• No results found

De toepasbaarheid van het Social Identity Model of collective action en angst in de woonomgeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De toepasbaarheid van het Social Identity Model of collective action en angst in de woonomgeving"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorproject Sociale Psychologie

De Toepasbaarheid van het Social Identity Model of Collective Action en Angst in de Woonomgeving

Auteur: Maas, D.J.

Collegekaartnummer: 10003450 Naam begeleider: Guido Valk Datum: 22-12-1990

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd nagegaan of het Social Identity Model of Collective Action (SIMCA) toepasbaar is op collectieve actie in buurten en wat de rol van angst in dit model is. Vragenlijsten die injustice, efficacy, sociale identiteit, angst en collectieve actie meten werden toegestuurd aan 128 deelnemers woonachtig in de Wenckebachbuurt. Uit de resultaten bleek dat injustice, efficacy en sociale identiteit collectieve actie voorspelden. Sociale identiteit had een indirect effect op collectieve actie via injustice en efficacy. Angst bleek geen effect op het verband tussen efficacy en collectieve actie te hebben. Exploratief bleek dat mensen die meer angst ervoeren meer injustice en sociale identiteit aangaven. Angst beïnvloedde het verband tussen injustice en sociale identiteit en collectieve actie niet. Angst had een indirect effect op collectieve actie via sociale identiteit. Hiermee werd ondersteund dat het SIMCA model toepasbaar is op de Wenckebachbuurt. Er werd geen

(3)

Inleiding

Het creëren van een veilige woonomgeving is belangrijk voor zowel buurtbewoners als gemeenten. Het gevoel van onveiligheid in de eigen buurt kan leiden tot verminderde

buurttevredenheid (McCrea, Shyy, Western & Stimson, 2005), probleem gedrag (Lord & Mahoney, 2007) en verminderde gezondheid van buurtbewoners. (Baum, Ziersch, Zhang & Osborne, 2009, Gidlow, Cochrane, Davey, Smith & Fairburn, 2010). Samen met het feit dat niet iedereen weg kan of weg wil uit verslechterde buurten (Massey en Denton, 1993, Massey et al., 1994, aangehaald in Hipp, 2009) wordt duidelijk waarom het belang voor een veilige woonomgeving groot is. De overheid ziet dit dan ook als één van haar belangrijke taken (Directoraat-generaal wonen en bouwen. z.j.).

Wat echter steeds vaker voorkomt zijn eigen initiatieven van burgers om de lokale problemen die zij ervaren zelf aan te pakken (Dekker & De Hart, 2009, aangehaald in van de Wijdeven, de Graaf & Hendriks, 2013) Volgens een onderzoek van Hurenkamp et al. (2006) zijn deze initiatieven vaak gericht op het verbeteren van de veiligheid in de buurt. In de Wenckebachbuurt te Amsterdam hebben buurtbewoners de onderlinge banden aangehaald om gezamenlijk de toegenomen

criminaliteit en overlast aan te pakken in de buurt (www.folia.nl, opgehaald op 20-11-2016). Deze collectieve acties hebben een aantal voordelen. Zo zijn er praktische bezuinigingsdoelstellingen door de mogelijk verminderde kosten (de Wijdeven, de Graaf & Hendriks, 2013) maar ook meer sociale voordelen. Buurtbewoners die gestimuleerd waren om mee te helpen in het opknappen van hun eigen buurt gaven na afloop een sterker gevoel van identificatie en/of verbondenheid met de gemeenschap te hebben (Anguelovski, 2013). Dassopoulos, & Monnat (2011) lieten zien dat het helpen in de buurt bij kan dragen aan een betere buurttevredenheid. Meer begrip van de factoren die collectieve acties in buurten voorspellen of kunnen verklaren zou bij kunnen dragen aan andere, effectievere en

duurzamere oplossingen om buurten te verbeteren. Gekeken zal worden naar welke factoren van invloed zijn op collectieve acties binnen buurten.

(4)

Het Social Identity model of Collective Action (SIMCA) meent de factoren die tot collectieve actie leiden geïdentificeerd te hebben (van Zomeren, Postmes & Spears, 2008). Zij stelden na analyse van meer dan 200 onderzoeken vast dat gevoelens van injustice, efficacy en sociale identificatie met de groep voorspellende factoren zijn voor collectieve actie. Injustice wordt gedefinieerd als het subjectieve gevoel als groep slechter af te zijn dan wenselijk is (van Zomeren et al., 2008)). Efficacy is de mate waarin men het gevoel heeft de situatie waarin de groep zich bevindt te kunnen veranderen (van Zomeren et al., 2008). Als laatste is voor sociale identiteit, het deel van het zelf-concept van een individu dat voorkomt uit het vermeende lidmaatschap van een relevante sociale groep (Tajfel 1978, aangehaald in van Zomeren et al., 2008), een speciale rol weggelegd. Deze zou naast zijn effect op collectieve actie ook een indirect effect hebben op collectieve actie via injustice en efficacy.

Na toetsing van het SIMCA model bij anti-armoede acties bleek deze inderdaad een goede verklaring voor collectieve actie te bieden (Thomas, Mavor & McGarty, 2011). Daarnaast blijkt dat de aanwezigheid van de factoren sociale identiteit en efficacy kan leiden tot sterkere tendensen voor collectieve actie in buurten. (Roman & Chalfin, 2008; Theodori & Kyle, 2013). Belangrijk is dat het model in zijn geheel nog niet getest is in buurten. Gekeken zal worden of het SIMCA model

toepasbaar is op collectieve acties in buurten.

