• No results found

Smart grid of off-grid? Maatschappelijk verantwoord innoveren: op weg naar een verduurzaming van het energienetwerk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Smart grid of off-grid? Maatschappelijk verantwoord innoveren: op weg naar een verduurzaming van het energienetwerk"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Smart grid of off-grid?

Maatschappelijk verantwoord innoveren: op weg

naar een verduurzaming van het energienetwerk

Jaco van der Veen (10083286) Mirre van Veen (10001843)

& Evita Verheijden (10210385) 2/11/2014

6531 woorden

Nederland bevindt zich in een energietransitie: zowel de vraag naar elektriciteit als het aandeel duurzame energie blijft groeien. Dit noodzaakt tot een aanpassing van het energienet, zodat vraag en aanbod op elkaar kunnen worden afgestemd. Een ‘smart grid’ of ‘intelligent netwerk’ kan hieraan voldoen. Wij hebben de randvoorwaarden voor een succesvolle implementatie van een smart grid in Nederland onderzocht aan de hand van Responsible Innovation (maatschappelijk verantwoord innoveren). Kern van dit idee is: het betrekken van alle belanghebbenden bij het innovatieproces is noodzakelijk voor een succesvolle innovatie. Na een literatuuronderzoek naar de technische mogelijkheden en beperkingen hebben we een focusgroep met consumenten georganiseerd. Vervolgens hebben we verschillende stakeholders geïnterviewd, waaronder actoren uit de energietransport- en duurzaamheidsector en de overheid. Ons onderzoek laat zien dat – naast het verder ontwikkelen van de benodigde technologie – met name bewustwording onder consumenten essentieel is. Het blijft nodig om in gesprek te gaan met belanghebbenden op alle niveaus. Zo blijven we op het pad naar een duurzame toekomst.

(2)
(3)

3

Dankwoord

Dit onderzoeksverslag is de kroon op een half jaar hard werken en vooral: samenwerken. Geen enkele lezer zal ontkennen dat samenwerken een kunst is. We hebben het afgelopen half jaar met vele mensen succesvol samengewerkt en we willen van deze pagina gebruik maken om hen hartelijk te bedanken voor hun bijdrage.

Allereerst danken wij onze experts, de heer dr. Rob Hagendijk, politicoloog, mevrouw Noortje Schrauwen MSc, antropoloog, en professor dr. Wim Sinke, natuurkundige. Ieder vanuit zijn of haar eigen invalshoek heeft ons de kennis, handvatten en inspiratie gegeven om tot een goede onderzoeksopzet te komen, waarin elke discipline een waardevolle plek heeft gekregen.

In het bijzonder willen wij mevrouw Marije de Jong Msc van het Athena Instituut (Vrije Universiteit Amsterdam) bedanken voor haar uitleg over Responsible Innovation. Het is lastig om op zo’n nieuw gebied je weg te vinden als beginnende onderzoekers. Wij troffen een expert in eigen stad en danken haar voor haar betrokkenheid.

Wij danken de deelnemers aan ons onderzoek. Ten eerste de acht deelnemers die op een vrije zaterdagavond ervoor kozen om aan te schuiven bij onze focusgroep. Deze inspirerende avond bevatte vele eye openers en was voor ons van grote waarde. Ten tweede willen wij graag de respondenten van onze interviews bedanken: oud-staatssecretaris van milieu Pieter van Geel, de heer Bert Heerbaart, programma manager bij netbeheerder Alliander, en de heer IJmert Muilwijk, voorzitter van de Organisatie voor Duurzame Energie (ODE). Wij danken hen voor hun tijd en de goede gesprekken met voor ons nieuwe inzichten.

Last but not least, willen wij graag onze begeleiders vanuit het Instituut voor

Interdisciplinaire Studies (Universiteit van Amsterdam) bedanken, de heer Lucas Rutting Msc en de heer dr. Kenneth Rijsdijk. Veel dank voor jullie intensieve begeleiding en waardevolle feedback. Wij zien terug op een zeer geslaagd Thema III.

(4)

4

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 5

2. Theoretisch Kader ... 9

2.1 Maatschappelijk verantwoord innoveren: Responsible Innovation ... 9

2.2 Het bathtub model ... 10

2.3 De smart grid technologie: het fysieke energienetwerk ... 11

2.4 Netwerk van actoren bij besluitvorming ... 12

3. Methode ... 14

4. Resultaten ... 15

4.1 Technische voorwaarden ... 15

4.1.1 Hoe moet het smart grid eruit zien? ... 15

4.1.2 Hoe kan dit worden bereikt? ... 18

4.2 Het besluitvormingsnetwerk ... 19

4.3 De consumenten ... 20

4.3.1 Deelnemers ... 20

4.3.2 Interpretatie van de focusgroep ... 20

4.4 Integratie randvoorwaarden consumenten en overige actoren ... 22

4.4.1 Netbeheerders ... 22

4.4.2 Energieproducenten ... 23

4.4.3 Producenten duurzame energie... 23

4.4.4 De overheid... 24 4.5 Samenvatting resultaten ... 25 5. Discussie ... 26 6. Conclusie ... 27 Bijlage A: Bronnen ... 29 Bijlage B: Integratieproces ... 32

