• No results found

I'm about to lose control, and I think I like it! : de samenhang tussen een ondergecontroleerde persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag bij adolescenten, en de rol van ouderlijke monitoring

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "I'm about to lose control, and I think I like it! : de samenhang tussen een ondergecontroleerde persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag bij adolescenten, en de rol van ouderlijke monitoring"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I’m About to Lose Control, and I Think I Like It!

De Samenhang tussen een Ondergecontroleerde Persoonlijkheid en Risicovol Seksueel Gedrag bij Adolescenten, en de Rol van Ouderlijke monitoring.

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde Universiteit van Amsterdam Sara S. Latrach (10579125) Begeleider: prof. dr. G.J. Overbeek Tweede beoordelaar: prof. dr. H.M.W. Bos Amsterdam, juni 2018

(2)

Abstract

The purpose of this study is to examine the longitudinal relationship between personality and risky sexual behavior among adolescents, and the influence of parental monitoring on this relationship. The hypothesis was that adolescents with an undercontrolling personality type would engage in more risky sexual behavior, compared to overcontrolling or resilient adolescents, and that parental monitoring would attenuate the association between an undercontrolling personality type and risky sexual behavior. Data was collected from 518 adolescents at time 1 (13-16 years, M = 14.51 SD = 0.63, 49.8% girls) and 24 months later at time 2. K-means clustering was used to classify the Big Five personality traits into three clusters: overcontrolling, undercontrolling and resilient adolescents. In line with previous research, results showed that the undercontrolling personality type was a predictor of risky sexual behavior in adolescence. However, parental monitoring did not affect the relationship between an undercontrolling personality type and risky sexual behavior. Explanations are sought in the measurement of parental monitoring. The measurement did not relate to risky sexual behavior specifically, and did not focus on the process behind parental monitoring. Future research is needed to examine the relationship between personality, risky sexual behavior, and parental monitoring.

Keywords: risky sexual behavior, personality, undercontrolling, parental monitoring, adolescents

(3)

I’m About to Lose Control, and I Think I Like It! De Samenhang tussen een Ondergecontroleerde Persoonlijkheid en Risicovol Seksueel

Gedrag bij Adolescenten, en de Rol van Ouderlijke monitoring.

De adolescentie is een periode waarin veel ontwikkelingen plaatsvinden, met name op het gebied van seksualiteit (De Graaf, Vanwesenbeeck, Woertman, & Meeus, 2011). Van de 12 tot 17 jarigen heeft ongeveer 42% al seks gehad (De Graaf, Kruijer, Van Acker, & Meijer, 2017). Hoe adolescenten zich seksueel ontwikkelen, kan bepalend zijn voor zijn of haar volwassen leven: denk aan ongewenste zwangerschappen of seksueel overdraagbare

aandoeningen (SOA). Adolescenten hebben vaker risicovolle seks dan volwassenen (Van de Bongardt, Reitz, & Deković, 2012). Risicovol seksueel gedrag bestaat uit seksueel gedrag dat kan leiden tot een fysiek of psychologisch risico, zoals bij seksuele activiteit in de

afwezigheid van anticonceptie of seksueel contact met meerdere partners (Baams, Overbeek, Dubas, & Van Aken, 2014; Moilanen, Crockett, Raffaelli, & Jones, 2010).

Omdat seksueel risicogedrag van een adolescent veel impact kan hebben op de rest van zijn of haar leven, zijn onderzoekers geïnteresseerd geraakt in de vraag welke factoren voorspellend zijn voor het ontwikkelen van risicovol seksueel gedrag. Een van die factoren is persoonlijkheid (Eysenck, 1972; Schmitt, 2004). Aangezien persoonlijkheid van grote invloed is op hoe individuen omgaan met nieuwe uitdagingen en ervaringen (Caspi & Shiner, 2008; Baams et al., 2014), is het waarschijnlijk dat persoonlijkheid ook van invloed is op de seksuele ontwikkeling van adolescenten. Persoonlijkheid is een unieke en kenmerkende manier van denken, voelen en gedragen die van invloed is op de reactie van een individu in verschillende situaties, en dus ook op de beslissing om anticonceptie te gebruiken (Atkins, 2008).

Onderzoek naar de invloed van persoonlijkheid op de seksuele ontwikkeling van adolescenten is schaars (Atkins, 2008; Baams et al., 2014; Noar, Zimmerman, Palmgreen,

(4)

Lustria, & Horosewski, 2006). Het meest recente onderzoek naar persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag heeft persoonlijkheid gecategoriseerd volgens de indeling van Block en Block (1980) in veerkrachtig, ondergecontroleerd en overgecontroleerd (Baams, et al., 2014). Block en Block (1980) probeerden persoonlijkheidstypes te identificeren die zowel in de adolescentie als tijdens de volwassenheid zichtbaar waren. De drie persoonlijkheidstypes voeren allemaal terug op de Big Five persoonlijkheidsdimensies: openheid, zorgvuldigheid, extraversie, vriendelijkheid en neuroticisme. Overcontrole bestaat uit een hoge mate van vriendelijkheid, zorgvuldigheid en neuroticisme, en een lage mate van openheid en extraversie. Ondercontrole bestaat uit een lage mate van vriendelijkheid, zorgvuldigheid, neuroticisme en openheid, en een hoge mate van extraversie. Tot slot bestaat het

veerkrachtige persoonlijkheidstype uit een relatief hoge score op alle Big Five dimensies. Uit het onderzoek naar persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag kwam naar voren dat adolescenten waarbij sprake was van ondercontrole, hoger scoorden op risicovol seksueel gedrag dan overgecontroleerde of veerkrachtige adolescenten (Baams et al., 2014). De verklaring die de onderzoekers hiervoor geven is dat ondergecontroleerde adolescenten impulsiever zijn en een lagere mate van zelfregulatie hebben, dan overgecontroleerde en veerkrachtige adolescenten. Daarbij zijn ze ook op het gebied van romantiek actiever. Deze combinatie zorgt er wellicht voor dat het nog lastiger is om eigen impulsen te bedwingen en de consequenties van hun gedrag te overzien (Atkins, 2008; Baams et al., 2014). Uit eerder onderzoek komt eveneens naar voren dat adolescenten die impulsiever zijn meer risicovol seksueel gedrag vertonen, dan hun minder impulsieve leeftijdsgenoten (Hoyle, Fejfar, & Miller, 2000). De vraag die hieruit voortkomt is hoe er gezorgd kan worden voor een vermindering van risicovol seksueel gedrag bij ondergecontroleerde adolescenten.