In een later artikel van van Zomeren (van Zomeren et al., 2013) werden emoties genoemd als mogelijke additionele factor in het voorspellen van collectieve actie. Verschillende emoties worden beschreven die een rol zouden kunnen spelen. Zowel positieve gevoelens zoals hoop (Greenaway, Cichocka, Veelen, Likki & Branscombe, 2014) als negatieve gevoelens zoals boosheid (Tausch & Becker, 2013). In de Wenckebachbuurt, eveneens als in andere buurten waarbij de veiligheid van de buurt in het geding komt, is het niet ondenkbaar dat ook angst een rol speelt. Angst wordt in

tegenstelling tot boosheid vaak niet als een benaderende emotie gezien maar als een inhiberende emotie (Groenendyk & Banks, 2014). Uit een onderzoek van Osborne, Smith en Huo (2012) blijkt

(5)

dat wanneer werknemers met een onwenselijke situatie te maken krijgen, zij kiezen voor het verlaten van de werkplek wanneer sprake is van angst. Wanneer sprake is van boosheid leidt dit juist tot actie. Angst is echter niet per definitie een inhibitor van actie. Uit een onderzoek van Goodwin en Pfaff (2009, aangehaald in Goodwin, Jasper & Polletta, 2009) bleek dat angst vaak genoemd werd door deelnemers en activisten van sociale bewegingen. Angst werd zelfs nog vaker genoemd dan boosheid en verontwaardiging, respectievelijk de nummer twee en nummer drie van meest genoemde emoties, gezamenlijk. Angst lijkt een tot nu toe weinig onderzochte emotie als een motiverende factor in collectieve actie.

Het verband tussen angst en actie is in andere onderzoeken al eerder gelegd. Na een

voetbalwedstrijd waarbij angst uitbrak onder een menigte bleek juist sprake te zijn van coöperatie en ordelijk gedrag (Cocking & Drury, 2014). Iyer, Hornsey, Vanman, Esposo en Ale (2015) lieten zien dat angst kan leiden tot toegenomen inspanningen om de bron van de dreiging aan te pakken. Ook in de reclamewereld blijkt dat berichten die angst oproepen in staat zijn tot het motiveren van actie gericht op verandering (Green & Witte, 2006). De literatuur wordt desondanks toch gekenmerkt door de afwezigheid van angst als mogelijke factor in het aansporen van collectieve actie. Het is

waardevol om te onderzoeken of angst een mogelijke andere factor is in het voorspellen van collectieve actie voor meer inzicht in de beweegredenen achter collectieve actie.

Uit onderzoek van (Green & Witte, 2006) blijkt dat boodschappen die angst oproepen alleen effectief zijn in het aanzetten tot verandering van de situatie wanneer ook sprake is van efficacy. In het artikel van Greenaway et al. (2014) over hoop bleek het effect op collectieve actie gemedieerd te worden door efficacy. Omdat angst van zichzelf een ontwijkende emotie is wordt verwacht dat angst geen unieke factor is die van invloed is op collectieve actie in buurten maar dat angst op het verband tussen efficacy en collectieve actie inwerkt. Dit zou verklaard kunnen worden doordat angst vaak tot meer gedachten leidt maar niet onmiddellijk tot actie (Groenendyk & Banks, 2014). Mogelijk wordt

(6)

in bedreigende situaties eerst goed nagedacht over zaken, inclusief de haalbaarheid van een actie, voordat deze omgezet wordt in actie.

Mikula, Scherer en Athenstaedt (1998, aangehaald in Hillebrandt & Barclay, 2013) lieten zien dat gebeurtenissen vaak als onrechtvaardig beoordeeld worden op het moment dat men deze als angstopwekkend ervaart. Wanneer angst tot meer injustice leidt dit mogelijk ook indirect tot meer collectieve actie. In dit onderzoek wordt exploratief gekeken of angst van invloed is op injustice en of dit op zijn beurt van invloed op collectieve actie is.

Uit een onderzoek van Dezecache (2015) blijkt dat een gemeenschappelijke dreiging tot collectieve actie kan leiden op het moment dat angst in sterkere onderlinge banden resulteert. Oh & Kim (2009) lieten inderdaad zien dat ouderen hun interacties met buurtbewoners verveelvoudigen op het moment dat een dreiging van geweld in de buurt aanwezig is. Exploratief zal gekeken worden of angst van invloed is op sociale identiteit en of dit op zijn beurt van invloed is op collectieve actie.

Voor het testen van de toepasbaarheid van het SIMCA model in woonbuurten zal nagegaan worden wat de invloed van injustice, efficacy en sociale identiteit is op het ondernemen van collectieve acties in buurten. Daarnaast is het van belang wat de rol van de emotie angst is bij het voorspellen van collectieve actie.

Naar aanleiding van eerder onderzoek wordt verwacht dat er een hoofdeffect van injustice, efficacy en sociale identiteit is op collectieve actie. Van sociale identiteit wordt verwacht dat deze naast een hoofdeffect ook een indirect effect heeft op collectieve actie door injustice en sociale identiteit. Daarnaast wordt verwacht dat er een effect is van angst op het verband tussen efficacy en collectieve actie. Als laatste wordt verwacht dat angst een direct effect heeft op zowel injustice als sociale identiteit en daardoor een effect op collectieve actie.

In het onderzoek zullen bewoners uit de Wenckebachbuurt, een wijk waarin de veiligheid van de buurtbewoners in gevaar is gekomen, een vragenlijst invullen over hoe zij deze situatie hebben

(7)

ervaren. Door middel van deze vragenlijsten zal de mate van injustice, efficacy, sociale identiteit, angst en collectieve actie worden gemeten.

Verwacht wordt dat een hogere score op injustice, efficacy en sociale identiteit leidt tot een hogere score op collectieve actie. Tevens wordt verwacht dat een hogere score op collectieve actie door een hogere score op injustice en efficacy verklaard wordt door een hogere score op sociale identiteit. Daarnaast wordt verwacht dat een hogere score op angst leidt tot een hogere score op collectieve actie wanneer sprake is van een hoge score op efficacy. Als laatste wordt verwacht dat een hogere score op angst leidt tot een hogere score op injustice en sociale identiteit en dat dit leidt tot een hogere score op collectieve actie.

