• No results found

'Tiffany Dop, bats veur de kop'. Over stereotype beelden van meisjes in prijswinnende kinderboeken vanaf 1980.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Tiffany Dop, bats veur de kop'. Over stereotype beelden van meisjes in prijswinnende kinderboeken vanaf 1980."

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Tiffany Dop, bats veur de kop’.

Over stereotype beelden van meisjes in prijswinnende kinderboeken vanaf 1980.

Annika Meijer 6047734

Geschiedenis UvA, traject Sociale Geschiedenis Begeleider: W.D.E. Aerts

Tweede lezer: J.J.B. Turpijn Datum voltooiing: 29/6/2014 Aantal woorden: 22.333

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 4

Inleiding 6

Hoogtijdagen van het probleemboek: 1988-1990 16

Einde van een tijdperk? 1997-2000 27

Kinderboekenseries: 2008-2011 46

Conclusie 62

(4)

Voorwoord

Bo voelt haar gedachten een beetje dwarrelen. Het lijkt of haar lippen van plan zijn om hem te kussen. Maar ze heeft al een vriendje! De lekkerste jongen van de school. Ze moet over iets anders beginnen. […] Haar lippen tintelen. Iets in haar zegt dat ze hem eigenlijk niet terug mag zoenen. Maar wat was dat ook alweer?1

Dit citaat komt uit 100% Bo, onderdeel van een van de populairste Nederlandstalige kinderboekenserie van de afgelopen jaren, de 100%-serie van Niki Smit. De boeken met veel glamour, make-up, vriendjes, droomcarrieères en beroemde vaders en moeders maken al vijf jaar de top 5 compleet van de Kinderboekenjury en in 2014 eindigde 100% Coco op de eerste plaats.2 De boeken worden verslonden door meisjes die in de hoogste klassen van de basisschool zitten: meisjes tussen de tien en twaalf jaar.

Achterin de boeken staat een quiz die de jonge lezeressen zelf in kunnen vullen. Een van de vragen die in 100% Bo wordt gesteld is:

Op wie ben jij stikjaloers?

a. Op Kate Moss! Waarom krijg ik geen Dior-tassen, Prada-schoenen en Dolce&Gabbana-jurkjes cadeau? Het leven is zooo oneerlijk!

b. Op het meisje dat vorige week met de lekkerste jongen van de school heeft staan bekken. Grrrr!

c. Op mijn wiskundeleraar, hij is ongelooflijk intelligent.3

Het is al duidelijk dat antwoord c. niet gekozen dient te worden, net als in de rest van de quiz. De antwoorden bij a. gaan allemaal over kleding, b. gaat over jongens en antwoord c. gaat over tevreden zijn over jezelf zonder de juiste kleding en vriendjes. Als je als lezer antwoord c. het meeste kiest, word je dan ook als volgt omschreven: ‘Hmmm, heb je oóoóíót wel eens een winkel vanbinnen gezien? Kleren interesseren jou voor geen meter! Of het moet een Greenpeace-T-shirt van organisch katoen zijn met een zeldzame zeehond erop. *Zzzzz*’.4 Geen van de drie meiden die de quiz in mijn bibliotheekexemplaar heeft ingevuld, heeft op eóeón van de tien vragen antwoord c. gekozen.

100% Bo deed mij op weinig vlakken denken aan de boeken die ik vroeger las toen ik in de hoogste klassen van de basisschool zat, en ik kon mij al helemaal niet voorstellen dat mijn

1 Niki Smit, 100% Bo (Baarn 2008) 62.

2 http://web.cpnb.nl/cpnb/campagne.vm?sp=157&hp=155 en

http://www.kinderjury.nl/index.php/2014/06/22/lof-en-kritiek-van-de-senaat/, bekeken op: 7/1/2013 en 24/6/2014.

3 Niki Smit, 100% Bo, 123. 4 Ibidem, 124.

(5)

moeder op die leeftijd boeken las waarin de hoofdthema’s populariteit, uiterlijk en jongens waren. De meisjes die ik mij herinnerde van mijn jeugd, Polleke, Pippi Langkous en Matilda, waren hier in ieder geval niet mee bezig.

De 100%-serie zette mij wel aan het denken over de populaire jeugdliteratuur onder meisjes. De officieële website van de Nederlandse bibliotheek maakt een duidelijk onderscheid tussen jongens- en meisjesboeken. Dit onderscheid maken zij duidelijk door twee verschillende lijsten met aanraders te plaatsen: een voor jongens en een voor meisjes. Voor jongens is er de B.O.J.-serie (Boeken Over Jongens), een serie losse boeken met jongens in de hoofdrol en waarvan de cover versierd wordt met jongens die hun mening geven over de boeken. Voor meiden zijn er veel boeken met een roze omslag, hartjes op de voorkant en ‘meiden’ in de titel. Hieronder valt ook de 100%-serie. Ook krijgen populaire boeken die meer richting jongensboek gaan, zoals Leven van een loser, een vrouwelijke tegenhanger, in dit geval Dagboek van een muts.

In de lijsten van de bibliotheek staan tegenover typische jongensonderwerpen als piraten, spoken, sport en wetenschap (!), typische vrouwelijke onderwerpen als jongens, uiterlijk, mode, vriendinnen en zoenen.5 Bij boeken met deze hoofdonderwerpen verwachtte ik geen Pollekes, Pippi’s, en Matilda’s, maar dit is natuurlijk niet uitgesloten. Ik wil daarom graag onderzoek doen naar de meiden uit de nieuwere boeken: zijn zij eigenlijk geen Pippi’s met een andere outfit aan?

5 Zie bijvoorbeeld de lijsten van de bibliotheek, voor jongens: http://www.leesplein.nl/LL_plein.php? hm=3&sm=3&leefcat=9-12&forward=2&id=140 en voor meisjes: http://www.leesplein.nl/LL_plein.php? hm=3&sm=3&forward=2&id=123&leefcat=9-12&sr=0, beide bekeken op 23/3/2014.

(6)

Inleiding

Vanaf de jaren zeventig is er, vooral in Amerika, veel onderzoek gedaan naar stereotype karaktereigenschappen van vrouwen en meisjes in kinderboeken. Daaruit bleek niet alleen dat vrouwen veel minder afgebeeld werden in (prenten)boeken, maar ook dat zij nog geregeld een schort droegen, of zich bezig hielden met ‘typisch’ vrouwelijke zaken. Meisjes kwamen in de boeken vaak over als aantrekkelijk, lief, passief, ambitieloos, niet stoer, onzeker en de oudere vrouwen hebben vaak een verzorgend beroep of zijn moeder.6 Dit moest anders, schreven een aantal van de onderzoekers aan het eind van hun essays. Niet alleen leraren en ouders moesten beter letten op wat voor boeken de kinderen lazen, maar uitgeverijen moesten waken voor terugvallen op stereotypes.7

Daarna droogde het onderzoek naar het beeld van meisjes in kinderboeken op. Het is interessant om te kijken of de aanbevelingen van de schrijfsters van de hierboven genoemde onderzoeken ook terug te vinden zijn in de kinderliteratuur die na deze kritiek geschreven werden. Daarom wil ik onderzoeken of meisjes in kinderboeken nog altijd even stereotiep worden weergegeven als in de jaren zeventig en tachtig, of dat de feministische roep om dit te veranderen, gehoord is.

Om deze vraag te beantwoorden, zal ik eerst ingaan op het onderzoek dat gedaan is naar het meisjesbeeld in kinderboeken. Dit is niet alleen van belang om te weten waar mijn onderzoek binnen het bestaande onderzoek staat, maar ook om een raamwerk te creeëren van stereotype eigenschappen. Welke eigenschappen vonden de auteurs in de jaren zeventig en tachtig stereotiep? En klopt dit nog met de eigenschappen die wij veertig jaar later als stereotiep zien? Als dit raamwerk besproken is, zal ik nog kort ingaan op de benadering die ik gekozen heb en de boeken die ik hieraan zal toetsen.

Het onderzoek naar het meisjesbeeld in kinderboeken kon niet bestaan zonder de grotere ontwikkeling eromheen: de opkomst van de genderstudies. Zowel in de geschiedenis als in de sociale wetenschappen en literatuurwetenschappen zorgde deze nieuwe tak van onderzoek voor een heel nieuw onderzoeksterrein.

De gendergeschiedenis is voortgekomen uit de vrouwengeschiedenis: een vakgebied dat in de late jaren zestig ontstond en in de jaren zeventig opbloeide dankzij de tweede feministische golf. Niet alleen in het maatschappelijk debat kwam er belangstelling voor de vrouw en haar positie in de maatschappij, maar ook in de wetenschap kwam er meer interesse voor deze

6 Lieven Sercu, ‘Gender en kinderboeken’, Tijdschrift voor Seksuologie 2 (1983) 86-90, aldaar 89-90. 7 Bijvoorbeeld: Joanna Bernstein, ‘The Changing Roles of Females in Books for Young Children’, The Reading Teacher 6 (1974) 545-549, Marjorie E. Taylor, ‘Sex-Role Stereotypes in Children’s Readers’, Elementary English 7 (1973) 1045-1947 en Linda Oliver, ‘Women in Aprons: The Female Stereotype in Children’s Readers’, The Elementary School Journal 5 (1974) 253-259.

(7)

onderwerpen. De vrouwengeschiedenis kon in deze periode meeliften op het succes van de sociale geschiedenis. Nu de ‘normale man’ in de belangstelling stond, kwam er ook ruimte om de ‘normale vrouw’ als onderwerp te kiezen.8 Het idee dat gender geen biologisch gegeven is, maar een sociale constructie en dat vrouwen daarom in een nadelige positie ten opzichte van mannen verkeren, zorgde ervoor dat voornamelijk feministische wetenschappers onderzoek wilden doen naar het ontstaan van deze sociale constructie.9

De verschuiving van vrouwengeschiedenis naar gendergeschiedenis vond in de jaren tachtig plaats. In tegenstelling tot de vrouwengeschiedenis, kon de gendergeschiedenis niet alleen naast de ‘normale’ geschiedenis bestaan, maar kon het er ook mee vervlochten worden.

