• No results found

De lichamelijke fitheid van het kind en het sportgedrag van de ouders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De lichamelijke fitheid van het kind en het sportgedrag van de ouders"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De lichamelijke fitheid van het kind en het

sportgedrag van de ouders

Afstudeer onderzoek 2017-2018

Naam: Nick Bolhuis

Studentnummer: 500644055 Onderzoeksthema: Gezondheid

Opleiding: Academie voor Lichamelijke Opvoeding Faculteit: Bewegen, Sport en Voeding

Datum: 29-11-2017

Begeleider: Anne den Uil Gelegenheid: Eerste

(2)

2

Inhoud

Voorwoord ... 3 Samenvatting... 4 Inleiding ... 5 Hypothese ... 10 Methode ... 11 Proefpersonen ... 11 Meetinstrumenten ... 12 Procedure ... 13

Dataverzameling en statistische analyse ... 14

Resultaten ... 16

Discussie ... 19

Conclusie... 22

Literatuurlijst... 23

Bijlage 1: brief ouders/verzorgers ... 26

Bijlage 2: scoreformulier ... 28

Bijlage 3: vragenlijst ... 31

Bijlage 4: handleiding testen ... 45

Bijlage 5: relevante SPSS outputs... 49

Statistics ... 49

Ranks ... 49

Normaliteit ... 50

Kruskal-Wallis test ... 51

(3)

3

Voorwoord

Mijn naam is Nick Bolhuis en ik heb dit verslag geschreven. Ik studeer aan de Academie lichamelijke opvoeding te Amsterdam. Een van de laatste dingen die voltooid moet worden aan het einde van mijn studie is het maken van een scriptie. Voor deze scriptie kon ik gebruik maken van gegevens uit het Stimuleren voor een Actieve Leefstijl van VMBO-leerlingen (SALVO) project. In het SALVO project worden er leerlingen van 11 interventie en 11 controle scholen in de regio’s Noord-Holland en Gelderland onderzocht op het gebied van fitheid, lichamelijke activiteit en beweeggedrag gedurende 3 jaar.

Aan dit project heb ik meegewerkt door de testdagen op mijn toenmalige stageschool het Wellant college de Groenstrook te organiseren. Daarnaast heb ik diverse keren meegeholpen met het verzamelen van data op andere scholen. Dit gaf mij toegang tot de data van het SALVO project. Tijdens het bekijken van de SALVO vragenlijst wekte de vragen over de omgeving van de leerling ten opzichte van sporten mijn interesse. Het leek me vervolgens interessant om te onderzoeken of het sportvoorbeeld van de ouders invloed zou hebben op de fitheid van het kind. Met andere woorden, hebben sportieve ouders ook fittere kinderen?

Ik heb dit onderzoek alleen gemaakt onder begeleiding van Anne den Uil. Mijn vriendin Leonie van Alst heeft mij wat op weg geholpen met het programma SPSS. Ik wil haar hiervoor en voor al haar motiverende woorden bedanken. Daarnaast wil ik Anne den Uil bedanken voor alle begeleiding en feedback die ik van haar heb mogen krijgen. Tot slot wil ik graag Huib van der Kop bedanken voor het betrekken van mij bij het SALVO onderzoek en zijn ondersteuning bij het organiseren van de testdagen.

(4)

4

Samenvatting

In dit onderzoek is er gekeken of er antwoord kan worden gegeven op de vraag: ‘Is er een

verschil in fitheid van 15 jarige VMBO-leerlingen, naar mate de ouders nooit, 1 keer of meerdere keren per week sporten?’

In dit onderzoek zijn er leerlingen van 3 verschillende scholen getest. Door middel van een enquête werden de leerlingen 2 keer onderverdeeld in 3 groepen. De groepen bestonden uit vaders die nooit sporten, vaders die 1 keer per week sporten en vaders die meerdere keren per week sporten. Dezelfde groepen werden ook gemaakt met het sportgedrag van de moeder. Vervolgens zijn de Body Mass Index (BMI) scores en de Shuttle Run Test (SRT) scores van de leerlingen van de verschillende groepen met elkaar vergeleken. Deze data is statistisch

geanalyseerd met het programma SPSS 22.0, voor de statistische analyse van de data is de Kruskal-Wallis test gebruikt. Tijdens de testen zijn de jongens en meisjes apart genomen om de eventuele invloed van ouders beter in kaart te kunnen brengen.

De resultaten geven weer dat er zowel bij de BMI als SRT geen significant verschil te vinden is ten opzichte van het sportgedrag van de ouders. Zo waren de p-waarden voor de BMI en SRT respectievelijk p = 0,312 en p = 0,599 bij de jongens en p = 0,394 en p = 0,443 bij de meisjes ten opzichte van de vaders. De p-waarden ten opzichte van de moeders bedroegen voor de BMI en SRT respectievelijk p = 0,785 en p = 0,138 bij de jongens en p = 0,865 en p = 0,05 bij de meisjes.

Ondanks dat er geen significant verschil is gevonden wordt er op basis van het gedane

literatuuronderzoek aangeraden om de invloed van de omgeving op fitheid verder te onderzoeken om te kijken welke factoren het meest van invloed zijn.

(5)

5

Inleiding

‘Bijna een derde van de wereldbevolking te zwaar’ luidt een artikel op NU.nl op 12 juni 2017. Het bericht werd gebaseerd op een studie gepubliceerd in The New England Journal of

Medicine. Wereldwijd waren er in 2015 zelfs afgerond 604 miljoen volwassenen en 108 miljoen kinderen met obesitas. Het feit dat in 70 landen het aantal obesitas gevallen zelfs verdubbeld is sinds 1980 geeft de ernst van de situatie aan (Afshin et al., 2017). Bij een Body Mass Index (BMI) van 25 of hoger spreekt men van overgewicht en bij een BMI van 30 of hoger zelfs van obesitas. De Body Mass Index geeft de verhouding weer tussen lengte en gewicht bij een persoon. Cijfers van de leefstijlmonitor van het CBS geven de problematiek van overgewicht duidelijk weer, zo waren er in 2016 maar liefst 43,3% personen van 4 jaar of ouder met

overgewicht, 12,3% van deze populatie had zelfs obesitas. Bij kinderen tussen de 12 en 17 jaar werd er bij 15,6% overgewicht geconstateerd waarvan 2,7% zelfs met obesitas (Leefstijlmonitor CBS, 2016b).

De toename van overgewicht en obesitas is niet het enige probleem wat zich de laatste tientallen jaren ontwikkelt. Runhaar et al. (2010) onderzochten de fitheid van kinderen tussen de 9 en 12 jaar gedurende 25 jaar. In 2006 werden er 2050 kinderen uit het jaar 2006 vergeleken met 2603 kinderen uit 1980 van de zelfde leeftijdscategorie. De kinderen werden getest op 8 verschillende fitheidstestjes, ook werd de lengte en het gewicht van het kind gemeten. Het onderzoek wees uit dat de kinderen uit 2006 significant minder fit en zwaarder waren dan de kinderen die getest werden in 1980 (Runhaar et al., 2010).

Naast fitheid, overgewicht en obesitas wordt er ook gekeken naar het beweeggedrag van kinderen. Jeugdigen zouden elke dag minimaal één uur matige inspannende lichamelijke activiteit moeten vertonen waarvan twee maal per week gericht op het verbeteren of handhaven van de lichamelijke fitheid. Dit stelt de Nederlandse norm gezond bewegen (NNGB) (Kemper, Ooijendijk, & Stiggelbout, 2000). Cijfers van de leefstijlmonitor van het CBS laten zien dat maar 24,5 procent van de kinderen tussen de 12 en 17 jaar voldoen aan deze norm (Leefstijlmonitor CBS, 2016a). Een andere norm, de fitnorm stelt dat er minimaal 3 keer per week een zwaar intensieve lichamelijke inspanning moet plaatsvinden van minimaal 20 minuten (Hildebrandt, Bernaards, & Stubbe, 2013). Slechts 3,6% van de kinderen tussen de 12 en 17 jaar voldeden aan deze norm. De combinorm meet het aantal kinderen wat minimaal aan één van deze normen

(6)

6

voldoet; in 2016 voldeed 26,5% van de kinderen tussen de 12 jaar aan de combinorm

(Leefstijlmonitor CBS, 2016a). Bijna driekwart van de kinderen tussen de 12 en 17 jaar voldeden in 2016 dus niet aan de fit- of beweegnorm.

Naast het toenemende probleem van overgewicht en obesitas bij volwassenen is er dus ook een stijging bij jeugdigen te zien. Dit is niet het enige probleem bij de jeugd. Zoals de cijfers van de leefstijlmonitor van het CBS laten zien zijn het aantal jeugdigen die aan de fit- of beweegnorm voldoen erg laag. Overgewicht en met name obesitas wordt sterk geassocieerd met diverse gezondheidsrisico’s. Zo hebben mensen met overgewicht en obesitas significant meer kans op gezondheidsrisico’s zoals diabetes, een hoge bloeddruk, een hoog cholesterolgehalte, astma, artritus en een slechte gezondheidsstatus vergeleken met mensen met een normale BMI (Mokdad et al., 2003). Dwyer et al. (2009) onderzochten de invloed van lichamelijke activiteit in de

kindertijd op obesitas in de volwassenheid. Een geringe lichamelijke activiteit in de kindertijd verhoogt de kans op obesitas in de volwassenheid. Een afname van lichamelijk activiteit tussen de kindertijd en volwassenheid verhoogt ook de kans op obesitas (Dwyer et al., 2009).