Ouderlijke monitoring is wellicht het antwoord. De invloed van ouderlijke monitoring op de seksuele ontwikkeling van adolescenten is veelvuldig onderzocht (Ethier, Harper, Hoo,

(5)

& Dittus, 2016; Hajizade-Valokolaee, Yazdani-Khermandichali, Shahhosseini, &

Hamzehgardeshi, 2016). Het meeste onderzoek naar ouderlijke monitoring focust zich op de kennis die ouders hebben over de activiteiten van hun kind, in plaats van naar het proces waarin ouders deze kennis opdoen (Stattin & Kerr, 2000; Kerr & Stattin, 2000). Dit huidige onderzoek operationaliseert ouderlijke monitoring als de kennis die ouders hebben over de activiteiten van hun kind. Uit onderzoek blijkt dat deze kennis van ouders gerelateerd is aan minder risicovol seksueel gedrag bij adolescenten (Borawski, Ievers-Landis, Lovegreen, & Trapl, 2003; De Graaf, Vanwesenbeeck, Woertman, & Meeus, 2009; Huebner & Howell, 2003). Onderzoek naar de invloed van ouderlijke monitoring, communicatie en opvoedstijl op risicovol seksueel gedrag vond alleen een direct verband voor ouderlijke monitoring (Huebner & Howell, 2003). Meer ouderlijke monitoring was gerelateerd aan minder seksuele partners en veiligere seks bij adolescenten. Ook in deze studie werd ouderlijke monitoring

geoperationaliseerd als de kennis die ouders hebben over de activiteiten van hun kind. Een soortgelijk onderzoek is uitgevoerd en liet zien dat de kennis van ouders over de activiteiten van hun kind gerelateerd was aan minder risicovol seksueel gedrag (De Graaf et al., 2011). Een mogelijke verklaring die de onderzoekers geven is dat deze kennis ervoor zorgt dat de kloof tussen de behoefte van de ouder voor controle en de behoefte van het kind voor autonomie wordt overbrugd (De Graaf et al., 2011). Adolescenten die rapporteren dat hun ouders weten waar zij zijn en met wie, hebben vaker veilige seks dan adolescenten waarvan de ouders dat niet weten. De kennis van ouders over de activiteiten van hun kind zorgt ervoor dat, wanneer nodig, ouders de keuzes en ervaringen van hun kind kunnen sturen en corrigeren. Hierdoor ontwikkelen adolescenten zich beter op het gebied van het maken van keuzes (De Graaf et al., 2011). Een andere mogelijkheid is dat adolescenten van ouders die weten waar hun kind is en met wie, nog niet seksueel actief zijn en daarom niks te verbergen hebben voor hun ouders (De Graaf et al., 2009). Adolescenten die zich bezig houden met

(6)

activiteiten waar de ouders niks van mogen weten, zijn minder geneigd om informatie te delen met hun ouders (Darling, Cumsille, Caldwell, & Dowdy, 2006; De Graaf et al., 2009). Hierdoor zijn de ouders van adolescenten die risicovol seksueel gedrag vertonen wellicht minder op de hoogte, dan de ouders waarvan adolescenten niks te verbergen hebben.

Alhoewel de literatuur laat zien dat er verbanden zijn tussen een ondergecontroleerde persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag, en tussen ouderlijke monitoring en risicovol seksueel gedrag, is niet bekend of een toename in ouderlijke monitoring het verband tussen een ondergecontroleerde persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag kan bufferen. Er wordt gesuggereerd dat opvoeding van invloed is op de relatie tussen persoonlijkheid en

risicogedragingen van adolescenten (De Clerq, Van Leeuwen, De Fruyt, Van Hiel, & Mervielde, 2008; O’Connor & Dvorak, 2001; Stephenson & Helme, 2006). Onderzoek naar de invloed van opvoeding op de relatie tussen persoonlijkheid en drugsgebruik van

adolescenten liet zien dat ouderlijke support kan fungeren als buffer (King & Chassin, 2004). Ondergecontroleerde adolescenten die meer ouderlijke support ervaarden gebruikten minder drugs dan adolescenten die minder ouderlijke support ervaarden. Deze resultaten duiden niet alleen op een verband tussen opvoeding en persoonlijkheid van adolescenten, maar ook op opvoeding als buffer voor het verband tussen persoonlijkheid en risicogedragingen.

De Huidige Studie

De centrale vraag in deze studie is: in hoeverre is er een verband tussen adolescenten met een ongecontroleerde persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag, en in welke mate wordt dit verband beïnvloed door ouderlijke monitoring? Het huidige onderzoek kent twee verwachtingen. Allereerst wordt verwacht dat adolescenten waarbij sprake is van een

persoonlijkheid gekarakteriseerd door ondercontrole, meer risicovol seksueel gedrag vertonen dan adolescenten met een persoonlijkheid gekarakteriseerd door veerkrachtig of overcontrole. Als tweede wordt verwacht dat ouderlijke monitoring het verband tussen ondercontrole en

(7)

risicovol seksueel gedrag verzwakt. Bij het toetsen van deze verbanden is het belangrijk om te controleren voor geslacht, etniciteit en seksuele oriëntatie, omdat eerder onderzoek laat zien dat het traject van seksuele ontwikkeling afhankelijk van deze drie variabelen kan verschillen (Atkins, 2008; Baams, Dubas, Overbeek, & Van Aken, 2015; Borawski et al., 2003; De Graaf et al., 2017; Visser et al., 2017; Wight, Williamson, & Henderson, 2006).

