigde bevolking slechts de peilingen volgt en stemt op de hoogst genoteerde partij of juist de partij die onderaan de peilingen bungelt. Daarvoor is onze samenleving net iets te goed ontwikkeld. De massademonstratie in het najaar van 2004 in Amsterdam tegen de sociale hervormingen van het kabinet bewijzen dat nog maar eens. De ruim 200.000 mensen die daar stonden, waren echt niet allemaal hoog opgeleid. Sterker nog, het waren de gewone arbeiders die daar hun kelen schor schreeuwden.

(15)

So what song they are playing?

Volgens Irwin en Van Holsteyn is het bandwagon circus daarom voor het

Nederlandse meerpartijensysteem een grote mythe. Over deze theorie later meer. Uit het onderzoek van Van Holsteyn en Irwin( Irwin, mei 2006) kwam toch naar voren dat bij de verkiezingen van 2003 20 procent van de kiesgerechtigden in meer of mindere mate was beïnvloed door opiniepeilingen en dat 48 procent in potentie beïnvloed zou kunnen raken door de publicaties van De Hond of Interview/NSS. So what song they are playing?, vroeg Irwin zich af in zijn afscheidsrede aan de

Universiteit van Leiden. Oftewel, om welke reden raken kiezers dan wel beïnvloed door opiniepeilingen?

Om op deze vraag een antwoord te vinden, moeten we volgens Irwin en Van Holsteyn (Irwin, mei 2006, Van Holsteyn, mei 2006) kijken naar het

meerpartijensysteem in Nederland. Irwin en Van Holsteyn concludeerden namelijk dat de begrippen “bandwagon and underdog did not seem to fit the Dutch context well.” Zij merkten op dat beide termen wel toepasbaar zijn in een

tweepartijensysteem ( Groot-Brittannië, Verenigde Staten), maar niet in een “multi-party” wat ons land sinds jaar en dag kent.

Sinds de ontzuiling, eind jaren vijftig, begin jaren zestig, kan de Nederlandse kiezer uit veel meer partijen kiezen dan de partij uit zijn eigen zuil. Dat heeft het er volgens beide hoogleraren niet makkelijker op gemaakt om een stem uit te brengen op een van die partijen. Vooral niet als de partijprogramma’s de laatste jaren steeds dichterbij elkaar liggen. In een tweepartijensysteem is het betrekkelijk makkelijk om een keuze te maken. In de VS bijvoorbeeld steun je de Democraten of Republikeinen.

Van Holsteyn en Irwin merken daarom terecht op dat kiezers steeds vaker een strategische stem uitbrengen. Niet de grootte van een partij na de verkiezingen, maar de consequenties van het aantal behaalde zetels is steeds belangrijker. Wil ik als kiezer die partij in een mogelijke coalitie of juist niet?

In dat licht bezien is het volgens de twee hoogleraren niet raar dat een deel van de kiesgerechtigde bevolking zich laat beïnvloeden door opiniepeilingen bij het maken van hun keuze. Aan de hand van een betrouwbare (!) opiniepeiling is immers een goede inschatting te maken van de uitkomst van de verkiezingen en dus ook van de consequenties die een uitslag heeft op de toekomst voor Nederland.

Gevaar?

In de laatste paragraaf van deze tweede deelvraag wil ik graag teruggaan naar het begin van dit stuk. Bij de uitleg van de begrippen bandwagon- en underdog-effect haalde ik een betoog aan van oud D66-politica Winnie Sorgdrager. Zij pleitte voor een verbod van opiniepeilingen in de week voor de verkiezingen omdat die peilingen invloed hadden op het kiesgedrag hadden van de burgers. Zij kreeg bijval van andere politici, waaronder premier Balkenende. Nu we weten dat opiniepeilingen inderdaad invloed hebben op het kiesgedrag van Nederlanders is het de vraag of het een gevaar voor de democratie is om in de week voor de verkiezingen nog opiniepeilingen te publiceren. Immers, ik constateerde dat een deel van de kiezers zijn of haar (strategische) stem bepaalt aan de hand van opiniepeilingen en dus via diezelfde

(16)

peilingen het verloop van de verkiezingen danig kan beïnvloeden. Is dat verwerpelijk?

Ja, zegt ethicus Alexander von Schmid (Von Schmid, Alexander, sorry wij geven

geen antwoord, Trouw, mei 2006). Hij vindt dat opiniepeilingen de democratie

verstoren. “Mensen die aanvankelijk bijvoorbeeld VVD willen stemmen, en via peilingen vernemen dat de PvdA de grootste partij kan worden, stemmen op het CDA in de hoop zo nog te verhinderen dat de PvdA als grootste uit de bus komt en wellicht in de regering komt. Zonder opiniepeilingen hadden deze mensen gewoon op de partij van hun voorkeur gestemd zoals het in een democratie hoort.”

Voor Von Schmid’s bewering valt in mijn ogen weinig te zeggen. Strategisch stemmen aan de hand van opiniepeilingen is volgens mij juist het toppunt van democratie. Kiezers kunnen op deze manier niet alleen invloed uitoefenen op de samenstelling van de Tweede Kamer, maar eveneens een signaal afgeven welke regeringscoalitie hun voorkeur geniet.