Wanneer blijkt dat zowel de drie factoren van het SIMCA model als angst factoren zijn die van invloed zijn op collectieve actie kan dit leiden tot betere inzichten in de redenen waarom mensen collectieve actie ondernemen.

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 128 deelnemers afkomstig uit de Wenckebachbuurt te Amsterdam mee. Onder de deelnemers waren 55 mannen en 73 vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de

deelnemers was 22,95 jaar (SD=2,98). De deelnemers werden geworven door middel van een bericht op een Social Media Site en door middel van huis-aan-huis bezoeken in de Wenckebachbuurt waar bewoners werd gevraagd online een vragenlijst in te vullen. Zij hadden de optie om snoep te ontvangen als beloning voor hun deelname.

(8)

Materialen

Injustice, efficacy, sociale identiteit, angst en collectieve actie werden gemeten aan de hand van aangepaste eerder gebruikte vragenlijsten. De originele vragenlijst voor het meten van injustice, efficacy, sociale identiteit en collectieve actie was gebaseerd op het inleven in een hypothetische situatie in een buurt. De aangepaste vragenlijst had betrekking op de werkelijke situatie in de

Wenckebachbuurt. De vragenlijst voor angst werd eveneens aangepast op de werkelijke situatie in de Wenckebachbuurt. Deze vragenlijsten werden getest op validiteit en betrouwbaarheid door middel van een pilot studie. Aan de pilot studie deden 17 mensen mee. Een principale componenten analyse (PCA) en een betrouwbaarheidsanalyse zijn uitgevoerd over de verschillende constructen, zie Bijlage 1. Alle items werden op een 100 – punts Likert schaal beantwoord. Voor de totaalscore per construct werd een gemiddelde genomen van de scores op alle items die te maken hebben met het construct. Deelnemers werd gevraagd aan te geven hoe zij de situatie in de buurt hebben ervaren op twee verschillende momenten.

Injustice werd gemeten aan de hand van 5, volgens de facetmethode voor dit onderzoek geconstrueerde, items. Deelnemers werd gevraagd op een schaal van 0 tot 100 aan te geven in hoeverre zij het eens waren met een stelling, waarbij 0 stond voor ‘ helemaal mee oneens’ en 100 stond voor ‘helemaal mee eens’. De minimale score op een item is 0, wat duidt op een lage mate van injustice, en de maximale score was 100, wat duidt op een hoge mate van injustice. Een voorbeeld van een item is: ‘’s Avonds op het fietspad langs de Bijlmerbajes fietsen vond ik onveilig’. De minimale score op het construct was 0, wat duidt op een lage mate van injustice, en de maximale score was 100, wat duidt op een zeer hoge mate van injustice.

Efficacy werd gemeten aan de hand van 6, volgens de facetmethode voor dit onderzoek geconstrueerde, items. Deelnemers werd gevraagd op een schaal van 0 tot 100 aan te geven in hoeverre zij het eens waren met een stelling, waarbij 0 stond voor ‘ helemaal mee oneens’ en 100

(9)

stond voor ‘helemaal mee eens’. De minimale score op een item is 0, wat duidt op een lage mate van efficacy, en de maximale score was 100, wat duidt op een hoge mate van efficacy. Een voorbeeld van een item is: ‘Ik dacht destijds dat wij als bewoners van de Wenckebachbuurt controle hadden over het verbeteren van de veiligheid in de buurt’. De minimale score op het construct was 0, wat duidt op een lage mate van efficacy, en de maximale score was 100, wat duidt op een zeer hoge mate van efficacy.

Sociale identiteit werd gemeten aan de hand van een vragenlijst gebaseerd op eerder onderzoek naar de factoren die sociale identiteit bepalen (Cameron, 2004). Hij onderscheidde 3 verschillende aspecten van sociale identiteit; de mate waarin het lidmaatschap van een groep centraal voor iemand staat, de onderlinge sociale banden die men heeft in de groep en de mate waarin het deel zijn van de groep belangrijk is voor het zelfbeeld. Op basis daarvan werden 12 items ontwikkeld om sociale identiteit te meten die betrekking had op de 3 verschillende subgroepen; centraliteit, sociale banden en zelfbeeld. Elke subgroep bestond uit 4 verschillende items. Deelnemers werd gevraagd op een schaal van 0 tot 100 aan te geven in hoeverre zij het eens waren met een stelling, waarbij 0 stond voor ‘ helemaal mee oneens’ en 100 stond voor ‘helemaal mee eens’. De minimale score op een item is 0, wat duidt op een lage mate van sociale identiteit, en de maximale score was 100, wat duidt op een hoge mate van sociale identiteit. Een voorbeeld van een item is: ‘Ik heb veel gemeen met de andere bewoners van de Wenckebachbuurt’. De minimale score per construct was 0, wat duidt op een lage mate van sociale identiteit, en de maximale score was 100, wat duidt op een zeer hoge mate van sociale identiteit.

Angst werd gemeten aan de hand van 12 items. Deze 12 items bestonden uit 4 hoofditems waar per item drie verschillende antwoordmogelijkheden waren. Per hoofditem moest antwoord worden gegeven op 3 subschalen; hoe angstig, bang, en nerveus men was. De 4 hoofditems werden volgens de facetmethode geconstrueerd. De subschalen waren gebaseerd op onderzoek van Miller, Cronin, Garcia en Branscombe (2009) volgens wie angst onderverdeeld kan worden over 3

(10)

subgroepen; angstig, bang en nerveus. Op een schaal van 0 tot 100 werd aangegeven in hoeverre de stelling van een item van toepassing was, waarbij 0 stond voor ‘helemaal niet van toepassing’ en 100 voor ‘helemaal van toepassing’. De minimale score op een item is 0, wat duidt op een lage mate van angst, en de maximale score was 100, wat duidt op een hoge mate van angst. Een voorbeelditem is: ‘De veiligheidsproblemen in de Wenckebachbuurt, maakten mij…’. De minimale score per construct was 0, wat duidt op een lage mate van angst, en de maximale score was 100 wat duidt op een zeer hoge mate van angst.