Fysieke inactiviteit wordt ook gekoppeld aan leeftijdsverwachting. In een onderzoek werden er rond de 2000 gezonde mannen tussen de 40 en 60 jaar onderworpen aan een fiets test, klinisch onderzoek en een vragenlijst. Tien jaar later werden de mannen weer getest en werd het verschil in fitheid aangegeven door middel van 4 kwartielen, Q1 was hier bij het minst fit en Q4 het fitst. Ruim 10 jaar later waren er 17% van de mannen inmiddels overleden waarvan 50% aan

cardiovasculaire ziektes. Er werd een sterke relatie gevonden tussen de afname van fysieke activiteit en levensverwachting ongeacht de fitheid die werd gemeten tijdens de eerste meting. Zelfs kleine verbeteringen in fysieke activiteit kunnen worden geassocieerd met een kleinere kans op sterven (Erikssen et al., 1998). Naast het effect van fysieke activiteit op

gezondheidsfactoren concludeerden Janssen en LeBlanc (2010) na het analyseren van 86 relevante onderzoeken, dat de fitheid van kinderen zelfs meer invloed had op verschillende gezondheidsvoordelen dan fysieke activiteit (Janssen & LeBlanc, 2010).

(7)

7

Het consensusmodel van Bouchard geeft een duidelijk overzicht van de wisselwerking tussen lichamelijke activiteit, lichamelijke fitheid en gezondheid. Onder de lichamelijke activiteit wordt gekeken naar de mate van beweging in de

vrijetijd, beroepstijd en training. Bij de lichamelijke fitheid wordt gekeken naar demorfologische, musculaire,

cardiorespiratoire, metabole toestand en de motorische vaardigheid van een persoon. Tot slot wordt onder gezondheid gekeken naar de mate van welbevinden of juist de mate van morbiditeit of

sterfelijkheid. Buiten deze wisselwerking zijn er twee belangrijke externe factoren

die de wisselwerking kunnen beïnvloeden. Zo heeft men altijd te maken met de erfelijkheid waarbij men mag denken aan lichaamsbouw of aandoeningen en heeft men te maken met invloeden vanuit de omgeving (Bouchard, Shephard, & Stephens, 1993). Voor het model wordt verwezen naar figuur 1.

In het model van Bouchard et al., (1993) worden erfelijkheid en omgeving genoemd als twee belangrijke externe factoren op fitheid, activiteit en gezondheid. Aangezien er in veel gevallen de omgeving sterk kan worden gekoppeld aan de ouder-kind relatie, zou dit model er op kunnen wijzen dat ouders één van de grootste externe factoren zijn voor de fitheid, activiteit en gezondheid van het kind. In Finland is er onderzoek gedaan naar de ouder-kind relatie betreft lichamelijke activiteit en obesitas. In het onderzoek werden er 129 kinderen met obesitas en 142 kinderen met een normaal gewicht tussen de 7 en 12 jaar oud getest evenals de ouders van de kinderen, in totaal 245 moeders en 222 vaders. De kinderen en ouders werden gevraagd 3 keer een vragenlijst in te vullen over hun lichamelijke activiteit, twee keer op een doordeweekse dag en één keer op zondag. Uit het onderzoek is gebleken dat lichamelijke inactiviteit van de ouders een sterke voorspeller is van lichamelijke inactiviteit bij het kind. Echter was lichamelijke activiteit van de ouders een minder sterke voorspeller van de lichamelijke activiteit van het kind. Het lijkt er dus op dat vooral de negatieve gedragingen van de ouders m.b.t. lichamelijke

activiteit door kinderen worden opgepikt. Er werd ook een sterke associatie gevonden tussen Figuur 1: het consensusmodel

(8)

8

ouders met obesitas en kinderen met obesitas (Fogelholm, Nuutinen, Pasanen, Myöhänen, & Säätelä, 1999).

In een ander onderzoek uit de Verenigde Staten werd gebruik gemaakt van versnellingsmeters in plaats van vragenlijsten over de lichamelijke activiteit. In het onderzoek werden 45 moeders, 45 vaders en 45 kinderen rond de 10 jaar oud getest, waar van 23 jongens en 22 meisjes. De

deelnemers kregen gedurende vier dagen een versnellingsmeter die ze 24 uur per dag om moesten houden. De onderzoekers keken naar de matige tot krachtige lichamelijke activiteit die de ouders en kinderen volgens de versnellingsmeters vertoonden. Uit het onderzoek is gebleken dat ouders die hoger scoorden in het aantal matige tot krachtige lichamelijk activiteit werden geassocieerd met kinderen die meer lichamelijke activiteit vertoonden (Fuemmeler, Anderson, & Mâsse, 2011).

Zoals al aangegeven in het consensus model van Bouchard et al., (1993) spelen erfelijkheid en omgevingsfactoren, in dit geval de ouders, een grote rol. De onderzoeken van Fogelholm et al., (1999) en Fuemmeler et al., (2011) toonden al aan dat de fysieke inactiviteit en in mindere mate fysieke activiteit van de ouder kan worden geassocieerd met de fysieke activiteit van het kind. Coolen en Minten (2012) onderzochten dit breder en namen niet alleen het fysieke gedrag van de ouders mee in hun onderzoek maar ook de thuisomgeving. Het onderzoek wees uit dat sociale ondersteuning en de aanwezigheid van specifieke sport- en spelmaterialen een positieve invloed heeft op de mate van lichamelijke activiteit van het kind. De aansturing van de ouders lijkt dus van groot belang. Het onderzoek wees ook uit dat de mate van lichamelijke activiteit van de ouders in dit geval geen invloed uitoefent op de mate van lichamelijke activiteit van het kind (Coolen & Minten, 2012).

De vorige alinea’s geven een duidelijk beeld weer van ouderlijke invloed op voornamelijk negatieve aspecten bij het kind zoals obesitas en fysieke inactiviteit. Ondanks dat deze factoren nauw in verband met fitheid zouden staan (Bouchard et al., 1993) is het van belang specifieker naar fitheid te kijken. Janssen en LeBlanc (2010) stelden immers dat fitheid nog meer van invloed is dan fysieke activiteit op diverse gezondheidsvoordelen. In Australië onderzocht men specifiek of het geregeld sporten van de ouders invloed zou hebben op de fitheid van 9 tot 15 jarige kinderen. Ouders werden aangeduid als actief wanneer zij minimaal 2 keer per week sportten. De fitheid van kinderen werd gemeten door middel van de One mile run. Het onderzoek

(9)

9

wees uit dat zowel jongens als meisjes, significant fitter waren wanneer beide ouders actief waren ten opzichte van twee inactieve ouders (Cleland, Venn, Fryer, Dwyer, & Blizzard, 2005). Zoals eerder genoemd stelt het model van Bouchard et al., (1993) dat de wisselwerking tussen gezondheid, fysieke activiteit en fitheid sterk wordt beïnvloed door de omgeving. Ook de eerder beschreven onderzoeken met betrekking tot gezondheid, fysieke inactiviteit en fitheid geven duidelijk de ouderlijke invloed op deze drie factoren weer. Zo vonden Fogelholm et al., (1999) en Fuemmeler et al., (2011) voornamelijk een relatie op het gebied van obesitas, lichamelijke inactiviteit en lichamelijke activiteit tussen ouder en kind. Coolen en Minten (2012) stelde dat ouderlijke stimulatie en het bezit van specifieke sport- en spelmaterialen een positief effect had op lichamelijke activiteit. Het onderzoek Cleland et al., (2005) wees uit dat wanneer beide ouders actief waren, kinderen significant fitter waren dan wanneer beide ouders inactief waren. Kort samengevat geeft de vorige alinea dus weer dat zowel positieve als negatieve gedragingen ten opzichte van gezondheid, fysieke activiteit en fitheid van de ouders, door kinderen worden overgenomen. Niet alleen ouderlijke stimulatie maar ook het daadwerkelijke voorbeeld van de ouders zelf lijkt hierbij van groot belang. Zoals Janssen en Leblanc (2010) beschreven zou fitheid nog een grotere invloed hebben op gezondheidsvoordelen dan lichamelijke activiteit. Echter is in de laatste tientallen jaren de fitheid van het kind juist afgenomen (Runhaar et al., 2010). Over de fitheid van het kind en de ouderlijke invloeden hiervan is echter minder literatuur te vinden. Het is daarom interessant om specifieker te kijken naar de ouderlijke invloed op de fitheid van het kind. In voorgaande onderzoeken zijn veelal kinderen van 12 jaar en jonger onderzocht, alleen in het onderzoek van Cleland et al., (2005) zijn kinderen van 9 tot 15 jaar onderzocht. In het onderzoek van Cleland et al., (2005) is de ouderlijke voorbeeldfunctie alleen weergeven als actief of inactief. Het is van toegevoegde waarde om specifieker in te gaan op het aantal keren sporten per week van de ouders en wat voor invloed dit zal hebben op de fitheid van het kind. Daarbij is het interessant om een oudere doelgroep (15 jarige VMBO leerlingen) te testen.

Dit onderzoek richt zich op de invloed van het sportgedrag van de ouders op de fitheid van de VMBO leerling. De onderzoeksvraag luidt: ‘Is er een verschil in fitheid van 15 jarige VMBO-leerlingen, naar mate de ouders nooit, 1 keer of meerdere keren per week sporten?’

(10)

10

Hypothese

Voor de onderzoeksvraag luidt de hypothese: ouders die meer sporten zullen lichamelijk fittere kinderen hebben. Deze hypothese is voornamelijk gebaseerd op het onderzoek van Cleland et al., (2005). Dit onderzoek toonde aan dat wanneer beide ouders actief waren, kinderen significant fitter waren. Naast dit specifieke onderzoek met betrekking tot fitheid is ook het onderzoek van (Fuemmeler et al., 2011) relevant, die door middel van snelheidsmeters een positief verband vond tussen de lichamelijke activiteit van ouder en kind. Gekeken naar het Consensusmodel van Bouchard et al., (1993) zou dit een goede voorspeller kunnen zijn omdat zowel lichamelijke activiteit als het goede voorbeeld van de ouders (omgeving) in verband met fitheid staat. Deze hypothese wordt ook gesteld vanwege het feit dat onderzoek aantoont dat de negatieve aspecten van fitheid bij de ouders, zoals obesitas en lichamelijke inactiviteit, een sterke voorspeller zijn voor de zelfde symptomen bij het kind (Fogelholm et al., 1999). Tot slot is de omgeving van het kind één van de belangrijke externe factoren die de fitheid van het kind kan beïnvloeden

(Bouchard et al., 1993) en hebben sport- en spelmaterialen een positieve invloed op de fitheid van het kind (Coolen & Minten, 2012). Wanneer de ouder zelf een sport beoefent zal hij of zij wellicht gemotiveerder zijn om het kind aan het sporten te krijgen door zelf het goede voorbeeld te geven, handvatten te kunnen bieden aan het kind door middel van sport- en spelmaterialen en het kind te stimuleren om te gaan sporten of bewegen.