Irwin (mei 2006) vraagt zichzelf dan ook terecht af of ‘we televisiedebatten en politieke berichtgeving in kranten dan ook maar moeten verbieden in aanloop naar de verkiezingen?’ Volgens de oud-hoogleraar politicologie beïnvloeden debatten en journalistieke berichtgeving eveneens het stemgedrag van kiezers. Niet alleen opiniepeilingen.

Een opvatting waar ik me graag bij aansluit. Het is ronduit idioot om opiniepeilingen in de laatste week voor de verkiezingen niet meer te publiceren. Dan moet je ook televisiedebatten en berichten over de politiek in de media verbieden. Die hebben net zo goed invloed op het kiesgedrag. Bovendien is het voor burgers een goed recht om te weten wat de opinie van de rest van de bevolking is over de politiek. En wat is er mis met strategisch stemmen. Als de politiek daar zo’n moeite mee heeft moeten de verschillende partijen zich maar meer onderscheiden in hun verkiezingsprogramma’s zodat er voor een groot deel van de bevolking daadwerkelijk wat te kiezen valt. Nog een niet onbelangrijke opmerking. De gepubliceerde opiniepeilingen moeten dan wel betrouwbaar en controleerbaar zijn voor journalisten. Hoe betrouwbaar

opiniepeilingen zijn en hoe de journalistiek omgaat met die peilingen is te lezen in het volgende hoofdstuk.

Overigens leverde de meest bekende opiniepeiler van Nederland, Maurice de Hond ook een bijdrage op de opiniepagina van NRC Handelsblad (De Hond, Maurice,

Zonder peilingen zijn politici nergens, NRC Handelsblad,16 oktober 2006) aan de

discussie over het gevaar van opiniepeilingen in de week voor de verkiezingen. De Hond betoogt dat men in Den Haag beter het politieke systeem kan aanpassen dan zich druk te maken over de hoeveelheid en tijdstip van opiniepeilingen. “De

aanstaande verkiezingen vormen een perfecte illustratie van de manco’s van het systeem anno 2006. De kiezers zullen op 22 november vooral een stem uitbrengen op de premier van hun voorkeur. Tot 2011 zal de samenstelling vooral gebaseerd zijn op de vraag wie de kiezer in 2006 als premier wilde.” Volgens De Hond worden de verschillen tussen politiek en burgers zo alleen maar groter met burgerlijke

ongehoorzaamheid en de opkomst van protestpartijen tot gevolg. Hoe De Hond het systeem wil aanpassen, blijft in nevelen gehuld. “Het zou verstandig zijn om het politieke systeem aan te passen aan zowel de (technologische) mogelijkheden als aan de burgers van de 21e eeuw.”

(17)

Hoofdstuk 3 | Veldonderzoek

Hoe gaan opiniepeilers te werk?

Waarom gebruiken journalisten politieke opiniepeilingen waarvan ze

niet weten hoe die tot stand zijn gekomen?

Nu ik mijn scriptie van de nodige theoretische onderbouwing heb voorzien, ga ik over tot het veldonderzoek. Ik koppel de theorie aan het actuele debat dat

momenteel over opiniepeilingen in Nederland wordt gevoerd. Dit naar aanleiding van het echec met de exit-polls op de verkiezingsavond van 22 november 2006. Ik heb ook dit hoofdstuk opgedeeld in twee paragrafen. Iedere

paragraaf behandelt één deelvraag. Allereerst stel ik mezelf de vraag hoe opiniepeilers te werk gaan. Het is voor mij persoonlijk een zeer belangrijke vraag. Stel dat Maurice de Hond en TNS NIPO, die ik allebei wil benaderen,

geen inzage willen geven in hun werkwijze, hoe kan de journalistiek dan controleren of peilingen betrouwbaar zijn? De tweede vraag die ik mezelf in dit

hoofdstuk stel is dan ook waarom de media de afgelopen tijd veelvuldig opiniepeilingen publiceerden, terwijl zij niet wisten of die peilingen überhaupt

betrouwbaar waren (veronderstelling). Hiervoor wil ik Hans Laroes (NOS), Harm Taselaar (RTL4) en parlementair journalist Mark van de Werff (AD) aan

de tand voelen.

3.1 | Hoe gaan opiniepeilers te werk?

Hoe betrouwbaar zijn politieke opiniepeilingen? Een vraag die veel kiezers,

politicologen en journalisten zich ongetwijfeld hebben gesteld na de vorige Tweede Kamer verkiezingen. De drie grote opinie- en onderzoeksbureaus, Interview/NSS, TNS NIPO en Peil.nl, voorspelden bij lange na niet met hoeveel zetels de

verschillende politieke partijen op dit moment in de Tweede Kamer zitten. TNS NIPO en Peil.nl zaten er in hun exit-polls respectievelijk 16 en 14 zetels naast. De slotpeiling van Interview/NSS zat er eveneens 14 zetels naast. Dat mensen door deze missers gaan twijfelen aan de betrouwbaarheid van politieke opiniepeilingen is niet eens zo’n gekke gedachte.