Methode Procedure en Participanten

Data zijn afkomstig van een grotere longitudinale studie naar de romantische en seksuele ontwikkeling van adolescenten. Aan dit onderzoek hebben zeven scholen van het voortgezet onderwijs deelgenomen. Voorafgaand aan de studie moesten zowel adolescenten als de ouders toestemming geven om deel te nemen. Ook heeft de ethische commissie van de faculteit Sociale Wetenschappen van Universiteit Utrecht toestemming gegeven voor het uitvoeren van het onderzoek. Het onderzoek bestond uit vier meetmomenten. In dit onderzoek werden twee van de vier meetmomenten gebruikt. Het eerste meetmoment van dit onderzoek (T1) was in oktober 2009, en het vierde meetmoment (T2) in oktober 2011. De metingen vonden plaats in een klaslokaal onder toezicht van twee onderzoeksassistenten. Tijdens elke meting werd een vragenlijst afgenomen. De onderzoeksassistenten waren aanwezig om vragen te beantwoorden, en te benadrukken dat er vertrouwelijk om werd gegaan met de antwoorden van de adolescenten. Ook werden de adolescenten eraan herinnerd dat zij op elk moment van de studie mochten stoppen met deelname. Aan het einde van de studie hebben de adolescenten geen compensatie gekregen voor hun deelname.

Op T1 bestond de steekproef uit 518 participanten van tien verschillende scholen. Door een verandering in de samenstelling van de klassen zijn de longitudinale gegevens verzameld van 301 (49.8 % meisjes) Nederlandse middelbare scholieren. De uiteindelijke steekproef kwam van zeven verschillende middelbare scholen. Er is geen verschil gevonden tussen de

(8)

adolescenten die zijn uitgevallen en de adolescenten die mee zijn genomen in de data analyse (Baams et al., 2014). De gemiddelde leeftijd van de steekproef op het eerste meetmoment was 14.51 jaar (SD = 0.63 ; bereik 13-16). De steekproef bestond voornamelijk uit adolescenten met een Nederlandse achtergrond (83.1 %), overige adolescenten hadden een Turks (4.5%), Marokkaans (3.1%), Surinaams (0.6%), Antilliaans (1.2%), Indonesisch (0.8%) of andere achtergrond (6.8%). Tot slot is naar de seksuele oriëntatie van adolescenten gevraagd. Het grootste deel rapporteerde een heteroseksuele oriëntatie te hebben (81.7 %), 11.8 % een homoseksuele oriëntatie, 0.8% had een biseksuele oriëntatie, en 5.8 % was niet zeker. Meetinstrumenten

Risicovol seksueel gedrag. De mate waarin adolescenten risicovol seksueel gedrag vertonen werd gemeten aan de hand van vier items. Een voorbeeld item is “Heb je ooit seks gehad zonder een condoom?” Adolescenten gaven antwoord op een 3-punt likertschaal (1 = nooit, tot 3 = vaak). Adolescenten konden ook aangeven dat ze geen antwoord wilden geven op de vraag. Risicovol seksueel gedrag op T2 werd meegenomen in de analyse omdat de verwachting is dat de afhankelijke variabele, risicovol seksueel gedrag op T2, voorspeld werd door de onafhankelijke variabele, persoonlijkheid op T1. De schaal voor risicovol seksueel gedrag had een cronbach’s alpha van 𝛼 = .77.

Persoonlijkheid. De persoonlijkheid van adolescenten werd gemeten aan de hand van 10 items. Met deze items werd gemeten in hoeverre adolescenten vonden dat de

persoonlijkheidstrekken van de Big Five bij hem of haar paste. Adolescenten werden

gevraagd om elke item te scoren op een 5-punt likertschaal (1 = past helemaal niet bij mij, tot 5 = past helemaal bij mij). Een voorbeeld van een item is “ Teruggetrokken, stil.” Bij het analyseren werden de Big Five persoonlijkheidstrekken door middel van een K-means cluster analyse geclassificeerd in drie clusters. In Tabel 1 zijn de uitkomsten te vinden van deze analyse. Op basis van de uitkomsten konden drie persoonlijkheidstypes geïdentificeerd

(9)

worden: ondercontrole, overcontrole en veerkrachtig. Ondercontrole bestaat uit een lage mate van vriendelijkheid, zorgvuldigheid, neuroticisme, openheid en een hoge mate van

extraversie. Overcontrole bestaat uit een hoge mate van vriendelijkheid, zorgvuldigheid, en neuroticisme, en een lage mate van openheid, en extraversie. Tot slot bestaat het

persoonlijkheidstype veerkrachtig uit een relatief hoge mate van alle Big Five dimensies. Correlatie tussen de twee items voor openheid was r = .05, p > .05, voor zorgvuldigheid r = .18, p < .05, voor extraversie r = .29, p < .05, voor vriendelijkheid r = .21, p < .05, en voor neuroticisme r = -.06, p > .05.