Belangrijke ontwikkelingen in de gendergeschiedenis zijn gekomen van Joan Scott en Judith Butler.10 Het artikel ‘Gender: A Useful Category of Historical Analysis’ van Joan Scott uit 1986 is vooral invloedrijk geweest.11 Scott was niet de eerste die het onderscheid maakte tussen sekse en gender, maar wel vernieuwend was zij met het idee dat ‘gender’ een categorie voor analyse moest worden, net als ras en klasse. Waar in de geschiedenis op basis van die andere categorieeën al werd aangetoond dat bepaalde gebeurtenissen voor bepaalde bevolkingsgroepen andere betekenissen hadden, was dit voor de vrouwen nog niet het geval. Scott verwerpt ook het gebruik van ‘gender’ als een gedepolitiseerd synoniem voor vrouw of sekse, maar wil de emancipatie verder op weg helpen door gender als categorie te zien.12

Het meest vernieuwende aan het artikel van Scott is dat zij een nieuwe benadering voor de gendergeschiedenis aangeeft. Bij deze benadering ligt de focus niet op achterhalen hoe het leven van vrouwen er in een bepaalde periode uit zag, maar bij de vraag hoe gender werkte om het mannelijke van het vrouwelijke te onderscheiden.13

Het was binnen dit klimaat dat er ook vragen gesteld werden over stereotype karaktereigenschappen van vrouwen. Als gender een sociale constructie is, zou dit ook kunnen gelden voor de eigenschappen die aan mannen en vrouwen worden toegedicht.

Deze vraag werd in de letterkunde ook gesteld. In de jaren zeventig kwam er hevige kritiek op sprookjes omdat deze stereotiepe rollenpatronen in stand zouden houden. Vooral

8 Laura Lee Downs, Writing Gender History (New York 2004) 3-5. 9 Sonya O. Rose, What is Gender History? (Cambridge 2010) 3-5.

10 Ine Megens, ‘Zicht op een vrouwelijk verleden. Ontwikkelingen binnen vrouwengeschiedenis in Nederland’ in: Met andere ogen. Vrouwengeschiedenis in Nederland 1975-1985. Werkgroep Vrouwengeschiedenis Groningen (Groningen 1985) 4-31, aldaar 26.

11 Joan W. Scott, ‘Gender: A Useful Category of Historical Analyses’, The American Historical Review 91 (1986) 1053-1075 en Judith Butler, Gender Trouble: Feminism and the Subversion of Identity (Londen 1990).

12 Joanne Meyerowitz, ‘A History of “Gender”, The American Historical Review 113 (2008) 1346-1356, aldaar 1346-7.

(8)

Roodkapje moest het ontgelden bij de feministen, vanwege haar naíëviteit en passiviteit.14 Deze feministische kritiek op sprookjes werd het startsein voor vernieuwde aandacht voor de kinderliteratuur waarbij de rolverdeling tussen mannen en vrouwen meer onder de aandacht kwam. In de jaren zeventig kwamen er ook inhoudelijke veranderingen in de jeugdliteratuur, waarbij de veranderde opvattingen over de maatschappij, opvoeding en jeugdcultuur leidde tot nieuwe ideeeën, boeken en auteurs. Deze vernieuwende auteurs hadden vaak kritiek op de conservatieve inhoud die de kinderboeken tot dan toe hadden. Zij wilden alle onderwerpen bespreekbaar maken voor kinderen, zolang dit op hun eigen niveau gebeurde. Hierdoor werd de kinderliteratuur realistischer.15

Op wetenschappelijk gebied werden kinderboeken ook onder de loep genomen. Een belangrijke rol hierbij spelen Malte Dahrendorf en Lieven Sercu. Dahrendorf stelt in Das Maëdchenbuch und seine Leserin uit 1977 dat kinderboeken een weinig emanciperend voorbeeld vormen voor de jeugd.16 Volgens hem zijn meisjesboeken een psychologische noodzaak in een maatschappij waarin de vrouw in bepaalde vaste patronen geduwd wordt en zij vaste waarden dient aan te nemen. In traditionele meisjesboeken ligt de kern van het verhaal volgens Dahrendorf bij de zoektocht naar het geluk binnen een gezin, zichzelf wegcijferen ten opzichte van mannen en is het hebben van een beroep slechts een tussenfase.17

Sercu richtte zich in zijn onderzoek op bekroonde Vlaamse kinderboeken tussen 1974 en 1978. Zijn conclusie luidt dat rolpatronen wel degelijk doorbroken werden, maar dat dit voornamelijk gold voor de vrouwelijke hoofdpersonen.18 Zij gedroegen zich minder ‘vrouwelijk’, terwijl de mannen niet minder ‘mannelijk’ werden. Hij wees sommige eigenschappen van personages aan als typisch vrouwelijk en andere als typisch mannelijk. Zo werden vrouwen beschreven als ‘ondergeschikt, passief, binnenshuis gericht, aantrekkelijk, lief, verzorgend, zonder ambities en [zij] zijn meestal echtgenote en moeder’. De kenmerken die vaak aan mannen werden toegeschreven zijn volgens Sercu ‘actief, zelfstandig, vol zelfvertrouwen, avontuurlijk, onafhankelijk, hebben een beroep, geven leiding en verdienen geld’.19

Zowel het onderzoek van Sercu als dat van Dahrendorf richtte zich op meisjesboeken voor wat oudere meisjes. Deze twee onderzoeken zorgen samen voor een goed beeld van de onderzoeken die gedaan zijn naar stereotype vrouwelijke eigenschappen in kinderliteratuur. De eigenschappen die Sercu en Dahrendorf noemen als stereotiep, zullen de basis vormen van de het raamwerk voor het onderzoek naar de boeken van tegenwoordig.

14 Vanessa Joosen en Katrien Vloeberghs, Uitgelezen Jeugdliteratuur (Leuven 2012) 63 en 71-72. 15 Peter van den Hoven, Jeugdliteratuur bestaat niet: of de voortdurende strijd om het kinderboek (Leidschendam 2011) 22-26.

16 Malte Dahrendorf, Das Maëdchenbuch und seine Leserin (Beltz 1980).

17

Rita Ghesquiere, Het verschijnsel jeugdliteratuur (Leuven 2000) 80-81. 18 Lieven Sercu, ‘Gender en kinderboeken’, 89-90.

(9)

Een ander voorbeeld van onderzoek naar stereotiep gedrag van meisjes in kinderboeken komt onder andere van Gayle Nelson. In 1975 richtte zij zich op de dubbele standaard in Amerikaanse jeugdboeken uit de late jaren zestig en begin jaren zeventig. Deze is nog erg aanwezig: in de vijf boeken die zij onderzocht heeft, werden vier hoofdpersonen zwanger, met als gevolg dat zij voortaan als huismoeder door het leven gaan. De ‘vrouwelijke’ eigenschappen zoals Sercu ze beschrijft, zijn ook zeker terug te vinden in de meisjes die hier beschreven worden.20

Binnen Nederland kwam er ook aandacht voor de man-vrouw-verhoudingen in kinderboeken. In Sekserollen in de jeugdliteratuur beschrijven Beppie Remnits en Ine Spee een aantal studies die naar dit onderwerp gedaan zijn. Deze hebben allemaal ongeveer dezelfde conclusie: vrouwen in kinderboeken houden zich voornamelijk bezig met het huishouden, zijn moederlijk en aantrekkelijk en hebben beroepen die op kinderen gericht zijn. De boekjes zouden een vertekend, reactionair beeld geven in vergelijking met de werkelijke samenleving. De traditionele rollenpatronen staan nog steeds recht overeind.21 Deze visie op de rol van vrouwen in kinderboeken komt overeen met het Amerikaanse onderzoek dat naar dit onderwerp is gedaan.

Ook recenter is er nog onderzoek gedaan naar de rol van vrouwen in kinderboeken. In 2001 verscheen Beauty, Brains and Brawn, een door Susan Lehr samengestelde bundel over gender in jeugdliteratuur.22 Uit de essays blijkt niet dat er veel veranderingen hebben plaatsgevonden in de stereotypering van meisjes en jongens in de jeugdliteratuur. Deze bundel is niet alleen interessant omdat het een van de weinige recentere publicaties is over dit onderwerp, maar ook vanwege het essay van Jennifer Armstrong, de schrijfster van twee boekenseries die veel stereotypes kenden. Volgens de schrijfster is het ingewikkeld om dit soort commercieële boeken te schrijven zonder terug te vallen op bekende stereotypes. Haar hypothese is dat kinderen graag stereotypes zien in boeken en dat dit ook niet erg zou zijn: het lezen van dit soort boeken en het identificeren met misschien vlakke personages, kan dienen als een opstapje naar het grotere werk. Helaas vertelt het essay van Armstrong niet welke eigenschappen volgens haar stereotiep zijn.23 Het essay van Armstrong is niet alleen interessant omdat het een tegengesteld geluid laat horen over het gebruik van stereotypes, namelijk dat dit niet slecht is en zelfs wenselijk in sommige boeken, maar ook omdat dit er op zou kunnen wijzen dat de boeken die meisjes zelf graag lezen inderdaad veel meer stereotypes kennen dan andere boeken die voor hen geschreven zijn.

20 Gayle Nelson, ‘ The Double Standard in Adolescent Novels’, in: Millicent Lenz en Ramona M. Mahood, Young Adult Literature: background and criticism (Chicago 1980) 228-231, aldaar: 229-231.

21 Beppie Remnits en Ine Spee, Sekserollen in jeugdliteratuur (Den Haag 1982) 9-10. 22 Susan Lehr ed., Beauty, Brains and Brawn (Portsmouth 2001).

23 Jennifer Armstrong, ‘Popular Series Books and the Middle-Class Children Inhabiting Them: Are Girls and Boys Really That Frivolous?’, in: Susan Lehr ed., Beauty, Brains and Brawn (Portsmouth 2001) 51-56.