Collectieve actie werd gemeten aan de hand van 7, volgens de facetmethode voor dit onderzoek geconstrueerde, items waarvan 6 gesloten vragen en 1 open vraag. Deelnemers werd gevraagd op de gesloten vragen op een schaal van 0 tot 100 aan te geven in hoeverre zij het eens waren met een stelling, waarbij 0 stond voor ‘ helemaal niet van toepassing’ en 100 stond voor ‘helemaal van toepassing’. De minimale score op een item is 0, wat duidt op een lage mate van collectieve actie, en de maximale score was 100, wat duidt op een hoge mate van collectieve actie. Een voorbeeld van een item is: ‘Om de veiligheid van de Wenckebachbuurt te verbeteren heb ik destijds samen met de buurtbewoners iets aan de situatie gedaan’. Deelnemers werd gevraagd op de open vraag aan te geven of zij andere collectieve actie hadden ondernomen. De minimale score per construct was 0, wat duidt op een lage mate van collectieve actie, en de maximale score was 100, wat duidt op een zeer hoge mate van collectieve actie.

Procedure

De onderzoekers waren drie vrouwelijke derdejaarsstudenten van de Universiteit van Amsterdam. De vragenlijst werd op de Facebookpagina van de buurt geplaatst met behulp van initiatiefnemers van de acties in de Wenckebachbuurt. De deelnemers werd gevraagd om zelfstandig de vragenlijst in te vullen via de link op website. Daarnaast gingen de onderzoekers in tweetallen

(11)

langs de deuren in de Wenckebachbuurt. Ieder tweetal was verantwoordelijk voor minimaal 30 vragenlijsten. Deelnemers werd wederom gevraagd de vragenlijst zelfstandig online in te vullen. Als beloning voor de moeite mochten de deelnemers snoep uitzoeken dat de onderzoekers mee hadden genomen. De eerste pagina van de vragenlijst bestond uit een uitleg over het onderzoek. De tweede pagina uit een toestemmingsverklaring voor deelname aan het onderzoek die deelnemers eerst gevraagd werd te lezen en bevestigen. Hierna begon de werkelijke vragenlijst. Deze begon met een aantal algemene vragen en liep door in de vragenlijst met betrekking tot de constructen. Voor hulp en vragen konden de deelnemers naar een van de onderzoekers e-mailen. Het invullen van de vragenlijst duurde ongeveer 10 minuten.

Resultaten

Van 52 van de 128 deelnemers die deelnamen aan dit onderzoek zijn de gegevens niet in de analyse meegenomen. Deze deelnemers hadden de vragenlijst niet afgemaakt (n = 17), waren niet woonachting in de Wenckebachbuurt ten tijde van de incidenten en buurtacties (n = 23) of hadden te veel vragen niet ingevuld (n = 12). Van de 76 deelnemers die over bleven waren 29 man en 47 vrouw. De gemiddelde leeftijd in deze groep was 23,15 jaar (SD=1,93).

Voorafgaand aan het toetsen van de hypothesen werd aan de hand van een onafhankelijke t-toets een standaardisatiecontrole uitgevoerd of mannen en vrouwen verschillend scoorden op de verschillende variabelen. Hieruit bleek dat vrouwen meer injustice aangaven (M = 60.94, SE = 19.29) dan mannen (M = 41.77, SE = 19,66). Dit verschil was significant t(74)= -4.18, p <.001. Vrouwen gaven ook aan meer angst te ervaren (M = 40.80, SE = 24.17) dan mannen (M = 16.68, SE = 22,74). Dit verschil was significant t(73)= -4.27, p <.001. Geen significante verschillen werden gevonden voor de andere variabelen.

(12)

Er is een betrouwbaarheidsanalyse en een PCA uitgevoerd over alle variabelen op basis van de Varimaxmethode met Kaiser normalisatie. De PCA uitgevoerd over 5 injustice items liet

1 component zien, met een Eigenwaarde van 2,93. Totale hoeveelheid verklaarde variantie was 58,6%. Uit een betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de 5 injustice items een hoog betrouwbare schaal vormden (α=.82).

De PCA uitgevoerd over 6 efficacy items liet 1 component zien, met een Eigenwaarde van 4,05. Totale hoeveelheid verklaarde variantie was 67,5%. Uit een

betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de 6 efficacy items een hoog betrouwbare schaal vormden (α=.90).

De PCA over de 12 sociale identiteit items liet zoals verwacht 3 componenten zien, met een Eigenwaarde van 4,85(40,9%), 2,01(19,2%), en 1,89(12,8%). De eerste component wordt gerepresenteerd door onderlinge sociale banden, de tweede component door cognitieve centraliteit van de buurt en de derde component door hoe belangrijk de buurt is voor het zelfbeeld, alle drie subschalen van de sociale identiteit (Cameron, 2004). Totale hoeveelheid verklaarde variantie was 72,9%. De sociale identiteitsschaal bleek met een Chronbach’s Alfa van α=.86 een hoge

betrouwbaarheid te hebben.

De PCA uitgevoerd over 12 angst items liet 3 componenten zien, met een Eigenwaarde van 4,30 (69,2%), 1,45 (12,1%/) en 1,01 (8,3%). Na verdere analyse van de geclusterde vragen kon de eerste component worden gerepresenteerd door angst op straat, de tweede component door angst er zonder hulp van de gemeente voor te staan, en de derde component door angst binnenshuis. Totale hoeveelheid verklaarde variantie was 89,6%. Uit een betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de 12 angst items een hoog betrouwbare schaal vormden (α=.96).