Daarom wil ik in deze paragraaf de drie grote opiniepeilers zelf aan het woord laten. Hoe gaan ze te werk en krijgen de afnemers, de media, inzicht in de

onderzoeksmethoden? Die laatste vraag is eigenlijk de meest interessante. Krijgen journalisten inzage in hoe opiniepeilers te werk gaan. Verstrekken zij gegevens over het responscijfer, welke vragen er werden gesteld of wat de corrigerende factor was? Als dat niet het geval is, kan de journalistiek niet controleren of opiniepeilingen betrouwbaar zijn, of niet.

Interview/NSS

Voordat ik de opiniebureaus zelf aan het woord laat, werp ik eerst een korte blik op de onderzoeksverantwoording die op de sites van de opiniepeilers te lezen is. Wat

(18)

krijg ik als gewone burger te weten over de onderzoeksmethodiek van de verschillende opiniebureaus.

Allereerst Interview/NSS, verantwoordelijk voor de politieke barometer in het tv-programma NOVA. Op de site is te lezen (www.politiekebarometer.nl) dat de “wekelijkse barometer is gebaseerd op een onderzoek waarbij we elk week (van woensdagmiddag tot vrijdagochtend) een steekproef van duizend leden uit ons online onderzoekspanel ondervragen.” Daarnaast maakt Interview/NSS ook gebruik van telefonisch onderzoek. Zes dagen in de week wordt de politieke voorkeur van honderd Nederlanders gepeild. “Zodat we ook de mensen die niet via internet bereikbaar zijn in onze peiling betrekken.”

Naast het feit dat er in deze online verantwoording niets te lezen is over begrippen als non-respons (hoeveel mensen uit het onderzoekspanel deden om wat voor een reden dan ook niet mee aan de steekproef), grote van het totale onderzoekspanel en

vraagstelling, was ik hoog verbaasd over de manier waarop het telefonisch onderzoek wordt uitgevoerd. Namelijk via Random Digit Dialing (RRR). Dit houdt in dat de computer willekeurige telefoonnummers samenstelt. Als de bedoeling van het telefonisch onderzoek is om mensen te ondervragen die niet de beschikking hebben over internet, vind ik het raar dat zij werken met dit systeem. Misschien hebben die honderd mensen ook wel internet, ongeveer hetzelfde inkomen en misschien ook wel ongeveer dezelfde leeftijd. Zo op het eerste oog lijkt mij dit een onbetrouwbare onderzoeksmethode. In het vervolg van deze paragraaf vraag ik Interview/NSS om een reactie. Misschien kunnen zij mij overtuigen dat deze methode wel representatief en betrouwbaar is.

TNS NIPO

Dan de huispeiler van het RTL Nieuws, TNS NIPO. Op de site (www.tnsnnipo.nl) is een wat uitgebreidere verklaring te lezen dan op de website van Interview/NSS. “TNS NIPO voert de politieke peilingen (in opdracht van de actualiteitenrubriek RTL Nieuws) wekelijks uit onder 3.000 kiesgerechtigde Nederlanders (mannen en vrouwen van 18 jaar en ouder).Wekelijks worden dezelfde respondenten benaderd. Dit heeft als groot voordeel dat inzicht kan worden verkregen in de redenen waarom men van politieke voorkeur verandert.”

Nou is het natuurlijk nog maar de vraag of deze drieduizend respondenten wekelijks van partij veranderen. Bovendien als je iedere week dezelfde groep mensen

ondervraagt sluit je je af van de rest van de bevolking. Iets verder op valt echter te lezen dat TNS NIPO regelmatig de samenstelling van het onderzoekspanel verandert. Uit de TNS Nipobase, bestaande uit 200.000 respondenten, kiest men dan een nieuwe groep van 3000 mensen, die ze dan ongeveer vier maanden blijven volgen.

De respondenten zijn geselecteerd op basis ‘socio-demografische’ kenmerken: o.a. geslacht, leeftijd en woonplaats. Deze kenmerken worden volgens TNS NIPO ook gebruikt als wegingsfactoren. Hoe zwaar elke factor meetelt, is niet te lezen. De vraag die het onderzoekspanel krijgt voorgelegd is wel bekend: Op welke partij zou u stemmen als er vandaag Tweede Kamer verkiezingen zouden worden gehouden? Het grootste probleem wat ik heb met de onderzoeksmethoden van TNS Nipo is dat men de peiling uitvoert via het internet. “Alleen in de laatste drie weken voor de verkiezingen voeren we onder deze groep ook een telefonisch onderzoek uit.”

(19)

Representatief kun je de peilingen van TNS Nipo zo op het eerste oog dus ook niet noemen. Bovendien valt er op de site niets te lezen over non-respons. Een belangrijk begrip, aangezien als maar 1000 van de 3000 mensen reageren, de steekproef totaal niet betrouwbaar is om uitspraken te doen over de opinie van de rest van de

bevolking.

Peil.nl

Tot slot van mijn kleine internetonderzoek behandel ik de onderzoeksopzet van peil.nl (www.peil.nl). Het onderzoeksbureau van Maurice de Hond zegt dat wanneer zij een onderzoek uitvoert dat gebeurt via het ondervragen van een zeer beperkt aantal personen, 500 tot 800 mensen. “Daarbij is het doel die ondervraagden zodanig te selecteren dat ze samen een goed beeld geven van wat alle Nederlanders vinden.” Het grootste probleem wat ik bij de onderzoeksopzet van Peil.nl heb, is dat de

respondenten zichzelf kunnen aanmelden, uitsluitend via het internet. In feite betekent dit dus dat De Hond alleen uitspraken kan doen voor zijn groep respondenten en niet voor de rest van Nederland. Alleen mensen met internet kunnen immers meedoen aan de peilingen van De Hond. Bovendien baseert peil.nl haar opiniepeilingen alleen op de groep aangemelde respondenten. Wie zegt dat deze groep mensen representatief is voor de rest van Nederland?