(10)

De kritiek in de jaren zeventig en tachtig op de kinderboeken zou ervoor hebben kunnen zorgen dat de boeken minder stereotiep werden. Volgens Janice McCabe e.a. heeft voornamelijk de publicatie van de sociologe Lenore Weitzman uit invloed gehad op uitgeverijen, ouders en leraren door hen te laten zien hoeveel stereotypen er gebruikt worden in kinderboeken.24 Het onderzoek van Weitzman en haar collega’s zorgde aanvankelijk voor veel ophef onder sociale wetenschappers en werd hierdoor een van de belangrijkste artikelen over gender in prentenboeken. Door het onderzoek publiceerde de Women’s Action Alliance An Annotated Bibliography of Nonsexist Picture Books for Children in 1973 waarin boeken werden weergegeven die door de samenstellers gezien worden als niet stereotypisch. Door dit soort lijsten en andere initiatieven die genomen werden, hebben Weitzman en haar collega’s invloed uitgeoefend op de uitgeverijen in de Verenigde Staten. Zo werden daar feministische uitgeverijen opgericht en werd er bewustwording gecreeëerd bij conventionele uitgeverijen, auteurs, ouders en leraren.25

Toch blijkt uit onderzoek van Mykol C. Hamilton en zijn collega’s dat deze bewustwording er niet toe heeft geleid dat stereotypes in prentenboeken uit de Verenigde Staten verdwenen. Volgens hen is er in de eenentwintigste eeuw weinig ten opzichte van de jaren tachtig en negentig van de eeuw daarvoor. Nog altijd hebben vrouwen in de onderzochte kinderboeken een verzorgende rol en zijn de vrouwen met een betaalde baan in de minderheid. De verhalen over meisjes spelen zich vaak af binnenshuis, terwijl de jongens wel vaak buiten het huis te vinden zijn. Ook is er een verschil tussen hoeveel jongens en meisjes er in de boeken voorkomen: de meisjes vormen hierbij een minderheid.26

Het debat over de uitkomsten van het onderzoek naar gender in prentenboeken is levendig en interessant. Over kinderboeken voor een oudere doelgroep is echter minder geschreven. In Nederland is het onderwerp ook recent niet veel behandeld. Daarom is het interessant om dit wel te doen en te zien of de uitkomsten meer gemeen hebben met het positieve onderzoek van McCabe en Clark, of dat ook voor deze boeken geldt dat veel stereotypen nog in stand zijn gebleven.

Werkwijze

24 Janice McCabe, Emily Fairchild e.a., ‘Gender in Twentieth-Century Children’s Books: Patterns of Disparity in Titles and Central Characters’, Gender & Society 25 (2011) 197-226, aldaar: 221.

25

Roger Clark, Heidi Kulkin, and Liam Clancy, ‘The Liberal Bias in Feminist Social Science Research on Children’s Books’, in: Beverly Lyon Clark, Margaret R. Higonnet ed., Girls, Boys, Books, Toys: Gender in Children's Literature and Culture (Baltimore 1999), 71-82, aldaar 71.

26 Mykol C. Hamilton, David Anderson, Michelle Broaddus, Kate Young, ‘Gender Stereotyping and Underrepresentation of Female Characters in 200 Popular Children’s Picture Books: A Twenty-first Century Update’, Sex Roles 11-12 (2006) 757-765, aldaar 763-765.

(11)

Aan de hand van de hierboven genoemde onderzoeken, heb ik een selectie gemaakt van eigenschappen die voor meisjes stereotiep zouden zijn. Dit zijn: ondergeschikt, passief, binnenshuis gericht, aantrekkelijk en verzorgend; zonder ambitie, laag zelfvertrouwen en niet avontuurlijk. Verder zouden zij het geluk vinden binnen het gezin en zichzelf wegcijferen ten opzichte van mannen. Sercu noemt ‘lief’ ook als typisch vrouwelijke eigenschap, maar dit vind ik een onduidelijk begrip. De kenmerken ‘zichzelf wegcijferen’ en ‘volgend’ vind ik hier beter bij passen. Om deze eigenschappen overzichtelijker weer te geven, zullen de boeken ontleed worden aan de hand van drie categorieeën.

De eerste categorie omvat verschillende manieren waarop de meisjes naar zichzelf kijken. Naast aantrekkelijk zijn, staat zelfvertrouwen in deze categorie ook centraal. In hoeverre zijn de meisjes bezig met hun uiterlijk? En in hoeverre wordt hun zelfvertrouwen gebaseerd op hun uiterlijk? Andere redenen om weinig zelfvertrouwen te hebben, bijvoorbeeld over je innerlijk, neem ik ook mee in deze categorie. Volgens Sercu zou dit immers ook een groot verschil zijn tussen jongens en meisjes in boeken: waar stereotype jongens blaken van zelfvertrouwen, is dit bij meisjes vaak niet het geval.

Ten tweede wil ik kijken naar de meisjes in relatie met andere personages. Cijferen de meisjes zichzelf weg of durven ze juist voor zichzelf op te komen? Zijn het verzorgende types of gaan zij hun eigen weg? En hebben zij een passief of een actief karakter? Hierbij let ik zowel op de interactie met jongens als met meisjes.

De laatste categorie die ik wil bekijken, is het meisje buitenshuis. Hierbij staan hobby’s en ambities centraal. Hebben de heldinnen in jeugdboeken meer ambities gekregen dan in de jaren zestig en zeventig of willen zij alsnog het geluk vinden binnen het gezin?

Deze categorieeën geven de voornaamste kritiek weer die in de jaren zeventig en tachtig op kinderboeken geuit werd. Ik hoop door de gekozen boeken aan deze punten te toetsen, een overzicht te kunnen geven van de stereotyperingen in kinderboeken in de laatste vier decennia. Keuze boeken

Dit onderzoek zal zich richten op boeken die gelezen worden door meisjes tussen de tien en de twaalf jaar, dus die in groep 6 tot en met groep 8 van de basisschool zitten. De boeken die gelezen worden door de meiden uit deze leeftijdscategorie zijn nog wel kinderboeken, maar kunnen wel al personages uitdiepen. Juist doordat de boeken langer en ingewikkelder kunnen zijn dan die voor jongere meiden, is het ook goed mogelijk om stereotypen te vermijden, of nieuwe te creeëren. De tweede reden waarom voor deze leeftijdscategorie gekozen is, is omdat het eerdere

(12)

onderzoek zich ook op deze leeftijd richt. Hierdoor kan een betere vergelijking gemaakt worden met de conclusies uit de jaren zeventig en tachtig.

Verder richt het onderzoek zich alleen op boeken die hoog zijn geeëindigd bij de Prijs van de Nederlandse Kinderjury of bij de Griffels en Penselen. De Prijs van de Nederlandse Kinderjury is een indicatie van wat voor boeken de Nederlandse kinderen het liefste lezen. Bij deze prijs zijn zij zelf de jury: elk jaar mogen alle kinderen in Nederland stemmen op hun vijf favoriete boeken die het jaar daarvoor verschenen zijn. Dit kan plaatsvinden in de bibliotheek, op school of via het internet. Als alle stemmen geteld zijn, komen er ten minste twee winnaars uit: eóeón boek uit de leeftijdscategorie 6 tot en met 9 en eóeón boek uit de leeftijdscategorie 10 tot en met 12. De Prijs van de Nederlandse Kinderjury werd in 1988 voor het eerst uitgereikt en heeft verschillende categorieeën gehad, maar deze twee leeftijdscategorieeën zijn de enige twee die elk jaar terugkwamen. De enige uitzondering hierop vormt het jaar 2002. In dit jaar konden kinderen stemmen op het allerbeste boek aller tijden: Harry Potter en de steen der wijzen won. De Prijs van de Nederlandse Kinderjury is de grootste Nederlandse prijs waarbij de doelgroep zelf beslist welk boek het beste is.

De winnaars van deze prijs zullen vergeleken worden met boeken die een prijs hebben ontvangen van de Griffels en Penselen-jury. De Griffels, Penselen en Paletten worden jaarlijks uitgereikt aan de beste kinderboeken van het voorgaande jaar. De Griffels worden toegekend aan de best geschreven kinderboeken, de Penselen en Paletten aan het best geíëllustreerde kinderboek. De jury van de Griffel bestaat uit zes onafhankelijke leden die verstand hebben van kinderboeken, bijvoorbeeld doordat zij werkzaam zijn als bibliothecaris op de kinderafdeling, als kinderboekenverkoper, als recensent of als docent. De juryvoorzitters zijn mensen die een hoge en relevante positie bekleden. Zo was in van 2010 tot en met 2012 Gerlien van Dalen de voorzitter: de directeur van Stichting Lezen, een stichting voor leesbevordering onder kinderen. In 2013 nam Aad Meinderts, de directeur van het Letterkundig Museum en het Kindermuseum, het stokje van haar over. De Zilveren Griffels worden elk jaar uitgereikt tijdens de Midzomerkinderboekenborrel en de Gouden Griffel op het Kinderboekenbal, aan de vooravond van de Kinderboekenweek. De Gouden en Zilveren Griffels vormen een van de grootste onderscheidingen die kinderboeken kunnen krijgen in Nederland.

Het is interessant om deze twee prijzen met elkaar te vergelijken omdat de meningen van de kinderjury over wat een goed boek is, nogal kunnen verschillen met de mening van de vakjury. Hierbij is ook de hypothese van Armstrong dat populaire kinderboeken vaak stereotypes bevatten interessant. Als dit klopt, dan zouden er meer stereotype meisjes voorkomen onder de Kinderjury-winnaars dan onder de Griffel-winnaars.

De laatste voorwaarde aan de boeken voor dit onderzoek is dat het hoofdpersonage een meisje moet zijn, zodat er genoeg te vertellen is over haar.

(13)

Gekozen boeken Kinderjury

Bij de Kinderjuryboeken zijn er vanaf 1988 in totaal 122 boeken genomineerd in de leeftijdscategorie 10-12. Van de 122 boeken die de top vijf haalde van de Prijs van de Nederlandse Kinderjury, hadden er vijfenvijftig een vrouwelijk hoofdpersonage: iets minder dan de helft. Veertien van deze boeken staan op naam van Francine Oomen, de schrijfster die van 2003 tot 2012 jaarlijks in de prijzen viel.

Er is voor mijn scriptie te weinig ruimte en te weinig tijd om deze vijfenvijftig boeken allemaal te lezen en daarom heb ik een selectie gemaakt. Ik heb er voor gekozen om de eerste drie jaar te bestuderen, dus de boeken die bekroond zijn van 1988 tot 1890, daarna tien jaar later een soortgelijke periode te nemen, van 1997-2000 en als laatste periode de periode tussen 2008 en 2010.

Mijn oorspronkelijke plan om voor elke periode dezelfde drie jaar te nemen, zorgde niet voor een gevarieerde basis voor mijn onderzoek. Zo vielen tussen 1998 en 2000 slechts drie geschikte boeken in de prijzen en hiervan werden er ook twee geschreven door dezelfde schrijver: Jacques Vriens. In 2001 was er maar eóeón boek met een vrouwelijk hoofdpersonage, Een broodje gras en linke soep van Carry Slee, de schijfster die de drie boeken van 1998-2000 compleet maakte. Het jaar voor 1998 zorgde wel voor een bredere basis: in 1997 werden zowel Saartje Tadema als Straatkatten genomineerd. In de derde periode, van 2008 tot 2010 speelt een soortgelijk probleem. In deze periode domineren de boeken met een vrouwelijk hoofdpersonage, maar deze worden veelal geschreven door dezelfde schrijfster: Francine Oomen. Ik kies ervoor om van haar boeken in de Hoe overleef ik-serie er eóeón te behandelen en de rest van deze periode aan te vullen met andere boeken. Op basis van deze overwegingen is de volgende lijst van te onderzoeken boeken tot stand gekomen.