De PCA uitgevoerd over 6 collectieve actie items liet 2 componenten met een Eigenwaarde hoger dan 1 zien, 3,10 (44,3%) en 1,19 (27,2%). Nadere inspectie van de geclusterde items toonde dat de eerste component gerepresenteerd kon worden door laag initiatief collectieve actie. De tweede

(13)

component kon worden gerepresenteerd door hoog initiatief collectieve actie. Totale

hoeveelheid verklaarde variantie was 71,5%. Uit een betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de 6 collectieve actie items een redelijk betrouwbare schaal vormden (α=.73). Voor ieder construct werd de gemiddelde score en de bijhorende standaardafwijkingen berekend, zie Tabel 1. Tabel 2 laat de correlaties zien tussen alle variabelen.

(14)

Een meervoudige regressie analyse is uitgevoerd om te testen of sociale identiteit, injustice en efficacy collectieve actie voorspellen. Aan alle assumpties werd voldaan, eveneens als aan de

assumpties van alle andere testen tenzij anders vermeld. In lijn met de verwachting bleek dat sociale identiteit, injustice en efficacy collectieve actie voorspellen F(3,71)= 9.44, p < .001, zie Tabel 3. Het model verklaart 25,5% van de variantie.

Vervolgens werd aan de hand van een mediatieanalyse het effect van injustice en efficacy op collectieve actie getoetst via sociale identiteit. In lijn met de verwachting bleek er een indirect effect van sociale identiteit op collectieve actie te zijn via injustice b = 0.07, BCa CI [0.051, 0.197]. Ook bleek er een indirect van sociale identiteit op collectieve actie te zijn via efficacy, b = 0.14, BCa CI [0.008, 0.362].

Daarna werd met een moderatieanalyse de interactie tussen angst en efficacy getoetst. Door teveel missende antwoorden op de angstvragen werd 1 van de 76 deelnemers niet meegenomen in de verdere analyses. Niet in lijn met de verwachting bleek de interactie tussen angst en efficacy niet significant te zijn, b = 1.03, BCa CI [-3.090, 5.139]. Figuur 1 laat zien dat efficacy meer collectieve

(15)

actie voorspelt wanneer angst hoog is dan wanneer angst laag is. Dit verschil is echter niet significant.

Figuur 1. Efficacy in relatie tot collectieve actie voor de lage en hoge angst groep

Een regressieanalyse is uitgevoerd op angst en injustice. In lijn met de verwachting bleek angst de mate van injustice te voorspellen F(1,73) = 63.69, p < .001. Aan de hand van een

onafhankelijke t-toets werd gekeken of de lage angst groep lager scoorden dan de hoge angst groep op injustice. Aan de assumptie van gelijke variantie tussen groepen, zoals getest met Levene’s test, werd niet voldaan. Angst werd in twee groepen gesplitst op basis van de mediaan (Med = 33). In lijn met de verwachting bleek dat mensen die hoog scoorden op angst hoger scoorden op injustice (M =

(16)

68.51, SE = 13.28) dan mensen die laag scoorden op angst (M = 41.19, SE = 18.98). Dit verschil was significant t(69,79)= -7.29, p < .001. Daartoe werd met een moderatieanalyse de interactie tussen angst en injustice getoetst. Er was geen effect van angst op het verband tussen injustice en collectieve actie, b = -3.19, BCa CI [-7.418, 1.035]. Figuur 2 laat zien dat injustice een positief effect heet op collectieve actie wanneer angst laag is maar een negatief effect heeft op collectieve actie wanneer angst hoog is.

Figuur 2. Injustice in relatie tot collectieve actie voor de lage en hoge angst groep

Een regressieanalyse is uitgevoerd op angst en sociale identiteit. In lijn met de verwachting bleek angst de mate van sociale identiteit te voorspellen F(1,73) = 6.22, p = .015. Aan de hand van

(17)

een onafhankelijke t-toets werd gekeken of de lage angst groep lager scoorden dan de hoge angst groep op sociale identiteit. In lijn met de verwachting bleek dat mensen die hoog scoorden op angst hoger scoorden op sociale identiteit (M = 34.52, SE = 15.90) dan mensen die laag scoorden op angst (M = 27.81, SE = 11.82). Dit verschil was significant t(73)= -2.09, p = .049. Vervolgens werd met een moderatieanalyse de interactie tussen angst en sociale identiteit getoetst. Er was geen effect van angst op het verband tussen sociale identiteit en collectieve actie, b = -3.19, BCa CI [-7.418, 1.035]. Vanwege het eerder gevonden mediërende effect van sociale identiteit op injustice en efficacy werd exploratief met een mediatieanalyse het effect van sociale identiteit op collectieve actie via angst getoetst. Er was een significant effect van sociale identiteit op collectieve actie via angst , b=-0.09, BCa CI [-0.015, 0.227]. Ook was er een significant effect van angst op collectieve actie via sociale identiteit, b=-0.08, BCa CI [0.014, 0.211]. Figuur 3 laat zien dat sociale identiteit een positief effect heeft op collectieve actie wanneer angst laag is maar een negatief effect heeft op collectieve actie wanneer angst hoog is.

(18)

Figuur 3. Sociale identiteit in relatie tot collectieve actie voor de lage en hoge angst groep

Discussie

In de huidige studie werd onderzocht of het SIMCA model een goede voorspeller van

collectieve actie is in buurten. Het blijkt dat injustice, efficacy en sociale identiteit collectieve actie in de Wenckebachbuurt voorspellen. Verder blijkt dat sociale identiteit ook een indirect effect heeft op collectieve actie door zijn effect op efficacy en injustice. Daarnaast blijkt dat angst het verband tussen efficacy en collectieve actie niet verandert. Angst blijkt wel een goede voorspeller te zijn voor injustice en sociale identiteit. Ondanks dat de mate van angst een voorspeller is voor de mate van

(19)

injustice en sociale identiteit beïnvloed angst niet het verband tussen injustice, sociale identiteit en collectieve actie.