Ouderlijke monitoring. Ouderlijke monitoring werd gemeten door adolescenten te vragen hoeveel kennis de ouder heeft over de activiteiten van hun kind, en met wie hun kind is. De mate waarin ouders monitoren volgens hun kind werd gemeten op basis van zes items. Adolescenten kregen de opdracht aan te kruisen in hoeverre zijn of haar ouders kennis hebben over waar of met wie hun kind is. Een voorbeeld item is “Wie je vrienden zijn.” Adolescenten gaven antwoord op basis van een 3-punt likertschaal (1 = niets, tot 3 = veel). De schaal voor ouderlijke monitoring had een cronbach’s alpha van 𝛼 = .72.

Analyseplan

Beschrijvende analyses zijn uitgevoerd om gemiddelden en standaarddeviaties van de gemeten variabelen te achterhalen. Vervolgens zijn er t-toetsen uitgevoerd om het verschil tussen adolescenten van Nederlandse en niet-Nederlandse afkomst, en van verschillende seksuele oriëntatie, geslacht, en leeftijdsgroepen te berekenen. Voordat vervolgens een hiërarchische regressie analyse werd uitgevoerd, werd er gekeken of aan de assumpties werd voldaan voor een regressie analyse. De assumptie van homoscedasticiteit en lineariteit is geschonden, wat betekent dat residuen niet voor elke waarde van de voorspeller een gelijke variantie heeft. Dit kan van invloed zijn op de standaard meetfout, en dus op de

(10)

volgende stap was het uitvoeren van een regressie analyse zodat longitudinaal getoetst kon worden of de afhankelijke variabele risicovol seksueel gedrag op T2 voorspeld werd door de onafhankelijke variabele persoonlijkheid op T1. Van de drie persoonlijkheidstypes werden twee dummy variabelen gemaakt waarbij ondercontrole en overcontrole werden afgezet tegen de twee andere persoonlijkheidstypen. In de regressie analyse werd gecontroleerd voor

geslacht, leeftijd, etniciteit en seksuele oriëntatie. De volgende stap was het interactie effect berekenen tussen de twee onafhankelijke variabelen persoonlijkheid en ouderlijke monitoring. Bij het toetsen van de interactie werden gecentreerde hoofdvoorspellers gebruikt. Aan de hand van de p-waarden en de beta waarden werd gekeken of er significante resultaten zijn. Tot slot werd de verklaarde variantie van de afzonderlijke stappen in het regressiemodel berekend.

Resultaten

Beschrijvende Analyses

Op T1 en T2 rapporteerden adolescenten weinig risicovol seksueel gedrag (zie Tabel 2). Adolescenten ervaarden veel ouderlijke monitoring, en rapporteerden een hoge mate van openheid, zorgvuldigheid, extraversie, en vriendelijkheid, en een lage mate van neuroticisme. Een t-toets om het verschil tussen risicovol seksueel gedrag op T1 (M = 1.04, SD = .15) en T2 (M = 1.25, SD = .47) te analyseren liet zien dat er een stijging was in risicovol seksueel gedrag bij adolescenten (t (241) = -7.41, p < .01). Ook rapporteerden meisjes meer risicovol seksueel gedrag dan jongens, lieten heteroseksuele adolescenten meer risicovol seksueel gedrag zien dan niet-heteroseksuele adolescenten, en lieten 13-14 jarigen meer risicovol seksueel gedrag zien dan 15-16 jarigen (zie Tabel 3 en 4). Er werd geen verschil gevonden tussen adolescenten van Nederlandse en niet-Nederlandse afkomst.

(11)

Pearson Correlaties

Pearson correlaties (zie Tabel 5) lieten een significant negatief verband zien tussen ouderlijke monitoring op T1 en risicovol seksueel gedrag op T2. Dit betekent dat adolescenten die veel ouderlijke monitoring ervaarden, een lagere mate van risicovol seksueel gedrag rapporteerden. Ouderlijke monitoring op T1 hing tevens negatief samen met ondercontrole op T1. Adolescenten met een persoonlijkheid gekarakteriseerd door ondercontrole, ervaarden minder monitoring van hun ouders. Er was geen significant verband tussen ondercontrole of overcontrole op T1 en risicovol seksueel gedrag op T2.

Hiërarchische Regressie Analyse

Voor het toetsen van de invloed van persoonlijkheid op risicovol seksueel gedrag waren twee dummy variabelen gemaakt, waarbij ondercontrole en overcontrole allebei werden afgezet tegen de twee andere persoonlijkheidstypen. De variabelen geslacht, leeftijd, etniciteit en seksuele oriëntatie waren meegenomen als controle variabelen in de regressie analyse. Uit de regressie analyse bleek dat 19% van de verschillen in risicovol seksueel gedrag bij adolescenten verklaard konden worden door geslacht, leeftijd, seksuele oriëntatie, ouderlijke monitoring, ondercontrole, en risicovol seksueel gedrag op T1 (zie Tabel 6). De resultaten uit de regressie analyse lieten zien dat geslacht een significante voorspeller was voor risicovol seksueel gedrag, waarbij meisjes meer risicovol seksueel gedrag vertonen dan jongens. Tevens voorspelden meer risicovol seksueel gedrag op T1, en een persoonlijkheid gekarakteriseerd door ondercontrole, meer risicovol seksueel gedrag op T2. Ouderlijke monitoring voorspelde minder risicovol seksueel gedrag bij adolescenten. Er zijn twee interactie variabelen gemaakt om de invloed van ouderlijke monitoring op de relatie tussen persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag te meten, namelijk ondercontrole x ouderlijke

(12)

monitoring, en overcontrole x ouderlijke monitoring. Deze twee interactie variabalen bleken niet significant in de voorspelling van risicovol seksueel gedrag bij adolescenten.