Eerste periode: ’88-’90

Biegel, Paul, De rode prinses (Haarlem 1987).

Leeuwen, Joke van, Het verhaal van Bobbel (Amsterdam 1987). Dahl, Roald, Matilda (Bussum 1988).

Tijsinger, Ellen, Word toch wakker! (Amsterdam 1988). Prins, Johanna, Ik ben Jessie (Haarlem 1989).

Tweede periode: ’97-’00

(14)

Hooft, Mieke van, Straatkatten (Haarlem 1996). Vriens, Jacques, Weg uit de Peel (Houten 1997). Slee, Carry, Afblijven (Houten 1998).

Vriens, Jacques, Achtste-groepers huilen niet (Houten 1999). Derde periode: ’08-’11

Oomen, Francine, Hoe overleef ik met/zonder vrienden? (Amsterdam 2007). Oomen, Francine, De droom van Lena Lijstje (Amsterdam 2007).

Oomen, Francine, Hoe overleef ik mijn vriendje? (en hij mij!) (Amsterdam 2008). Smit, Niki, 100% Bo (Bussum 2008).

Stoffels, Maren, Op blote voeten (Amsterdam 2008).

Oomen, Francine, Hoe overleef ik (zonder) dromen? (Amsterdam 2009).

Slee, Carry, Dat heb ik weer! Crazy ouders, mega misverstanden en een valse gossip Queen (Amsterdam 2010).

Oomen, Francine, Hoe overleef ik mijn vader? (en hij mij!) (Amsterdam 2010).

De schuingedrukte titels in de derde periode zal ik niet behandelen in dit onderzoek, maar heb ik voor de volledigheid wel opgenomen in dit overzicht.

Griffels

De Griffels worden onderverdeeld in drie verschillende prijzen: de Gouden Griffels, de Zilveren Griffels en de Vlag en Wimpels. De Gouden Griffel wordt uitgereikt aan het beste oorspronkelijk Nederlandstalig boek, de Zilveren Griffels aan de twee beste boeken, zowel vertaald als oorspronkelijk Nederlands, uit vijf verschillende categorieeën en de Vlag en Wimpel is een eervolle vermelding voor de boeken die net geen Griffel wonnen. Bij de uitreiking van deze prijzen was er vanaf het begin geen een vaststaand aantal winnaars per categorie, zoals bij de Kinderjury wel het geval is. Zo werd er bij de Griffels in 1992 geen enkel boek uit de leeftijdscategorie 10 tot 12 bekroond en in 2007 maar liefst zes boeken. In totaal vielen vanaf 1988 tot 2013 tweeeënzeventig boeken in de prijzen binnen deze leeftijdscategorie, waarvan er achtentwintig boeken een vrouwelijk hoofdpersonage hebben. Dat zo weinig boeken een vrouwelijk hoofdpersonage hebben, komt ook omdat er vrij veel onzijdige hoofdpersonages voorkomen in de Griffelboeken. Toon Tellegen is bijvoorbeeld vaak in de prijzen gevallen en zijn hoofdpersonen zijn dieren. Ook was er sprake van abstracte hoofdpersonen of de lezer zelf als hoofdpersoon. Hoewel deze prijs al langer bestaat dan 1988, wil ik dit toch als beginpunt nemen, zodat er een vergelijking kan zijn met de Kinderjuryboeken.

(15)

Eerste periode: ’88-’90

Biegel, Paul, De Rode Prinses (Haarlem 1987).

Dros, Imme, Annetje Lie in het holst van de nacht (Houten 1987). Tweede periode: ’98-’00

Gestel, Peter van, Mariken (Utrecht 1997). Hofman, Wim, Zwart als inkt (Amsterdam 1997).

Kuijer, Guus, Voor altijd samen, amen (Amsterdam 1999). Derde periode: ’08-’10

Veldkamp, Tjibbe, Tiffany Dop (Amsterdam 2009). Samson, Gideon, Ziek (Amsterdam 2009).

(16)

Hoogtijdagen van het probleemboek: 1988-1990

Vanaf het begin van de jaren zeventig trad er een verandering op in het kinderboekenaanbod. Niet alleen verschenen er veel meer kinderboeken, zo steeg het aanbod in prentenboeken bijvoorbeeld aanzienlijk, maar ook verschenen er boeken die voor een breed lezerspubliek aantrekkelijk waren, zoals Pluk van de Petteflet van Annie M.G. Schmidt en Kruistocht in Spijkerbroek van Thea Beckman.27 Door deze toename in jeugdboeken, veranderde ook de mate waarin de jeugdliteratuur serieus genomen werd en daarmee ook de kwaliteit van de kinderboeken. Er werd meer nagedacht over wat goede kinderboeken zijn. Een van de conclusies die getrokken werd, was dat kinderen niet langer afgeschermd behoorde te worden voor de harde maatschappij, maar hier juist mee geconfronteerd dienden te worden. De tijd van het traditionele wereldbeeld waar alleen gelukkige gezinnen bestonden, was voorbij en het probleemboek maakte haar entree.28

Voor de kinderliteratuur betekende dit dat die ook progressiever en maatschappijkritischer werd. De opmars van het probleemboek was ook nog lang zichtbaar in de jaren tachtig, maar er kwam ook kritiek op het genre. De auteurs van de probleemboeken zouden belust zijn op sensatie en geen diepgang hebben. Door de harde kritiek op het genre, werden de sensationele problemen vervangen door herkenbaardere: moeilijkheden op school, beginnende liefdes en seksualiteit vervingen de opeenstapelingen van problemen die in eerder verschenen boeken beschreven werden.29

Naast het probleemboek kwamen ook fantasieverhalen tot bloei, en het ‘literaire kinderboek’: boeken met meerdere lagen en hechtere composities.30 Een van de boeken die hierna besproken zal worden, Annetje Lie in het holst van de nacht, is een voorbeeld van hoe literaire kinderboeken aan het eind van de jaren tachtig voor opschudding zorgden. Het boek won prijzen, maar werd door de oorspronkelijke doelgroep, kinderen, niet begrepen. Door dit soort literaire kinderboeken ontstond een discussie over de grenzen van de kinderliteratuur.31

27 Elly Scherpenisse, ‘Kippenvel, Harry Potter en Aidan Chambers… De jeugdliteratuurcanon van de openbare bibliotheek’, in: Helma van Lierop-Debrauwer, Piet Mooren en Harry Bekkering ed., Dat moet je gelezen hebben. Literaire en educatieve canonvorming in de (jeugd)literatuur (Leidschedam 2004), 200-212, aldaar 202.

28 Aukje Holtrop, ‘Eenvoudig is niet hetzelfde als simpel. Over kinderliteratuur’, in: Tom van Deel, Nicolaas Matsier en Cyrille Offermans ed., Het literair klimaat 1970-1985 (Amsterdam 1986) 212-225, aldaar 215-217.

29 Jan Van Coillie, Leesbeesten en boekenfeesten, Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken? (Leuven 2007) 362-5.

30

Anne de Vries, ‘Het verdwijnende kinderboek. Opvattingen over jeugdliteratuur na 1980.’, Leesgoed 2 (1990) 64-68, aldaar 64.

(17)

Kinderjury

De prijzen van de Nederlandse Kinderjury gingen in de jaren 1988 tot 1990 dan ook veel naar probleemboeken en fantasieboeken. In de selectie die voor dit onderzoek bekeken wordt, is dit ook duidelijk terug te vinden. Word toch wakker! van Ellen Tijsinger en Ik ben Jessie van Johanna Prins vallen allebei in de categorie probleemboeken.32 De thema’s van beide boeken zijn ook ongeveer gelijk aan elkaar: in Word toch wakker! wordt Jasmijn geconfronteerd met het ziekenhuis doordat haar broertje na een aanrijding in een coma raakt. In Ik ben Jessie komt de hoofdpersoon zelf in het ziekenhuis terecht na een aanrijding en belandt in een rolstoel.

Van de fantasieverhalen vielen zowel De Rode Prinses van Paul Biegel als Matilda van Roald Dahl in de prijzen.33 Het boek van Biegel vertelt het verhaal over de Rode Prinses, een meisje dat ontvoert wordt door rovers op de eerste dag dat zij het paleis uitkomt om tentoon te worden gesteld aan het volk. De wereld die zij leert kennen blijkt heel anders te zijn dan haar binnen de muren van het paleis verteld is. Matilda uit het gelijknamige boek van Dahl, is een bijzonder intelligent meisje dat er achter komt dat zij met haar ogen voorwerpen kan bewegen. Deze kracht gebruikt zij om haar juf en de school te verlossen van het schoolhoofd: juffrouw Bulstronk.

Als laatste vormt Het verhaal van Bobbel van Joke van Leeuwen een tussenvorm van beide genres.34 Hoewel er duidelijke fantasie-elementen in het verhaal terug te vinden zijn, speelt het verhaal zich wel in een realistische omgeving af. Bobbel woont met haar ouders en vleermuis in een bakfiets. Haar moeder maakt kunst op WC-papier, haar vader maakt kunst die hij altijd achterlaat en Bobbel zelf weet niet goed hoe ‘normale’ mensen zich gedragen. Toch krijgt zij ook te maken met school en pestende klasgenoten.

1. Meisjes over zichzelf

In Wordt toch wakker! speelt het uiterlijk geen bijzonder grote rol. Hoe Jasmijn eruitziet wordt in het boek niet besproken en erg druk maakt zij zich er zelf ook niet om. Wel begint het dertienjarige meisje te experimenteren met make-up als er een jongen in haar leven verschijnt. Van haar moeder mag dit niet: zij vindt Jasmijn daar nog veel te jong voor. Hoewel het uiterlijk dus niet van belang is in Wordt toch wakker!, worden de onzekerheden van Jasmijn wel duidelijk. Ze durft niet goed zichzelf te zijn en is vaak bang om uitgelachen te worden door anderen. Over haar relatie met Loek, een jongen uit drie atheneum, is de brugklasser ook erg onzeker.