Bijlage C: Oriënterende interviews met disciplinaire experts... 34

Bijlage D: Transcriptie van de focusgroep ... 36

Bijlage E: Ruwe resultaten van de focusgroep ... 49

Bijlage F: Kwantitatieve gegevens van de focusgroep ... 52

Bijlage G: Transcriptie Interview Bert Heerbaart ... 54

Bijlage H: Transcriptie Interview met IJmert Muilwijk ... 59

Bijlage I: Transcriptie interview Pieter van Geel ... 65

(5)

5

1. Inleiding

De energiemarkt is aan het veranderen: er wordt gesproken van een energietransitie (CE Delft & Kema, 2012; SER, 2013; Netbeheer Nederland, 2012). Ten eerste is er een groeiend aandeel hernieuwbare energie in het totale energieverbruik (zie figuur 1). Deze hernieuwbare energie wordt veelal decentraal en ook vaker kleinschalig opgewekt; denk aan zonnepanelen op het dak of een groep mensen of wijk met een eigen windmolen. In 2012 was het aandeel hernieuwbare energie in het totale energieverbruik 4,4% (CBS, 2013). In het Energieakkoord

voor duurzame groei zijn de overheid en ruim veertig betrokken partijen (van

werkgeversorganisaties tot milieuorganisaties) overeengekomen dat ze een aandeel hernieuwbare energie van 16% in 2023 willen bewerkstelligen (SER, 2013). Deze toename moet opgevangen kunnen worden door het net. Ten tweede zal de elektriciteitsvraag tot 2025 met 32-45% toenemen (Netbeheer Nederland, 2012). Deze groeiende vraag komt onder andere door een toename van het aantal elektrische auto’s (in 2025 waarschijnlijk 1 miljoen) (Netbeheer Nederland).

Figuur 1 Aandeel hernieuwbare energie in het totale energieverbruik naar toepassing1

De opkomende veranderingen kunnen zoals eerder genoemd aangeduid worden als ‘energietransitie’: ‘de geleidelijke overgang naar een energievoorziening die grotendeels gebaseerd is op duurzame energie’ (Netbeheer Nederland, 2010). De toename van duurzame energie betekent dat vraag en aanbod van energie goed op elkaar moeten worden afgestemd: duurzame energiebronnen zijn voor hun productie afhankelijk van externe factoren (zoals wind of zonlicht) en leveren niet constant energie. Op tijdstippen dat dergelijke bronnen niet beschikbaar zijn, moeten andere productiemiddelen de levering overnemen. Dit vraagt om een flexibele energie-infrastructuur die goed kan omgaan met dergelijke ‘intermitterende’

1 Bron:

(6)

6 energiebronnen. De groeiende energievraag vereist daarnaast een betere transportcapaciteit (Netbeheer Nederland, 2010).

Een netwerk dat kan beantwoorden aan bovenstaande eisen heet een ‘Intelligent Net’ of een ‘smart grid’. Het huidige net is ingericht op het transporteren van elektriciteit van grootschalige producenten (elektriciteitscentrales) naar afnemers (ECN, Energie-Nederland & Netbeheer Nederland, 2013). Een smart grid kan deze grote energiecentrales combineren met de toenemende decentrale energieopwekking en staat tweerichtingsverkeer toe voor zowel energie als informatie over energieopwekking en -verbruik. Zo weet de netbeheerder waar een tekort of overschot is en dus waar elektriciteit waarvandaan naar toe moet, kan een lokaal energieoverschot worden teruggeleverd, en weet de consument de herkomst en prijs van zijn elektriciteit (om bijvoorbeeld de droger aan te zetten als elektriciteit goedkoper is).

Er wordt veel onderzoek gedaan naar smart grids. Netbeheer Nederland (2010) heeft een Roadmap Smart Grids opgesteld, waarin een agenda uiteen wordt gezet om een verduurzaming van de energievoorziening te faciliteren. Netbeheer Nederland noemt smart grids ‘het instrument bij uitstek om de energietransitie te accommoderen’. Uit de

Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse Intelligente Netten blijkt dat de invoering van

intelligente netten in alle (in de analyse behandelde) scenario’s wenselijk is: onafhankelijk van (onder andere) klimaatbeleid, wel of geen toename in het aandeel decentrale productie en wel of geen centrale elektriciteitsopslag (CE Delft & KEMA, 2012). Zo is ook zonder een groot aandeel decentrale productie energiebesparing mogelijk als het energieverbruik inzichtelijk wordt gemaakt. Momenteel wordt al geëxperimenteerd met smart grids in zogeheten proeftuinen (CE Delft & KEMA). Hierin wordt onder andere de invloed van prijsprikkels op gedragsveranderingen van consumenten onderzocht. De TU Delft onderzoekt wat de invloed van verschillende stakeholders is op de acceptatie van de slimme meter, met als uitgangspunt de totstandkoming van een sociaal verantwoord smart grid (NWO, 2013). Dit onderzoek gebeurt volgens een methode die ‘maatschappelijk verantwoord innoveren’ genoemd wordt.