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de factoren die van invloed zijn op risicovol seksueel gedrag bij adolescenten. De eerste hypothese was dat adolescenten met een persoonlijkheid gekarakteriseerd door ondercontrole, meer risicovol seksueel gedrag zouden vertonen dan overgecontroleerde en veerkrachtige adolescenten. Uit de regressie analyse kwam inderdaad naar voren dat ondergecontroleerde adolescenten meer risicovol seksueel gedrag lieten zien dan overgecontroleerde en veerkrachtige adolescenten. De tweede hypothese was dat ouderlijke monitoring het verband tussen een ongecontroleerde persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag bij adolescenten zou verzwakken. Voor deze hypothese is geen bewijs gevonden in de huidige studie: ouderlijke monitoring verzwakt het verband tussen ondercontrole en risicovol seksueel gedrag niet.

Een mogelijke verklaring voor de uitkomst dat ondergecontroleerde adolescenten meer risicovol seksueel gedrag lieten zien is te vinden in de mate van impulsiviteit onder deze adolescenten. Ondergecontroleerde adolescenten worden omschreven als sensatiezoekers en het hebben van een lage mate van impuls controle en zelfregulatie (Baams et al., 2014). Dit heeft als gevolg dat ondergecontroleerde adolescenten meer gericht zijn op de buitenwereld en actiever zijn op het gebied van romantiek, dan overgecontroleerde en veerkrachtige adolescenten (Baams et al., 2014). De lage mate van zelfregulatie maakt het lastig om impulsen te beheersen en consequenties van eigen gedrag te overzien, zoals de gevolgen van het hebben van onveilige seks (Atkins, 2008; Baams, et al., 2014). Uit eerder onderzoek komt eveneens naar voren dat adolescenten die impulsiever zijn, meer risicovol seksueel gedrag vertonen dan minder impulsieve adolescenten (Hoyle et al., 2000).

(13)

De resultaten voor ouderlijke monitoring komen overeen met eerder onderzoek waaruit blijkt dat ouderlijke monitoring samenhangt met een vermindering van risicovol seksueel gedrag bij adolescenten (Borawski et al., 2003; De Graaf et al., 2009; Huebner & Howell, 2003). Eerder onderzoek naar de invloed van ouderlijke monitoring op de relatie tussen persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag is echter cross-sectioneel van aard. Hierdoor is het lastig te concluderen of meer ouderlijke monitoring voor een vermindering van risicovol seksueel gedrag zorgt. Mogelijk werkt het verband de andere kant op, en delen adolescenten die risicovolle seks hebben minder met hun ouders dan de adolescenten die niks te verbergen hebben, omdat zij geen risicovolle seks hebben. Uit dit onderzoek kan

geconcludeerd worden dat meer ouderlijke monitoring minder risicovol seksueel gedrag voorspelt, ouderlijke monitoring is echter niet van invloed op het verband tussen

ondercontrole en risicovol seksueel gedrag.

Een mogelijke verklaring voor de ontbrekende invloed van ouderlijke monitoring op het verband tussen ondercontrole en risicovol seksueel gedrag, is wellicht te vinden in de manier waarop ouderlijke monitoring is geoperationaliseerd. Het instrument waarmee ouderlijke monitoring is gemeten heeft namelijk niet specifiek betrekking op het monitoren van risicovol seksueel gedrag van adolescenten, maar meer op het mediagebruik van adolescenten. Tevens wordt de bron van de kennis van ouders over de activiteiten van hun kind in dit onderzoek niet meegenomen, terwijl eerder onderzoek laat zien dat onthullingen van adolescenten zelf de belangrijkste bron is voor de kennis van ouders als het gaat om de preventie van risicogedragingen zoals alcohol- en drugsgebruik, spijbelen en delinquentie (Kerr & Stattin, 2000; Stattin & Kerr, 2000). Wanneer het instrument waarmee ouderlijke monitoring is gemeten meer gericht was op risicovol seksueel gedrag en de bron van de kennis van ouders mee was genomen, had er mogelijk wel een significant moderator-effect van ouderlijke monitoring gevonden op het verband tussen ondercontrole en risicovol

(14)

seksueel gedrag. Ondanks het ontbreken van een interactie-effect blijkt uit dit huidige onderzoek wel dat ouders van belang zijn voor het sturen en vormgeven van de seksuele ontwikkeling van adolescenten.

Naast de hoofdresultaten is een opvallende bevinding in dit onderzoek dat 13 en 14 jarigen meer risicovol seksueel gedrag rapporteerden dan 15 en 16 jarigen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat adolescenten die al vroeg seksueel actief zijn gevoeliger zijn voor een aantal risico’s. Deze adolescenten zijn over het algemeen impulsiever, gevoeliger voor sociale druk, en hebben minder kennis over veilige seks (De Graaf, Kruijer, Van Acker, & Meijer, 2012; Dixon-Mueller, 2008; Sumter, Bokhorst, Steinberg, & Westenberg, 2009). Hierdoor hebben adolescenten die vroeg seksueel actief zijn vaker risicovolle seks dan adolescenten die later beginnen (e.g., Baams et al., 2015; De Graaf et al., 2012; James, Ellis, Schlomer, & Garber, 2012). Naast een verschil in leeftijd is ook een opvallend verschil tussen jongens en meisjes gevonden voor risicovol seksueel gedrag: meisjes vertoonden meer

risicovol seksueel gedrag dan jongens. Eerder onderzoek laat zien dat het verband tussen vroege seksuele start en risicovol seksueel gedrag sterker is voor meisjes dan voor jongens (Baams et al., 2015; van de Bongardt et al., 2012). Meisjes die al vroeg seksueel actief zijn laten meer risicovol seksueel gedrag zien dan jongens die vroeg seksueel actief zijn. Dit kan wellicht ook verklaren waarom meisjes in dit onderzoek meer risicovol seksueel gedrag lieten zien. Mogelijk bevat de steekproef in dit onderzoek meer meisjes waarbij de seksuele start vroeg is, dan eerder onderzoek waarbij jongens meer risicovol seksueel gedrag lieten zien (Baams et al., 2014; Baams et al., 2015).