Om het onderzoek aan te scherpen, voert De Hond met ‘enige regelmaat’ een telefonisch onderzoek uit. Of met enige regelmaat om de vijf dagen, twee weken of drie maanden inhoudt is niet bekend. Evenals het aantal mensen dat in dit telefonische onderzoek wordt ondervraagd.

Wat de vragen zijn die de respondenten krijgen voorgelegd is niet bekend, evenals het tijdstip van ondervraging. Ook over het begrip non-respons wordt met geen woord gerept. Wel zegt peil.nl dat “als tegenwoordig onderzoek wordt gedaan dit niet automatisch betekent dat de resultaten representatief zijn voor alle Nederlanders. De mate van representativiteit kan worden gecontroleerd door te kijken hoe de wel bekende kenmerken er in het onderzoek uitzien en zonodig correcties toe te passen.” De Hond doelt op kenmerken als leeftijd, geslacht en regio. Hoe er wordt

gecorrigeerd is niet duidelijk.

Media

De grote vraag is: krijgen media wel inzicht in de bovengenoemde factoren als responscijfer, wegingsfactoren, vraagstelling, en representativiteit. Als de

journalistiek in Nederland uitsluitend deze informatie krijgt voorgeschoteld die ik op de sites van de opinieonderzoekers gevonden heb, dan lijkt het mij onmogelijk dat de media kunnen beweren dat de peilingen die zij publiceren betrouwbaar en/of

representatief zijn. Een conclusie die ik op basis van deze feiten wel kan trekken, is dat in ieder geval de burgers onvoldoende inzage krijgen in de werkwijze van opinieonderzoekers. Zij kunnen op basis van wat op internet vermeld staat niet oordelen of een peiling betrouwbaar en/of representatief is. Om de opiniebureaus de kans te geven zich te verweren/verantwoorden heb ik ze zelf

benaderd.

Dit zijn mijn interviewkandidaten.

(20)

- Peter Kanne (Research consulent bij TNS Nipo).

- Maurice de Hond (Peil.nl).

Gaby Vullings (GV) – Interview/NSS

Vindt u dat de gehanteerde onderzoeksmethode een betrouwbaar/representatief beeld schetst van de heersende opinie onder de Nederlandse bevolking?

GV: “Het zou raar staan als ik hier zou verkondigen dat ik onze methode niet

betrouwbaar en representatief vindt. Natuurlijk sta ik achter onze werkwijze. Lees de onderzoeksverantwoording op onze internetsite maar door.”

Heb ik gedaan. Ik zet toch nog een aantal vraagtekens bij de wijze waarop jullie het telefonisch onderzoek uitvoeren, namelijk via een willekeurig selectiesysteem terwijl het toch de bedoeling was om juist mensen te bellen zonder internet. Bovendien lees ik op internet niets over belangrijke begrippen als non-respons, vraagstelling en wegingsfactoren. Kunt u dat verklaren?

GV: “Allereerst iets over het telefonisch onderzoek. Wij ondervragen zes dagen per

week ongeveer honderd mensen per dag. De gegevens die daar uit komen,

verzamelen we en ieder kwartaal voegen we die resultaten bij de uitkomsten van ons wekelijkse internetonderzoek. Het is namelijk zo dat mensen zonder internet vaak laagopgeleid zijn, op het platteland wonen of al op leeftijd zijn. Die mensen switchen niet zo vaak van partij. Dat is statistisch onderbouwd. Daarom zien wij het telefonisch onderzoek meer als een soort aanvulling om ook de ondervertegenwoordigde groepen in ons onderzoek op te nemen.

Dan over het ontbreken van begrippen als non-respons en vraagstelling op onze website. De vraag die wij ons panel voorleggen, is dezelfde als TNS NIPO hanteert. Verder bestaat ons totale onderzoekspanel uit 50.000 mensen die een representatieve afspiegeling vormen van de samenleving. Zij zijn geselecteerd op basis van

sociaaldemografische kenmerken als leeftijd, woonplaats, opleiding etc. Bij het trekken van de steekproef zorgen we ervoor dat deze kenmerken in evenwicht zijn. Waarom we deze begrippen niet op onze website plaatsen heeft als reden dat wij denken dat burgers niet geïnteresseerd zijn in deze technische begrippen. De kiezer wil weten welke partij hoog of laag in de peilingen staat, niet wat de non-respons was bij het onderzoek of hoeveel vijftig plussers er zijn ondervraagd.”

Krijgen de media wel inzage in de onderzoeksmethode? En dan met name in het responscijfer, samenstelling van het onderzoekspanel en correctiecijfers?