(11)

11

Methode

Proefpersonen

Voor dit onderzoek zijn er testgegevens gebruikt van het SALVO onderzoek. Dit onderzoek richt zich op 22 VMBO scholen in Noord-Holland en Gelderland en worden er ongeveer 3000 VMBO leerlingen 3 jaar lang getest op lichamelijke activiteit, fitheid en onderworpen aan een

vragenlijst.

Voor dit onderzoek worden er leerlingen uit 3 verschillende scholen gekozen: Het Wellant college (de groenstrook), het IJburg college en het Marcanti college. De gegevens van deze drie scholen zijn bij elkaar gezet. Om de invloed van het sportgedrag van de ouders te bekijken worden de leerlingen 2 keer onderverdeeld in 3 groepen. Hierin worden de vader en moeder apart genomen. De groepen komen er als volgt uit te zien: Vaders of moeders die nooit sporten, vaders of moeders die 1 keer per week sporten en vaders of moeders die meer dan 1 keer per week sporten. Bij de testen worden de jongens en meisjes apart genomen om te kijken of er een verschil is tussen deze 2 groepen. Voor de gegevens van de groepen gebaseerd op het

sportgedrag van de vader wordt verwezen naar tabel 1. Voor de gegevens van de groepen gebaseerd op het sportgedrag van de moeder wordt verwezen naar tabel 2.

Tabel 1: sportgedrag vaders

nooit 1 keer p.w. meerdere keren p.w. missing totaal Jongens 41 (35,7%) 23 (20,0%) 39 (33,9%) 12 (10,4%) 115 (100%)

Meisjes 51 (34,5%) 19 (12,8%) 60 (40,5%) 18 (12,2%) 148 (100%)

Tabel 2: sportgedrag moeders

nooit 1 keer p.w. meerdere keren p.w. missing Totaal

Jongens 51 (44,3%) 24 (20,9%) 35 (30,4%) 5 (4,4%) 115 (100%)

(12)

12

Het Wellant college is een grote schoolorganisatie met locaties door heel Nederland. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van testgegevens van de locatie de Groenstrook te Aalsmeer. Op deze locatie wordt er les gegeven aan VMBO basis, kader en gemengde leerweg leerlingen. Deze leerling zijn ook getest voor het onderzoek en dit waren er in totaal 80.

Het IJburg college bevindt zich in Amsterdam en heeft 2 locaties. Naast Havo en VWO biedt de school ook VMBO basis, VMBO kader en VMBO theoretische leerweg aan. Uitsluitend de leerlingen van het VMBO zijn getest, dit waren in totaal 78 leerlingen.

Het Marcanti college biedt 4 opleidingen: VMBO basis/kader, VMBO theoretische leerweg, HAVO en VWO. De school bevindt zich in Amsterdam. Voor dit onderzoek zijn er uitsluitend VMBO leerlingen getest. Dit waren in totaal 105 leerlingen.

Om dit onderzoek te mogen houden zijn er informatiebrieven naar de ouders/verzorgers

gestuurd, hierin kon er een eventueel bezwaar worden aangetekend, indien er geen bezwaar was werd het kind meegenomen in de meetprocedure. De brief is te vinden in bijlage 1.

Meetinstrumenten

Voor het gehele SALVO project moesten de leerlingen van de desbetreffende scholen een vragenlijst invullen, verschillende oefeningen uitvoeren uit de Eurofittest en ondergingen de leerlingen antropometrische testen. Enkel de testen en bijbehorende meetapparatuur die relevant zijn voor dit onderzoek, zullen worden beschreven. De relevante testgegevens voor dit onderzoek zijn de BMI van de leerling, de uitslag van de Shuttle run test (SRT) en een specifieke vraag uit de vragenlijst waar in ingevuld moest worden hoe vaak de vader en moeder sporten per week. De scores van de antropometrische testen en de shuttle run test werden ingevuld op een

scoreformulier, te vinden in bijlage 2.

De BMI wordt gemeten door het lichaamsgewicht van de leerling in kilogrammen, te delen door de lengte in meters in het kwadraat (Bemelmans, Hoogenveen, Visscher, Verschuren, & Schuit, 2004). Om de BMI van de leerling te bepalen werd de lichaamslengte en het lichaamsgewicht van de leerling opgemeten. De lichaamslengte werd opgemeten met een Seca lengtemeter type 213 en het lichaamsgewicht werd opgemeten met een Seca weegschaal type Robusta 813. Vervolgens is de BMI berekend met de formule: lichaamsgewicht in kilogram, delen door het kwadraat van de lichaamslengte in meters.

(13)

13

De shuttle run test werd afgenomen in een gymlokaal. Hier voor was een geluidsinstallatie nodig. Aan beide kanten van de zaal is er een lijn gemaakt d.m.v. tape. De afstand tussen deze twee lijnen bedroeg 20 meter.

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van vraag 37 uit de vragenlijst van het SALVO onderzoek. Deze vraag luidde: Welke mensen in jou omgeving doen aan sport? De leerlingen moesten vervolgens in een tabel aangeven hoe vaak verschillende mensen uit hun omgeving aan sport deden. De keuze die de leerlingen hier bij hadden waren: nooit/bijna nooit, 1 keer per week, een paar keer per week, elke dag, weet ik niet, heb ik niet. Alleen de resultaten van de vader en de moeder zijn meegenomen. Ter verduidelijking van de vraag die de leerling gesteld kregen wordt er verwezen naar figuur 2. Voor de gehele vragenlijst wordt verwezen naar bijlage 3.

Nooit/ bijna nooit 1 keer per week een paar keer per week

elke dag weet ik niet

heb ik niet

Mijn moeder sport Mijn vader sport Mijn broer(s) sporten Mijn zus(sen) sporten Mijn vrienden/vriendinnen sporten Mijn klasgenoten sporten Mijn docent(en)

Figuur 2: invulschema leerlingen.

De BMI is een indicator voor overgewicht en obesitas evenals het vetpercentage. Voor kinderen van 11 t/m 15 jaar geldt er een correlatiecoëfficiënt van 0,4 tot 0,6 tussen de BMI en het

lichaamsvetpercentage, dit houdt in dat de BMI matig valide is (Kok, Seidell, & Meinders, 2004). De betrouwbaarheid van de shuttle run heeft een correlatiecoëfficiënt van 0,68-0,84, dit is redelijk tot goed betrouwbaar. De validiteit van de shuttlerun is 0,68-0,76, dit is redelijk valide (Vrijkotte, Vries, & Jongert, 2007).

Procedure

De testen zijn uitgevoerd door en onder leiding van ALO studenten. De 3e en 4e jaars studenten hebben één of meerdere keren een training op de ALO gevolgd voor het afnemen van de verschillende testen om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te vergroten. Voor en tijdens de

(14)

14

testdagen zelf is er ook gebruik gemaakt van een handleiding voor het afnemen van alle testen, de relevante stukken uit deze handleiding voor dit onderzoek zijn te vinden in bijlage 4.

De antropometrische testen werden in een aparte ruimte (bijvoorbeeld een kleedkamer) gehouden om de privacy van het kind te waarborgen. Hiervoor zijn 2 ruimtes gebruikt. Eén ruimte voor de metingen van de jongens en een andere ruimte voor de meisjes. Meisjes werden altijd gemeten door vrouwelijke studentes en de jongens bij voorkeur door de mannelijke studenten. Elke leerling werd gemeten door één van de studenten, waarna de andere student de resultaten op het scoreformulier opschreef. De leerlingen werd gevraagd om voor het meten van het lichaamsgewicht en de lichaamslengte enkel een broekje en een shirtje aan te hebben. Tijdens het afnemen van de shuttle run test werd er in groepen gewerkt. De leerlingen moesten op geluidssignalen van de ene kant naar de andere kant lopen. Elke keer voor of tijdens dat er een piepje klonk moest de leerling met minimaal 1 voet op de lijn staan. Wanneer een leerling 2 keer achter elkaar tijdens het piepje meer dan 3 meter verwijderd was van de lijn moest hij of zij stoppen. Als de leerling klaar was, kwam hij of zij met het scoreformulier naar een ALO student om de gelopen trap te noteren. Om de leerlingen op gang te helpen en inschattingsfouten van de leerlingen te voorkomen werden de eerste trappen meegelopen door een ALO student om het tempo aan te geven.

De vragenlijsten werden afgenomen in een computerlokaal. De leerlingen hebben allemaal een specifieke code ontvangen waar mee ze konden inloggen op

https://vragenlijst.vitaliteitsportaal.nl/vragenlijst/inloggen. De leerlingen hadden 3 kwartier de tijd om deze vragenlijst te voltooien.

Dataverzameling en statistische analyse

Alle scoreformulieren zijn ingevuld door de testleiders. Deze scoreformulieren werden door de leerlingen na afloop ingeleverd bij een docent of student. Deze scoreformulieren werden

vervolgens door één of twee studenten digitaal gemaakt door de scores in te voeren in Excel. De relevante gegevens zijn uit dit Excel bestand gehaald en via een ander Excel bestand ingevoegd in SPSS 22.0.

