• No results found

De relatie tussen mindset, behandelmotivatie en externaliserend probleemgedrag van jongeren in justitiële jeugdinrichtingen in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen mindset, behandelmotivatie en externaliserend probleemgedrag van jongeren in justitiële jeugdinrichtingen in Nederland"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen mindset, behandelmotivatie en externaliserend probleemgedrag van jongeren in justitiële jeugdinrichtingen in Nederland.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam Anne-Vera Wille 10820221

Begeleider: mevr. dr. P. E. Helmond Tweede beoordelaar: dhr. dr. P. J. Hoffenaar

(2)

Inhoudsopgave Inhoudsopgave………2 Abstract………...3 Inleiding………..4 Theoretisch kader………5 Methode………...14 Resultaten………18 Discussie………..21 Conclusie……….29 Referenties………. .30 Bijlage………..37

(3)

Abstract

In huidige studie is onderzoek gedaan naar de relatie tussen mindset, behandelmotivatie en externaliserend gedrag bij jongeren tussen de 12 en 23 jaar in justitiële jeugdinrichtingen in Nederland. Binnen deze studie hebben N = 55 jongeren een vragenlijst ingevuld waarmee mindset (CBQ), behandelmotivatie (MYTS) en externaliserend gedrag (BMP-Y) gemeten zijn. Er is een significant verband gevonden tussen zowel mindset en externaliserend gedrag als tussen behandelmotivatie en externaliserend gedrag. Er werd geen significant verband gevonden tussen mindset en behandelmotivatie. Een mediatie analyse toonde aan dat de relatie tussen mindset en externaliserend gedrag niet werd gemedieerd door

behandelmotivatie.

Trefwoorden: mindset, behandelmotivatie, externaliserend gedrag, jeugdige delinquenten, justitiële jeugdinrichting

The purpose of the current study was to examine the relation between mindset, treatment motivation and externalizing behavior of incarcerated youth between 12 and 23 years old. In this study 55 juvenile offenders in juvenile correctional centers completed questionnaires which measured mindset (CBQ), treatment motivation (MYTS) and externalizing behavior (BMP-Y). In the present study a significant relationship was found between mindset and externalizing behavior and between treatment motivation and externalizing behavior. There was no significant relationship between mindset and treatment motivation. A mediation analysis showed that the relationship between mindset and externalizing behavior was not mediated by treatment motivation.

Keywords: mindset, treatment motivation, externalizing behavior, juvenile delinquents, juvenile correctional center

(4)

De relatie tussen mindset, behandelmotivatie en externaliserend probleemgedrag van jongeren in justitiële jeugdinrichtingen.

‘Het moeten voldoen aan bepaalde gedragingen, de houding die van je verwacht wordt ten opzichte van het personeel, de cel waar sporen van de vorige jongere nog zichtbaar zijn, waar de gang naar het toilet de geur van de kamer bepaalt, waar het meubilair gemaakt is om woedeaanvallen te doorstaan en waar de deur op slot, maar even zo plotseling weer open kan gaan (Hanrath, 2009)’. De komst van jongeren in een justitiële jeugdinrichting (JJI) hebben zij niet te danken aan hun inschikkelijkheid en volgzame karakter, maar dikwijls aan

externaliserend probleemgedrag dat heeft geresulteerd in een rechterlijke maatregel

(Lodewijks, 2007; Vreugdenhil, 2005). Externaliserend gedrag is een overkoepelende term voor gedrag dat naar buiten is gericht zoals agressie, oppositioneel- en crimineel gedrag (Schleider, Abel, & Weisz, 2015). In JJI’s wordt niet alleen de nadruk gelegd op straf, maar ook op behandeling van externaliserend gedrag (Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen, 2014). Om dit externaliserende gedrag op een effectieve manier te behandelen is

behandelmotivatie van de jongere van essentieel belang (Andrews et al., 1990; Andrews & Bonta, 2010; Kennedy, 1999). Diverse onderzoeken tonen aan dat behandelmotivatie een belangrijke voorspeller is voor ontvankelijkheid voor een behandeling, het voltooien van een behandeling en reductie van recidive (Hiller, Knight, Leukefeld, & Simpson, 2002; Orlando, Chan, & Morral, 2003; Ryan, Plant, & O’Malley 1995). Echter, bij jongeren in JJI’s is er vaak sprake van een lage behandelmotivatie waardoor succesvolle behandeluitkomsten uitblijven (Miller, Benefield, & Tonigan, 1993; Verdonck & Jaspaert, 2009).

De laatste jaren is er binnen het motivatieonderzoek steeds meer aandacht gekomen voor de impliciete theorieën (implicit theories) ofwel de mindset (Dweck, 2006). Hieruit komt naar voren dat de mindset een drijvende of juist remmende werking teweeg kan brengen in

(5)

motivatie. De mindset wordt omschreven als de perceptie van veranderingsmogelijkheden (Dweck, 1999; 2006). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de statische mindset en de groeimindset. Een statische mindset wordt gekenmerkt door de overtuiging dat persoonlijke eigenschappen en talenten vastliggen. Een groeimindset daarentegen wordt gekenmerkt door de overtuiging dat persoonlijke eigenschappen en talenten ontwikkelbaar en veranderbaar zijn (Dweck, 1999; 2006). Het type mindset levert verschillen op in de motivatie van omgang met tegenslagen en uitdagingen (Dweck & Molden, 2005). Onderzoek naar de invloed van de mindset op motivatie is met name toegepast in de onderwijssetting. Hieruit blijkt dat leerlingen met een groeimindset meer gemotiveerd zijn om te leren van hun fouten, om zodoende slimmer te worden (Blackwell, Trzesniewski, & Dweck, 2007; Hong, Miu, Dweck, Lin, & Wan, 1999; Nussbaum & Dweck, 2008). Ook komt in de literatuur naar voren dat er een verband is gevonden tussen de mindset en het voorkomen van externaliserend

probleemgedrag (Schleider et al., 2015). Er is echter nog weinig bekend over de rol van de mindset in relatie tot behandelmotivatie en vermindering van externaliserend gedrag bij jongeren in de justitiële setting. Om deze reden wordt in huidig onderzoek de relatie tussen mindset, behandelmotivatie en externaliserend gedrag van jongeren in JJI’s bestudeerd. Daarnaast wordt onderzocht of de relatie tussen mindset en externaliserend gedrag wordt gemedieerd door behandelmotivatie.

Justitiële jeugdinrichtingen

JJI’s zijn gesloten instellingen voor jongeren van 12 tot en met 23 jaar waar vrijheidsbenemende straffen en maatregelen van het jeugdstrafrecht ten uitvoer worden gelegd (Dienst Justitiële Jeugdinrichtingen, 2013). Bij jongeren in JJI’s is er vaak sprake van complexe problematiek die zich bij deze jongeren al op jonge leeftijd ontwikkeld heeft (Lodewijks, 2007; Loeber,1998). Met complexe problematiek worden meerdere ernstige problemen op diverse domeinen als school, gezin, vrije tijd en gezondheid bedoeld (Van

(6)

Rossum & Van der Steege, 2009). Deze problematiek verhoogt het risico op delinquent gedrag tot in de volwassenheid (Lodewijks, 2007; Loeber,1998). Het doel van een behandeling in JJI’s is derhalve het probleemgedrag van de jongere te verbeteren om zo recidive te voorkomen en de jongere voor te voorbereiden op een geslaagde terugkeer in de maatschappij (Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen, 2014). Gezien de complexe

problematiek van jongeren in JJI’s, is het niet verwonderlijk dat behandeluitkomsten beperkte resultaten laten zien met betrekking tot recidive. Zo blijkt dat 52% van de jongeren twee jaar na vertrek uit een JJI weer opnieuw met justitie in contact is geweest (Dienst Justitiële Jeugdinrichtingen, 2013).

Risk-Need-Responsivity model

Om de effectiviteit van behandeling te vergroten hebben Andrews et al. (1990) het Risk-Need-Responsivity model (RNR) ontwikkeld. Dit model verwijst naar drie beginselen waaraan een behandeling moet voldoen om effectief te zijn. Ten eerste stelt het risicobeginsel dat de intensiteit van een behandeling dient aan te sluiten bij het recidiverisico van de jongere. Ten tweede stelt het behoeftebeginsel dat behandeling gericht moet zijn op de dynamische risicofactoren van de jongere die direct in verband staan met het delinquente gedrag. Tot slot stelt het responsiviteitsbeginsel dat het van essentieel belang is om de behandeling af te stemmen op de afzonderlijke jongere (Andrews et al., 1990; Andrews & Bonta, 2010;

Kennedy 1999; Ogloff & Davis, 2004; Van der Laan & Slotboom, 2008). In interventies met als doel het terugdringen van recidive is sprake van een sterke focus op het risico– en

behoeftebeginsel (Farall, 2002; Nelissen, 2008; Ward & Maruna, 2007). Hoewel uit de onderzoeksliteratuur over de RNR-principes naar voren komt dat het responsiviteitsbeginsel van groot belang is voor behandelsucces, is hier nog beperkt empirisch onderzoek naar gedaan (Boone & Poort, 2002; Rovers, 2007; Kennedy, 1999; Serin & Brown, 1996; Serin & Kennedy, 1997). Het huidige onderzoek richt zich dan ook op het responsiviteitsbeginsel van

(7)

het RNR-model, specifiek de responsiviteitsfactor behandelmotivatie. Behandelmotivatie

Behandelmotivatie refereert aan een ‘staat van bereidheid’ om hulp te zoeken en actief mee te werken aan behandeling voor een probleem (Breda & Riemer, 2012; Melnick,

DeLeon, Hawke, Jainchill, & Kressel, 1997; Miller & Rollnick, 2002; Van der Helm, Wissink, de Jongh, & Stams, 2012). Lange tijd werd verondersteld dat motivatie een vaststaand persoonskenmerk was of een onveranderlijk klinisch gegeven (Preston & Murphey, 1997; Serin & Kennedy, 1997). Inmiddels is echter duidelijk geworden dat motivatie ontwikkelbaar, beïnvloedbaar en aan verandering onderhevig is en wordt

beschouwd als een dynamisch fenomeen (Van Binsbergen, 2003; Van Binsbergen, Knorth, Klomp, & Meulman, 2001; Verdonck & Jaspaert, 2009). Het menselijk gedrag wordt voorspeld door een samenspel van persoonskenmerken en omgevingsfactoren (Verdonck & Jaspaert, 2009).