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. De eerste beperking heeft te maken met de manier waarop de persoonlijkheidstypes zijn geclusterd. Uit onderzoek blijkt het clusteren middels een latente-klasse-analyse (LKA) beter dan K-means clustering (Magidson & Vermunt, 2002a; Magidson & Vermunt, 2002b). Vooral omdat LKA op basis van

(15)

kansberekening classificeert blijkt deze manier van clusteren beter dan K-means (Magidson & Vermunt, 2002a; Magidson & Vermunt, 2002b). Een tweede beperking van dit onderzoek is dat er niet voldaan is aan de assumpties voor het uitvoeren van een regressie analyse. De assumpties van homoscedasticiteit en lineariteit zijn geschonden, wat van invloed kan zijn op het betrouwbaarheidsinterval, en dus ook op het toetsen van de significantie van de

parameters. Hierdoor is het van belang om dit onderzoek te repliceren, zodat nagegaan kan worden of de resultaten in dit onderzoek robuust zijn.

Ondanks de beperkingen van dit onderzoek zijn er ook sterke punten te benoemen, zoals de grootte van de steekproef en de longitudinale opzet. Een grote steekproef zorgde in deze studie voor voldoende power, waardoor de kans op het vinden van een werkelijk effect vergroot wordt. De longitudinale opzet zorgde er bovendien voor dat het mogelijk wordt gemaakt om voorspellingen te doen en een ontwikkeling van seksueel gedrag in de

adolescentie in kaart te brengen. Een andere kwaliteit van dit onderzoek is dat het zich als één van de weinige onderzoeken heeft gericht op het verband tussen persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag. Alleen het onderzoek van Baams en collega’s (2014) heeft dit verband eerder longitudinaal onderzocht. In deze studie werd echter niet gekeken naar de invloed van ouderlijke monitoring op het verband tussen persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag. Daarin is dit onderzoek vernieuwend.

Aangezien nog relatief weinig bekend is over het verband tussen persoonlijkheid en risicovol seksueel gedrag, en de invloed van ouderlijke monitoring hierop, is het belangrijk dat vervolgonderzoek gedaan wordt. Een eerste suggestie voor vervolgonderzoek is om de timing van de start van de seksuele ontwikkeling van de adolescenten mee te nemen in de analyse. Door deze variabele mee te nemen in vervolgonderzoek kan hier voor gecontroleerd worden zodat de voorspellers voor risicovol seksueel gedrag zuiverder gemeten kunnen worden, aangezien de start (i.e., relatief vroeg of relatief laat) van de seksuele ontwikkeling

(16)

van invloed blijkt te zijn op de mate waarin adolescenten risicovol seksueel gedrag vertonen, met name bij meisjes (Baams et al., 2015; Boden, Fergusson, & Horwood, 2011; James et al., 2012). Een tweede suggestie voor vervolgonderzoek is om bij de operationalisatie van

ouderlijke monitoring te kijken naar wat de bron is van de kennis die ouders hebben over de activiteiten van hun kind. De kennis van ouders kan namelijk komen vanuit verzoek van de ouder, door controle en regels van de ouder, of door de spontane onthullingen die

adolescenten zelf doen. Wanneer adolescenten zelf de bron zijn blijkt dit sterker gerelateerd aan de preventie van risicogedragingen van adolescenten (Kerr & Stattin, 2000; Stattin & Kerr, 2000). Vervolgonderzoek zou kunnen toetsen of ouderlijke monitoring door

onthullingen van adolescenten ook gerelateerd is aan de preventie van risicovol seksueel gedrag.

Risicovol seksueel gedrag kan een grote impact hebben op het leven van adolescenten, daarom is het van belang dat er gekeken wordt naar manieren om dit gedrag te verminderen of te voorkomen. Wanneer we meer weten over de soort persoonlijkheidstypes die meer

risicovol seksueel gedrag vertonen kunnen interventies daarop aangepast worden zodat deze beter aansluiten bij adolescenten en hun persoonlijkheid. De huidige studie laat daarbij zien dat het met name belangrijk is om te focussen op adolescenten met een ondergecontroleerde persoonlijkheidsstructuur. Ouderlijke monitoring bleek het verband tussen ondercontrole en risicovol seksueel gedrag niet te kunnen verzwakken, desondanks blijven ouders belangrijk in het sturen en vormgeven van de seksuele ontwikkeling van adolescenten.

(17)

Referenties

Atkins, R. (2008). The association of childhood personality on sexual risk taking during adolescence. Journal of School Health, 78, 594-600. doi: 10.1111/j.1746-1561.2008.00351.x.

Baams, L., Dubas, J. S., Overbeek, G., & Van Aken, M. A. (2015). Transitions in body and behavior: a meta-analytic study on the relationship between pubertal development and adolescent sexual behavior. Journal of Adolescent Health, 56, 586-598. doi:

10.1016/j.jadohealth.2014.11.019.

Baams, L., Overbeek, G., Dubas, J. S., & Van Aken, M. A. (2014). On early starters and late bloomers: The development of sexual behavior in adolescence across personality types. The Journal of Sex Research, 51, 754-764. doi:

10.1080/00224499.2013.802758.

Block, J., & Block, J. H. (1980). The role of ego-control and ego-resiliency in the

organization of behavior. In W. A. Collins (Ed.), Development of cognition, affect, and social relations (pp. 39–101). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Boden, J. M., Fergusson, D. M., & Horwood, L. J. (2011). Age of menarche and psychosocial outcomes in a New Zealand birth cohort. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 50, 132-140. doi: 10.1016/j.jaac.2010.11.007.