32 Ellen Tijsinger, Word toch wakker! (Amsterdam 1988) en Johanna Prins, Ik ben Jessie (Haarlem 1989). 33 Paul Biegel, De Rode Prinses (Haarlem 1987) en Roald Dahl, Matilda, (Baarn 1988).

34 Joke van Leeuwen, Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden (Amsterdam 1987).

(18)

Ze begrijpt er niets van, zo bijzonder is ze nou ook weer niet. Ze ziet er heel gewoon uit, draagt geen dure kleren. Het enige wat ze van zichzelf mooi vindt, zijn haar ogen die fonkelen als ze lacht, en de kuiltjes in haar wangen staan grappig.35

Jessie uit Ik ben Jessie is veel minder onzeker over zichzelf dan Jasmijn. Ze schaamt zich niet voor haar rolstoel, maar wil juist dat deze zo snel mogelijk als normaal gezien wordt door haar klasgenoten.

‘Drink in elk geval je melk op,’ zei moeder. ‘Jullie hebben nog tijd genoeg.’ Ze wist niet dat ik vroeg wilde zijn om iedereen mijn rolstoel te laten bekijken voordat de school begon.36 Ook in de fantasieboeken speelt het uiterlijk een kleine rol, maar zijn beide meisjes wel een stuk zelfverzekerder dan de meisjes uit de realistische boeken. Over het uiterlijk van de Rode Prinses wordt weinig verteld. Wel speelt uiterlijke schijn voor het koninklijk huishouden een rol en daarom wordt zij wel extra mooi aangekleed op het moment dat het volk haar te zien krijgt:

Maar vandaag was zij twaalf geworden en vandaag zou ze voor het eerst buiten de muur komen, met een nieuwe strik in haar rode haren en een nieuw gemaakte feestjapon van schitterend karmozijn.37

Voor Matilda uit het gelijknamige boek, speelt uiterlijk een omgekeerde rol: ijdelheid wordt in het boek bespot.

De hoed was zo’n bruine hoed, plat van boven en met een eksterveertje in de rand. Meneer Wurmhout was er heel trots op. Hij dacht dat hij er vlot en gewaagd mee uitzag.38

Beide meisjes zijn zelfverzekerd. De Rode Prinses laat zich niet overrompelen door alles wat om haar heen buiten het paleis gebeurt en laat zich ook niet klein maken door de grote rovers die haar ontvoeren:

‘Meidje?’ riep de Rode Prinses. ‘Hoogheid! Koninklijke Hoogheid zijn Wij. Begrepen?’ Ze stampvoette zoals haar grootmoeder stampvoette. ‘En nu willen Wij dadelijk terug!’39

35 Tijsinger, Word toch wakker!, 87. 36 Prins, Ik ben Jessie, 17.

37 Biegel, De Rode Prinses, 5. 38 Dahl, Matilda, 28.

(19)

Ook Matilda is niet bang en zet zich af tegen de personen die haar tegenhouden in het leven. En nog wat. Het maakte haar kwaad steeds te moeten horen hoe stom ze was. Ze wist heel goed dat ze dat niet was.40

In Het verhaal van Bobbel speelt het uiterlijk ook geen grote rol. Bobbel is in het eerste deel alleen met haar ouders en haar vleermuis en die geven niet om haar uiterlijk. In dit deel is haar zelfvertrouwen dan ook groot. Dit verandert op het moment dat zij bij haar oom en tante intrekt om naar school te gaan. Om haar uiterlijk geeft zij nog steeds weinig, maar haar zelfvertrouwen daalt wel: ze heeft nooit geleerd hoe ze om moet gaan met andere kinderen en heeft hier in de klas last van.

2. Meisjes over anderen

In Word toch wakker! spelen de vriendschappen van Jasmijn een oppervlakkige rol. Ze heeft twee goede vrienden: Hilde en Edwin. Zij steunen haar allebei in de periode waarin haar broertje Tim in het ziekenhuis ligt en gaan geregeld met haar mee. Ook helpen zij de buren met het maken van poppen voor de voorstelling en hier hebben zij, net als Jasmijn, ontzettend veel plezier in. Edwin wil meer dan vrienden zijn, tot verbazing van Jasmijn. Deze verhaallijn wordt echter niet uitgewerkt, dus hoe het afloopt met de vriendschap tussen deze twee als de relatie tussen Loek en Jasmijn officieel wordt, is niet duidelijk.

De liefde is duidelijk meer van belang in Word toch wakker! dan de vriendschappen van Jasmijn. In het begin weet Jasmijn alleen haar gevoelens niet precies te plaatsen:

Onwillekeurig dwalen haar gedachten af naar de onverwachte ontmoeting met Loek. Ze vindt hem aardig. Aardig op een manier die ze nog nooit eerder ervaren heeft. Het maakt haar zenuwachtig en onzeker.41

In de relatie tussen Loek en Jasmijn nemen beide partijen een stereotype rol aan. Loek is de beschermende, grote jongen die haar helpt met moeilijke vakken als wiskunde en biologie en Jasmijn laat dit graag gebeuren. Toch blijkt Loek wel een vooruitstrevende man in de ogen van Jasmijn. Op het moment dat hij haar wil helpen met het strijken van de was, kan zij haar ogen niet geloven:

40 Dahl, Matilda, 27.

(20)

‘Daar geloof ik niks van.’ Ze heeft nog nooit meegemaakt dat haar vader de strijkbout pakte, zelfs niet om een zakdoek te strijken.42

In de fantasieverhalen spelen relaties met anderen een verschillende rol. In het verhaal over de Rode Prinses zijn vriendschappen en liefdesrelaties overbodig. Aan het eind van het boek lijkt zij te willen trouwen met een van de rovers om geen koningin te hoeven worden, maar als hij haar vertelt dat dit geen goed idee is, probeert zij hem verder niet over te halen. Voor Matilda zijn vriendschappen juist wel belangrijk. Zij wordt vriendinnen met de juf en Lavendel, een meisje uit haar klas:

Onder Matilda’s nieuwe vrienden en vriendinnen was ook een meisje dat Lavendel heette. […] Matilda mocht haar graag omdat ze dapper en avontuurlijk was. Zij mocht Matilda graag om precies dezelfde redenen.43

Dit citaat geeft ook aan wat Matilda belangrijke eigenschappen vindt: dapperheid en avontuurlijkheid. Beide eigenschappen zijn inderdaad ook karaktereigenschappen die terug te vinden zijn bij het zevenjarige meisje en het zijn geen stereotype meisjesachtige karaktereigenschappen.

Voor Bobbel uit Het verhaal van Bobbel is vriendschappen sluiten moeilijk. Toen zij met haar ouders in de bakfiets woonde, was het niet nodig, dus Bobbel heeft dit nooit geleerd. Op school wordt ze gepest door twee meisjes.

Elke dag vroeg Aaltje uitdagend aan Bobbel of ze al rijk geworden was, waarop Bobbel haar een stomp gaf omdat ze zo gauw geen ander antwoord wist. Dat zei Aaltje dan telkens tegen meneer Zeer.44

Toch weet ze nog wel een vriend te maken op school, Tobi. Deze jongen is ook een beetje anders dan de andere kinderen en daardoor kunnen ze het goed met elkaar vinden. De relatie tussen Tobi en Bobbel is gelijkwaardig en niet stereotiep: beide personages gedragen zich hetzelfde. Jasmijn uit Word toch wakker! is zeer behulpzaam en cijfert zichzelf eerder weg dan dat zij in het middelpunt van de belangstelling wil staan. Ze voelt zich schuldig over het ongeluk van haar broertje omdat zij niet op hem had gewacht bij het oversteken. In de periode dat het broertje van

42 Ibidem, 82. 43 Dahl, Matilda, 95.

(21)

Jasmijn uit Word toch wakker! in het ziekenhuis ligt, raakt haar moeder in een depressie. Het huishouden komt op de schouders van Jasmijn terecht en hoewel zij het hier soms zwaar mee heeft en zij haar huiswerk hierdoor erg moet verwaarlozen, doet zij dit met liefde. Vooral de verzorging van haar babybroertje Vincent gaat haar erg goed af.

Jessie uit Ik ben Jessie is veel meer op de voorgrond dan Jasmijn. Zij cijfert zichzelf helemaal niet weg en wil juist bewijzen dat zij net zo veel kan als haar klasgenootjes. Ze organiseert een protest tegen de plaatselijke bibliotheek omdat deze niet toegankelijk is voor mensen in een rolstoel en neemt hierin ook sterk de leiding. Ook in haar vriendschappen neemt zij de leiding, bijvoorbeeld als zij op zoek gaan naar een zwerfhond die ze wil redden.

‘Laten we stoppen en naar het veldje gaan,’ zei Rik.

‘Nee,’ zei ik. ‘We gaan thuis iets drinken en dan maken we een nieuw plan.’45

Toch heeft Jessie ook een verzorgende kant. Ze heeft net als Jasmijn een klein broertje waar zij dol op is en het broertje ziet in Jessie ook een opvoedster.

De Rode Prinses is zelfstandig en niet bang voor de wereld, ondanks haar beschermde opvoeding binnen de kasteelmuren. Als het haar bij de rovers niet meer bevalt, bedenkt de Rode Prinses een plan om verder te gaan met haar avontuur:

Holz en Bolz, die niet wisten hoe je met een Koninklijke Hoogheid moet omgaan, hadden de deur van haar kamertje op slot gedraaid, en zodra de Prinses dat merkte, was ze langs twee aan elkaar geknoopte lakens het raam uit gegleden. Lompe pummels, had ze bij zichzelf gedacht. Wat denken ze wel?46

Verzorgend is de Rode Prinses totaal niet. Ze steekt haar handen uit de mouwen als dit nodig is en voert dan zowel de vrouwelijke als de mannelijke taken uit.

Die hele weken bleef de Rode Prinses bij de Verschrikkelijke Umberto en leerde vuur maken, kervel zoeken, uien snijden, kippen slachten, afwassen en tafel dekken. Toen was ze sterk genoeg om alleen naar huis te gaan.47

Net als de Rode Prinses is Matilda ook zelfstandig. Ze geeft haar ouders vaak een grote mond, en neemt zich voor om wraak op hen te nemen elke keer als zij iets gemeens tegen haar zeggen of doen. Matilda voelt zich niet schuldig over deze wraakacties op haar ouders en later op juffrouw Bulstronk, maar voelt eerder genoegdoening. Toch zint Matilda niet alleen maar op wraak.