Een toonaangevend model dat de ontwikkeling van motivatie tot gedragsverandering beschrijft is het transtheoretisch model van Prochaska en Diclemente (1986). Prochaska en Diclemente (1986) hebben ontdekt dat motivatie voor gedragsverandering zich geleidelijk ontwikkeld, middels het doorlopen van zes stadia. Bij de start van een behandeling bevinden adolescente delinquenten zich nagenoeg altijd in de pre-contemplatie fase (stadium 1) waarbij ze zich niet bewust zijn van hun probleemgedrag. De opeenvolgende fasen van contemplatie (stadium 2), voorbereiding (stadium 3) en actie (stadium 4) worden gekenmerkt door

herkenning en acceptatie van het probleemgedrag en intrinsieke motivatie tot

gedragsverandering. Deze toename in het bewustzijn van de problematiek en wens voor gedragsverandering zorgen voor de meeste doorbraak in behandelsucces (Van Binsbergen et al., 2001; Willoughby, Perry, & Vandergoot, 2003). De laatste twee fasen betreffen

(8)

te handhaven, en terugval (stadium 6). Dit is het stadium waarbij het de jongere niet lukt om de veranderingen te handhaven waardoor het probleemgedrag terugkeert.

In de literatuur over behandelmotivatie in de forensische setting domineert het

transtheoretisch model (Prochaska & Diclemente, 1986; Van der Helm et al., 2012). Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie aspecten van behandelmotivatie die overeenkomen met de motivatiestadia uit het transtheoretisch model, te weten: probleembesef respectievelijk

contemplatie (Becan, Knight, Crawley, Joe, & Flynn, 2015; Czuchy, Sia, & Dangereau, 2006; Hiller et al., 2002; Prochaska & Diclemente, 1986), behandelingsbereidheid respectievelijk voorbereiding (Becan et al., 2015; Hiller et al., 2002; Czuchy et al., 2006; Prochaska & Diclemente, 1986) en behandelingsgereedheid respectievelijk actie (Becan et al., 2015; Czuchy et al., 2006; De Leon, Melnick, Thomas, Kressel, & Wexler, 2000; Hiller et al., 2002; Melnick, De Leon, Thomas, Kressel, & Wexler, 2001; Prochaska & Diclemente, 1986). Met probleembesef wordt de herkenning van eigen problematiek bedoeld. Behandelingsbereidheid houdt in dat de jongere het belang van behandeling inziet en derhalve een behandeling wenst (Czuchy et al., 2006; Hiller et al., 2002; Miller & Rollnick, 2002). Behandelingsgereedheid houdt de mentale verschuiving in van de wens voor behandeling naar het daadwerkelijk actief deelnemen aan een behandeling gericht op gedragsverandering (De Leon, et al., 2000; Hiller et al., 2002; Miller & Rollnick, 2002).

Behandelmotivatie en behandeluitkomsten

Steeds meer wetenschappelijke evidentie ondersteunt de gevonden significante relaties tussen de aspecten van behandelmotivatie en behandeluitkomsten in de forensische setting. Op het gebied van behandeling in de verslavingszorg laten Callaghan et al. (2005) zien dat adolescenten die zich niet bewust zijn van hun problematiek en dus niet erkennen dat hun probleemgedrag voortvloeit uit hun middelenverslaving, meer kans hebben om voortijdig uit te vallen bij een behandeling. Voor jeugdige delinquenten met een lage behandelmotivatie is

(9)

het risico op behandeluitval in de eerste drie maanden van de behandeling het grootst (Orlando et al., 2003). In de hogere stadia van behandelmotivatie zijn de wens voor behandeling tezamen met behandelingsgereedheid gerelateerd aan sterke gevoelens van vertrouwen en een hoge mate van persoonlijke betrokkenheid en vooruitgang in de

behandeling (De Leon et al., 2000; Hiller et al., 2002). In geval van een dergelijke motivatie wordt de behandeling met een groter gevoel van vrijheid ervaren. Het hoogste stadium van motivatie voor verandering is gerelateerd aan ontvankelijkheid en het voltooien van een behandeling (Abrams, 2012; Orlando et al., 2003; Salekin, Neumann, Leistico, & Zalot, 2002). In onderzoek van Fickenscher, Novins en Beals (2006) wordt aangetoond dat

behandelingsgereedheid tevens de relatie tussen een wens voor behandeling en het voltooien van een behandeling medieert. Tot slot kwam in onderzoek van Ryan et al. (1995) naar voren dat een behandeling bij intrinsiek gemotiveerde jongeren een duurzaam effect heeft wat betreft reductie van recidive. Een hogere intrinsieke motivatie is positief gerelateerd aan vermindering van alcoholgebruik na acht weken (Ryan et al., 1995).

Eerder genoemde onderzoeken tonen aan dat behandelmotivatie een belangrijke voorwaarde lijkt te zijn voor behandelsucces, echter het ontwikkelen van behandelmotivatie van jongeren in JJI’s is geen gemakkelijke taak (Menger & Krechtig, 2004). Het ervaren van behandeling als dwang heeft bij deze jongeren een grote mate van weerstand en een lage behandelmotivatie tot gevolg (Menger & Krechtig, 2004; Miller, Benefield, & Tonigan, 1993; Verdonck & Jaspaert, 2009). Deze gevoelens en gedachten tezamen met het besef van

vrijheidsverlies en een beperkte keuzevrijheid maken hierdoor de kans op intrinsieke

motivatie voor behandeling bij deze jongeren kleiner. Bovendien heeft een groot deel van de jongeren voorafgaand aan het verblijf in de JJI’s diverse vormen van hulpverlening

ontvangen. Negatieve hulpverleningservaringen kunnen de verwachtingen en

(10)

2007; Lodewijks, 2007). Ook de problematiek van de jongeren kan een obstakel vormen in de motivatie voor een behandeling. Onderzoek toont aan dat psychische problematiek

veelvoorkomend is onder jongeren met een PIJ-maatregel (De Leon et al., 2000; Van Binsbergen, 2003). Psychische problematiek zorgt voor een moeizame totstandkoming van motivatieontwikkeling en is een voorspeller voor lage behandelingsdeelname, grote mate van uitval en minder succesvolle behandelresultaten (De Leon, et al., 2000; Van Binsbergen, 2003). Ondanks deze kennis over behandelmotivatie, zijn er echter nog weinig interventies gericht op het verbeteren van behandelmotivatie bij jongeren in de justitiële setting. Om die reden wordt in dit onderzoek onder andere de relatie bekeken tussen behandelmotivatie en mindset, een mogelijk interessant mechanisme om behandelmotivatie te verbeteren. Mindset

De laatste jaren heeft zich een nieuw perspectief voorgedaan in het

motivatieonderzoek, namelijk de rol van impliciete theorieën over intelligentie en

persoonlijkheid (Dweck, 2006). Impliciete theorieën, ofwel de mindset, zijn onderliggende overtuigingen en verlangens van een individu over de ontwikkelbaarheid van vaardigheden (Dweck, 1999; 2006). Vanuit onderliggende overtuigingen wordt gedrag van het individu zelf en anderen begrepen en verklaard én worden toekomstige gebeurtenissen voorspeld. Dweck (1999; 2006) onderscheidt twee typen mindset: de statische mindset (entiteitstheorie, ofwel entity-theory) en de groeimindset (groei-theorie, ofwel incremental theory). Het type mindset kan een drijvende of juist remmende werking teweeg brengen in motivatie en het omgaan met uitdagingen en tegenslag (Dweck, 2006; Dweck & Molden, 2005). Veelvuldig onderzoek naar de mindset heeft aangetoond dat de mindset invloed heeft op de motivatie en het gedrag van jongeren (Blackwell et al., 2007; Dweck, 2006; Dweck & Molden, 2005; Schleider et al., 2015).

(11)

Na vele jaren van onderzoek in de onderwijssetting is er veel bekend over de invloed van de mindset op motivatie voor prestaties (Blackwell et al., 2007; Hong et al., 1999; Nussbaum & Dweck, 2008). In onderzoek naar uitdaging en tegenslag op school komt naar voren dat een statische mindset een negatieve invloed heeft op motivatie om te presteren. Studenten met een statische mindset ervaren een slechte prestatie als falen en hun gevoel van eigenwaarde wordt hierdoor beschadigd. Deze studenten zijn meer geneigd om bij een volgende toets te spieken in plaats van harder te studeren (Blackwell et al., 2007). Tevens hebben studenten met een statische mindset de neiging om snel op te geven en moeilijkheden uit de weg te gaan (Blackwell et al., 2007; Hong et al., 1999; Nussbaum & Dweck, 2008). De studenten met een groeimindset ervaren moeilijke opdrachten juist als uitdagend. Ze zijn geneigd om in reactie op een faalervaring te onderzoeken wat ze fout hebben gedaan en te zoeken naar nieuwe leerstrategieën (Blackwell et al., 2007; Nussbaum & Dweck, 2007). Een groeimindset stimuleert motivatie, het aangaan van uitdagingen en leert de jongeren om te gaan met tegenslagen (Dweck 1999; 2006; Dweck & Molden, 2005).