De ondersteuning die werd gevonden voor injustice, efficacy en sociale identiteit als voorspellers van collectieve actie sluit aan bij de meta-analyse van van Zomeren et al. (2008). Het huidige onderzoek toont aan dat het SIMCA model niet alleen toepasbaar is op sociale bewegingen maar ook op bewonersgedrag in een woonbuurt. Dit draagt bij aan begrip waarom sommige buurten zich inzetten voor de leefbaarheid in de buurt waar andere buurten dit niet doen. Daarnaast zijn met het huidige onderzoek stappen gezet naar de invloed van bepaalde emoties in de verklaring van collectieve actie. Zo blijkt dat mensen die zich angstig voelen over de veiligheid in de buurt meer injustice ervaren. Ook blijkt dat mensen die meer angst ervaren zich meer identificeren met een buurt. Verdere stappen moeten genomen worden om de rol van angst bij collectieve acties beter te begrijpen.

Het effect van angst op sociale identiteit was verwacht (Oh & Kim, 2009). Omdat angst van zichzelf een inhiberende emotie is werd niet verwacht dat deze ook een direct effect zou hebben op collectieve actie. Van Zomeren et al. (2008) voorspelden echter dat sociale identiteit ook een indirect effect zou hebben op het verband tussen emoties en collectieve actie. Het blijkt dus dat meer sociale identificatie tot meer belevening van angst leidt en dat dit positief is voor de collectieve actie in de buurt. Dit zou verklaard kunnen worden doordat de sterkere sociale banden kunnen leiden tot uitvergroting van het probleem wanneer het probleem vaker ter sprake komt door gesprekken met andere buurtbewoners. Ook zou een hoger belang van de buurt voor het zelfbeeld in het geval van toegenomen criminaliteit in de buurt niet alleen gezien kunnen worden als een bedreiging van de eigen veiligheid maar ook als een bedreiging van het zelfbeeld. Andersom leidt angst mogelijk tot meer sociale identiteit doordat buurtbewoners naar elkaar toe trekken. Omdat voor allebei de

(20)

Het is mogelijk dat het effect van angst in samenwerking met efficacy op collectieve actie complexer is dan in eerste instantie was verwacht. Er kan sprake zijn van een curve. Enige mate van angst in samenwerking met efficacy zou een positief effect kunnen hebben op collectieve actie. Te veel angst zou daarentegen toch als een inhiberende emotie kunnen werken in combinatie met

efficacy en een negatief effect hebben op collectieve actie. Dit geldt ook voor de invloed van angst op het verband tussen injustice en collectieve actie. Ondanks dat angst leidt tot meer injustice resulteert dit desondanks niet in meer collectieve actie. Ook hier zou de bovengenoemde curve van invloed kunnen zijn. De combinatie tussen angst en injustice is mogelijk zo demotiverend dat men geen collectieve actie onderneemt. Andere acties zoals verhuizen of de politie bellen kunnen in deze gevallen meer voor de hand liggend zijn. Differentiatie van meer dan twee niveaus van angst, zoals weinig angst, middelmatige angst en veel angst, kan meer inzicht geven in de mogelijke curve van angst. De rol van angst in het voorspellen van collectieve actie is mogelijk groter dan in dit

onderzoek naar voren komt.

De bevindingen zouden vertekend kunnen zijn door het tijdsverschil van een half jaar dat tussen de daadwerkelijke acties en de afname van de vragenlijsten zat. Het zou kunnen dat sprake is van een bias waarbij men de laatste informatie, de huidige situatie in de Wenckebachbuurt in plaats van de situatie toentertijd in de Wenckebachbuurt, beter voor zich kan halen en mee laat wegen. Dit zou tot overschatting van de mate van bijvoorbeeld sociale identiteit en efficacy geleid kunnen hebben doordat deze over het jaar heen hoger zijn geworden. Mogelijk is nu meer sprake van sociale identiteit door alle sociale cohesie acties en meer sprake van efficacy doordat het gelukt is vele acties op te zetten en uit te voeren. Hierdoor zou de voorspellende kracht van sociale identiteit en efficacy in het verklaren van collectieve actie in werkelijkheid lager kunnen zijn. Echter hebben recent wederom incidenten plaatsgevonden rondom de Wenckebachbuurt wat pleit voor bestendiging tegen overschatting ten opzichte van de situatie toentertijd.

(21)

De constructie van angst zou eveneens tot vertekende resultaten geleid kunnen hebben. Uit de PCA van de angstitems kwamen 3 verschillende componenten. Dit waren niet de verwachte

subschalen van angst; angstig, nerveus en bang. In plaats daarvan bestonden de geëxtraheerde componenten uit de verschillende hoofditems met de 3 bijhorende subschalen. Het zou kunnen dat deze componenten niet allemaal angst meten maar ook andere constructen. Deze anderen constructen hoeven niet op dezelfde manier als angst te werken of mogelijk zelfs op een tegenovergestelde manier. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de gevonden resultaten lager zijn dan in de werkelijkheid. Beter geconstrueerde angst items met één homogene schaal zouden dan mogelijk een groter effect van angst kunnen laten zien. Nadere analyse van de angstitems laat één vraag zien welke vreemd geformuleerd is en mogelijkerwijs anders geïnterpreteerd is dan bedoeld; ‘Dat de gemeente niets deed aan de veiligheidsproblemen in de Wenckebachbuurt, maakte mij…’. Hier lijkt meer

aangestuurd te worden op boosheid dan op angst. Deze verwarring kan de score op angst beïnvloed hebben en effect hebben op het verband tussen angst en de andere constructen. De items lijken echter een hoog betrouwbare schaal te vormen (α=.96). Ervan uitgaand dat in ieder geval een deel van de items angst meten, maakt dit het minder aannemelijk dat sommige van de items een geheel ander construct meten. Ook maakt dit het minder aannemelijk dat andere constructen gemeten zijn die zich op een andere manier manifesteren dan angst. Herhaling van het onderzoek met angstitems die maar één component laat zien is aanbevolen om een beter beeld te krijgen van het effect van angst.