(15)

15

De onderzoeksvraag luidt: ‘Is er een verschil in fitheid van 15 jarige VMBO-leerlingen, naar mate de ouders nooit, 1 keer of meerdere keren per week sporten?’. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn er in dit onderzoek 2 keer 3 groepen gemaakt van uit de ingevulde

vragenlijsten, bij het maken van de groepen zijn de vaders en moeders apart genomen. De eerste groep bestond uit vaders of moeders die nooit of bijna nooit sporten per week, de tweede groep uit vaders of moeders die 1 keer per week sporten en de derde groep uit vaders of moeders die meer dan 1 keer per week sporten. De BMI en SRT scores van de leerlingen van de verschillende groepen zijn vervolgens met elkaar vergeleken.

Eerst is er gekeken of de data normaal is verdeeld door middel van Shapiro-Wilk test.

Vervolgens is er d.m.v. een boxplot en q-q plot gekeken naar uitschieters, deze uitschieters zijn geanalyseerd om te kijken of er sprake was van een meetfout. Indien dit het geval was zijn deze waarden uit het onderzoek gehaald. Omdat er meer dan 2 groepen worden vergeleken en deze groepen ongepaard zijn wordt er bij een normale verdeling gebruik gemaakt van een ONE-way ANOVA test. Wanneer de data niet normaal verdeeld is wordt er gebruik gemaakt van de Kruskal-Wallis test. Om de invloed van de vader of moeder op de zoon of dochter beter in kaart te brengen zullen de jongens en meisjes apart worden geanalyseerd.

Zowel de BMI als de shuttle run test waren niet normaal verdeeld. Om de significantie te kunnen bepalen van een verschil in fitheid is bij de BMI evenals de shuttle run test de Kruskal-Wallis test uitgevoerd.

Wanneer er een significant verschil is te vinden P < 0,05 zal de onderzoekshypothese worden aangenomen. Bij P < 0,05 zal dus de nulhypothese worden verworpen.

(16)

16

Resultaten

In totaal deden er 263 leerlingen mee aan dit onderzoek. Waarvan 115 jongens (43,7 %) en 148 meisjes (56,3 %). Er zijn 233 (88,6%) leerlingen geweest die een score over hun vader hebben kunnen invullen en 253 (96,2%) leerlingen die een score over hun moeder hebben kunnen invullen. De missende waarden waren respectievelijk 30 en 10.

De BMI is bij 257 (97,7 %) leerlingen gemeten. De gemiddelde waarde bedroeg 21,08 kg/m2 met een standaarddeviatie van 3,768. De SRT is bij 239 (90,9%) leerlingen gemeten. De gemiddelde waarde hiervan was trap 7,23 met een standaarddeviatie van 2,530. Bij de BMI waren er 6 missende waarden, het aantal missende waarden bij de SRT bedroeg 24. Tabel 3 en 4 geven de gemeten jongens en meisjes per onderdeel per groep weer.

Tabel 3: gemeten jongens en meisjes per onderdeel per groep (vaders). Testgegevens vaders Nooit 1 keer p.w. meerdere keren p.w. Totaal

Jongens BMI 41 22 39 102 (88,7%)

Meisjes BMI 49 19 58 126 (85,1%)

Jongens SRT 39 23 36 98 (85,2%)

Meisjes SRT 47 16 50 113 (76,4%)

Tabel 4: gemeten jongens en meisjes per onderdeel per groep (moeders). Testgegevens moeders Nooit 1 keer p.w. meerdere keren p.w. Totaal

Jongens BMI 51 24 34 109 (94,8%)

Meisjes BMI 53 35 52 140 (94,6%)

Jongens SRT 50 23 33 106 (92,2%)

Meisjes SRT 52 28 44 124 (83,8%)

Na het uitvoeren van een Kruskal-Wallis test is er op geen van de onderdelen een significant verschil te vinden in fitheid van het kind en het sportgedrag van de vader. De uitkomsten waren als volgt: BMI jongens (X2(2) = 2,327, p = 0,312), BMI meisjes (X2(2) = 1,862, p = 0,394), SRT jongens (X2(2) = 1,023, p = 0,599) en SRT meisjes (X2(2) = 1,631, p = 0,443). De gemiddelde BMI en standaarddeviatie in kg/m2 bij jongens waarvan de vader nooit, één keer of meerdere keren sport per week waren respectievelijk 20,6 (± 3,30), 19,8 (± 3,42) en 19,6 (± 3,36). De gemiddelde BMI en standaarddeviatie in kg/m2 bij meisjes waar van de vader nooit, één keer of

(17)

17

meerdere keren sport per week waren respectievelijk 22,3 (± 4,01), 21,0 (± 3,29) en 22,3 (± 3,85). De gemiddelde SRT en standaarddeviatie in gelopen trappen bij jongens waar van de vader nooit, één keer of meerdere keren sport per week waren respectievelijk 9,0 (± 2,20), 8,5 (± 2,28) en 9,1 (± 2,48). De gemiddelde SRT en standaarddeviatie in gelopen trappen bij meisjes waar van de vader nooit, één keer of meerdere keren sport per week waren respectievelijk 5,6 (± 1,86), 6,2 (± 2,10) en 6,2 (± 2,02). Voor een schematische weergave van alle resultaten wordt verwezen naar tabel 5.

Tabel 5: Overzicht van verschil in fitheid leerlingen en het sportgedrag van de vader. Nooit,

Gemiddelde

(SD.) 1 keer p.w. Gemiddelde (SD.) meerdere keren p.w. Gemiddelde (SD.) P-waarde Chi-square Jongens BMI in kg/m2 20,6 (3,30) 19,8 (3,42) 19,6 (3,36) 0,312 X2(2) = 2,327 Meisjes BMI in kg/m2 22,3 (4,01) 21,0 (3,29) 22,3 (3,85) 0,394 X2(2) = 1,862 Jongens SRT in gelopen trap 9,0 (2,20) 8,5 (2,28) 9,1 (2,48) 0,599 X2(2) = 1,023 Meisjes SRT in gelopen trap 5,6 (1,86) 6,2 (2,10) 6,1 (2,02) 0,443 X2(2) = 1,631

Na het uitvoeren van een Kruskal-Wallis test is er op geen van de onderdelen een significant verschil te vinden in fitheid van het kind en het sportgedrag van de moeder. De uitkomsten waren als volgt: BMI jongens (X2(2) = 0,485, p = 0,785), BMI meisjes (X2(2) = 0,290, p = 0,865), SRT jongens (X2(2) = 3,958, p = 0,138) en SRT meisjes (X2(2) = 5,979, p = 0,050). De gemiddelde BMI en standaarddeviatie in kg/m2 bij jongens waar van de moeder nooit, één keer of meerdere keren sport per week waren respectievelijk 20,2 (± 3,34), 20,1 (± 3,45) en 19,9 (± 3,37). De gemiddelde BMI en standaarddeviatie in kg/m2 bij meisjes waar van de moeder nooit, één keer of meerdere keren sport per week waren respectievelijk 21,7 (± 3,89), 22,2 (± 4,13) en 21,7 (± 3,82). De gemiddelde SRT en standaarddeviatie in gelopen trappen bij jongens waar van de moeder nooit, één keer of meerdere keren sport per week waren respectievelijk 9,3 (± 2,45), 8,3 (± 1,96) en 8,5 (± 2,13). De gemiddelde SRT en standaarddeviatie in gelopen trappen bij meisjes waar van de moeder nooit, één keer of meerdere keren sport per week waren

respectievelijk 5,7 (± 1,98), 5,5 (± 1,82) en 6,4 (± 1,74). Voor een schematische weergave van alle resultaten wordt verwezen naar tabel 6.

(18)

18

Tabel 6: Overzicht van verschil in fitheid leerlingen en het sportgedrag van de moeder. Nooit,

Gemiddelde

(SD.) 1 keer p.w. Gemiddelde (SD.) meerdere keren p.w. Gemiddelde (SD.) P-waarde Chi-square Jongens BMI in kg/m2 20,2 (3,34) 20,1 (3,45) 19,9 (3,37) 0,785 X2(2) = 0,485 Meisjes BMI in kg/m2 21,7 (3,89) 22,2 (4,13) 21,7 (3,82) 0,865 X2(2) = 0,290 Jongens SRT in gelopen trap 9,3 (2,45) 8,3 (1,96) 8,5 (2,13) 0,138 X2(2) = 3,958 Meisjes SRT in gelopen trap 5,7 (1,98) 5,5 (1,82) 6,4 (1,74) 0,05 X2(2) = 5,979

(19)

19

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te kijken of er een verschil is in fitheid van 15 jarige VMBO leerlingen naar mate de ouders nooit, 1 keer of meerdere keren per week sporten.

De resultaten in dit onderzoek geven weer dat er geen significant verschil is te vinden in fitheid van een 15 jarige VMBO leerlingen ten opzichte van het sportgedrag van de vader en moeder. Dit geldt zowel voor de jongens als meisjes op de onderdelen BMI en SRT. Alle p-waarden waren niet kleiner dan 0,05 dus wordt de nulhypothese aangenomen. Deze resultaten komen niet overeen met eerder gedaan onderzoek.