Bij beste weten van de auteur is de relatie tussen mindset en behandelmotivatie nog niet eerder onderzocht. Gezien de bewezen relatie tussen mindset en motivatie in het onderwijs is het daarom interessant om in huidig onderzoek de relatie tussen mindset en behandelmotivatie in de justitiële setting te onderzoeken.

Mindset en externaliserend gedrag

Naast de aangetoonde relatie tussen mindset en motivatie, wordt gesuggereerd dat de mindset ook gerelateerd is aan gedrag. Onderzoek toont aan dat kinderen met een statische mindset omtrent anti-sociaal gedrag al vanaf de kleuterschool meer de neiging hebben om agressie goed te keuren als oplossing voor sociale problemen (Giles, 2003; Giles & Heyman, 2003). Zij hebben het gevoel dat zij in probleemsituaties altijd het slachtoffer zullen zijn, waardoor ze eerder geneigd zijn een agressieve respons te geven en minder geneigd zijn om

(12)

de ander te vergeven (Erdley, Cain, Loomis, Duma-Hines, & Dweck, 1997). Verder blijkt de statische mindset vanaf de vroege adolescentie een voorspeller te zijn van meer

gerapporteerde criminele betrokkenheid door regelovertredend gedrag (Gerber & O’Connell, 2012). Onderzoek suggereert dat jongeren met een statische mindset derhalve meer

problemen ondervinden in het reguleren van emoties (Schleider et al., 2015) en gevoelens en gedrag (Nolen-Hoeksema, Girgus, & Seligman, 1992). Door het gebruik van maladaptieve emotieregulatie strategieën zoals opgeven, agressie of terugtrekken, vertonen deze jongeren meer depressieve symptomen en een verminderd welzijn bij uitdagingen (Tamir, John, Srivatava, & Gross, 2007; Romero, Master, Paunesku, Dweck, & Gross, 2014). Bovendien komt in een recente meta-analyse van Schleider et al. (2015) naar voren dat er een positief verband is tussen het hebben van een statische mindset en het voorkomen van internaliserende en externaliserende problematiek zoals depressie, angst en agressie.

Mindset interventies

Zoals in voorgaande onderzoeken is aangetoond lijkt een groeimindset bevorderlijk te zijn met betrekking tot motivatie en gedrag. Om die reden zijn er interventies ontworpen die gericht zijn op het ontwikkelen van een groeimindset om zo motivatie te verhogen en het gedrag te verbeteren (Salekin, Tippey, & Allen, 2012; Salekin, Lester, & Sellers, 2012). Diverse studies tonen aan dat groeimindset interventies waarin jongeren leren dat persoonlijke eigenschappen veranderbaar en vormbaar zijn, positieve effecten heeft op het psychologisch functioneren zoals psychische stress, angst, depressie en agressie (Miu & Yeager, 2014; Yeager, Trezesniewski, & Dweck, 2012; Yeager & Walton, 2011).

Er is nog weinig onderzoek gedaan naar het effect van mindset interventies bij jongeren met externaliserende problematiek in de justitiële setting, maar de eerste aanwijzingen zijn positief. Bij jongeren met een gedragsstoornis blijkt dat een groeimindset interventie bijdraagt aan enerzijds een toename van behandelmotivatie en anderzijds aan een afname van

(13)

gedragsproblemen (Salekin et al., 2012). De impact van de groeimindset interventie op de mindset zelf is in het onderzoek niet gemeten. De jongeren werden zich in de loop van de behandeling meer bewust van hun problematiek en raakten meer gemotiveerd voor de

behandeling (Salekin et al., 2012). Hoewel er door het ontbreken van een controlegroep geen causaal verband kan worden vastgesteld, suggereren de bevindingen in dit onderzoek dat afname van probleemgedrag het gevolg is van toename van behandelmotivatie. Dit impliceert dat het verbeteren van de mindset middels een mindset interventie positieve effecten heeft op motivatie en gedrag.

Huidig onderzoek

In huidig onderzoek wordt de relatie tussen mindset, behandelmotivatie en

externaliserend gedrag onderzocht bij N = 55 jongeren in JJI’s. Er is nog weinig bekend over hoe deze drie concepten met elkaar samenhangen bij jongeren in justitiële setting. Gezien de relatie tussen mindset en motivatie in de onderwijs setting (Blackwell et al., 2007) wordt verwacht dat de mindset ook gerelateerd is aan behandelmotivatie in de justitiële setting. Om die reden wordt in de eerste plaats de relatie tussen mindset en behandelmotivatie onderzocht, waarbij verwacht wordt dat een grotere groeimindset samenhangt met een hogere

behandelmotivatie. Behandelmotivatie wordt gemeten middels twee aspecten, te weten: probleemherkenning en hulpverleningsbereidheid. Daarnaast is bekend dat de mindset ook gerelateerd is aan externaliserend gedrag (Schleider et al., 2015), echter weten we nog niet of dit ook geldt voor jongeren in JJI’s. In de tweede plaats wordt daarom de relatie tussen de mindset en externaliserend gedrag bestudeerd, waarbij verwacht wordt dat een grotere

groeimindset samenhangt met een lagere mate van externaliserend gedrag. Verder blijkt uit de literatuur dat er een relatie is tussen behandelmotivatie en probleemgedrag bij jongeren in de verslavingszorg (Callaghan et al., 2005). In huidig onderzoek wordt bekeken of deze relatie ook bestaat bij jongeren in JJI’s. Om die reden wordt in de derde plaats de relatie tussen

(14)

behandelmotivatie en externaliserend gedrag onderzocht, hierbij wordt verwacht dat een hogere behandelmotivatie samenhangt met een hogere mate van externaliserend gedrag. Tot slot wordt in kaart gebracht of de relatie tussen mindset en externaliserend gedrag wordt gemedieerd door behandelmotivatie. In mediatiemodel A (zie Figuur 1) wordt onderzocht of probleemherkenning de relatie tussen mindset en externaliserend gedrag medieert en in

medatiemodel B (zie Figuur 2) wordt onderzocht of hulpverleningsbereidheid de relatie tussen mindset en externaliserend gedrag medieert.

Huidig onderzoek zal een indicatie geven of een groeimindset interventie een succesvol mechanisme zou kunnen zijn om behandelmotivatie en daarmee behandelprogressie te

optimaliseren en externaliserend gedrag te verminderen. Methode

Respondenten

Huidig onderzoek is uitgevoerd in twee JJI’s in Nederland, te weten Eikenstein in Zeist en Teylingereind in Sassenheim. In het totaal zijn er N = 78 jongeren benaderd om deel te nemen aan dit onderzoek. Hiervan hebben N = 16 jongeren deelname aan het onderzoek geweigerd en de ouders van N = 7 minderjarigen hebben geen toestemming gegeven om de gegevens van de jongeren te gebruiken. De totale onderzoeksgroep wordt derhalve gevormd door N = 55 jongeren (52 jongens, 3 meisjes, Mleeftijd = 17.7 jaar, sd = 1.70, leeftijdsbereik: 14 - 23 jaar). De jongeren verblijven onder verschillende verblijfstitels in de JJI’s, de

verdeling is als volgt: voorlopige hechtenis (n = 30), jeugddetentie (n = 10) en PIJ-maatregel (n = 13). Alvorens de plaatsing in een JJI had 30,9% (n = 17) van de jongeren al eerdere hulpverlening ontvangen, 65,5% (n = 36) niet. Het grootste aantal jongeren genoot een MBO-opleiding (n = 27) voordat zij in een JJI werden geplaatst. Andere voorkomende MBO-opleidingen waren VMBO (n = 19), HAVO/VWO (n = 6) en basisschoolonderwijs (n = 1). De

(15)

Procedure

Huidig onderzoek is gericht op jongens en meisjes van 12 tot en met 23 jaar, die

verblijven in een JJI in Nederland. Dit onderzoek betreft een cross-sectioneel onderzoek. Om deel te nemen aan dit onderzoek is aan de jongeren gevraagd om een vragenlijst in te vullen. De onderzoekers vertelden de jongeren dat het onderzoek deel uitmaakt van het project Change Your Mindset. Hierbij werd uitgelegd dat de vragen in de vragenlijst gaan over hoe jongeren denken over bepaalde situaties, wat ze daarvan vinden en hoe ze zich daarbij voelen. Bij beide JJI’s is de vragenlijst afgenomen onder begeleiding van twee groepsleiders en twee onderzoekers. De jongeren hebben vrijwillig deelgenomen aan het onderzoek. Middels een getekende verklaring hebben de jongeren toestemming gegeven om hun informatie te gebruiken voor dit onderzoek. De ouders van de minderjarige jongeren hebben middels passieve toestemming akkoord gegeven voor het gebruik van de informatie van de jongeren. Aan de jongeren is duidelijk gemaakt dat alle antwoorden vertrouwelijk en anoniem worden behandeld en alleen toegankelijk zijn voor de onderzoekers. Na afloop van het invullen van de vragenlijst werd iedere jongere een kleine consumptie aangeboden als blijk van waardering voor deelname aan het onderzoek.