45 Prins, Ik ben Jessie, 52. 46 Biegel, De Rode Prinses, 55. 47 Ibidem, 59.

(22)

Iedereen die zij zelf lief heeft, kent ook een lieve Matilda. Meerdere malen in het boek wordt Matilda ook als bescheiden omschreven, een andere eigenschap die toch wel als zacht en vrouwelijk wordt gezien.

Over Bobbel uit Het verhaal van Bobbel valt weinig te zeggen: ze is niet heel verzorgend, of het tegenovergestelde. Ze cijfert zichzelf niet weg, maar komt ook niet heel erg voor zichzelf op en ze is niet heel passief of actief. Ze maakt plannen om rijk te worden en voert deze dan ook uit, door bijvoorbeeld naar school te gaan, maar houdt dit niet lang vol.

3. Buitenwereld

Jasmijn uit Word toch wakker! wordt niet omschreven als een meisje vol ambitie. School vindt zij maar moeilijk, vooral wiskunde, en het huishouden doen kan zij wel.

Met gebogen hoofd had Jasmijn de overhemden opnieuw gestreken. Tijd om haar wiskunderepetitie te leren, had ze niet meer gehad, met ’t gevolg dat ze weer een onvoldoende kreeg.48

Ze houdt zich afzijdig ook in een debat dat voor haar potentieel interessant zou kunnen zijn. Als in de klas het onderwerp euthanasie besproken wordt, kijkt zij liever naar buiten.

Jasmijn probeert haar aandacht bij zijn woorden te houden. De sneeuwvlokken trekken haar. Ze wil veel liever wegdromen dan discussieëren over een moeilijk onderwerp.49

Ook de hobby’s van Jasmijn en haar vrienden zijn zeer stereotiep. Jasmijn zit op beatballet en breidt een trui van de lichtblauwe wol die zij voor Sinterklaas gekregen heeft, terwijl Edwin met haar kleine broertje jongensdingen doet:

Vooral op Edwin is hij gesteld. Hij beschouwt hem als een grote broer. Edwin praat veel met hem. Hij zet de elektrische trein voor hem op. Hij heeft hem schaken geleerd en samen hebben ze een vogelhuisje voor in de tuin getimmerd.50

Voor Jessie geldt hetzelfde als voor Jasmijn: ook Jessie is slecht in rekenen en heeft stereotype hobby’s. Zo gebeurt haar ongeluk op een middag waarop Jessie met haar beste vriendin bloemen aan het plukken is en houdt zij veel meer van tekenen dan van sporten. Haar ouders hebben ook

48 Tijsinger, Word toch wakker!, 80. 49 Ibidem, 138.

(23)

een zeer stereotype verdeling in huis. Moeder is huismoeder en vader heeft een baan en ze voeren ook stereotype klusjes uit:

Vader had alles geschilderd en een boekenkast getimmerd. Moeder had gordijnen genaaid en leuke kussens voor op mijn bed.51

De Rode Prinses heeft niet de ambitie om koningin te worden na haar avontuur in de echte wereld, maar er zit niets anders op:

Ze wilde zich losrukken en ‘waarom niet’ schreeuwen, maar hij hield haar vast en fluisterde: ‘Rovers zeggen geen WIJ, Hoogheid. Dat zeggen allen koninginnen. Echte.’ Toen kuste hij haar verschrikkelijk teder, duwde haar zachtjes terug en verdween in de nacht.

De Rode Prinses heeft hem lang nagestaard, veel langer dan haar ogen bij het flakkerende kaarslicht konden zien. Toen sloot ze de deur, draaide de drie sleutels om en werd koningin.52

Op andere punten in het boek is de Rode Prinses ook eerder pragmatisch dan romantisch. Ze houdt van avontuur en heeft geen typische meisjeshobby’s.

Bij Matilda ontbreekt het niet aan ambities. Ze heeft voordat ze naar de basisschool mag al de hele kinderafdeling van de plaatselijke bibliotheek uitgelezen en is dan al begonnen aan de klassiekers van de volwassenenafdeling. Lezen is dan ook een van haar grootste hobby’s, naast de straffen bedenken en uitvoeren voor iedereen die haar onrecht aandoet. Het kattenkwaad uitvoeren vindt zij ook een goede eigenschap bij anderen:

Matilda en Lavendel waren als betoverd. Ze begrepen heel goed dat ze zich in gezelschap van een expert bevonden. Dit was iemand die de kunst van het kattekwaad tot grote hoogten had opgevoerd.53

Ook Bobbel heeft geen vrouwelijke hobby’s. Ze is gewend om altijd buiten te spelen en geld voor sportclubjes of ander vermaak is er niet. Bobbel houdt van in bomen klimmen en over muurtjes lopen.

Griffels

51 Prins, Ik ben Jessie, 15. 52 Biegel, De Rode Prinses, 127. 53 Dahl, Matilda, 101.

(24)

In de jaren 1988 tot 1990 werden er slechts twee boeken met een vrouwelijke hoofdpersoon bekroond door de Griffeljury. Een hiervan is geschreven door Imme Dros, Annetje Lie in het holst van de nacht, en gaat over een meisje dat bij haar oma logeert en niet terug kan naar haar ouderlijk huis, om een voor de lezer onbekende reden.54 Hier wordt zij ziek en in haar koortsdromen maakt zij avonturen mee met de Maan en de Muizenkoning. Het is een fantasieboek, hoewel het zich afspeelt in een realistische wereld: die van bij oma thuis. Af en toe komt zij terug van haar koortsdromen en beleeft zij de echte wereld.

Het andere boek dat bekroond is door de Griffeljury, is De Rode Prinses van Paul Biegel. Dit is de enige keer dat een boek met een vrouwelijke hoofdpersoon zowel de kinderjury als de Griffeljury won. Omdat dit boek hierboven ook al besproken is, zal dat hier niet nogmaals gedaan worden. Wel zullen de belangrijkste punten van het boek even herhaald worden.

1. Meisjes over zichzelf

Over het zelfbeeld of het uiterlijk van Annetje Lie wordt niet veel duidelijk in Annetje Lie in het holst van de nacht. Zowel in de echte wereld als in haar koortsdromen wordt niets verteld over haar uiterlijk en hoeveel zelfvertrouwen Annetje Lie bezit, wordt ook niet echt duidelijk.

Hetzelfde geldt voor de Rode Prinses op het gebied van uiterlijk: ook over hoe zij eruitziet wordt niks verteld. Wel is haar zelfbeeld een stuk duidelijker. Zoals al eerder bleek, is de Rode Prinses erg zelfverzekerd, ondanks haar beschermde opvoeding.

2. Meisjes over anderen

Zowel in De Rode Prinses als in Annetje Lie in het holst van de nacht zijn vriendschappen en de liefde geen belangrijke thema’s. De Rode Prinses is sociaal en is aardig tegen alle mensen die zij tegenkomt, maar sluit geen langdurige vriendschappen. Annetje Lie iets meer: in haar dromen gaat zij op avontuur met de Maan en de Muizenkoning. De vriendschappen met hen zijn gelijkwaardig. Niemand neemt steeds weer het voortouw.

In haar koortsdromen heeft Annetje Lie geen bijzonder vrouwelijke eigenschappen. Hier houdt ze van op avontuur gaan, heeft zij een grote mond tegen haar vrienden en dreigt zij met geweld:

‘Je weet dat kleine meisjes lief horen te zijn, anders kun je ze net zo goed weggooien.’ ‘Waarom moet ik lief zijn als jullie zo gemeen zijn tegen elkaar?’

(25)

‘Dat weet ik niet precies, maar het is nu eenmaal zo,’ zegt de Maan. ‘Omdat jij anders op je donder krijgt, daarom,’ zegt de Muizenkoning.

‘Maar als ik groot ben, dan sla ik terug,’ zegt Annetje Lie. ‘Ik onthou alle klappen en ik geef ze allemaal terug. Als ik groot ben.’55

Bij haar oma is dat anders: hier leert zij, ondanks haar zwakke gezondheid, hoe ze moet koken. ‘Help je me met koken, mekind?’

Oma kan lekker koken en Annetje Lie leert het. Bewegen de vleugels van de duiven van Assepoester?

‘Wat sta je te dromen, mekind? Ben je moe?’56

Toch worden haar niet alleen vrouwelijke eigenschappen toegedicht aan de wakkere Annetje Lie. Zo wordt duidelijk in het boek dat zij van haar oma jongensspeelgoed heeft gekregen. In haar droom richt de Muizenkoning een leger op van haar soldaatjes:

‘Dat zijn jouw soldaten niet, dat zijn mijn soldaten. Ik heb ze zelf van oma gekregen!’57

De mate waarin Annetje Lie en de Rode Prinses vrouwelijke eigenschappen bezitten, verschilt niet veel van elkaar. Allebei de meisjes worden neergezet als niet bang, hoewel dit voor Annetje Lie voornamelijk geldt in haar dromen, en niet heel verzorgend. Wel zijn allebei de meisjes vriendelijk en helpen zij mee in het huishouden als dit moet.

3. Buitenwereld

Over de ambities of hobby’s van Annetje Lie wordt niets verteld. Beter worden is in het echte leven haar belangrijkste doel, en in de dromen is dat het ontsnappen aan de enge gebeurtenissen en naar haar eigen huis gaan, waar haar ouders wonen. Ook de ambities of hobby’s van de Rode Prinses worden niet echt duidelijk. Beide meisjes zijn in dit opzicht niet mannelijk of vrouwelijk te noemen.

Conclusie

55 Ibidem, 41-42. 56 Ibidem, 25. 57 Ibidem, 73

(26)

Tussen de winnaars van de Kinderjury en van de Griffels is in deze periode wel een verschil op te merken, maar het grootste verschil lijkt te liggen bij de verschillende soorten boeken die bekroond zijn tussen 1988 en 1990. De twee probleemboeken die hoog zijn geeëindigd bij de Prijs van de Nederlandse Kinderjury, kennen meer stereotyperingen dan de fantasieverhalen. Vooral Jasmijn uit Word toch wakker! is zeer stereotiep: ze is verbaasd dat Loek kan strijken en hecht minder waarde aan haar opleiding dan aan haar huishoudelijke en verzorgende taken in huis. Ik ben Jessie is een stereotiep boek waarin moeder en vader de taken doen die als vrouwelijk en mannelijk bestempeld worden: moeder doet het huishouden en kan naaien, vader werkt en kan klussen. Jessie zelf is echter niet zo stereotiep als de andere personages in het boek. Hoewel zij net als Jasmijn slecht is in wiskunde en een ongeluk kreeg tijdens het bloemen plukken, is zij verder niet typisch vrouwelijk. Ze komt voor zichzelf op, is veel buitenshuis en zorgt ervoor dat de bibliotheek toegankelijk wordt voor iedereen.