Ontbrekende data is vervangen door een gemiddelde van de scores op het item berekend over alle deelnemers. Mogelijk wilde deelnemers 0 invullen op de plekken waar de data ontbreekt. Een gemiddelde score zou hier tot een hogere score op het construct kunnen leiden dan werkelijk bedoeld. Ook voor de deelnemers die per ongeluk niks in hebben gevuld zou dit gevolgen kunnen hebben. Doordat niet is meegenomen hoe men op de andere items van het construct heeft gescoord zou een gemiddelde score berekend over alle deelnemers tot zowel een hogere score als een lagere score dan bedoeld kunnen leiden. Een andere manier van het omgaan met ontbrekende data is door deze te

(22)

vervangen met de gemiddelde score gescoord door dezelfde persoon op de andere items van het construct. De collectieve actie items verschilden echter zodanig van elkaar dat ontbrekende data in de items niet zomaar vervangen zou kunnen worden door een gemiddelde score van de andere items. De gemiddelde score op de eerste 3 items is verwacht veel hoger te zijn en zou iets anders betekenen dan op de laatste 3 items. Daarnaast was de ontbrekende data, met een hoge uitzondering daargelaten, beperkt tot 1 a 2 items per construct. Hierdoor kan worden verwacht dat vervanging van de

ontbrekende data niet tot significant lagere of hogere resultaten heeft geleid. Vervolgonderzoek zou dit probleem kunnen minimaliseren door proberen deelnemers nog duidelijker te maken dat zij altijd de cursor aan moeten raken tijdens het beantwoorden van een vraag. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het niet mogelijk te maken door te gaan naar de volgende vraag wanneer de vorige vraag nog niet is beantwoord.

Het meetinstrument blijkt bijzonder goed ondanks de onverwachte meerdere geëxtraheerde componenten voor angst. De mate van collectieve actie was lager dan verwacht nochtans niet te laag om effecten te kunnen vinden. De steekproef was voldoende en representatief.

Samengevat ondersteunen de gevonden resultaten het SIMCA model en haar

generaliseerbaarheid naar situaties buiten sociale bewegingen. Dit model kan bijdragen in inzichten over de hulpmiddelen die gemeentes of derden worstelende buurten kunnen bieden. Zo blijkt efficacy, een belangrijke voorspeller voor collectieve actie, voort te komen uit een hogere mate van sociale identificatie met de buurt. Op deze manier zouden gemeentes niet alleen directe hulpmiddelen zoals camera beveiliging kunnen bieden om de efficacy te vergroten maar juist de sociale cohesie in de buurt aanpakken om dit tot stand te brengen. Hoewel een sterkere sociale identiteit ook leidt tot meer ervaren angst hoeft dit niet per definitie een negatief effect te hebben op collectieve actie. Angst, mits in goede banen geleid kan bijdragen in actietendensen om collectieve actie te

(23)

verklaren kunnen bijdragen in effectievere en duurzame hulp van gemeentes en derden aan buurtbewoners.

(24)

Bijlage 1. Betrouwbaarheidsanalyses en Principale Componenten Analyses Pilot Studie

Een PCA is uitgevoerd over de 5 injustice items. De PCA extraheerde 1 component, met een Eigenwaarde van 3,77 en een totale hoeveelheid verklaarde variantie van 74,2%. Na de

betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de 5 injustice items een betrouwbare schaal vormden (α=.91). De betrouwbaarheid kon niet verbeterd worden door een item te verwijderen.

Een PCA is uitgevoerd over de 6 efficacy items. De PCA extraheerde 1 component, met een Eigenwaarde van 4,62 en een totale hoeveelheid verklaarde variantie van 77,0%. Na een

betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de 6 efficacy items een betrouwbare schaal vormden (α=.94). De betrouwbaarheid kon niet verbeterd worden door een item te verwijderen.

Een PCA is uitgevoerd over de 12 sociale identiteit items. De PCA extraheerde 3 componenten, met een Eigenwaarde van 7,17 (59,8%) 2,11 (17,6%) en 1,03 (8,6%) . Totale

hoeveelheid verklaarde variantie van 86%. Na een betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de 12 sociale identiteit items een betrouwbare schaal vormden (α=.93). De betrouwbaarheid kon niet verbeterd worden door een item te verwijderen.

Een PCA is uitgevoerd over de 12 angst items. De PCA extraheerde 3 componenten, met een Eigenwaarde van 6,43 (53,6%) 2,49 (20,7%) en 1,28 (10,7%). Totale hoeveelheid verklaarde

variantie van 85,0%. Na een betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de 12 angst items een betrouwbare schaal vormden (α=.92). De betrouwbaarheid kon niet verbeterd worden door een item te

verwijderen.

Een PCA is uitgevoerd over de 6 gesloten collectieve actie items. De PCA extraheerde 2 componenten, met een Eigenwaarde van 3,06 (50,9%) 1,18 (19,7%) . Totale hoeveelheid verklaarde variantie van 70,6%. Na een betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de 6 collectieve actie items een betrouwbare schaal vormden (α=.80). De betrouwbaarheid kon niet verbeterd worden door een item te verwijderen.

(25)

Literatuurlijst

Baum, F. E., Ziersch, A. M., Zhang, G., & Osborne, K. (2009). Do perceived neighbourhood cohesion and safety contribute to neighbourhood differences in health?. Health & place, 15(4), 925-934.

Cameron, J. E. (2004). A three-factor model of social identity. Self and identity, 3(3), 239-262. Cocking, C., & Drury, J. (2014). Talking about Hillsborough: ‘Panic’ as discourse in survivors' accounts of the 1989 football stadium disaster. Journal of Community & Applied Social Psychology, 24(2), 86-99.