Meetinstrumenten

Behandelmotivatie. Om de variabele behandelmotivatie te meten is in dit onderzoek gebruik gemaakt van de Motivation for Youth’s Treatment Scale (MYTS) (Breda & Riemer, 2012). Deze vragenlijst bestaat uit 8 items op een 5-punts Likert-schaal (1 = helemaal niet waar, 5 = helemaal waar). De vragenlijst onderscheidt twee subschalen. De eerste schaal betreft probleemherkenning (4 items). Een voorbeeld item is: ‘Mijn gevoelens geven

problemen thuis, op school, met vrienden, of op andere plaatsen’. Een hogere score indiceert een hogere mate van probleemherkenning. De tweede schaal betreft hulpverleningsbereidheid (4 items). Een voorbeeld item is: ‘Ik wil hulp bij het vinden van oplossingen voor de

(16)

problemen die ik heb’. Een hogere score indiceert een hogere mate van

hulpverleningsbereidheid. Uit de literatuur blijkt dat de twee schalen probleemherkenning (α = .84) en hulpverleningsbereidheid (α = .83) betrouwbaar en valide zijn bevonden (Bickman et al., 2010; Breda & Riemer, 2012). Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid wordt in huidige studie gebruik gemaakt van de COTAN-richtlijnen. Hierbij wordt een waarde kleiner dan .60 gezien als onvoldoende, een waarde van .60 tot .70 gezien als voldoende en een waarde gelijk of groter dan .70 gezien als goed (Evers, Lucassen, Meijer, & Stijsma, 2010). Binnen huidig onderzoek werd een goede betrouwbaarheid van α = .83 gevonden voor probleemherkenning en een goede betrouwbaarheid van α = .87 voor

hulpverleningsbereidheid.

Mindset. Om de variabele mindset te meten is in dit onderzoek gebruik gemaakt van de Change Beliefs Questionnaire (CBQ). De CBQ is gebaseerd en aangepast op de Implicit Theories of Intelligence Scale for Children-Self Form (Dweck, 1999). In deze vragenlijst worden de impliciete theorieën over intelligentie gemeten. De CBQ meet daarnaast de

impliciete theorieën over gevoel en gedrag. De vragenlijst bestaat uit 28 items op een 5-punts Likert-schaal (1 = helemaal niet waar, 5 = helemaal waar). Hogere scores indiceren een grotere groeimindset. De vragenlijst onderscheidt drie subschalen: intelligentie (6 items), gevoel en gedrag (8 items), en inzet, tegenslag en uitdaging (14 items). In dit onderzoek worden alleen de antwoorden op de twee subschalen intelligentie en gevoel en gedrag

meegenomen. Voorbeeld items zijn: ‘Hoe slim ik ben staat min of meer vast’ (intelligentie) en ‘Ik ben de baas over hoe ik mij voel’ (gevoel en gedrag). In onderzoek van Verberg et al. (in voorbereiding) is de CBQ aangetoond als een betrouwbaar en valide instrument voor het meten van de mindset bij mensen met een verstandelijke beperking α = .71 en mensen zonder een verstandelijke beperking α = .66. In dit onderzoek werd een goede betrouwbaarheid voor gevoel en gedrag α = .67 gevonden. De betrouwbaarheid voor intelligentie α = .47 werd als

(17)

onvoldoende beoordeeld. Door de lage betrouwbaarheid van de intelligentie schaal worden deze gegevens met voorzichtigheid geïnterpreteerd.

Externaliserend gedrag. De externaliserende problematiek wordt gemeten aan de

hand van de Brief Problem Monitor voor jongeren (BPM-Y). De BPM-Y is een

gestandaardiseerde zelf-rapportage vragenlijst waarbij internaliserende- en externaliserende problematiek en hyperactiviteit bij jongeren in kaart wordt gebracht (Achenbach,

McConaughy, Ivanova, & Rescorla, 2011). De BPM-Y is afgeleid van de ‘Youth Self Report’ (YSR) (Achenbach et al., 2011). De vragenlijst bestaat uit 19 items op een 3-puntsschaal (1 = helemaal niet waar, 2 = beetje waar/beetje niet waar, 3 = helemaal waar). De vragenlijst onderscheidt drie subschalen, namelijk internaliserend gedrag (6 items), externaliserend gedrag (7 items) en hyperactiviteit (6 items). In dit onderzoek worden alleen de antwoorden op de subschaal externaliserend gedrag meegenomen. Hogere scores indiceren een hogere mate van externaliserende probleemgedrag. Een voorbeeld item is: ‘Ik verniel spullen van anderen’. Uit de literatuur is gebleken dat de betrouwbaarheid van de subschaal

externaliserend gedrag als voldoende is beoordeeld (α = .75) (Achenbach et al., 2011). In alle gevallen zijn de scores significant (p < .001). Er werden geen significante verschillen

gevonden tussen de eerste en de tweede afname (Achenbach et al., 2011). Binnen huidig onderzoek werd een goede betrouwbaarheid van α = .61 gevonden voor externaliserend gedrag.

Analysestrategie

De onderzoeksresultaten zijn met behulp van Statistical Package for Social Studies (SPSS) versie 22.0 geanalyseerd. Voordat de analyses werden uitgevoerd is er gecontroleerd op uitschieters om te onderzoeken of er afwijkende scores zijn op de variabelen in het onderzoek. Er zijn geen afwijkende scores gevonden. Daarnaast is er ook gecontroleerd op uitschieters in de verbanden tussen de variabelen. Er zijn eveneens geen uitschieters gevonden

(18)

in de verbanden tussen de variabelen. De scores van alle respondenten zijn daarom meegenomen in het onderzoek.

Er is eerst een correlatie analyse (uitgedrukt in Pearson’s product-moment

correlatiecoëfficiënt r) uitgevoerd om te toetsten of de variabelen mindset, behandelmotivatie en externaliserend gedrag met elkaar samenhangen. Daarnaast is door middel van een

mediatie analyse in kaart gebracht of de relatie tussen de mindset en externaliserend gedrag gemedieerd wordt door behandelmotivatie. Hierbij is gebruik gemaakt van de SPSS macro syntax van Preacher en Hayes (2004). De mediator behandelmotivatie is opgedeeld in twee losse mediatoren: probleemherkenning en hulpverleningsbereidheid.

Resultaten

Voordat de analyses zijn uitgevoerd is vastgesteld dat er aan de assumpties van een normale verdeling, lineariteit en homogeniteit van varianties is voldaan. Echter, de scores voor externaliserend gedrag zijn wat scheef. Dit betekent dat de meeste scores aan de lage kant zitten. Dit hoeft geen probleem te zijn zolang de residuen van de regressie normaal verdeeld zijn (De Vocht, 2013). Na het uitvoeren van de regressies bleek dit het geval te zijn.

De samenhang tussen mindset, behandelmotivatie en externaliserend gedrag is onderzocht met behulp van een correlatie analyse (zie Tabel 1). Ten eerste is er een significante negatieve correlatie gevonden tussen mindset intelligentie en

probleemherkenning (r = -.29, p < .05), waarbij een hogere score op groeimindset intelligentie samenhangt met een lagere score op probleemherkenning. Er is geen verband gevonden tussen mindset gevoel en gedrag en probleemherkenning (r = -.20, p < .05). Verder blijkt dat zowel mindset intelligentie als mindset gevoel en gedrag geen verband heeft met

hulpverleningsbereidheid (r = -.16, p < .05; r = .02, p < .05). Ten tweede is er geen verband gevonden tussen mindset intelligentie en externaliserend gedrag (r = -.22, p <.05). Er is wel een significante negatieve correlatie tussen de mindset gevoel en gedrag en externaliserend

(19)

gedrag gevonden (r = -.28, p < .05), waarbij een hogere score op groeimindset gevoel en gedrag samenhangt met lagere mate van externaliserend gedrag. Ten derde is er een significante positieve correlatie gevonden tussen probleemherkenning en externaliserend gedrag (r = .25, p < .05), waarbij een hogere score op probleemherkenning samenhangt met een hogere mate van externaliserend gedrag. Tot slot is er een significante positieve correlatie gevonden tussen hulpverleningsbereidheid en externaliserend gedrag (r = .29, p < .05), waarbij een hogere score op hulpverleningsbereidheid samenhangt met een hogere mate van externaliserend gedrag. Uitgaande van de richtlijnen van Cohen (1988) worden de significante verbanden als zwak geclassificeerd (r < .29).