De fantasieverhalen uit deze periodes kennen geen stereotype meisjes. Vooral Matilda is weinig meisjesachtig, net als de Rode Prinses. De twee meiden uit de boeken die tussen realistisch en fantasie inzitten, Bobbel en Annetje Lie, zijn het minst stereotypisch. Waar Matilda en de Rode Prinses nog karaktereigenschappen hebben die als ‘mannelijk’ worden beschouwd, valt dit minder te zeggen voor Bobbel en Annetje Lie. Zij kunnen noch als jongensachting, noch als meisjesachtig worden aangemerkt.

(27)

Einde van een tijdperk? 1997-2000

Aan het eind van de jaren negentig bleef het probleemboek nog altijd prijzen winnen, maar nu samen met de avonturenromans en de historische jeugdliteratuur. Het laatste genre werd in deze periode realistischer: de historische romans gingen niet langer over veldslagen of grote helden, maar behandelden het dagelijks leven van de normale mensen. De jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw kunnen gezien worden als de bloeiperiode voor de Nederlandse kinderliteratuur, waarin schrijvers steeds meer aanzien kregen. Beroemde schrijvers, zoals Paul van Loon, Jacques Vriens en Carry Slee, speelden in op wat kinderen echt wilden lezen en kwamen ook in contact met hun doelgroep door middel van fanclubs. Toch kwam er ook kritiek op deze schrijvers: zij zouden door te veel op de doelgroep te letten, te weinig letten op hun literaire kwaliteiten.58 Volgens Bregje Boonstra, jarenlang kinderboekenrecensent voor het NRC Handelsblad en later De Groene Amsterdammer, betekende dit rond de eeuwwisseling ook het einde van de bloeiperiode van de kinderliteratuur.59

Typerend hiervoor is ook de opkomst van de grote bestsellers binnen het fantasygenre, zoals de Harry Potter-serie waarvan het eerste boek verscheen in 1997 en Lord of the Rings, waarvan de films die net na de eeuwwisseling verschenen, zorgden voor een extra impuls in dit genre.60 Deze series zouden volgens Boonstra leiden tot ‘kopieergedrag en versnelde vercommercialisering van het kinderboek, die zich uit in top tienen, fanclubs, websites en hysterie.’61

Kinderjury

De populariteit van de probleemboeken en de historische romans is zichtbaar in de boeken die in dit onderzoek centraal zullen staan, namelijk: Saartje Tadema van Thea Beckman, Straatkatten van Mieke van Hooft, Weg uit de Peel van Jacques Vriens, Afblijven van Carry Slee en als laatste Achtste-groepers huilen niet van Jacques Vriens.62 Zowel Saartje Tadema als Weg uit de Peel vallen in de categorie historische kinderliteratuur. De andere drie boeken zijn realistisch van aard en kunnen onder de probleemboeken worden geschaard.

58 Bregje Boonstra, Wat een mooite!. Hoogtij in het kinderboek in acht portreten (Amsterdam 2009) 18. 59 Piet Mooren, ‘Bregje Boonstra, Wat een mooite! Hoogtij in het kinderboek in acht portretten’

Pedagogiek 1 (2010) 96-97, aldaar 96. 60 Ibidem, 270.

61 Boonstra, Wat een mooite!, 20.

62 Thea Beckman, Saartje Tadema (Rotterdam 1996); Mieke van Hooft, Straatkatten (Haarlem 1996); Jacques Vriens, Weg uit de Peel (Houten 1997); Carry Slee, Afblijven (Houten 1998) en Jacques Vriens, Achtste-groepers huilen niet (Houten 1999).

(28)

Saartje Tadema uit het gelijknamige boek van Thea Beckman is een zevenjarig meisje dat in 1712 terecht komt in een kindertehuis nadat haar beide ouders zijn gestorven. In het kindertehuis wordt alles voor Saartje bepaald en daarom wil ze zo snel mogelijk weg.

Jacques Vriens vertelt in Weg uit de Peel het verhaal van Janneke, een meisje dat opgroeit in een arm gezin op de Peel rond de eeuwwisseling. Haar grootste droom is om lerares te worden, maar van haar ouders moet ze meehelpen in het huishouden en het opvoeden van de kleine kinderen.

Akkie uit Achtste-groepers huilen niet heeft hele andere problemen: zij krijgt te horen dat ze leukemie heeft. Samen met haar vrienden probeert ze nog zoveel mogelijk uit het laatste schooljaar te halen.

In Straatkatten van Mieke van Hooft volgt de lezer het leven van Lizzy. Lizzy is van huis weggelopen en komt Wanja tegen: een meisje dat al zes maanden op straat leeft. Wanja leert Lizzy hoe het leven op de straat is, zowel de fijne als de niet zo fijne kanten ervan. Ze trekken een korte week met elkaar op. Daarna is het voor Lizzy weer tijd om naar huis te gaan en voor Wanja om terug te gaan naar het kindertehuis – waar zij gelijk weer wegloopt.

Voor Melissa uit Afblijven wordt haar grootste droom werkelijkheid: ze mag meedansen in een videoclip. Haar beste vriend Jordi vertrouwt het niet helemaal, en terecht: Melissa komt terecht in een wereldje vol drugs. Gelukkig weet ze, met de hulp van haar vrienden, hieruit te ontsnappen.

1. Meisjes over zichzelf

Beide meisjes uit de historische romans maken zich geen zorgen over hun uiterlijk. Janneke uit Weg uit de Peel groeit op in een arm gezin en voor Saartje Tadema is er in het weeshuis ook geen ruimte om zich druk te maken over haar uiterlijk. Het past verder ook niet bij het karakter van de meisjes: allebei willen ze liever naar school en voor hun eigen toekomst zorgen dan erop vertrouwen dat zij door hun schoonheid een huwelijk kunnen bewerkstellen. Janneke wordt in het boek wel een aantal keer als mooi omschreven, maar zelf denkt zij maar sporadisch na over haar uiterlijk en dan is ze niet heel positief:

Ben ik mooi? denkt ze. Eigenlijk ben ik maar een magere spriet en mijn vel is zo wit als het papier van mijn tekenschrift op school.63

(29)

Voor Saartje geldt hetzelfde: ook zij denkt maar een enkele keer na over haar eigen uiterlijk. Wel lijkt het erop dat Saartje minder knap is dan Janneke. Saartje wordt nergens in het boek omschreven als aantrekkelijk, en ziet dit ook zelf niet zo:

Saartje wist dat ze niet mooi was. Ze miste de frisse gratie van Geesje, haar heupen waren te smal, haar armen te dun, haar voorhoofd was te hoog.64

Wel hebben allebei de meiden een flinke dosis zelfvertrouwen. Ze weten allebei waar ze in het leven staan en waar ze naar toe willen: op weg naar een betere toekomst. Janneke uit Weg uit de Peel is vooral zelfverzekerd over haar daden. Ze handelt rechtvaardig en verlangt ook van anderen dat die dat doen, maar het tegenovergestelde is waar. De wereld waarin zij opgroeit is vol met vriendjespolitiek en corruptie.

Ze vouwt haar handen, zodat het net lijkt of ze bidt. Eigenlijk is ze heel tevreden over zichzelf. Ze heeft de zwarte draak lekker laten voelen wat voor een vuilak hij eigenlijk is.65 Saartje is de slimste uit de klas, laat haar mening duidelijk horen en maakt zich niet druk over de indruk die zij op anderen achterlaat. Ook zij handelt rechtvaardig en ziet in dat anderen dit niet doen. Buiten het kindertehuis voelt zij zich al gauw als een vis in het water en is haar zelfvertrouwen weer helemaal hersteld. Zowel Janneke als Saartje laten hun zelfvertrouwen niet afhangen van iemand anders: hun zelfvertrouwen is gebaseerd op het beeld dat zij van zichzelf hebben.

Ook de drie hoofdpersonen uit de realistische boeken zijn niet bezig met hun uiterlijk. Voor Akkie uit Achtste-groepers huilen niet geldt dit ook voordat de diagnose leukemie gesteld werd. Zij heeft een jongensachtig uiterlijk en heeft meer interesse in voetballen en bomen klimmen dan voor make-up en kleding. Akkie heeft ook flink veel zelfvertrouwen. Op het moment dat haar hoofd kaalgeschoren is vanwege de chemo, maakt zij zich geen zorgen over of zij er gek uit ziet:

Akkie aarzelde even, maar ineens kon het haar niks meer schelen en met een wild gebaar trok ze de pet van haar hoofd.66

Net als Akkie heeft ook Lizzy uit Straatkatten geen enkele belangstelling voor haar uiterlijk. Ze baalt weleens van haar ongewassen uiterlijk en zou het fijn vinden om haar haren te kunnen

64 Beckman, Saartje Tadema, 145. 65 Vriens, Weg uit de Peel, 138.

(30)

borstelen, maar dit ziet zij meer als de nadelen van op straat leven dan dat zij zich echt bekommert om hoe zij eruitziet. Haar zelfvertrouwen is ook net zo groot als dat van de meiden hierboven uit de andere boeken. In het begin schaamt zij zich nog wel voor haar leven op straat en voor het oppakken van halve peuken om door te kunnen verkopen, maar al snel zet zij zich hier overheen. Lizzy maakt zich geen zorgen over wat anderen van haar zouden kunnen denken, maar probeert zelf het beste uit de situatie te halen.

Melissa uit Afblijven is anders dan de hierboven genoemde meisjes. Net als de rest speelt haar uiterlijk geen groot struikelblok in het verhaal. Aan zelfvertrouwen schort het haar echter wel: Melissa wil graag bij de stoere dansers horen waar zij de clip mee gaat opnemen. Hiervoor gaat ze dan ook erg ver. Wat begint met een jointje na de repetitie, eindigt in een XTC-avontuur dat haar bijna fataal wordt.

Het dringt niet tot Jordi door wat Melissa allemaal vertelt. Hij heeft maar eóeón gedachte: Melissa heeft LSD gebruikt, enkel en alleen om erbij te horen. Hij had nooit gedacht dat ze zo dom zou zijn.67

Nadat ze gepakt is in de discotheek met pillen in haar jaszak en een nachtje heeft doorgebracht op het politiebureau, houdt ze niet op met het gebruiken van XTC. Met de pillen op voelt Melissa zich wel zelfverzekerd en durft ze beter te dansen:

‘Luister.’ Bij het stoplicht legt Melissa haar hand op Jordi’s stuur.