Dassopoulos, A., & Monnat, S. M. (2011). Do perceptions of social cohesion, social support, and social control mediate the effects of local community participation on neighborhood satisfaction?. Environment and Behavior, 43(4), 546-565.

Dezecache, G. (2015). Human collective reactions to threat. Wiley Interdisciplinary Reviews: Cognitive Science, 6(3), 209-219.

Directoraat-generaal wonen en bouwen. (z.j.). Geraadpleegd van

https://almanak.overheid.nl/97034/BZK/Directoraat-generaal_Wonen_en_Bouwen/

Gidlow, C., Cochrane, T., Davey, R. C., Smith, G., & Fairburn, J. (2010). Relative importance of physical and social aspects of perceived neighbourhood environment for self-reported health. Preventive medicine, 51(2), 157-163.

Goodwin, J., Jasper, J. M., & Polletta, F. (Eds.). (2009). Passionate politics: Emotions and social movements. University of Chicago Press.

Green, E. C., & Witte, K. (2006). Can fear arousal in public health campaigns contribute to the decline of HIV prevalence?. Journal of Health Communication, 11(3), 245-259.

(26)

Greenaway, K. H., Cichocka, A., Veelen, R., Likki, T., & Branscombe, N. R. (2014). Feeling hopeful inspires support for social change. Political psychology.

Groenendyk, E. W., & Banks, A. J. (2014). Emotional rescue: How affect helps partisans overcome collective action problems. Political Psychology, 35(3), 359-378.

Hillebrandt, A., & Barclay, L. J. (2013). Integrating organizational justice and affect: New insights, challenges, and opportunities. Social Justice Research, 26(4), 513-531.

Hurenkamp, M., Tonkens, E. H., Duyvendak, J. W. (2006). Wat burgers bezielt. Een onderzoek naar burgerinitiatieven. Amsterdam/Den Haag: UvA/Nicis.

Iyer, A., Hornsey, M. J., Vanman, E. J., Esposo, S., & Ale, S. (2015). Fight and flight: Evidence of aggressive capitulation in the face of fear messages from terrorists. Political Psychology, 36(6), 631-648.

Lord, H., & Mahoney, J. (2007). Neighborhood crime and self-care: Risk for aggression and lower academic performance. Developmental Psychology, 43, 1321–1333

McCrea R., Shyy T. K., Western J., Stimson R. J. (2005). Fear of crime in Brisbane: Individual, social, and neighbourhood factors in perspective. Journal of Sociology, 41, 7-27.

Miller, D. T. (2001). Disrespect and the experience of injustice. Annual review of psychology, 52(1), 527-553.

Miller, D. A., Cronin, T., Garcia, A. L., & Branscombe, N. R. (2009). The relative impact of anger and efficacy on collective action is affected by feelings of fear. Group Processes & Intergroup Relations, 12(4), 445-462.

Oh, J. H., & Kim, S. (2009). Aging, neighborhood attachment, and fear of crime: Testing reciprocal effects. Journal of Community Psychology, 37(1), 21-40.

(27)

Osborne, D., Smith, H. J., & Huo, Y. J. (2012). More Than a Feeling Discrete Emotions Mediate the Relationship Between Relative Deprivation and Reactions to Workplace Furloughs.

Personality and Social Psychology Bulletin, 38(5), 628-641.

Roman, C. G., & Chalfin, A. (2008). Fear of walking outdoors: a multilevel ecologic analysis of crime and disorder. American journal of preventive medicine, 34(4), 306-312

Tausch, N., & Becker, J. C. (2013). Emotional reactions to success and failure of collective action as predictors of future action intentions: A longitudinal investigation in the context of student protests in Germany. British Journal of Social Psychology, 52(3), 525-542.

Theodori, G. L., & Kyle, G. T. (2013). Community, place, and conservation. In W. P. Stewart, D. R. Williams, & L. E. Kruger (Eds.), Place-based conservation: Perspectives from the social sciences (pp. 49–70). Dordrecht, Netherlands: Springer Science+Business Media. Thomas, E. F., Mavor, K. I., & McGarty, C. (2011). Social identities facilitate and encapsulate

action-relevant constructs: A test of the social identity model of collective action. Group Processes & Intergroup Relations, 1368430211413619.

van de Wijdeven, T. M. F., de Graaf, L. J., & Hendriks, F. (2013). Actief burgerschap: Lijnen in de literatuur

van Zomeren, M. (2013). Four core social‐psychological motivations to undertake collective action. Social and Personality Psychology Compass, 7(6), 378-388.

van Zomeren, M., Postmes, T., & Spears, R. (2008). Toward an integrative social identity model of collective action: A quantitative research synthesis of three socio-psychological perspectives. Psychological Bulletin, 134, 504-535.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

De prestaties van netbeheerders die op of boven de norm liggen, zijn zwart weergegeven; de percentages die onder de norm liggen zijn rood weergegeven.. De kleur geeft niet aan hoe

De plek waar ze hun hele leven voor hebben gewerkt, inruilen voor een kamertje - dat willen we niet, kunnen we vaak ook niet aan.. Je moet weten dat veel ouderen al veel

- Vaststelling in welke mate betaald voetbal organisaties zich bewust zijn van risico’s die zij lopen.. - Vaststelling in hoeverre risicomanagement bij betaald voetbal organisaties

Wilt u een cijfer geven tussen 1 en 10 of u cultuur een belangrijk aspect vond bij deze

− Het antwoord 9,3 mag worden gevonden door zorgvuldig opmeten in de. figuur en met

Hieruit leren we dat de ervaring van een aannemer met een werk tot voordeel kan leiden voor zowel de aannemer als de aanbestedende partij. Want deze aannemer had bijvoorbeeld

Door de benauwdheid die u ervaart een cijfer te geven, krijgen artsen en verpleegkundigen een goed inzicht in uw benauwdheid.. Of het bijvoorbeeld minder erg of juist