GV: “Als ze dat willen. Wij zijn daar heel open en transparant in. Maar ik moet

eerlijk zeggen dat NOVA deze gegevens nooit wil inzien. Daar staat NOVA

overigens niet alleen in. Ook andere media zijn niet geïnteresseerd in gegevens over non-respons en samenstelling van het panel. Zij hebben vertrouwen in ons en dat is terecht.”

Vindt u het niet vreemd dat media niet willen controleren of een peiling betrouwbaar en representatief is?

GV: “Nee. Want onze onderzoeksmethode is voor veel journalisten te ingewikkeld.

(21)

mij is de taak van de journalist om te controleren of de bron betrouwbaar is. In het geval van Interview/NSS is dat zo.”

Maar even checken wat het responscijfer of de samenstelling van het panel was, lijkt me toch niet zoveel tijd te kosten?

GV: “De journalistiek heeft behoefte aan actualiteit. Daarom zie je dat tijdens de

afgelopen verkiezingsperiode er in mijn ogen teveel is gepeild door de verschillende bureaus. Ik had ook liever gezien dat wij één politieke barometer per week zouden presenteren i.p.v. iedere dag. Maar de klant is koning. En de klant is in ons geval de journalistiek, die wij echt niet blij maken als we gegevens over non-respons etc. bij het onderzoek stoppen. Daar zit niemand op te wachten, ook de kiezers niet.”

Peter Kanne (PK) – TNS NIPO

Vindt u dat de gehanteerde onderzoeksmethode een betrouwbaar/representatief beeld schetst van de heersende opinie onder de Nederlandse bevolking?

PK: “Ja, voor 97 procent. Onze peilingen zijn namelijk betrouwbaar voor de groep

die onderzocht is. Aangezien wij een zo’n representatief mogelijk onderzoekspanel hebben geselecteerd, concludeer ik dat we het over de hele linie goed doen. Alleen met de verkiezingen zaten we er naast.”

In de onderzoeksverantwoording op internet valt te lezen dat jullie alleen drie weken voor de verkiezingen telefonisch onderzoek uitvoeren. U sluit een groot deel van het jaar mensen zonder internet zo buiten. Waarom?

PK: “Dat komt omdat mensen zonder internet vaak laagopgeleid zijn, buiten de grote

steden wonen én vooral CDA stemmers zijn. Het zijn wat conservatieve mensen die niet vaak van partij wisselen. Daarom is het voldoende om hen maar een paar keer per jaar te ondervragen. Naar deze bewering is onderzoek gedaan en het beeld wat ik schets klopt met de werkelijke situatie.”

In de onderzoeksverantwoording valt niets te lezen over non-respons en hoe bepaalde sociaaldemografische kenmerken van ondervraagden worden gewogen. Krijgen de media wel inzicht in deze gegevens?

PK: “Als ze daar na vragen, kunnen ze die gegevens krijgen. Maar eerlijk gezegd

bemoeien ze zich daar niet mee. Ze vertrouwen er op dat wij een degelijk en betrouwbaar onderzoek uitvoeren.”

Vindt u dit niet vreemd?

PK: “Journalisten hebben over het algemeen geen kaas gegeten van de wijze waarop

wij ons onderzoek uitvoeren. Bovendien zijn zij niet geïnteresseerd in de

onderzoekstechnieken die TNS NIPO hanteert. Hetzelfde geld eigenlijk voor burgers. Zij willen weten wat de uitslag is van de recente opiniepeilingen, niet hoe een

onderzoek tot in detail in elkaar steekt. Daarom staan dit soort dingen ook niet in onze onderzoeksverantwoording op internet. Maar begrijp me goed, het is geen onwil van onze kant. Willen burgers en/of media inzage in onze methode, dan kunnen ze die krijgen.”

(22)

Nog even over het wegen van de sociaaldemografische kenmerken. Hoe gaat dat in zijn werk?

PK: “Laat ik het simpel houden. Wij wegen nooit meer dan met factor twee. Stel dat

slechts 19 procent van de deelnemers man is, dan gaan wij dit percentage niet met 2,6 vermenigvuldigen om aan de 50 procent te komen. Dan is het onderzoek niet

representatief en betrouwbaar meer.”

Maurice de Hond (MDH) – Peil.nl

Vindt u dat de gehanteerde onderzoeksmethode van Peil.nl een

betrouwbaar/representatief beeld schetst van de heersende opinie onder de Nederlandse bevolking?

MDH: “Jazeker. Onze manier van onderzoek heeft bij verschillende verkiezingen

bewezen betrouwbaar te zijn.”

Niet bij de recente Tweede Kamer verkiezingen.

MDH: “Nou, ik vond dat verschil helemaal niet zo groot. Je moet niet naar het aantal

zetels kijken, maar naar de percentages. Ik zat er 0,6 procent naast. Dat vind ik een normale verkiezingsuitslag. Wat kan is dat je D66 bijvoorbeeld op 2,0 procent peilt, wat drie zetels betekent, maar als het uiteindelijk 1,9 procent wordt, houdt D66 maar twee zetels over. Ik wil hier maar mee zeggen dat de verschillen klein zijn.”

U onderzoekspanel komt tot stand via vrijwillige aanmelding via het internet. U sluit een groep Nederlanders die geen internet heeft en niet bekend is met Peil.nl en misschien wel willen meewerken buiten.