Eerder gedaan onderzoek toonde namelijk aan dat wanneer beide ouders minimaal 2 keer per week sportten, kinderen significant fitter waren dan wanneer beide ouders inactief waren (Cleland et al., 2005). Gekeken naar het consensusmodel van Bouchard et al., (1993) zijn er meerdere factoren die van invloed kunnen zijn op de fitheid van het kind, zo zou er een grote wisselwerking zijn tussen lichamelijk activiteit, fitheid en gezondheid. Deze wisselwerking zou naast de factor erfelijkheid dan ook sterk worden beïnvloed door de omgeving. Zo tonen

onderzoeken van Fogelholm et al., (1999) en Fuemmeler et al., (2011) aan dat lichamelijke inactiviteit en in mindere mate lichamelijk activiteit van de ouder een voorspeller is voor

dezelfde symptomen bij het kind. Fogelholm et al., (1999) toonden daar bij ook aan dat obesitas van de ouder een sterke voorspeller was voor het kind. Ander onderzoek toonde aan dat sport participatie van familieleden een positieve invloed heeft op het sportgedrag van de kinderen. Voornamelijk de sportparticipatie van moeders kon sterk worden gelinkt aan sport participatie van dochters (Seabra, Mendonça, Thomis, Peters, & Maia, 2007). Tot slot wordt er in nog een ander onderzoek aangegeven dat de rol van ouders cruciaal is voor het beweeggedrag van het kind. Zij kunnen het kind faciliteren, enthousiasmeren, aansporen en bovendien het goede voorbeeld geven door zelf te sporten (Frelier & Janssens, 2007). De voorgenoemde onderzoeken geven dus duidelijke resultaten weer over fitheid, lichamelijke activiteit en gezondheid van het kind en de ouderlijke invloed hierop. Ondanks deze resultaten werd in dit onderzoek dus geen significant verschil gevonden tussen de fitheid van het kind en het sportgedrag van de ouders. Aan de andere kant toonden Coolen en Minten (2012) in hun onderzoek aan dat de mate van lichamelijke activiteit van de ouders geen voorspeller is voor de mate van lichamelijke activiteit van het kind. Sport- en spelmaterialen en de daarbij nodige aansturing van ouders had hier echter

(20)

20

wel invloed op. Wellicht zal het aanbieden, de aansturing en enthousiasmering van de ouders zoals beschreven door Frelier en Janssens (2007) dus meer van invloed zijn dan het

daadwerkelijke sport voorbeeld van de ouders zelf. Tot slot zijn in de onderzoeken van

Fogelholm et al., (1999) en Fuemmeler et al., (2011) steeds kinderen van 12 jaar of jonger getest. Kinderen van 15 jaar zijn ouder en misschien meer in staat eigen keuzes te maken op het gebied van fitheid. Tot slot toonden Cleland et al., (2005) in hun onderzoek alleen aan dat wanneer beide ouders sportten, kinderen significant fitter waren. In dit onderzoek is enkel gekeken of de vader dan wel niet de moeder invloed had op de fitheid van het kind. Wellicht is het cruciaal dat beide ouders een goed voorbeeld geven aan het kind.

Een andere reden voor het uitblijvende resultaat naar aanleiding van de hypothese, kan ook aan de methode liggen. Zo zou de manier van het afnemen van de vragenlijst van invloed kunnen zijn. Tijdens het afnemen van de vragenlijst zaten de kinderen 45 minuten in een computerlokaal. De vragenlijst was vrij lang en dat zou er voor kunnen zorgen dat naarmate de vragenlijst

vorderde, kinderen minder geconcentreerd en gemotiveerd waren om deze zo nauwkeurig mogelijk in te vullen. Tijdens het invullen van vraag 37 over het sportgedrag van de ouders, moesten de leerlingen hier in een korte tijd een inschatting over maken. Deze inschatting zou misschien niet altijd overeenkomen met de daadwerkelijke situatie.

Naast het correct invullen van de vragenlijst, was het nauwkeurig meten van de BMI en SRT ook van cruciaal belang. Tijdens het afnemen van de testen is het eurofittest-protocol aangehouden, de betrouwbaarheid van dit protocol met de bijbehorende testen is redelijk tot goed (Vrijkotte et al., 2007). De testen zijn op 3 verschillende scholen gehouden, hoewel alle studenten die de testen begeleidden dezelfde training hebben gevolgd en dezelfde handleiding hebben gebruikt, kan de betrouwbaarheid van de metingen toch zijn gedaald. Er zijn bij elke school namelijk verschillende studenten komen meten die verschillend met deze handleiding om zouden kunnen gaan. Zo kan er op één of meerdere scholen soepeler, dan wel niet strenger werden beoordeeld door de testbegeleiders. De sfeer in de klassen en op de scholen kunnen ook van invloed zijn op de betrouwbaarheid, zo zal de motivatie van de leerlingen voor het presteren op de eurofittest positief of negatief kunnen worden beïnvloed door de docent lichamelijke opvoeding en/of de school. Dit geldt zeker voor de Shuttle run test, op het Wellant college werd bijvoorbeeld ook een cijfer voor het vak lichamelijke opvoeding aan de leerlingen gegeven na de gelopen SRT. Dit

(21)

21

zou de leerlingen zowel positief als negatief kunnen beïnvloeden, de leerlingen kunnen gemotiveerder raken omdat ze een hoog cijfer willen halen en daar door maximaal presteren maar ook genoegen nemen met een voldoende en dus lager scoren dan ze zouden kunnen. Bovendien zijn de Shuttle run testen op verschillende dagen en dagdelen afgenomen, dit zou de prestatie van de leerling ook kunnen beïnvloeden. Zo toonde onderzoek aan dat het leveren van een maximale prestatie op het gebied van zwemmen, de deelnemers het ‘s ochtends slechter af ging (Baxter & Reilly, 1983).

Voor een vervolgonderzoek kan er een grotere groep worden getest, dit zal de betrouwbaarheid verhogen omdat dit een breder beeld van de kinderen weergeeft. Ouders zouden betrokken kunnen worden bij het invullen van de vragenlijst om een nauwkeuriger beeld te krijgen van het sportgedrag van de vader en moeder, kinderen zouden dit namelijk verkeerd in kunnen schatten of bij onwetendheid niet hebben ingevuld. Om de fitheid van de leerlingen beter in kaart te brengen zouden alle gegevens uit de eurofittest meegenomen kunnen worden. Wanneer er een vaste groep testleiders al deze testen zal afnemen, zal er wellicht minder verschil zitten in de beoordeling van de resultaten van de leerling. Baxter en Reily (1983) vonden een verschil in prestatie gedurende de dag vorderde, het zou dus van belang kunnen zijn om alle proefpersonen op het zelfde dagdeel te testen. Tot slot zouden er meer vragen uit de vragenlijst kunnen worden meegenomen om te kijken welke factoren meer of minder invloed zouden kunnen hebben op de fitheid van het kind. Bijvoorbeeld de stimulatie van de ouders of het sportgedrag uit de omgeving van het kind zoals de broer, zus, vriend of vriendin. Hier zijn namelijk verschillende bevindingen over, Cleland et al., (2005) vonden namelijk alleen een verschil in fitheid van het kind wanneer beide ouders sportten. Een ander onderzoek toonde juist aan dat sportparticipatie van de moeder sterk kon worden gelinkt aan de sportparticipatie van de dochter (Seabra et al., 2007).

(22)

22

Conclusie

Uit het onderzoek is gebleken dat er geen significant verschil te vinden is in fitheid van een 15 jarige VMBO leerling naar mate de ouders nooit, 1 keer of meerdere keren per week sporten. Dit geldt voor alle geteste onderdelen en voor zowel de invloed van de vader als van de moeder. Geen van de p-waarden was kleiner dan 0,05.

De aanbeveling aan de beroepspraktijk is dan ook vooral gerelateerd aan de genoemde literatuur wegens de beperkingen in dit onderzoek. Onderzoek van Cleland et al., (2005), toonde al aan dat positieve gedragingen van de ouders met betrekking tot sporten, invloed had op de fitheid van het kind. Het aantal geteste proefpersonen in het onderzoek van Cleland et al., (2005) was echter vele male groter dan in dit onderzoek. Het onderzoek van Cleland et al., (2005) wees ook uit dat de fitheid van het kind beduidend hoger was wanneer beide ouders sportten, in dit onderzoek zijn echter de ouders juist apart vergeleken met de fitheid van het kind. Het is daarom ook verstandig om beide ouders te betrekken in het proces om de fitheid van het kind te verbeteren. In dat proces is het ook van belang ouders bewust te maken van de negatieve invloeden die ze kunnen uitoefenen op het kind, zoals lichamelijke inactiviteit en obesitas (Fogelholm et al., 1999). Dit kan worden bewerkstelligd door hier vanuit maatschappelijk oogpunt meer aandacht aan te besteden. Zo kunnen er bijvoorbeeld informatieavonden op scholen worden georganiseerd om ouders meer bewust te maken van hun voorbeeldfunctie ten opzichte van het kind. Daarnaast zou ook een docent lichamelijke opvoeding of zorg coördinator het gesprek met de ouders aan

kunnen gaan wanneer er een ongezonde situatie rond het kind wordt gesignaleerd.

De aanbeveling voor een vervolgonderzoek is om de invloed van meerdere omgevingsfactoren op het gebied van fitheid, fysieke activiteit en gezondheid te onderzoeken. Aangezien hier verschillende bevindingen over zijn is het belangrijk dat deze invloeden beter in kaart worden gebracht. Door het beter in kaart brengen van deze invloeden kunnen er doelgerichtere

maatregelen worden getroffen om de fitheid, fysieke activiteit en gezondheid van het kind te verbeteren.

(23)

23

Literatuurlijst

Afshin, A., Forouzanfar, M. H., Reitsma, M. B., Sur, P., Estep, K., Lee, A., . . . Murray, C. J. L. (2017). Health effects of overweight and obesity in 195 countries over 25 years. The New

England Journal of Medicine, 377(1), 13-27. doi:10.1056/NEJMoa1614362 [doi]

Baxter, C., & Reilly, T. (1983). Influence of time of day on all-out swimming. British Journal of

Sports Medicine, 17(2), 122-127.

Bemelmans, W., Hoogenveen, R., Visscher, T., Verschuren, W., & Schuit, A. (2004). Toekomstige ontwikkelingen in overgewicht. Inschatting Effecten Op De

Volksgezondheid.Report, (260301003)

Bouchard, C., Shephard, R. J., & Stephens, T. (1993). Physical activity, fitness, and health Human Kinetics Publishers.

Cleland, V., Venn, A., Fryer, J., Dwyer, T., & Blizzard, L. (2005). Parental exercise is associated with australian children's extracurricular sports participation and cardiorespiratory fitness: A cross-sectional study. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity,

2(1), 3.