De mediatie analyse wordt enkel uitgevoerd voor het verband tussen mindset gevoel en gedrag en externaliserend gedrag (zie Figuur 1 en 2), omdat uit de correlatie analyse is

gebleken dat er geen significante correlatie is tussen mindset intelligentie en externaliserend gedrag. Gezien het feit er hierdoor niet voldaan wordt aan de criteria van mediatie is besloten de mediatie analyse voor het verband tussen mindset intelligentie en externaliserend gedrag niet uit te voeren (Preacher & Hayes, 2004; Verboon, 2010)

Ten eerste is onderzocht of probleemherkenning (mediatiemodel A) de relatie tussen mindset gevoel en gedrag en externaliserend gedrag medieert (zie Figuur 1). Om te voldoen aan de criteria van mediatie moet er in de eerste plaats een significant verband zijn tussen mindset gevoel en gedrag en externaliserend gedrag, wanneer probleemherkenning niet als mediator wordt opgenomen in het model (pad c). Uit de resultaten blijkt er een significant verband bestaat tussen mindset gevoel en gedrag en externaliserend gedrag (b = -.15, p = .04). Daarnaast dient het verband tussen mindset gevoel en gedrag en probleemherkenning

significant te zijn (pad a). Uit de resultaten komt naar voren dat er geen significant verband is tussen mindset gevoel en gedrag en probleemherkenning (b = -.34, p = .14). Dit impliceert dat er niet meer aan alle criteria van mediatie kan worden voldaan. In het kader van deze

(20)

masterthesis, zullen desalniettemin de verdere resultaten van deze mediatie analyse worden besproken. Ook dient er een significant verband te zijn tussen probleemherkenning en

externaliserend gedrag, waarbij mindset gevoel en gedrag wordt meegenomen als voorspeller (pad b). Uit de resultaten blijkt dat er geen significant verband bestaat tussen

probleemherkenning en externaliserend gedrag (b = .06, p = .14).

Er is sprake van mediatie in model A wanneer voldaan wordt aan bovenstaande criteria en het verband tussen mindset gevoel en gedrag en externaliserend gedrag niet meer

significant is wanneer probleemherkenning als mediator wordt opgenomen in het model (pad c’). Uit de analyse blijkt dat er geen significant verband bestaat tussen mindset gevoel en gedrag en externaliserend gedrag, wanneer probleemherkenning als mediator wordt

opgenomen. Er kan niet gesproken worden van mediatie in de relatie tussen mindset gevoel en gedrag en externaliserend gedrag gezien er niet aan alle criteria van mediatie is voldaan. Ten tweede is onderzocht of hulpverleningsbereidheid (mediatiemodel B) de relatie tussen mindset gevoel en gedrag en externaliserend gedrag medieert (zie Figuur 2). Uit de resultaten blijkt dat wanneer hulpverleningsbereidheid niet als mediator wordt opgenomen in het model, er een significant verband bestaat tussen gevoel en gedrag en externaliserend gedrag (b = -.15, p = .04) (pad c). Daarnaast komt in de resultaten naar voren dat er geen significant verband is tussen mindset gevoel en gedrag en hulpverleningsbereidheid (b = .05, p = .86) (pad a). Dit impliceert wederom dat er niet meer aan alle criteria van mediatie kan worden voldaan. In het kader van deze masterthesis, zullen desalniettemin de verdere

resultaten van deze mediatie analyse worden besproken. Tot slot blijkt uit de resultaten dat er een significant verband is tussen hulpverleningsbereidheid en externaliserend gedrag, waarbij de mindset gevoel en gedrag is meegenomen als voorspeller (b = .08, p = .02) (pad b). Er is sprake van mediatie in model B wanneer voldaan wordt aan eerdergenoemde criteria en als het verband tussen mindset gevoel en gedrag en externaliserend gedrag niet

(21)

meer significant is wanneer hulpverleningsbereidheid als mediator wordt opgenomen in het model (pad c’). Uit de analyse blijkt dat er wel significant verband bestaat tussen mindset gevoel en gedrag en externaliserend gedrag, wanneer hulpverleningsbereidheid als mediator wordt opgenomen. Er kan niet gesproken worden van mediatie in de relatie tussen mindset gevoel en gedrag en externaliserend gedrag gezien er niet aan alle criteria van mediatie is voldaan.

Discussie

In de huidige studie is onderzoek gedaan naar de relatie tussen mindset,

behandelmotivatie en externaliserend gedrag bij jongeren in justitiële jeugdinrichtingen. Behandelmotivatie is gemeten aan de hand van de twee aspecten probleemherkenning en hulpverleningsbereidheid. Tot slot is onderzocht of behandelmotivatie de relatie tussen mindset en externaliserend gedrag medieert.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in tegenstelling tot de verwachting er geen verband is tussen mindset gevoel en gedrag en behandelmotivatie, noch

probleemherkenning noch hulpverleningsbereidheid. Tevens is er ook geen verband gevonden tussen mindset intelligentie en hulpverleningsbereidheid. Tegen de verwachting is mindset intelligentie negatief, in plaats van positief, gerelateerd aan

probleemherkenning. Een grotere groeimindset intelligentie hangt in dit onderzoek samen met een lagere probleemherkenning.

Bij het bestuderen van het verband tussen mindset en externaliserend gedrag is naar voren gekomen dat, zoals verwacht, mindset gevoel en gedrag negatief gerelateerd is aan externaliserend gedrag. Dit betekent dat een grotere groeimindset gevoel en gedrag samenhangt met een lagere mate van externaliserend gedrag. Er is daarentegen geen verband gevonden tussen mindset intelligentie en externaliserend gedrag.

(22)

onderzocht. Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat er, zoals verwacht, een positief verband is tussen behandelmotivatie en externaliserend gedrag. Een hogere

probleemherkenning en een hogere hulpverleningsbereidheid hangen zwak samen met een hogere mate van externaliserend gedrag. Tot slot is in huidig onderzoek, tegen de

verwachting in, gebleken dat behandelmotivatie (i.e. probleemherkenning en

hulpverleningsbereidheid) de relatie tussen mindset gevoel en gedrag en externaliserend gedrag niet medieert.

In tegenstelling tot de resultaten uit eerder onderzoek waarbij een groeimindset interventie een grotere behandelmotivatie lijkt te bewerkstelligen (Salekin et al., 2012), wordt in huidig onderzoek geen relatie gevonden tussen mindset en behandelmotivatie. Deze afwezige relatie in huidig onderzoek is eveneens niet overeenkomstig met eerder onderzoek in de onderwijssetting waaruit blijkt dat een groeimindset een positieve invloed heeft op motivatie om te presteren (Blackwell et al., 2007; Hong et al., 1999; Nussbaum & Dweck, 2008). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat jongeren in JJI’s wel de perceptie hebben om te kunnen veranderen (mindset), maar mogelijk niet willen veranderen

(behandelmotivatie), omdat ze het idee hebben dat het probleem niet bij hen ligt. Dit duidt mogelijk op een gebrekkige probleemherkenning bij deze doelgroep (Mitchell & Shaw, 2011). In vergelijking met de jongeren uit de valideringsstudie van Breda en Riemer (2012) blijkt dat de jongeren uit het huidige onderzoek gemiddeld lager scoren op probleemherkenning. Dit impliceert dat jongeren in JJI’s in mindere mate hun eigen

problemen herkennen dan jongeren buiten de JJI’s. Een aanwijzing hiervoor is gevonden in onderzoek van Matthys, Cuperus, Maassen en Van Engeland (2001) waarbij wordt

aangetoond dat jeugdige delinquenten agressie vaak zien als een ‘normale’ manier om met sociale situaties om te gaan. In dit geval zullen de jeugdige delinquenten hun problemen niet herkennen en het belang van een behandeling niet inzien en ook minder bereid zijn om

(23)

aan een behandeling deel te nemen (Czuchy et al., 2006; Hiller et al., 2002; Miller & Rollnick, 2002). Het afwezige verband tussen mindset en behandelmotivatie zou mogelijk ook verklaard kunnen worden door de manier waarop behandelmotivatie in huidig

onderzoek is gemeten. Volgens het eerdergenoemde transtheoretisch model is

behandelmotivatie te meten aan de hand van drie aspecten waarvan in huidig onderzoek enkel twee aspecten zijn meegenomen: probleemherkenning en hulpverleningsbereidheid. Het derde aspect, behandelingsgereedheid, is echter niet gemeten (Prochaska &

Diclemente, 1986). Mogelijk zou het gebruik van de Nederlandse versie van de Readiness to Change Questionnaire (RCQ-D) motivatie-vragenlijst, die alle drie de aspecten van behandelmotivatie meet, meer inzicht geven in de totale behandelmotivatie van deze jongeren.

Zoals verwacht werd op basis van eerdere onderzoeksresultaten, hebben jongeren met een grotere groeimindset minder externaliserende problemen (Gerber & O’Connell, 2012; Schleider et al., 2015). Jongeren in JJI’s met een grotere groeimindset zullen mogelijk minder externaliserende problematiek laten zien, beter om kunnen gaan met tegenslagen en een groter probleemoplossend vermogen hebben (Yeager et al., 2013; Giles & Heyman, 2003). Het afwezige verband tussen mindset intelligentie en externaliserend gedrag kan verklaard worden vanuit het idee dat mindset intelligentie voornamelijk gaat over de perceptie van mogelijkheden om slimmer te worden. Dit heeft weinig raakvlak met problematisch gedragingen als externaliserend gedrag. Echter, opgemerkt moet worden dat de correlatie mindset intelligentie en externaliserend gedrag net niet significant is

bevonden. In een grotere steekproef met meer power zou mogelijk wel een significante correlatie gevonden worden tussen deze twee concepten. Dit mogelijke verband wordt aangetoond in de bevindingen van de meta-analyse van Schleider et al. (2015) waaruit blijkt dat jongeren met een statische mindset, die geloven dat ze niet slimmer kunnen

(24)

worden, kwetsbaarder zijn voor verschillende psychische problemen.

Overeenkomstig met eerder onderzoek wordt in huidig onderzoek aangetoond dat een hogere behandelmotivatie, zowel probleemherkenning als hulpverleningsbereidheid, samenhangt met een hogere mate van externaliserend gedrag. In onderzoek van Callaghan et al. (2005) komt naar voren dat er een positief verband is tussen behandelmotivatie en de mate van probleemgedrag. Jongeren die gemotiveerd zijn voor behandeling hebben

mogelijk meer inzicht in hun eigen problematiek en dit zou verklaren waarom deze jongeren meer externaliserend probleemgedrag rapporteren dan de jongeren die minder gemotiveerd zijn.