Borawski, E. A., Ievers-Landis, C. E., Lovegreen, L. D., & Trapl, E. S. (2003). Parental monitoring, negotiated unsupervised time, and parental trust: The role of perceived parenting practices in adolescent health risk behaviors. Journal of Adolescent Health, 33, 60–70. doi: 10.1016/S1054-139X(03)00100-9.

(18)

Caspi, A., & Shiner, R. (2008). Temperament and personality. In M. Rutter, D. Bishop, D. Pine, S. Scott, J. Stevenson, E. Taylor & A. Thapar (Eds.), Child and adolescent psychiatry (pp. 182–198). Malden, MA: Wiley-Blackwell.

Darling, N., Cumsille, P., Caldwell, L. L., & Dowdy, B. (2006). Predictors of adolescents’ disclosure to parents and perceived parental knowledge: Between- and within-person differences. Journal of Youth and Adolescence, 35, 667-678. doi: 10.1007/s10964 006-9058-1.

De Clercq, B., Van Leeuwen, K., De Fruyt, F., Van Hiel, A., & Mervielde, I. (2008). Maladaptive personality traits and psychopathology in childhood and adolescence: The moderating effect of parenting. Journal of Personality, 76, 357-383. doi: 10.1111/j.1467-6494.2007.00489.x.

De Graaf, H., Kruijer, H., Van Acker, J., & Meijer, S. (2012). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2012. Conceptversie januari 2012. Utrecht: Rutgers WPF en SOA AIDS Nederland. doi:

De Graaf, H., Van den Borne, M., Nikkelen, S., Twisk, D., & Meijer, S. (2017). Seks onder je 25e: Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2017. Delft: Eburon. De Graaf, H., Vanwesenbeeck, W. M. A., Woertman, L., & Meeus, W. (2009). Opvoeding en

seksuele ontwikkeling van adolescenten: Een literatuurstudie. Pedagogiek, 29, 10 -31. doi: 10.18352/jsi.528.

De Graaf, H., Vanwesenbeeck, I., Woertman, L., & Meeus, W. (2011). Parenting and adolescents’ sexual development in western societies: a literature review. European Psychologist, 16, 21-31. doi: 10.1027/1016-9040/a000031.

(19)

Dixon-Mueller, R. (2008). How young is ‘too young’? Comparative perspectives on

adolescent sexual, marital, and reproductive transitions. Studies in Family Planning, 39, 247-262. doi: 10.1111/j.1728-4465.2008.00173.x.

Ethier, K. A., Harper, C. R., Hoo, E., & Dittus, P. J. (2016). The longitudinal impact of perceptions of parental monitoring on adolescent initiation of sexual activity. Journal

of Adolescent Health, 59, 570-576. doi: 10.1016/j.jadohealth.2016.06.011.

Eysenck, H. J. (1972). Personality and sexual behaviour. Journal of Psychosomatic Research, 16, 141-152. doi: 10.1016/0022-3999(72)90037-2.

Hajizade-Valokolaee, M., Yazdani-Khermandichali, F., Shahhosseini, Z., & Hamzehgardeshi, Z. (2016). Adolescents’ sexual and reproductive health: an ecological

perspective. International journal of adolescent medicine and health, 29, 1-12 doi: 10.1515/ijamh-2015-0097.

Hoyle, R. H., Fejfar, M. C., & Miller, J. D. (2000). Personality and sexual risk taking: A quantitative review. Journal of personality, 68, 1203-1231. doi: 10.1111/1467 6494.00132.

Huebner, A. J., & Howell, L. W. (2003). Examining the relationship between adolescent sexual risk-taking and perceptions of monitoring, communication, and parenting styles. Journal of Adolescent Health, 33, 71–78. doi: 10.1016/S1054-139X(03)00141 1.

James, J., Ellis, B. J., Schlomer, G. L., & Garber, J. (2012). Sex-specific pathways to early puberty, sexual debut, and sexual risk taking: Tests of an integrated evolutionary developmental model. Developmental psychology, 48, 687. doi: 10.1037/a0026427.

(20)

Kerr, M., & Stattin, H. (2000). What parents know, how they know it, and several forms of adolescent adjustment: Further support for a reinterpretation of

monitoring. Developmental Psychology, 36, 366-380. doi: 10.1037/0012 1649.36.3.366.

King, K. M., & Chassin, L. (2004). Mediating and moderated effects of adolescent behavioral undercontrol and parenting in the prediction of drug use disorders in emerging

adulthood. Psychology of Addictive Behaviors, 18, 239.

Magidson, J., & Vermunt, J. K. (2002a). Latent class modeling as a probabilistic extension of K-means clustering. Quirk’s Marketing Research Review, 20, 77-80.

Magidson, J., & Vermunt, J. (2002b). Latent class models for clustering: A comparison with K-means. Canadian Journal of Marketing Research, 20, 36-43.

Moilanen, K. L., Crockett, L. J., Raffaelli, M., & Jones, B. L. (2010). Trajectories of sexual risk from middle adolescence to early adulthood. Journal of Research on Adolescence, 20, 114–139. doi: 10.1111/j.1532-7795.2009.00628.x.

Noar, S. M., Zimmerman, R. S., Palmgreen, P., Lustria, M., & Horosewski, M. L. (2006). Integrating personality and psychosocial theoretical approaches to understanding safer sexual behavior: Implications for message design. Health Communication, 19, 165 -174. doi: 10.1207/s15327027hc1902_8.

O'Connor, B. P., & Dvorak, T. (2001). Conditional associations between parental behavior and adolescent problems: A search for personality–environment interactions. Journal

(21)

Schmitt, D. P. (2004). The Big Five related to risky sexual behaviour across 10 world regions: Differential personality associations of sexual promiscuity and relationship

infidelity. European Journal of personality, 18, 301-319. doi: 10.1002/per.520. Stattin, H., & Kerr, M. (2000). Parental monitoring: A reinterpretation. Child

development, 71, 1072-1085. doi: 10.1111/1467-8624.00210.