Coolen, T., & Minten, S. (2012). De invloed van de thuisomgeving en het gedrag van de ouders op de mate van fysieke activiteit & overgewicht bij kinderen.

Dwyer, T., Magnussen, C. G., Schmidt, M. D., Ukoumunne, O. C., Ponsonby, A. L., Raitakari, O. T., . . . Venn, A. (2009). Decline in physical fitness from childhood to adulthood associated with increased obesity and insulin resistance in adults. Diabetes Care, 32(4), 683-687. doi:10.2337/dc08-1638 [doi]

Erikssen, G., Liestøl, K., Bjørnholt, J., Thaulow, E., Sandvik, L., & Erikssen, J. (1998). Changes in physical fitness and changes in mortality. The Lancet, 352(9130), 759-762.

(24)

24

Fogelholm, M., Nuutinen, O., Pasanen, M., Myöhänen, E., & Säätelä, T. (1999). Parent–child relationship of physical activity patterns and obesity. International Journal of Obesity &

Related Metabolic Disorders, 23(12)

Frelier, M., & Janssens, J. (2007). Wat beweegt kinderen. Een Onderzoek Naar Het Sport-En

Beweeggedrag Van Kinderen Den Haag: NICIS,

Fuemmeler, B. F., Anderson, C. B., & Mâsse, L. C. (2011). Parent-child relationship of directly measured physical activity. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical

Activity, 8(1), 17.

Hildebrandt, V., Bernaards, C., & Stubbe, J. (2013). Trendrapport bewegen en gezondheid

2010/2011. (). Leiden: TNO.

Janssen, I., & LeBlanc, A. G. (2010). Systematic review of the health benefits of physical activity and fitness in school-aged children and youth. International Journal of Behavioral

Nutrition and Physical Activity, 7(1), 40.

Kemper, H., Ooijendijk, W., & Stiggelbout, M. (2000). Consensus over de nederlandse norm voor gezond bewegen. TSG: Tijdschrift Voor Gezondheidswetenschappen, 3, 78, 180-183, Kok, P., Seidell, J., & Meinders, A. (2004). De waarde en de beperkingen van de'body mass

index'(BMI) voor het bepalen van het gezondheidsrisico van overgewicht en obesitas.

Nederlands Tijdschrift Voor Geneeskunde, 148(48), 2379-2382.

Leefstijlmonitor CBS. (2016a). Beweeggedrag bij personen van 12 jaar en ouder in 2016. Retrieved from http://www.rivm.nl/dsresource?objectid=98b648a1-49b5-45d4-9a43-9e1b2931c16c&type=pdf&disposition=inline

Leefstijlmonitor CBS. (2016b). Onder- en overgewicht bij personen van 4 jaar en ouder in 2016. Retrieved from

(25)

25

Mokdad, A. H., Ford, E. S., Bowman, B. A., Dietz, W. H., Vinicor, F., Bales, V. S., & Marks, J. S. (2003). Prevalence of obesity, diabetes, and obesity-related health risk factors, 2001.

Jama, 289(1), 76-79.

Runhaar, J., Collard, D., Singh, A., Kemper, H., Van Mechelen, W., & Chinapaw, M. (2010). Motor fitness in dutch youth: Differences over a 26-year period (1980–2006). Journal of

Science and Medicine in Sport, 13(3), 323-328.

Seabra, A. F., Mendonça, D. M., Thomis, M. A., Peters, T. J., & Maia, J. A. (2007). Associations between sport participation, demographic and socio-cultural factors in portuguese children and adolescents. European Journal of Public Health, 18(1), 25-30.

Vrijkotte, S., Vries, S., & Jongert, T. (2007). Fitheidstesten voor de jeugd TNO Kwaliteit van Leven.

(26)

26

Bijlage 1: brief ouders/verzorgers

Geachte ouders/verzorgers,

Het Wellant college zet zich in om haar leerlingen een gezond en veilig leerklimaat te bieden, nodig om ze hun eigen talenten te laten ontdekken en zich te ontwikkelen tot zelfstandige jonge mensen met passend werk- en denkniveau. Naast werk- en denkniveau is ook de lichamelijke en sociale gezondheid erg belangrijk. Het Wellant college schenkt extra aandacht aan de lichamelijke gezondheid door deel te nemen aan het samenwerkingsproject SALVO

van de Hogeschool van Amsterdam. Met dit project kunnen wij en mogelijk ook de gemeente en sportverenigingen nog beter activiteiten ondersteunen of organiseren die passen bij de

ontwikkeling van de leerlingen. Hiermee sluiten we aan bij wat de leerlingen kennen en kunnen en dus leuk en uitdagend vinden.

De mening van de leerling telt!

Dit kan niet zonder de mening van de leerlingen zelf. Daarom organiseren de school samen met de Hogeschool van Amsterdam een aantal bijeenkomsten. Tijdens deze bijeenkomsten zal uw zoon/dochter op een leuke interactieve manier zijn/haar mening kunnen geven. De

uitkomsten van deze bijeenkomsten worden de komende jaren gebruikt om de leerlingen onder begeleiding activiteiten te laten ontwikkelen voor zichzelf en leeftijdsgenoten. Daarnaast

zal bij uw zoon/dochter gegevens worden verzameld met metingen en vragenlijsten waaruit afgeleid kan worden hoe fit en actief hij/zij is en zich voelt.

Waar en wanneer?

Vanaf september 2014 tot juni 2017 zal dit project op onze school lopen. De metingen en activiteiten vinden plaats op school tijdens de reguliere lessen. De vragenlijst en

fitheidsmetingen zullen eind september gedaan worden. Deze metingen zullen de komende 2 jaar altijd rond dezelfde periode worden uitgevoerd. De interactieve bijeenkomsten

zullen allen rond november 2014 worden gehouden. De eerste activiteiten verwachten we in het voorjaar van 2015. Deze eerste activiteiten worden met de leerlingen geëvalueerd in het najaar van 2015. Op basis hiervan zullen dezelfde of andere activiteiten plaatsvinden in het voorjaar van 2016.

Privacy en toestemming

Om de privacy te garanderen, worden deze gegevens anoniem verzameld en zijn niet te herleiden naar uw zoon/dochter. Onderdeel van de privacy is ook dat u als de ouders of verzorgers van uw zoon/dochter, op de hoogte moet zijn en toestemming moet geven dat uw zoon/dochter hieraan deelneemt. Wij horen graag uiterlijk vrijdag 20 november of u instemt met de deelname aan het project en door het onderstaande antwoordstrookje in te leveren bij de mentor van uw zoon/dochter. Ook kunt u dit per mail aangeven (s.bos@wellant.nl).

We zijn erg benieuwd naar de mening en ideeën van uw zoon/dochter en zijn/haar aanwezigheid is voor ons erg belangrijk.

Vriendelijke groeten,

(27)

27 Antwoordstrook

Ik ben op de hoogte dat de school deelneemt aan het project SALVO en weet dat er gegevens van mijn zoon/dochter geheel anoniem worden en niet tot hem/haar herleidbaar worden verzameld en alleen voor wetenschappelijke doeleinden.

Ik geef WEL/GEEN* toestemming dat mijn zoon/dochter deelneemt aan het project en dat

gegevens rondom lichamelijke en gevoelde fitheid worden verzameld.

(28)

28

Bijlage 2: scoreformulier

Scoreformulier SALVO

Voornaam: Achternaam:

Geslacht: J / M School: Wellant Aalsmeer

Geboortedatum: Klas:

1.

Lengte en Gewicht

Lengte totaal: cm Lengte in zit: __ cm (afronden op hele cm) Gewicht: __ kg (afronden naar beneden op hele kg)

Buikomvang:______ cm Heupomvang:____ cm

2.

Som huidplooien

BI: mm TRI mm SS mm CI mm

(29)

29

Afstand hiel-startlijn: 1. Cm 2. cm (afronden op hele cm)

4.

Hangen

Volgehouden tijd hangen met gebogen armen: sec (afronden op 0.1sec )

5.

10X5m sprint

Tijd: 1. sec 2. sec (afronden op 0.1sec )

6.

Sit & Reach

Afstand: 1. cm 2. cm (afronden naar beneden op hele cm)

7.

Sneltikken

Tijd (25x heen en weer): 1. sec 2. sec (afronden op 0.1 sec)

8.

Sit ups

(30)

30

9.

Handknijpen

Handknijpkracht:1. kg 2. kg (afronden op hele kg)

10.

Shuttlerun

(31)

31

Bijlage 3: vragenlijst

Vragenlijst SALVO

LEES DIT EERST GOED

Deze vragenlijst gaat over verschillende onderwerpen: bewegen, computeren, tv kijken en hoe jij hierover denkt. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer een half uur.

Lees eerst altijd goed de vraag. Kies dan het antwoord dat het best bij jou past. Als je iets niet begrijpt kun je de docent altijd om hulp vragen.

Met de antwoorden wordt vertrouwelijk omgegaan. Dit betekent dat de antwoorden die je geeft niet gekoppeld zijn aan je naam. Ook gaan alleen de onderzoekers de vragenlijst bekijken. Je klasgenootjes komen dus nooit te weten wat jij hebt ingevuld.

Dit is geen toets. Een antwoord wat je geeft is dus nooit goed of fout. Geef altijd eerlijk antwoord op de vragen, dan hebben we er het meeste aan.

Succes met invullen!

De volgende vragen gaat over JEZELF EN JE FAMILIE. 1. Ben je een jongen of een meisje?