‘Ik neem eóeón pil, de allerlaatste. Dat heb ik nodig, anders lukt het niet. Je hoeft niet zo te schrikken,’ zegt ze als ze Jordi’s gezicht ziet. ‘Het gaat nou toch alleen om die clip? Mensen die examen doen, nemen ook iets in.’68

2. Meisjes over anderen

In Weg uit de Peel speelt vriendschap met andere meisjes geen grote rol. Janneke heeft eóeón vriendin, Ciska, maar er komen weinig gesprekken tussen deze meisjes voor in het boek. De liefde speelt in dit opzicht een grotere rol. Toch zal Janneke niet gauw haar geluk vinden binnen het gezin. Zij valt juist op Willem Biemans, het zwarte schaap van het dorp, omdat hij een grote mond heeft en in vrijheid leeft. Zijn vader is stroper en hierdoor woont hij met Willem op een afgelegen plaats in de Peel. Willem krijgt interesse in Janneke als hij merkt dat zij niet bang voor hem is, zoals alle andere kinderen wel zijn:

67 Slee, Afblijven, 38. 68 Ibidem, 119.

(31)

Spottend vraagt hij: ‘Ben je niet bang voor me?’ ‘Nee.’

‘Mag je van je moeder wel praten met de zoon van de stroper?’

Janneke kijkt strak voor zich uit. Natuurlijk mag ze dat niet, maar dat kan haar niks schelen. Ze heeft nooit begrepen waarom iedereen zo stom tegen Willem doet. Op school vond ze hem aardig. Hij was anders dan de andere kinderen, want hij deed dingen die zij nooit zou durven. Daarom mocht ze hem wel.69

Saartje Tadema is net als Janneke niet erg bezig met vriendschappen. Ze maakt in haar tijd in het kindertehuis slechts eóeón vriendin. Voor haar heeft het sluiten van vriendschappen dan ook geen prioriteit. De liefde speelt een iets grotere rol in Saartje Tadema, maar hierover maakt Saartje zich geen romantische voorstellingen. Het hele boek door wordt tegen haar verteld dat zij uiteindelijk zal moeten trouwen, maar Saartje moet daar op jonge leeftijd niks van weten. Zij werkt liever zelf aan haar eigen toekomst en wil financieel zelfstandig zijn. Aan het eind van het boek trouwt ze toch met een Friese schipper die handel drijft aan de hele Oostzee. De schipper en Saartje zijn allebei avontuurlijk aangelegd en Saartje ziet een leven ver weg van Amsterdam dan ook wel zitten.

In de drie realistische romans spelen de liefde en jongens een beperkte rol. Vriendschappen lijken echter van meer belang bij Akkie, Lizzy en Melissa. In Achtste-groepers huilen niet zijn het de vrienden van Akkie die haar door de periodes in het ziekenhuis heen slepen.

In Straatkatten is de liefde geheel niet van belang, maar de vriendschap tussen Lizzy en Wanja des te meer. Op de eerste dag dat Lizzy is weggelopen, ontmoet zij Wanja: een meisje dat al een half jaar op straat loopt nadat ze is weggelopen uit het kindertehuis. Wanja vindt het leuk dat Lizzy besluit om niet naar huis te gaan, maar om met haar nog een aantal nachtjes door te brengen. Lizzy kijkt op tegen Wanja: ze bewondert al haar trucjes, haar dapperheid en haar eeuwige optimisme. Toch is de relatie tussen Wanja en Lizzy wel in evenwicht. Lizzy durft ook tegen Wanja te zeggen als ze het ergens niet mee eens is, of als ze bang is. Ze hoeft zich niet anders voor te doen tegen Wanja dan zij is.

Dat vriendschappen niet altijd voor het leven zijn, wordt duidelijk aan het eind van het boek. Lizzy zoekt Wanja op als zij al een aantal dagen weer thuis is. Wanja is weggelopen uit het kindertehuis en woont weer op straat, dit keer met een ander meisje van de straat. Wanja reageert kil op het bezoek van Lizzy, omdat zij zich verraden voelt.

(32)

Voor Melissa uit Afblijven zijn haar nieuwe vriendschappen erg belangrijk. Zij hoopt via hen een beroemde danseres te kunnen worden. Haar oude vriendengroep laat zij vallen, maar zij haar niet: aan het eind zijn het haar oude beste vrienden die haar weten te vinden en die bij haar zijn als zij uit haar coma ontwaakt. Verliefd zijn is, net als bij de andere boeken uit deze periode, geen groot thema in Afblijven. Melissa begint geen relatie met een van de dansers waar zij mee omgaat. Slechts in de laatste paar pagina’s blijkt dat zij wel verliefd was: namelijk op Jordi, die haar gevoelens beantwoord.

Zowel Janneke uit Weg uit de Peel als Saartje Tadema is een erg ondernemend meisje. Ze zijn beiden slim, komen voor zichzelf op en zijn actief. Op school zijn ze daarom niet de favoriete leerlingen van de meeste leraren en leraressen en ze komen door hun nieuwsgierigheid regelmatig in de problemen met de autoriteiten. Janneke handelt bijvoorbeeld voortvarend wanneer zij betast wordt door de pastoor:

Zijn hoofd is nu vlak bij haar, rood en zwetend met nog steeds die vieze sigaar in zijn mond. en zacht sist hij: ‘Vind je het prettig als ik je borstjes streel?’

Janneke kijkt hem verward aan. Wat wil hij van haar? Is dit nou wat Ciska bedoelde toen ze zei dat jongens ‘vuile dingen’ met je willen doen? […] Het kan haar niks meer schelen dat de man pastoor is. Hij moet met zijn grote drakenklauwen van haar afblijven.

‘Vuilak!’ roept ze en ze rent naar de deur.70

Ze is nergens bang voor, ook niet voor de pastoor als zij hem nog een keer ziet:

‘Het is dus een groóte zonde als jongelui voóoór het huwelijk met elkaar…’ schettert zijn stem door de kerk. Ineens valt zijn blik op Janneke, die hem strak aankijkt. De zwarte draak hapert even. ‘Met elkaar… met elkaar…’ zegt hij.

En dan gebeurt het. Janneke steekt haar tong naar hem uit.71

Toch is Janneke aan de andere kant ook zorgzaam voor iedereen die haar haar niks heeft aangedaan. Ze houdt van dieren en ze zorgt graag voor de geit van het gezin. Ook vindt ze haar rol als opvoeder binnen het gezin niet vervelend. Ze houdt van kinderen en het meest van haar kleine broertjes en zusjes. De band met haar ouders is niet goed, maar weglopen doet zij niet zolang zij de zorg voor Fonske op zich neemt:

70 Ibidem, 79. 71 Ibidem, 137.

(33)

Door de komst van Fonske verdwijnt langzaam de nevel uit Jannekes hoofd. Ze geniet elke dag meer van haar nieuwe broertje.72

Het karakter van Saartje Tadema lijkt ook op dit gebied op dat van Janneke. Saartje zorgde voordat zij naar het weeshuis ging voor haar jongste broertje Kobbetje en deed het huishouden als haar moeder te ziek was om dit uit te voeren:

Dan probeerde Saartje zo goed en zo kwaad als het ging het huishouden aan de gang te houden. Ze kookte wat, maakt de bedden op, bekommerde zich vooral om Kobbetje, die te jong was om te begrijpen wat er met zijn moeder aan de hand was. Het lag voor de hand dat hij zijn toevlucht zocht bij Saartje, die met hem ging wandelen, met hem speelde en hem zindelijk probeerde te maken, wat nog niet erg lukte.73

In de herberg, waar zij aan de slag gaat als serveerster zodra zij oud genoeg is, neemt zij een zorgende taak op zich. De vrouw van de uitbater heeft net een kind gekregen en Saartje past graag op de baby. Toch is de moederlijke kant van Saartje, niet haar enige kant. In haar tijd in het kindertehuis, en ook in de herberg, is ze behoorlijk bijdehand en schuwt ze het gebruiken van geweld niet:

‘Die nieuwe slaat hard van zich af.’

‘Die kleine opdonder heeft Jan een blauwe scheen geschopt.’ ‘Het is een felle, hoor.’

Eeón ding was meteen duidelijk geworden. De pestkoppen hadden ontdekt dat Saartje geen doetje was – dus lieten ze haar verder met rust.74

Als ze vermoedt dat de meester geld, dat bedoelt is voor nieuwe materialen in het klaslokaal, wegsluist naar zijn eigen portemonnee, zorgt zij er op een slinkse manier voor dat hij weggestuurd wordt als meester. Ze zet zich duidelijk af tegen de in het boek gangbare mening dat vrouwen thuis voor de kinderen zouden moeten zorgen:

‘Ja, om je klanten te bedienen. En dat zal ik graag doen als ik niet voortdurend hoef te luisteren naar de verwaande praatjes van Gerrit Cornelisz., die vindt dat vrouwen tweederangs wezens zijn, goed genoeg om zijn rommel op te ruimen en aan zijn lusten toe

72 Ibidem, 117.

73 Beckman, Saartje Tadema, 36. 74 Ibidem, 26.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toch  blijkt  dat  de  situatie  in  het  hier  geëvalueerde  complex  iets  genuanceerder  is,  wanneer  het 

Kan men stellen dat niet slechts de overheid niet meer luistert naar adviezen, maar dat evenzeer de vakbeweging de moed opgegeven heeft en een boodschap brengt die

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Welnu, in dit opzicht heeft Tim zich getoond een karakteristieke vertegenwoordiger van wat de doorsnee-Nederlauder zich van de Groninger pleegt voor te

Winkeldiefstal en diefstal op school zijn feiten die beide al jaren door circa 7% van de jongeren in deze self-reportonderzoeken worden opgebiecht.. Over de afgelopen tien jaar

Om klantloyaliteit in de toekomst te kunnen beïnvloeden wordt aanbevolen bij bepaling van de strategie te focussen op de uit dit onderzoek naar voren gekomen criteria die

Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het niet uitgesloten is dat de invoering van nieuwe registratiesystemen bij de politie (het BVH) en het OM (het GPS) hebben bijgedragen aan

Bij het verhaal van de Heilige Familie horen we bijvoorbeeld: ‘Ik ben de oude os die met grote ogen naar het kindje in de kribbe kijkt.’ En ook volwassenen delen: ‘Ik ben die-