In tegenstelling tot de verwachting blijkt behandelmotivatie, zowel

probleemherkenning als hulpverleningsbereidheid, geen mediërende rol te hebben in de relatie tussen mindset en externaliserend gedrag in huidig onderzoek. Uit eerder

interventieonderzoek van Salekin en anderen (2012) blijkt dat een groeimindset interventie enerzijds impact heeft op de toename van behandelmotivatie, en anderzijds op de afname van probleemgedrag. Hoewel er geen causaal verband kon worden vastgesteld, suggereren de bevindingen dat behandelmotivatie een mediërende rol heeft in de relatie tussen mindset en probleembedrag. Dit is een indicatie voor een mogelijk mediërend verband van

behandelmotivatie in de relatie tussen mindset en externaliserend gedrag in huidig onderzoek. Echter, in huidig onderzoek wordt niet voldaan aan de voorwaarden van de mediatie analyse waarmee de mediërende rol van behandelmotivatie in huidig onderzoek wordt uitgesloten (Preacher & Hayes, 2004). Desalniettemin lijkt er een trend te zitten in de relatie tussen mindset en probleemherkenning. Gezien de p-waarden van pad a en pad b in mediatiemodel A (p = .14; p = .14), zou bij een grotere onderzoeksgroep mogelijk wel een significant verband gevonden kunnen worden tussen mindset en probleemherkenning, en probleemherkenning en externaliserend gedrag. In dit geval zou probleemherkenning

(25)

een mediërende rol kunnen hebben in de relatie tussen mindset en externaliserend gedrag. Er zijn op basis van dit onderzoek geen aanwijzingen voor een mogelijk trendeffect in de relatie tussen mindset en hulpverleningsbereidheid in mediatiemodel B (p = .86).

Beperkingen

De huidige studie kent enkele beperkingen. Allereerst is er gebruik gemaakt van een relatief kleine steekproef. De reden hiervoor is dat de doelgroep moeilijk bereikbaar is wegens strikte wetgeving vanuit Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. Een mogelijk gevolg hiervan kan zijn dat er ten onrechte geen significante verbanden zijn gevonden, dit wordt ook wel een type 2 fout genoemd. Daarnaast werd niet volledig voldaan aan één van de voorwaarden van de toetsen die gebruikt zijn bij de analyse, zo was de variabele

externaliserend gedrag niet normaal verdeeld. Er is geen logaritmische transformatie toegepast om de scheve verdeling te normaliseren omdat uit de analyses bleek dat de residuen van de regressie normaal verdeeld zijn. Desalniettemin moeten de resultaten van deze analyse met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Ook het invullen van de vragenlijsten door jongeren in een gedwongen kader brengt risico’s met zich mee. Jeugdige delinquenten bieden vaak weerstand tegen het in vullen van vragenlijsten door vragen te saboteren of door sociaal wenselijke antwoorden in te vullen (Breuk, Clauser, Stams, Slot, & Doreleijers, 2007; Tourangeau & Yan, 2007). Bovendien hebben de meeste jeugdige delinquenten een beperkte concentratiespanne en een verminderd cognitief vermogen waardoor zij moeilijkheden ervaren met het lezen en begrijpen van de vragen (Kaal, 2011; Kaal, Brand, & Van Nieuwenhuizen, 2011). Deze nadelen vormen

aanzienlijke bedreigingen voor de validiteit en de betrouwbaarheid van de instrumenten. Dit is met name zichtbaar in de betrouwbaarheid van de vragen betreffende mindset intelligentie (α = .47). Tevens is een andere beperking van dit onderzoek het gebruik van uitsluitend zelf-rapportage. De vraag is in hoeverre deze doelgroep voldoende zelfinzicht

(26)

heeft om eigen problematiek te rapporteren. Dit is zichtbaar in de lage scores op de BPM-vragenlijst. Meer dan de helft van de scores van de jongeren valt in non-klinisch gebied (t < 65) (Achenbach et al., 2011), terwijl van deze doelgroep bekend is dat ze een hoge mate van externaliserende problematiek laten zien (Lodewijks, 2007; Vreugdenhil, 2005). De onderschatting van de problematiek komt overeen met de bevindingen van Rovers (2014) waarin slechts 9% van de kort-verblijvers in JJI’s (jongeren die korter dan 90 dagen aaneengesloten in een JJI zijn geplaatst) problemen rapporteren op psychosociaal vlak. De eerste mogelijke verklaring is dat, zoals eerder vermeld, deze doelgroep zelf geen

problemen ervaart (Matthys et al., 2001).Ook is het mogelijk dat de

jongeren laag scoren op externaliserend gedrag, omdat zij binnen de JJI’s weinig mogelijkheden hebben om hun externaliserend gedrag tot uiting te brengen.

Ondanks deze beperkingen kan dit exploratieve onderzoek naar de mindset en behandelmotivatie van jongeren in JJI’s worden gebruikt als eerste blik naar mogelijke inzetbaarheid van groeimindset interventies die een positieve invloed kunnen hebben op behandelmotivatie en externaliserend gedrag.

Implicaties

De bevindingen uit huidig onderzoek kunnen op wetenschappelijk en klinisch gebied een bijdrage leveren aan onderzoek naar de mindset en behandelmotivatie van jongeren in JJI’s. Het onderzoek is tevens waardevol doordat deze is uitgevoerd bij een specifieke forensische doelgroep waar nog niet veel onderzoek naar is gedaan op het gebied van de mindset en behandelmotivatie. Middels een behandelmotivatie-vragenlijst (MYTS) is meer inzicht verkregen in twee belangrijke aspecten van behandelmotivatie bij jongeren in JJI’s. Echter, het wordt van belang geacht dat alle drie de aspecten van

behandelmotivatie worden meegenomen om een vollediger beeld te krijgen van behandelmotivatie bij jongeren in JJI’s. Het transtheoretisch model biedt hiervoor

(27)

handvaten om behandelmotivatie in toekomstig onderzoek verder te onderzoeken. In de praktijk is het van cruciaal belang dat behandelaars bij opname van de jongeren in de JJI’s aandacht besteden aan het vergroten van de behandelmotivatie van jongeren, om zo de kans op het slagen van de behandeling te vergroten. Daarnaast is er middels huidig onderzoek kennis vergaard over de mindset van jongeren in JJI’s. Met deze kennis zou in de behandeling van externaliserende problematiek van jongeren in JJI’s mogelijk meer aandacht besteed kunnen worden aan de perceptie van jongeren om te veranderen. In huidig onderzoek komt naar voren dat er bovengemiddeld gescoord is op de mindset, waaruit blijkt dat de jongeren in de JJI’s al meer een groeimindset hebben dan een statische mindset. Het inzetten van interventies die de mindset van jongeren in JJI’s verbeteren, zal zich daarom bij deze groep jongeren specifiek moeten richten op de

veranderingsmogelijkheden van hun probleemgedrag. Voor de jongeren waarbij sprake is van een statische mindset, zou een interventie gericht op het aanleren van sec een

groeimindset mogelijk al helpend zijn. Dergelijke mindset interventies kunnen worden toegepast op groepen jongeren die reeds een hoge mate van externaliserend gedrag vertonen, zoals jongeren in JJI’s.

Vervolg onderzoek

Het is voor vervolgonderzoek aan te bevelen om gebruik te maken van een grotere, aselecte steekproef die representatief is voor de gehele populatie jongeren in JJI’s in Nederland. Daarnaast is in huidig onderzoek gekeken naar de jongeren in JJI’s als geheel. In de toekomst is het van belang is dat er ook onderzoek wordt verricht naar bepaalde eigenschappen van jongeren die de relatie tussen de mindset, behandelmotivatie en externaliserend gedrag zouden kunnen beïnvloeden. Een dergelijk effect wordt een moderatie-effect genoemd. Hierbij kan worden gedacht aan geslacht, leeftijd, type maatregel en eerdere hulpverleningservaringen. Wellicht worden er voor verschillende

(28)

‘typen’ jongeren andere verbanden gevonden tussen de mindset, behandelmotivatie en externaliserend gedrag. Op basis van voorgaand onderzoek wordt verwacht dat meisjes meer gemotiveerd zullen zijn voor behandeling (Mitchell & Shaw, 2011). Daarnaast zal het type maatregel waarschijnlijk grote verschillen opleveren in behandelmotivatie. Verwacht wordt dat jongeren met een maatregel voorlopige hechtenis een lagere behandelmotivatie hebben dan jongeren met een maatregel jeugddetentie of PIJ-maatregel. Deze jongeren zijn waarschijnlijk minder gemotiveerd voor behandeling, omdat ze mogelijk op korte termijn weer vrij komen. Bovendien is het van belang om in toekomstig onderzoek naar de behandelmotivatie van jongeren in JJI’s, een meetinstrument te gebruiken die alle drie de aspecten van behandelmotivatie omvat. Op die manier kan een completer beeld worden verkregen van de behandelmotivatie van jongeren in JJI’s en kan hier gerichter op in worden gespeeld bij een behandeling. Gezien het aangetoonde verband tussen mindset en externaliserend gedrag in huidig onderzoek is het ook interessant om in de toekomst onderzoek te doen naar het effect van een mindset interventie met als uitkomstmaat de mate van externaliserend gedrag bij jongeren in JJI’s. Verwacht wordt dat het verbeteren van de mindset positief gerelateerd is aan de afname van externaliserend gedrag. Tot slot wordt voor vervolgonderzoek aanbevolen om naast de zelfrapportages ook gebruik te maken van andere onderzoeksmethoden zoals vragenlijsten voor behandelend

psychologen, groepsleiders, maar ook voor ouders aangezien zij mogelijk meer inzicht hebben in het probleemgedrag van de jongere. Daarnaast zouden observaties van het gedrag van de jongere, of het uitvoeren van een experimentele taak aangaande externaliserend gedrag een goede aanvulling zijn. Ook zou de registratie van agressie incidenten in de JJI’s een bijdrage kunnen leveren om het werkelijke externaliserende probleemgedrag van jongeren te onderzoeken.