Jongen Meisje

2. Wat is je geboortedatum (dag-maand-jaar)? 3. Bij wie woon je?

Bij mijn vader en moeder Bij mijn moeder

Bij mijn vader

Afwisselend bij mijn vader en moeder Bij mijn eigen moeder en stiefvader Bij mijn eigen vader en stiefmoeder

4. In welk land ben jij geboren? Nederland

(32)

32 Suriname Nederlandse antillen/Aruba Marokko Turkije Indonesië

In een ander land namelijk: …

5. In welk land is je moeder geboren? Nederland Suriname Nederlandse antillen/Aruba Marokko Turkije Indonesië

In een ander land namelijk: …

6. In welk land is je vader geboren? Nederland Suriname Nederlandse antillen/Aruba Marokko Turkije Indonesië

In een ander land namelijk: …

De volgende vragen gaan over TELEVISIE KIJKEN EN COMPUTEREN.

7. Hoe lang kijk je ongeveer op een DOORDEWEEKSE DAG TV? DVD kijken telt ook mee.

Helemaal niet Een half uur per dag 1 uur per dag

(33)

33

3 uur per dag 4 uur per dag 5 uur per dag

6 of meer uur per dag

8. Hoe lang kijk je in het WEEKEND TV? Dit is zaterdag of zondag. DVD kijken telt ook mee.

Helemaal niet Een half uur per dag 1 uur per dag

2 uur per dag 3 uur per dag 4 uur per dag 5 uur per dag

6 of meer uur per dag

9. Hoe lang zit je op een DOORDEWEEKSE dag ongeveer achter de computer buiten schooltijd? Computeren voor school telt hier NIET mee. Bijvoorbeeld internetten, spelletjes, chatten, facebook of spelletjes op de spelcomputer.

Helemaal niet Een half uur per dag 1 uur per dag

2 uur per dag 3 uur per dag 4 uur per dag 5 uur per dag

6 of meer uur per dag

10. Hoe lang zit je in het WEEKEND ongeveer achter je computer? Dit is zaterdag of

zondag. Computeren voor school telt hier NIET mee. Bijvoorbeeld internetten, spelletjes, chatten, facebook of spelletjes op je spelcomputer.

Helemaal niet Een half uur per dag

(34)

34

1 uur per dag 2 uur per dag 3 uur per dag 4 uur per dag 5 uur per dag

6 of meer uur per dag

De volgende vragen gaan over TRANSPORT VAN EN NAAR SCHOOL EN IN JE VRIJE TIJD.

11. Hoeveel dagen per week kom je lopend naar school? 1 dag per week

2 dagen per week 3 dagen per week 4 dagen per week 5 dagen per week

12. Hoe lang loop je dan? 1 tot 5 minuten 6 tot 10 minuten 11 tot 15 minuten Meer dan 15 minuten

13. Hoeveel dagen per week fiets je van huis naar school? 1 dag per week

2 dagen per week 3 dagen per week 4 dagen per week 5 dagen per week

14. Hoe lang fiets je dan? 1 tot 10 minuten 11 tot 20 minuten

(35)

35

21 tot 30 minuten Meer dan 30 minuten

15. Ben je de afgelopen 5 schooldagen anders dan fietsend of lopend naar school gegaan? Ja

Nee

16. Hoe ben je dan naar school gegaan?

Met het openbaar vervoer (bus, trein, metro, tram) Met de auto, brommer, of scooter (je bent gebracht)

17. Als je ergens anders moet zijn dan op school, hoe ga je daar dan meestal naar toe? Je mag hier meer dan 1 antwoord aankruisen.

Met de fiets Lopend

Met het openbaar vervoer (bus, trein, metro, tram) Met de auto, scooter of brommer (je wordt gebracht)

18. Hoeveel dagen per week ga je lopend naar die andere dingen buiten school? 1 dag per week

2 dagen per week 3 dagen per week 4 dagen per week 5 dagen per week

19. Hoe lang loop je dan? 1 tot 5 minuten 6 tot 10 minuten 11 tot 15 minuten Meer dan 15 minuten

(36)

36

1 dag per week 2 dagen per week 3 dagen per week 4 dagen per week 5 dagen per week

21. Hoe lang fiets je dan? 1 tot 10 minuten 11 tot 20 minuten 21 tot 30 minuten Meer dan 30 minuten

(37)

37 De volgende vragen gaan over SPORTEN IN JE VRIJE TIJD.

Van sporten ga je sneller adem halen en ook soms zweten, bijvoorbeeld sporten bij een vereniging (trainingen en wedstrijden). Maar ook sporten waarbij je NIET lid bent van een vereniging (buiten spelen, voetballen, skaten op straat). Beantwoord nu de volgende vragen.

22. Doe jij aan sport? Ja

Nee [als dit antwoord wordt aangekruist dan moeten ze door naar vraag 32]

23. Welke sport doe je het meest? Dit hoeft NIET bij een sportvereniging te zijn, het kan ook zijn dat je thuis, in en park of op straat sport.

[open vraag]

24. Doe je deze sport bij een sportvereniging? Ja

Nee

25. Doe je ook wedstrijden of competitie voor deze sport? Ja

Nee

26. Hoeveel uur per week doe jij die sport? Minder dan 1 uur per week

1 uur per week 2 uur per week 3 uur per week 4 uur per week 5 uur per week 6 uur per week

7 of meer uren per week

27. Doe je naast deze sport nog een andere sport? Ja

(38)

38

28. Welke andere sport doe je nog meer? (open vraag)

29. Doe je deze sport bij een sportvereniging? Ja

Nee

30. Doe je ook wedstrijden of competitie voor deze sport? Ja

Nee

31. Hoeveel uur per week doe jij die sport? Minder dan 1 uur per week

1 uur per week 2 uur per week 3 uur per week 4 uur per week 5 uur per week 6 uur per week

7 of meer uren per week

De volgende vragen gaan over

bewegen op school

. 32. Wat doe je meestal tijdens de gymles?

Ik zit aan de kant en kijk naar klasgenootjes Ik doe niet zo actief mee

Ik doe actief mee (mijn ademhaling en hartslag worden sneller).

33. Welke van de volgende zinnen past het beste bij de dingen die jij doet tijdens de pauze op school?

Ik ga meestal zitten, bijvoorbeeld in de kantine of op het schoolplein Ik loop een beetje door of rond de school

Ik doe meestal iets actiefs, bijvoorbeeld voetballen op het schoolplein

34. Hoeveel uur per week doe jij mee aan sportactiviteiten op school? De gymles en sporten in de pauze tellen hier NIET mee.

(39)

39

Er zijn geen sportactiviteiten bij ons op school Ik doe niet mee aan sportactiviteiten

Ik doe ongeveer een half uur per week aan sportactiviteiten op school Ik doe ongeveer 1 uur per week aan sportactiviteiten op school Ik doe ongeveer 2 uur per week aan sportactiviteiten op school Ik doe ongeveer 3 uur per week aan sportactiviteiten op school Ik doe meer dan 3 uur per week aan sportactiviteiten op school

(40)

40

De volgende vragen gaan over

hoe jij denkt over actief zijn, bewegen en

sporten in het algemeen

.

35. Sporten is goed voor je gezondheid.

Hoeveel denk jij dat jongeren moeten sporten om goed gezond te blijven? 1 uur per week

3 uur per week elke dag een half uur elke dag 1 uur elke dag 2 uur weet ik niet

36. Hieronder staan een aantal uitspraken over sporten. Geef aan in hoeverre je het eens bent met deze uitspraken.

helemaal mee eens

mee eens niet mee eens/ niet mee oneens niet mee eens helemaal niet mee eens

Als ik sport, vind ik dat leuk

Als ik sport, blijf ik gezond

Als ik sport, word ik slanker

Als ik sport vind ik dat vervelend Als ik sport, ontmoet ik nieuwe

vrienden/vriendinnen

Als ik sport, word ik gepest

Als ik sport, krijg ik een goede conditie

Als ik sport, voel ik mij fit

Als ik sport, schaam ik mij

Als ik sport, vind ik dat gezellig Als ik sport, vind ik dat saai

Als ik sport, krijg ik blessures

(41)

41

37. Welke mensen in jouw omgeving doen aan sport? Nooit/ bijna nooit 1 keer per week een paar keer per week

elke dag weet ik niet

heb ik niet

Mijn moeder sport Mijn vader sport Mijn broer(s) sporten Mijn zus(sen) sporten Mijn vrienden/vriendinnen sporten Mijn klasgenoten sporten Mijn docent(en)

38. Andere mensen hebben ook een mening over sporten. Vinden zij dat jij aan sport moet doen?

Zeker dat ik moet sporten Waarschijnlijk wel dat ik moet sporten Weet ik niet Waarschijnlijk niet dat ik moet sporten

sporten Heb ik niet

Mijn moeder vindt Mijn vader vindt Mijn broer(s) vinden Mijn zus(sen) vinden Mijn vrienden/ vriendinnen vinden Mijn klasgenoten vinden Mijn docent(en) vinden

(42)

42

39. Hoe vaak wordt jij aangemoedigd door mensen in jouw omgeving om te gaan sporten? heel vaak vaak af en toe bijna nooit nooit heb ik niet

Mijn moeder moedigt mij aan om te gaan sporten: Mijn vader moedigt mij aan om te gaan sporten: Mijn broer(s) moedigen mij aan om te gaan sporten:

Mijn zus(sen) moedigen mij aan om te gaan sporten:

Mijn vrienden/vriendinnen moedigen mij aan om te gaan sporten

Mijn klasgenoten moedigen mij aan om te gaan sporten

Mijn docent(en)

moedigen mij aan om te gaan sporten

40. Iedereen heeft altijd een mening. Van wie zijn mening trek je je wat aan?

heel vaak vaak af en toe bijna nooit nooit heb ik niet

Mijn moeder Mijn vader Mijn broer(s) Mijn zus(sen) Mijn vrienden/vriendinnen Mijn klasgenoten Mijn docent(en)

(43)