MDH: “Elke onderzoeksmethode heeft zijn beperkingen. Of je nou via de telefoon of

het internet peilt. Er zijn altijd mensen die niet willen meedoen of niet worden benadert. Daarom is het belangrijk dat je correcties toepast.”

Hoe?

MDH: “Je moet correcties toepassen op de kenmerken die je wel weet. Als in het

onderzoek 60 procent man is en 40 procent vrouw dan is dat dus fout. Het moet 50-50 zijn. Een dergelijke procedure kan eveneens worden toegepast op andere

sociaaldemografische kenmerken. Bij politieke opiniepeilingen is een juiste verdeling van de politieke voorkeur van belang. Zo schets je een representatief beeld.”

Maar u past correcties toe op een onderzoekspanel dat op voorhand al niet representatief kan zijn door de vrijwillige aanmelding via internet en de

buitensluiting van mensen die niet bekend zijn met uw bureau. Waarom selecteert u geen mensen?

MDH: “Nogmaals, het maakt niet uit met welke methode je werkt. Er zijn altijd

mensen die niet willen meewerken of toch niet worden benaderd. Om een representatief beeld te krijgen, is bijwegen een belangrijk instrument.”

Maar als u mensen selecteert, heeft u zelf de hand in de samenstelling van u onderzoekspanel en is de kans op een representatieve groep mensen groter.

(23)

Waarom?

MDH: “Politieke peilingen van Peil.nl hebben in het verleden bewezen betrouwbaar

te zijn. Ook tijdens de afgelopen stembusgang heb ik de trends goed voorspeld.”

In de onderzoeksverantwoording op internet valt niets te lezen over begrippen als non-respons, soort vraagstelling en grote van het onderzoekspanel. Krijgen de media hier wel inzage in bij afname van een onderzoek?

MDH: “Nee. Maar ik heb nog nooit een dergelijke vraag van een nieuwsorganisatie

te horen gekregen. Maar het responscijfer is bij een internetonderzoek ook niet zo relevant. Mensen hebben zich vrijwillig aangemeld, dus dan ga ik er van uit dat ze ook meewerken als ze worden gevraagd mee te doen aan een onderzoek.”

Ik vind het een te makkelijke redenering. Maar vindt u het niet vreemd dat media geen navraag doen naar bovengenoemde gegevens?

MDH: “Makkelijk, makkelijk. Onderzoeken en peilingen die door Peil.nl worden

uitgevoerd hebben altijd een hoog respons cijfer. En wat de media betreft. Een

Vandaag publiceert altijd uitslagen van opiniepeilingen waarop geen correcties zijn

toegepast. De journalistiek neemt die peilingen altijd gretig over. Ik weet niet wat dat zegt.”

Tot slot. De NOS heeft de contacten met u op een laag pitje gezet door uw bemoeienis met de Deventer moordzaak. Wat vindt u van deze beslissing?

MDH: “Iedereen neemt zijn verantwoordelijkheid. Die accepteer ik. Maar ik ben niet

van plan om me net als de verschillende media laks en laf op te stellen in deze zaak.”

Conclusie

Verbazingwekkend! Dat is in één woord mijn conclusie van deze telefonische rondgang langs de drie grootste opinieonderzoekers in Nederland. Met het oog op de volgende deelvraag, waarin ik de journalistiek zelf aan het woord laat, hebben deze gesprekken met achtereenvolgens Interview/NSS, TNS NIPO en Peil.nl, mij zeer interessante inzichten opgeleverd. In tegenstelling tot waar ik van uit was gegaan, heeft de journalistiek namelijk wel degelijk toegang tot gegevens over non-respons, vraagstelling, wegingsfactoren en grote van het onderzoekspanel. Alleen zit de journalist niet op deze statistieken te wachten, om in de woorden van Gaby Vullings te spreken. Alleen Peil.nl geeft in eerste instantie geen gegevens bloot over

responscijfers etc. Maar De Hond verklaarde wel dat hij nog nooit een dergelijke vraag van een journalist had ontvangen. De media vertrouwen de opiniepeilers blijkbaar blind en nemen kritiekloos de peilingen over in hun berichtgeving. Zelfs een gerenommeerd actualiteitenprogramma als NOVA is volgens huispeiler

Interview/NSS niet geïnteresseerd in de totstandkoming van de politieke barometer. Dat de media niet geïnteresseerd zijn in het responscijfer verbaast me misschien nog wel het meest. Ineke Stoop, medewerkster van het SCP, promoveerde in 2005 aan de Universiteit van Utrecht met het onderzoek De jacht op de laatste respondent, een onderzoek naar non-respons in steekproefonderzoek. (Stoop, Ineke, mei 2005. De

(24)

jacht op de laatste respondent. P 26-30.) Zij concludeerde dat het steeds moeilijker

wordt voor opinieonderzoekers om een representatieve steekproef te houden omdat steeds meer mensen niet bereid zijn om aan een steekproef mee te werken.

Onderzoeken met een responscijfer van slechts vijftig procent komen volgens Stoop geregeld in Nederland voor. Reden genoeg voor de media om zich te verdiepen in het non-respons cijfer van een politieke opiniepeiling lijkt me.