(29)

De resultaten uit dit onderzoek laten zien dat er geen relatie is tussen mindset gevoel en gedrag en behandelmotivatie, noch probleemherkenning noch hulpverleningsbereidheid, van jongeren in JJI’s. Er is wel een relatie tussen mindset intelligentie en

probleemherkenning. Tegen de verwachting in is dit een negatief in plaats van een positief verband. Er is geen relatie gevonden tussen mindset intelligentie en

hulpverleningsbereidheid. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat er een relatie is tussen mindset en externaliserend gedrag. Ook is er een relatie gevonden tussen

behandelmotivatie en externaliserend gedrag. Tot slot wordt de relatie tussen mindset en externaliserend gedrag niet gemedieerd door behandelmotivatie.

(30)

Referenties

Abrams, L. S. (2011). Envisioning life “on the outs”: Exit narratives of incarcerated male youth. International journal of offender therapy and comparative criminology, 56, 877-896. doi: 10.1177/0306624X11415042

Achenbach, T. M., McConaughy, S. H., Ivanova, M. Y., & Rescorla, L. A. (2011). Manual for the ASEBA Brief Problem Monitor™ (BPM). Research Center for Children, Youth, and Families, Burlington: University of Vermont.

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice. Psychology, Public Policy, and Law, 16, 39-55. doi: 10.1037/a0018362

Andrews, D. A., Zinger, I., Hoge, R. D., Bonta, J., Gendreau, P., Cullen, F. T. (1990). Does correctional treatment work? A clinically relevant and psychologically informed meta- analysis. Criminology, 28, 369- 403. doi: 10.1111/j.1745- 9125.1990.tb01330.x

Becan, J. E., Knight, D. K., Crawley, R. D., Joe, G. W., & Flynn, P. M. (2015). Effectiveness of the treatment readiness and induction program for increasing adolescent motivation for change. Journal of Substance Abuse Treatment, 50, 38- 49. doi: 10.1016/j.jsat.2014.10.002

Beginselenwet Jusititiele Jeugdinrichtingen (2014). Reglement Justitële jeugdinrichtingen. Gedownload op 12/03/2015 van http://www.st-

ab.nl/wettennr01/0034-011_Reglement_justitiele_jeugdinrichtingen.htm

Bickman, L., Athay, M. M., Riemer, M., Lambert, E. W., Kelley, S. D., Breada, C., . . . Vides de Andrade, A. R. (Eds.) (2010). Manual of the peabody treatment progress battery. Nashville: Vanderbilt University.

Binsbergen, M. H. van (2003). Motivatie voor behandeling: ontwikkeling van behandelmotivatie in een justitiële instelling. Antwerpen: Garant.

Binsbergen, M. H. van, Knorth, E. J., Klomp, M. & Meulman, J. J. (2001). Motivatie voor behandeling bij jongeren met ernstige gedragsproblemen in de intramurale justitiële jeugdzorg. Kind en Adolescent, 22, 295-331. doi: 10.1007/BF03060824 Blackwell, L. A., Trzesniewski, K. H., & Dweck, C. S. (2007). Theories of intelligence and achievement across the junior high school transition: A longitudinal study and an intervention. Child Development, 78, 246–263. doi: 10.1111/j.1467-

8624.2007.00995.x

(31)

toegepast op het programma-aanbod van de reclassering. Justitiële Verkenningen, 8, 43-63.

Breda, C. S. & Riemer, M. (2012). Motivation for youth’s treatment scale (MYTS): A new tool for measuring motivation among youths and their caregivers. Administration and Policy in Mental Health, 39, 118-132. doi: 10.1007/s10488- 012-0408-x

Breuk, R. D., Clauser, C. A. C., Stams, G. J. J. M., Slot, N. W., & Doreleijers, T. A. H. (2007). The validity of questionnaire self-report of psychopathology and parent– child relationship quality in juvenile delinquents with psychiatric disorders. Journal of adolescence, 30, 761-771. doi: 10.1016/j.adolescence.2006.10.003 Callaghan, R. C., Hathaway, A., Cunningham, J. A., Vettese, L. C., Wyatt, S., & Taylor, L. (2005). Does stage-of-change predict dropout in a culturally diverse sample of adolescents admitted to inpatient substance-abuse treatment? A test of the

transtheoretical model. Addictive Behaviors, 30, 1834-1847. doi: 10.1016/j.addbeh.2005.07.015

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences (pp. 273-406). New Jersey: Hillsdale.

Czuchry, M., Sia, T. L., & Dansereau, D. F. (2006). Improving early engagement and treatment readiness of probationers gender differences. The Prison Journal, 86, 56-74. doi: 10.1177/0032885505283877

De Leon, G., Melnick, G., Thomas, G., Kressel, D., & Wexler, H. K. (2000). Motivation for treatment in a prison-based therapeutic community. The American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 26, 33-46. doi: 10.1081/ADA-100100589

Dienst Justitiële Inrichtingen (2013). JJI in getal 2002-2008. Den Haag: Dienst Justitiële Inrichtingen.

Dweck, C. S. (2006). Mindset, the new psychology of success. New York: Random House Dweck, C. S. (1999). Self-theories: their role in motivation, personality and development. Philadelphia: Psychology Press.

Dweck, C. S., & Molden, D. C. (2005). Self-Theories: Their impact on competence motivation and acquisition. In A. J. Elliot & C. S. Dweck (Eds.), Handbook of competence and motivation. New York, London: Guilford Press.

Erdley, C., Cain, K., Loomis, C., Dumas-Hines, F., & Dweck, C. S. (1997). The relations among children’s social goals, implicit personality theories and response to social failure. Developmental Psychology, 33, 263–272. doi:10.1037/0012-1649.33.2.263

(32)

Evers, A., Lucassen, W., Meijer, R., & Sijtsma, K. (2010). COTAN beoordelingssysteem voor de kwaliteit van tests. Amsterdam: Boom Testuitgevers.

Farall, S. (2002). Rethinking What Works with offenders. Collumpton, Devon: Willan Publishing

Fickenscher, A., Novins, D. K., & Beals, J. (2006). A pilot study of motivation and treatment completion among American Indian adolescents in substance abuse treatment. Addictive Behaviors, 31, 1402-1414. doi: 10.1016/j.addbeh.2005.11.001 Gerber, S. & O’Connell, M. (2012). Protective processes: the function of young people’s implicit theories of crime in offending behavior. Psychology, Crime & Law, 9, 781-795. doi: 10.1080/1068316X.2010.550616

Giles, J. W. (2003). Children’s essentialist beliefs about aggression. Developmental Review, 23, 413-443. doi: 10.1016/S0273-2297(03)00039-X

Giles, J. W. & Heyman, G. D. (2003). Preschoolers’ beliefs about the stability of antisocial behavior: implications for navigating social challenges. Social Development, 12, 182-197. doi: 10.1111/1467-9507.00228

Hanrath, J. (2009). Opvoeden in een gesloten jeugdinrichting: een contradictio- in termenis? Proces, 88, 182-189.

Harder, A. T., Knorth, E. J., & Kalverboer, M. E. (2007). The inside out: An exploratory study of the target group and care program of secure residential care facility Het Poortje. Groningen: University of Groningen.

Hiller, M. L., Knight, K., Leukefeld, C., & Dwayne Simpson, D. (2002). Motivation as predictor of therapeutic engagement in mandated residential substance abuse treatment. Criminal Justice and Behavior, 29, 56-75. doi:

10.1177/0093854802029001004

Hong, Y., Chiu, C., Dweck, C. S., Lin, D., & Wan, W. (1999). Implicit theories,

attributions, and coping: A meaning system approach. Journal of Personality and Social Psychology, 77, 588–599. doi: 10.1037/0022-3514.77.3.588

Inspectie SZW (2014). Justitiele inrichtingen. Consignatie en PSA geinspecteerd. Rijksoverheid: Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid.

Kaal, H. L. (2010). Beperkt en gevangen? Den Haag: WODC

Kaal, H. L., Brand, E. F. J. M., & Nieuwenhuijzen, M. V. (2011). Hetzelfde maar toch (heel) anders. Jongeren met een licht verstandelijke beperking en een PIJ-maatregel vergeleken met normaalbegaafde PIJ’ers. Proces, 90(5), 299-311.

(33)

Kennedy, S. (1999). Responsivity: The other classification principle. Corrections Today, 6, 45-51.

Laan, P., van der & Slotboom, A. (2008). Wat werkt? In Weijers I. (Ed.), Justitiele interventies: Voor jeugdige daders en risicojongeren (pp. 113- 124). Den Haag: Boom Lemma Uitgevers

Lodewijks, H. (2007). Interventies bij jongeren in justitiële behandelinrichtingen. Stand van zaken. Tijdschrift voor Psychotherapie, 33, 54-64. doi: 10.1007/BF03062261 Loeber, R. (1998). Ontwikkelingspaden naar ernstige jeugddelinquentie. Justitiële Verkenningen, 24(6), 8-25.