43

41. Lukt het je om te gaan sporten als: dat lukt

mij zeker wel

dat lukt mij wel dat lukt misschien wel/niet dat lukt mij niet

dat lukt mij zeker niet

Je veel huiswerk hebt

Je moe bent Het slecht weer is buiten

Je geen

vrienden/vriendinnent hebt om mee te sporten

Je geen zin hebt Je niet weggebracht wordt naar de sportclub Je niet de juiste spullen hebt om mee te sporten (bijv. een voetbal of skates) Je weinig tijd hebt Je vindt dat je niet goed bent in sport Er leuke

programma’s op televisie zijn Je

vrienden/vriendinnen liever wat anders gaan doen

Je je niet veilig voelt bij jou in de buurt

13. Ben je van plan om in de toekomst meer te gaan sporten?

Ja, zeker wel

Ja, waarschijnlijk wel Ja, misschien wel

Misschien wel, misschien niet Nee, misschien niet

Nee, waarschijnlijk niet Nee, zeker niet

14. Ben je van plan om in het komend jaar meer te gaan sporten?

Ja, zeker wel

Ja, waarschijnlijk wel Ja, misschien wel

Misschien wel, misschien niet Nee, misschien niet

Nee, waarschijnlijk niet Nee, zeker niet

(44)

44

15. Soms sport je zonder dat je daar erg in hebt. Daar gaan de volgende vragen over.

Helemaal mee eens

Mee eens Niet mee eens/niet mee oneens

Niet mee eens Helemaal niet mee eens Sporten is iets dat ik vaak doe Sporten is iets dat ik automatisch doe Sporten is iets dat ik onbewust doe Wanneer ik niet sport voel ik me raar Ik ga sporten zonder er bij na te denken Het zou mij moeite kosten om niet te sporten Sporten hoort bij mijn dagelijkse bezigheden Ik begin met sporten zonder dat ik dat in de gaten heb Ik zou het moeilijk vinden om niet te sporten Als ik ga sporten hoef ik daarover niet na te denken Sporten is iets dat bij mij past Sporten is iets dat ik al een hele tijd doe

(45)

45

Bijlage 4: handleiding testen

Handleiding testdag SALVO metingen

Lichamelijke fitheid Beweeggedrag

Attitude Actieve leefstijl

september, 2015

(46)

46

1. Antropometrie

Het antropometrisch deel van de EUROFITTEST bevat bepaling van de lichaamslengte, het gewicht, vetpercentage en de Body Mass Index (BMI) bepaald. Hieronder staan de protocollen samengevat.

Lichaamslengte in stand

Lichaamslengte staand

Doel Meten van de lichaamslengte in stand.

Instructie staand De leerling staat blootvoets met de rug tegen de muur.

De leerling wordt gevraagd rechtop te gaan staan. Oog en uitwendige gehoorgang op dezelfde hoogte. De lengte wordt gemeten.

Uitkomstmaat Lengte in cm.

Afronden Hele cm, meetwaarden lager dan 0,5 cm omlaag en

meetwaarden hoger dan 0,5 cm omhoog.

Materiaal Seca lengtemeter type 213.

Referentie

waarden Bijlage 1.

Lichaamsgewicht

Lichaamsgewicht

Doel Meten van het lichaamsgewicht.

Instructie De leerling staat met zo min mogelijk kleding op de

weegschaal.

Uitkomstmaat Gewicht in kg.

Afronden Afronden naar beneden op hele kg.

Materiaal Seca weegschaal type Robusta 813.

Referentie

(47)

47

Opdracht 1

In de opdracht is een klein betrouwbaarheidsonderzoek verwerkt. Voer de opdrachten daarom uit langs de voorgeschreven stappen. Noteer de meetwaarden op de daarvoor bedoelde formulieren. Duur van de opdracht is ongeveer 30 minuten.

Opdracht 1: Antropometrie

1. Maak groepen van 6 personen (dames en heren zoveel mogelijk gescheiden) 2. Zoek een ruimte in de zaal

3. Lees de protocollen voor het meten van de huidplooien

4. Verdeel de rollen: 2 proefpersonen (zij controleren/bewaken het volgen van het protocol) 4 beoordelaars

5. De beoordelaars voeren de metingen één voor één uit en noteren de meetwaarden op het scoreformulier 1 (één beoordelaar meet dus bij twee personen)

6. Bekijk de verschillen tussen de som van de huidplooien 7. Wat valt je op?

8. Bespreek mogelijke oorzaken van de verschillen tussen de meetwaarden.

9. Bespreek verbeterpunten ten aanzien van het nauwkeurig volgen van het protocol 10. Hoe zou je de privacy tijdens het meten kunnen waarborgen voor de kinderen?

11. Welke afspraken zou je met je meetteam kunnen maken over het meten bij een religieus meisje van allochtone afkomst?

(48)

48

Shuttle Run Test

Shuttle Run Test

Doel Meten van het aeroob vermogen.

Instructie De SRT meet het uithoudingsvermogen.

Je loopt straks op geluidssignalen (piepjes) van lijn naar lijn.

Zorg dat je op de piep bij de lijn bent aangekomen. Je raakt de lijn met minimaal één voet.

Draai om en loop in een rechte lijn terug. Je moet steeds ietsje harder lopen omdat iedere minuut de piepjes elkaar sneller opvolgen. Loop niet voor de piepjes uit, ben je te laat loop dan wat sneller.

Als je 2x achter elkaar niet binnen 3 meter van de 20 meter-lijn bent moet je stoppen met de test. Verlaat dan het veld zonder anderen te hinderen. Onthoud de laatst vermelde trap en laat deze noteren op je formulier.

Uitkomstmaat De trapscore wordt genoteerd.

Afronden Afronden op de laatst behaalde halve trap.

Pogingen Één poging.

Materiaal Gymlokaal, tape en meetlint, geluidinstallatie,

cd-rom of andere geluidsdrager met het SRT protocol.

Tips voor

beoordelaar Test de geluidsinstallatie van te voren. Loop enkele trappen mee met de groep om het

tempo aan te geven (blijf naast mij lopen). Neem de test niet af als de leerling in de week ervoor koortsend ziek is geweest.

Referentie

(49)

49

Bijlage 5: relevante SPSS outputs

Statistics Statistics BMI N Valid 257 Missing 6 Mean 21,0791 Median 20,3100 Mode 23,53 Std. Deviation 3,76821 Statistics SRT N Valid 239 Missing 24 Mean 7,228 Median 7,000 Mode 6,0 Std. Deviation 2,5295 Ranks Ranks

geslacht Vader N Mean Rank

Jongen BMI nooit 41 56,95

1 keer 22 47,89 meerdere keren 39 47,81 Total 102 SRT nooit 39 50,73 1 keer 23 44,30 meerdere keren 36 51,49 Total 98

Meisje BMI nooit 49 64,81

1 keer 19 53,03 meerdere keren 58 65,83 Total 126 SRT nooit 47 52,39 1 keer 16 59,09 meerdere keren 50 60,66 Total 113 Ranks

geslacht Moeder N Mean Rank

Jongen BMI nooit 51 57,24

1 keer 24 53,42 meerdere keren 34 52,76 Total 109 SRT nooit 50 59,70 1 keer 23 46,54 meerdere keren 33 48,95 Total 106

Meisje BMI nooit 53 69,93

1 keer 35 73,61 meerdere keren 52 68,98 Total 140 SRT nooit 52 57,76 1 keer 28 54,82 meerdere keren 44 72,99 Total 124

(50)

50

Normaliteit

(51)

51

Kruskal-Wallis test

Test Statisticsa,b

geslacht BMI SRT Jongen Chi-Square 2,327 1,023 df 2 2 Asymp. Sig. ,312 ,599 Meisje Chi-Square 1,862 1,631 df 2 2 Asymp. Sig. ,394 ,443

a. Kruskal Wallis Test b. Grouping Variable: Vader

Test Statisticsa,b

geslacht BMI SRT Jongen Chi-Square ,485 3,958 df 2 2 Asymp. Sig. ,785 ,138 Meisje Chi-Square ,290 5,979 df 2 2 Asymp. Sig. ,865 ,050

a. Kruskal Wallis Test b. Grouping Variable: Moeder

(52)

52

Bijlage 6: inleverbewijs Ephorus

Beste Nick Bolhuis,

Het document is ingeleverd bij Turnitin | Ephorus en je docent Ramon Stuart (r.stuart@hva.nl) is hiervan op de hoogte gesteld.

Het unieke nummer dat aan het document is toegekend is: cfe92592-90e1-42fe-b9c6-2fd305c26da8.

We raden je aan deze pagina uit te printen of op te slaan. Inlevercode: 4016AONDPA

Datum: woensdag 29 november 2017 17:47:48 uur CET Jouw gegevens:

Nick Bolhuis 500644055

nick.bolhuis@hva.nl

Bolhuis 500644055 Anne den Uil Je docent:

Ramon Stuart r.stuart@hva.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The PROMs concern the Dutch version of the Achilles Tendon Total Rupture Score, EQ-5D-5 L, Oslo Sport Trauma Research Center Overuse Injury Questionnaire, Injury Psychological

puriste teen die invloed van Frans het dit destyds in die taal van Kompanjies- amptenare van Franse woorde gewemel (soos o.a. Yolgens Elzinga se Register by Salverda de

In this study, the effect of processing temperature on the interphase quality formed between acrylonitrile butadiene styrene (ABS) as the thermoplastic leading

How accurate can the favorability function model the OFF spatiotemporal dynamics using existing data collected for practical pest management.. How do stakeholders evaluate the

rende cluster en betreft gedrag waarin de leidinggevende zich onzeker toont over de rol als leider, slecht is geor- ganiseerd en gestructureerd, en on- duidelijke instructies

Keywords: Lobbying, Transaction cost, Agency costs, Social exchange, Organizational Performance, Transparency register, Agricultural sector... Literature

This study examines voice-onset time (VOT) in voiceless stops in word-onsets as produced by Dutch teachers of English working at Dutch primary schools that offer Early

Het ene hoofdstuk gaat bijvoorbeeld over de problemen die China had om toegelaten te worden tot verschillende Olympische Spelen, een volgend hoofdstuk gaat over verschillende