Bovendien zijn er volgens mij genoeg vraagtekens bij de werkwijze van deze drie bureaus te zetten. Internet lijkt voor opiniepeilers het walhalla om een opiniepeiling uit te voeren. Peil.nl baseert zijn opiniepeilingen zelfs op een onderzoekspanel dat bestaat uit mensen die zichzelf vrijwillig hebben aangemeld, via het internet.

Dat de opiniepeilers daarmee een aanzienlijk deel van de bevolking, vooral ouderen, uitsluiten van deelname wuiven ze weg met de bewering dat mensen zonder internet vaak laag opgeleid en op leeftijd zijn, op het platteland wonen en niet of nauwelijks van partij switchen of dat andere onderzoeksmethoden zonder bijwegen ook niet representatief zijn. Peter Kanne (TNS NIPO) gaat zelfs zover door te beweren dat dit type mensen typische CDA-stemmers zijn. Omdat deze mensen trouw zijn aan een partij hoef je ze slechts enkele keren per jaar te ondervragen, is hun redenering. Nou kom ik zelf uit een kleine gemeente (Lobith) met een steeds verder toenemende vergrijzing, maar de verkiezingsuitslagen in onze gemeente zijn de laatste jaren erg wisselend. Dan is de PvdA de grootste, dan een lokale partij en dan het CDA. Misschien is het toeval, maar in onze gemeente geldt de redenering van de opiniepeilers niet. Er wordt wel degelijk geswitcht.

Concluderend kan ik zeggen dat de journalistiek wel inzage kan krijgen in de onderzoeksmethode van opiniepeilers met bijbehorende gegevens over non-respons etc., maar gewoonweg geen interesse toont, aldus de opiniepeilers zelf. Het is hoog tijd om de journalistiek maar eens aan de tand te voelen.

3.2 | Waarom gebruiken journalisten opiniepeilingen waarvan ze niet

weten hoe die tot stand zijn gekomen?

Eigenlijk moet ik deze deelvraag veranderen in ‘waarom controleren journalisten de totstandkoming van een politieke opiniepeiling niet?’ In de vorige deelvraag was te lezen dat opiniepeilers wel degelijk inzage geven in hun werkwijze en gegevens over non-respons, vraagstelling en wegingsfactoren. Alleen de journalistiek doet hier nooit navraag naar was de eensgezinde conclusie van de drie grootste opiniebureaus van Nederland. Alleen Peil.nl geeft geen inzage in de hier bovengenoemde gegevens, maar De Hond zei tegen mij dat hij nog nooit dergelijke vragen van journalisten had ontvangen. Dus rijst bij mij de vraag waarom de journalistiek de betrouwbaarheid van opiniepeilingen niet eens kritisch benaderd. Terwijl er genoeg vraagtekens kunnen worden gezet bij de onderzoeksmethoden van opiniepeilers. Bovendien is het de taak van journalisten om iedere bron op hun betrouwbaarheid te controleren. Mochten de media inderdaad geen interesse tonen in de totstandkoming van een opiniepeiling, dan zou ik dat een schokkende constatering vinden.

Om de journalistiek de kans te geven zich te verweren/verantwoorden laat ik drie hoofdredacteuren van drie gerespecteerde nieuwsorganisaties aan het woord. Hans Laroes (NOS Journaal), Harm Taselaar (RTL4) en parlementair journalist Mark van de Werff (Algemeen Dagblad). De conclusies die ik trek naar aanleiding van deze

(25)

serie interviews zijn terug te vinden in hoofdstuk vier (algehele conclusie) en

hoofdstuk vijf (aanbeveling). Omdat dit een van de belangrijkste deelvragen is van de scriptie, ga ik niet onderaan de deelvraag een conclusie trekken, zoals bij alle andere deelvragen, maar in de daarop volgende hoofdstukken. Hieronder de interviews.

Hans Laroes (HL) – Hoofdredacteur NOS Journaal

Heeft u lering getrokken uit het echec met de exit-polls tijdens de afgelopen Tweede Kamer verkiezingen met betrekking tot het publiceren van opiniepeilingen bij volgende verkiezingen?

HL: “Bij het publiceren van een exit-poll is het van belang dat de foutmarges zo klein

mogelijk zijn. Bij de laatste verkiezingen was die marge in de exit-poll van Maurice de Hond een kleine tien procent geloof ik. Dat is gelijk aan 15 á 20 zetels. Dat vind ik te veel. Dus is het van belang dat de meetmethoden in de toekomst worden verfijnd.”

Uw besluit om de contacten met De Hond op een lager pitje te zetten heeft niks te maken met het resultaat van zijn exit-poll?

HL: “Nee, uitsluitend met zijn bemoeienis in de Deventer moordzaak.

Na de verkiezingen ontstond er een discussie over de betrouwbaarheid van

opiniepeilingen. Krijgen jullie inzage in de werkwijze van opinieonderzoekers, en dan met name in gegevens over non-respons, vraagstelling en wegingsfactoren?

HL: “Ja. Als wij dat willen, krijgen wij het hele onderzoek en we weten hoe Peil.nl

werkt. Overigens vind ik opiniepeilingen niet onbetrouwbaar. Ik denk dat dat beeld ontstaan is door de overvloed aan peilingen tijdens de afgelopen

verkiezingscampagne. Achteraf moet ik zeggen dat ook wij teveel peilingen hebben gepubliceerd.”