Matthys, W., Cuperus, J. M., Maassen, G. H., & Van Engeland, H. (2001). The

assessment of the situational specificity of children’s problem behaviour in peer– peer context. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42, 413-420. doi: 10.1111/1469-7610.00734

Melnick, G., De Leon, G., Hawke, J., Jainchill, N., & Kressel, D. (1997). Motivation and readiness for therapeutic community treatment among adolescents and adult

substance abusers. The American Journal of Drug and alcohol abuse, 23, 485- 506. doi: 10.3109/00952999709016891

Melnick, G., De Leon, G., Thomas, G., Kressel, D., & Wexler, K. (2001). Treatment process in prison therapeutic communities: motivation, participation, and outcome. The American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 4, 633-650. doi: 10.1081/ADA-100107660

Menger, A., & Krechtig, L. (2004). Het delict als maatstraf. Methodiek voor werken in gedwongen kader. Amsterdam: SWP.

Miller, W. R., Benefield, G., & Tonigan, J. S. (1993). Enhancing motivation for change in problem drinking: A controlled comparison of two therapist styles. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 84, 455-461. doi: 10.1037/0022-

006X.61.3.455

Miller, W. R., & Rollnick, S. (2002). Motivational interviewing: preparing people to change. New York/London: The Guilford Press.

Mitchell, P., & Shaw, J. (2011). Factors affecting the recognition of mental health problems among adolescent offenders in custody. Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 22, 381-394. doi: 10.1080/14789949.2011.564644

Miu, A., & Yeager, D. S. (2014). Preventing symptoms of depression by teaching adolescents that people can change. Effects of a brief incremental theory of

(34)

personality intervention at 9-month follow up. Clinical Psychological Science, 39, 120-139. doi: 10.1177/2167702614548317

Mossière, A., & Serin, R. (2014). A critique of models and measures of treatment readiness in offenders. Aggression and Violent Behavior, 19, 383-389. doi: 10.1016/j.avb.2014.06.004

Nelissen, P. (2008). Interventies op basis van bevindingen uit de levensloopcriminologie: een nieuw paradigma voor verbetering? Proces, 3, 78-89.

Nolen-Hoeksema, S., Girgus, J. S., & Seligman, M. E. (1992). Predictors and

consequences of childhood depressive symptoms: A 5-year longitudinal study. Journal of Abnormal Psychology, 101, 405–422. doi:10.1037/0021-843X.101.3.405. Nussbaum, A. D., & Dweck, C. S. (2008). Defensiveness versus remediation: Self-

theories and modes of self-esteem maintenance. Personality and Social Psychology Bulletin, 4, 599-612. doi: 10.1177/0146167207312960 Ogloff, J. R. P., & Davis, M. R. (2004). Advances in offender assessment and rehabilitation: Contributions of the risk–needs–responsivity approach.

Psychology, Crime & Law, 10, 229–242. doi: 10.1080/10683160410001662735 Orlando, M., Chan, K. S., & Morral, A. R. (2003). Retention of court-reffered youth in residential treatment programs: client characteristics and treatment process effects. The American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 29, 337-357. doi: 10.1081/ADA-120020518

Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2004). SPSS and SAS procedures for estimating indirect effects in simple mediation models. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 36, 717-731. doi: 10.3758/BF03206553

Preston, D. L., & Murphy, S. (1997). Motivating treatment-resistent clients in therapy. Forum on Corrections Research, 9(2), 39-43.

Prochaska, J. O., & DiClemente, C. C. (1986). Toward a comprehensive model of change. In W. R. Miller, & N. Heather, (Eds.), Addictive Behaviors: Processes of Change (pp. 3-27). New York: Plenum Press.

Romero, C., Master, A., Paunesku, D., Dweck, C. S., & Gross, J. J. (2014). Academic and emotional functioning in middle school: The role of implicit theories. Emotion, 14, 227-234. doi: 10.1037/a0035490

Rossum, J., van & van der Steege, M. (2009). De behandeling aan PIJ-jongeren versterkt. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut

(35)

Rovers, B. (2007). What works; kanttekeningen bij een populair programma. Tijdschrift voor Veiligheid, 6, 7-22.

Rovers, B. (2014). Kortverblijvers in justitiële jeugdinrichtingen. Achtergrondkenmerken, ketensamenwerking en invulling van verblijf. ‘s Hertogenbosch: BTVO (digitaal) Ryan, R. M., Plant, R. W., & O’Malley, S. (1995). Initial motivation for alcohol treatment: Relations with patient characteristics, treatment involvement, and dropout. Addictive Behaviors, 20(3), 279-297.

Salekin, R. T.., Lester, W. S., & Sellers, M. K. (2012). Mental sets in conduct problem youth with psychopathic features: Entity versus incremental theories of intelligence. Law and Human Behavior, 36, 283-292. doi: 10.1037/h0093971

Salekin, R. T., Tippey, J. G., & Allen, A. D. (2012). Treatment of conduct problem youth with interpersonal callous traits using mental models: measurement of risk and change. Behavioral Sciences and the Law, 30, 470-486. doi: 10.1002/bsl.2025 Salekin, R. T., Yff, R., Neumann, C. S., Leistico, A. M. R., & Zalot, A. A. (2002). Juvenile transfer to adult courts: A look at the prototypes for dangerousness sophistication-maturity and amenability to treatment through a legal lens.

Psychology, Public Policy, and Law, 8, 373-410. doi: 10.1037/1076-8971.8.4.373 Schleider, J. L., Abel, M. R., & Weisz, J. R. (2015). Implicit theories and youth

mental health problems: A random-effects meta-analysis. Clinical Psychology Review, 35, 1-9. doi: 10.1016/j.cpr.2014.11.001

Serin, R., & Brown, S. (1996). Strategies for enhancing the treatment of violent offenders. Forum on Corrections Research, 8, 45-58.

Serin, R., & Kennedy, S. (1997). Treatment readiness and responsivity: Contributing to effective correctional programming. Ottawa: Correctional Service of Canada. Tamir, M., John, O. P., Srivastava, S., & Gross, J. J. (2007). Implicit theories of emotion: Affective and social outcomes across a major life transition. Journal of

Personality and Social Psychology, 92, 731-744. doi: 10.1037/0022-3514.92.4.731 Tourangeau, R., & Yan, T. (2007). Sensitive questions in surveys. Psychological bulletin, 133, 859-883. doi: 10.1037/0033-2909.133.5.859

Van der Helm, G. H. P., Wissink, I. B., Jongh, T., de & Stams, G. J. J. M. (2012). Measuring treatment motivation in secure juvenile facilities. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 57, 996-1008. doi:

10.1177/0306624X12443798

(36)

reliability and validity of the Mindset Questionnaire for youth with developmental disabilities.

Verboon, P. (2010). Mediatie analyse. Open Universiteit. Gedownload op 09/04/2015 van

https://www.academia.edu/1738112/Mediatie_Analyse

Verdonck, E., & Jaspaert, E. (2009). Motivatie voor gedragsinterventies bij jeugdige justitiabelen. Meetinstrumenten beoordeeld. Leuven: Leuvens Instituut voor Criminologie, Katholieke Universiteit Leuven.

Vocht, A. de, (2013). Basishandboek SPSS 21. IBM SPSS Statistics. Utrecht: Bijleveld Press.

Vreugdenhil, C. (2005). ADHD bij gedetineerde jongens in justitiële jeugdinrichtingen. Proces, 87, 107-113.

Ward, T., & Maruna, S. (2007). Rehabilitation. London/New York: Routhledge. Willoughby, T., Perry, G. P., & Vandergoot, M. (2003). Transtheoretical model of change: An approach to the treatment of violent youth. Innovations in clinical Practice: Focus on Children & Adolescents, 37-49.

Yeager, D. S., & Walton, G. M. (2011). Social-psychological interventions in education. They’re not magic. Review of Educational Research, 81, 267-301. doi:

10.3102/0034654311405999

Yeager, D. S., Trzesniewski, K. H., & Dweck, C. S. (2013). An implicit theories of personality intervention reduces adolescent aggression in response to

victimization and exclusion. Child Development, 84, 970-988. doi: 10.1111/cdev.12003

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To this end, we propose the Ball-I3D method, which consists of a conversion of player positions to a video of coordinate histograms, which are used as inputs to the I3D video encoder

In this section, the rational actor model and its assumptions about the formation of a European identity are discussed, leading me to hypothesize effects for the national

FIGURE 6 The average delay per vehicle as a function of load depending on origin of the vehicle and the green wave design (optimisation of average delay, green wave measure or

Major components of this programme comprise the computerisation of all land records including mutations, digitisation of maps and integration of textual and spatial

LIFTING OF PAULI SPIN BLOCKADE We study the lifting of spin blockade in more detail, focussing on the dependence of the resulting leakage current on double-dot detuning ε,

From Table 1, it is evident that the sector with the highest representation was the mining sector with 17 companies (46%). In the following tables, the results relating to

Based on these literature- driven dimensions (Table 1), the conceptual framework was developed with six key dimensions and multiple indicators that were identified as being relevant

Objective Objectives of this study were to determine (1) reference maximum standardized uptake values (SUVmax) for normal adrenal 18 F-DOPA tracer uptake and (2) the optimal