Stephenson, M. T., & Helme, D. W. (2006). Authoritative parenting and sensation seeking as predictors of adolescent cigarette and marijuana use. Journal of drug education, 36, 247-270. doi: 10.2190/Y223-2623-7716-2235.

Sumter, S. R., Bokhorst, C. L., Steinberg, L., & Westenberg, P. M. (2009). The

developmental pattern of resistance to peer influence in adolescence: Will the teenager ever be able to resist? Journal of Adolescence, 32, 1009-1021. doi:

10.1016/j.adolescence.2008.08.010.

Van de Bongardt, D., Reitz, E., & Deković, M. (2012). Vroeg seksueel debuut in Nederland: een longitudinale studie naar de rol van individuele kenmerken, opvoeding en

leeftijdgenoten. Kind & Adolescent, 33, 194-205. doi: 10.1007/s12453-012-0026-0. Visser, M., Van Aar, F., van Oeffelen, A. A. M., Van den Broek, I. V. F., Op de Coul, E. L. M., Hofstraat, S. H. I., et al. (2017). Sexually transmitted infections including HIV, in the Netherlands in 2016. doi: 10.21945/RIVM-2017-0003.

Wight, D., Williamson, L., & Henderson, M. (2006). Parental influences on young people's sexual behaviour: A longitudinal analysis. Journal of adolescence, 29, 473-494. doi: 10.1016/j.adolescence.2005.08.007.

(22)

Tabel 1

Uitkomsten van de K-means cluster analyse voor de Big Five persoonlijkheidstrekken.

Cluster Persoonlijkheidstrekken n 1 2 3 Openheid 454 4.10 3.28 3.98 Zorgvuldigheid 454 4.30 2.74 3.06 Extraversie 454 4.19 3.07 4.04 Vriendelijkheid 454 4.07 3.67 3.62 Neuroticisme 454 2.22 2.84 2.70

Veerkrachtig Overcontrole Ondercontrole Noot: de schaalrange van de drie de clusters is 1-5.

(23)

Tabel 2

Gemiddelden en Standaard Deviaties van de Bestudeerde Variabelen

Totaal

Variabelen n M SD

1. Risicovol Seksueel gedrag op T1 420 1.04 .15 2. Risicovol Seksueel gedrag op T2 390 1.25 .47

3. Ouderlijke monitoring op T1 458 2.36 .40 4. Openheid op T1 454 3.76 .72 5. Zorgvuldigheid op T1 454 3.78 .73 6. Extraversie op T1 454 3.73 .78 7. Vriendelijkheid op T1 454 3.81 .62 8. Neuroticisme op T1 454 2.57 .68

Noot: schaalrange voor risicovol seksueel gedrag en ouderlijke monitoring is van 1-3 en de persoonlijkheidstrekken van 1-5.

(24)

Tabel 3

Gemiddelden, standaarddeviaties en t-toets etniciteit en seksuele oriëntatie voor risicovol seksueel gedrag op T2.

Nederlands Niet- Nederlands Heteroseksueel Niet -heteroseksueel Variabele n M SD n M SD t df n M SD n M SD t df Risicovol seksueel gedrag T2 244 1.27 .47 146 1.23 .47 .90 388 229 1.23 .45 161 1.29 .49 -1.11 325.73

(25)

Tabel 4

Gemiddelden, standaarddeviaties en t-toets leeftijd en geslacht voor risicovol seksueel gedrag op T2.

13-14 jaar 15-16 jaar Meisjes Jongens Variabele n M SD n M SD t df n M SD n M SD t df Risicovol seksueel gedrag T2 155 1.29 .51 122 1.23 .42 1.12 175.52 148 1.29 .50 131 1.23 .44 1.10 277.00

(26)

Tabel 5

Pearson Correlaties Tussen de Bestudeerde Variabelen.

Variabele 1 2 3 4 5 6

1. Risicovol seksueel gedrag T1 __

2. Risicovol seksueel gedrag T2 .36** __

3. Ouderlijke monitoring T1 -.06 -.28** __

4. Ouderlijke monitoring T2 -.10 -.16** .46** __

5. Ondercontrole T1 .04 .11 -.12** .06 __

6. Overcontrole T1 -.07 -.08 -.00 -.10 -.44** __

Noot: * p < .05. ** p < .01. *** p < .001. De persoonlijkheidstypes ondercontrole en overcontrole zijn dummyvariabelen die worden afgezet tegen veerkrachtigheid.

(27)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de beleidsmedewerkers van de koepels en bonden is een aantal knelpunten genoemd, die goede communicatie over hun beleid rond seksueel grensoverschrijdend

The goals of this work are, on the one hand, to describe the design and implementation of the proposed technological platform, ProViTao APP, as a support tool for

We compare thermal quantities of the system, such as the Nusselt number and mean temperature profiles, along with properties of the dispersed phase, such as accumulation of

Index Terms – Design Study, Data Mining, Software Engineering, Code Components Reuse, Standardized Documentation, Reuse Libraries, Reuse Maturity

We have described an in-depth analysis of how structured information needs are formulated as free-text queries. In addition, we have conducted a user study and analyzed user opinions

Voor de hoofdvraag betekent dit dat risicovol gedrag dus inderdaad samenhangt met ervaring met ongelukken en dat wanneer jonge beginnende bestuurders betrokken

Bovendien werd deze schaal aangepast voor cross- genderonderzoek door te vragen naar wenselijk gedrag voor een jongen, in plaats van wenselijk gedrag van

Daarom wordt in dit onderzoek de relatie onderzocht tussen culturele variabelen, als gender rollen, mythen en stigmatisering, sociale cognities en onveilig seksueel gedrag bij