Maurice de Hond laat in een reactie weten helemaal geen inzage te geven in

gegevens over non-respons etc. Bovendien zegt hij nooit dergelijke vragen van media te ontvangen.

HL: “Hmm, misschien houdt hij een aantal statistieken achter de hand. Dat weet ik

niet. Het is overigens niet zo dat bij elke opiniepeiling die wij in het verleden hebben gebracht, we vooraf navraag hebben gedaan naar de door jouw opgesomde

gegevens.”

Dus u doet niet bij iedere peiling navraag en u weet niet of De Hond essentiële gegevens achterhoudt?

HL: “Ik ga toch ook niet bij ieder videoverslag over de oorlog in Irak uitzoeken of de

beelden wel daadwerkelijk uit Irak komen.”

Nee?

HL: “Wij gaan ervan uit dat als Peil.nl ons een peiling levert, dat die dan ook

betrouwbaar is. Jij kunt dat naïef vinden, maar wij hebben enige ervaring met De Hond. In het verleden zijn de onderzoeken van Peil.nl betrouwbaar gebleken. Ik zie niet in waarom dat nou in een keer niet zo zou zijn.”

(26)

U kunt op z’n minst vraagtekens plaatsen bij de onderzoeksmethode van De Hond. Alleen via internet en vrijwillige aanmelding.

HL: “Waarom? Nogmaals in het verleden, zoals bij het referendum over de Europese

grondwet, gaven de peilingen van De Hond een goed beeld van de werkelijke uitslag. Ook bij de recente Tweede Kamer verkiezingen voorspelde hij de trends goed. Ik heb geen enkele twijfel.”

U gaat dus door met De Hond?

HL: “Ja. Alleen moeten we nog even kijken of we bij de Statenverkiezingen ook

peilingen publiceren. Daar hebben we binnenkort overleg over.” Harm Taselaar (HT) – Hoofdredacteur RTL Nieuws

Heeft u lering getrokken uit het echec met de exit-polls tijdens de afgelopen Tweede Kamer verkiezingen met betrekking tot het publiceren van opiniepeilingen bij volgende verkiezingen?

HT: “Wij zijn met een aantal mensen van TNS NIPO uitgebreid om de tafel gegaan

om de uitslag van de exit-poll te bespreken. NIPO heeft toen toegezegd hun

meetmethoden te verfijnen om bij de volgende Tweede Kamer verkiezingen dichter bij de werkelijke uitslag te zitten. Dat hebben wij ook min of meer geëist.”

Na de verkiezingen ontstond er een discussie over de betrouwbaarheid van

opiniepeilingen. Krijgen jullie inzage in de werkwijze van opinieonderzoekers, en dan met name in gegevens over non-respons, vraagstelling en wegingsfactoren?

HT: “Ja natuurlijk. NIPO heeft voor ons geen geheimen.”

Waarom zegt TNS NIPO dan dat media zich liever niet bemoeien met de onderzoekstechnieken van opiniepeilers?

HT: “Daar snap ik niets van. Kijk van de technische kant van zo’n onderzoek heb ik

met mijn boerenverstand geen kaas gegeten. Maar wij hebben zoals gezegd na afloop van de verkiezingen uitgebreid geluncht met NIPO en daarin is hun werkwijze uitgebreid aan de orde geweest. Ik weet niet of zij dat vergeten zijn.”

Dus u heeft inzage gekregen in gegevens over non-respons etc.?

HT: “Natuurlijk. Wat denk je dat wij zo’n prestigieus onderzoek maar laten uitvoeren

zonder dat wij inzicht willen hebben in de manier waarop men te werk gaat. Dat zou van de gekke zijn. Ik zal dhr. Kanne toch eens bellen. Wij hebben er navraag na gedaan en waren geïnteresseerd.”

Bent u ook zo betrokken bij opiniepeilingen die niet in verkiezingstijd worden gepubliceerd?

HT: “In z’n algemeenheid praat je om de zoveel tijd met elkaar. We hebben allebei

onze professie, dus van enig vertrouwen in elkaar mag ook sprake zijn. Maar zo’n exit-poll is een prestigieus project.”

Vindt u de onderzoeksmethode van TNS Nipo betrouwbaar? Ze peilen vrijwel uitsluitend via internet.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Laat ons horen, zien en voelen waaraan mensen nood hebben. Vooral in

Hij heeft de woestijn opgezocht en haar stilte beluisterd met zijn hart. Toen wist hij wie

Hij heeft de woestijn opgezocht en haar stilte beluisterd met zijn hart. Toen wist hij wie

Deze moeder is trots op wat haar kind heeft bereikt en zij weet maar al te goed dat niet alle ouders dit over hun kinderen kunnen zeggen.. Niet uit kranten, maar uit eerste hand

Hoe vaak Bert niet ’s avonds laat eten of wat lekkers naar zolder heeft gebracht.. Naast mijn fulltime- baan heb ik m’n

Zodra ik voel dat het niet lang meer kan duren, zodra ik voel dat mijn lever niet lang meer zal functioneren, kan ik terecht bij Wim Distelmans in het ziekenhuis van Jette.. Dat is

[r]

© 2011 Thank you Music / worshiptogether.com Songs / sixsteps Music / Sweater Weather Music / Valley of Songs Music (adm.