‘Maatschappelijk verantwoord’ verwijst naar het ideaal dat wetenschap en innovatie gericht zijn op het realiseren van sociaalwenselijke resultaten, gestoeld op waarden als vertrouwen en integriteit (Owen et al., 2013). Dat dit in de huidige tijd niet vanzelfsprekend is, blijkt wel uit de mislukte poging tot het invoeren van de slimme meter in Nederland. In 2011 ontstond daarover in de media, de Tweede Kamer en op het internet een heftige discussie. Consumenten namen het initiatief voor een online protestactie van petities en

(7)

7 brandbrieven om hun principes van keuzevrijheid en privacy te beschermen, die zij door het verplicht invoeren van de slimme meter in nieuwbouwhuizen bedreigd zagen2.

Om dit soort incidenten te voorkomen biedt Responsible Innovation uitkomst: het transparanter en interactiever maken van het innovatieproces door het betrekken van belangengroepen uit de ‘context of application’ (implementatiecontext), de samenleving (Sutcliffe 2011; Owen et al., 2013). Er wordt een feedbackloop ingebouwd in het top-down innovatieproces (figuur 2). Het doel van deze toenemende regulering is wetenschapper en innovator stimuleren om bewust te zijn van de sociale impact van hun initiatieven met als doel een succesvolle implementatie van een nieuwe technologie (De Jong, in publicatie).

In dit onderzoek verkennen wij de implementatie van het smart grid in de Nederlandse samenleving aan de hand van Responsible Innovation. Wij doen dit aan de hand van de volgende hoofdvraag:

Binnen welke randvoorwaarden kan een smart grid op een succesvolle en duurzame manier worden ingevoerd in Nederland?

Dit vraagt om een interdisciplinaire aanpak. Een succesvolle invoering van het smart grid vereist een afstemming van verschillende niveaus binnen het innovatieproces: sociaal, economisch, wet- en regelgeving en technisch (Netbeheer Nederland, 2013). Allereerst moet het smart grid succesvol zijn op technologisch gebied: het moet werken. De natuurkunde kan duidelijkheid verschaffen over technische uitdagingen als energieopslag. Daarnaast is een succesvol besluitvormingsproces op politiek niveau een vereiste. Vanuit de politicologie wordt gekeken naar de bestuurlijke inrichting en beheersing van het nieuwe energiesysteem.

Responsible Innovation geeft verder aan dat een innovatie meer kans van slagen heeft

wanneer de implementatiecontext, dus de belangrijke actoren uit de Nederlandse samenleving, betrokken worden in het innovatieproces. De antropologie bekijkt daarom de

2 Zie www.wijvertrouwenslimmemetersniet.nl (accessed on January 12, 2014).

(8)

8 overwegingen, zorgen, vragen en wensen van de Nederlandse energieconsumenten. Dit brengt ons tot de volgende subvragen:

1. Aan welke technische randvoorwaarden moet het smart grid voldoen?

2. Hoe ziet het besluitvormingsnetwerk met betrekking tot de implementatie van het smart grid eruit?

3. Welke voorwaarden stellen consumenten aan het smart grid?

4. Hoe verhouden de zienswijzen van de consumenten zich tot de randvoorwaarden die de overige actoren in het besluitvormingsnetwerk stellen?

De vierde vraag vereist een integratie van de resultaten van het antropologische deelonderzoek in het deelonderzoek van politicologie. We construeren een feedbackloop, door de voorwaarden van de consumenten voor te leggen aan de belangrijkste actoren in het besluitvormingsnetwerk. Bij het beantwoorden van de hoofdvraag worden de drie disciplines met elkaar geïntegreerd. De randvoorwaarden die per discipline in beeld zijn gebracht laten zien hoe op elk niveau binnen het innovatieproces ‘een succesvolle implementatie van het smart grid’ wordt gedefinieerd. Door deze randvoorwaarden op elkaar af te stemmen ontstaat een geïntegreerd beeld van deze succesvolle implementatie. Het streven naar een duurzame Nederlandse samenleving, waarin fossiele brandstoffen plaatsmaken voor hernieuwbare energiebronnen, vormt hierbij de common ground van de actoren op de drie niveaus van het innovatieproces: technisch, politiek en maatschappelijk.

We zullen nu eerst ons theoretisch kader toelichten en de concepten en theorieën achter de energietransitie bespreken. Dan zullen de verschillende onderzoeksmethoden worden toegelicht. Na een bespreking van de resultaten per subvraag zullen deze resultaten geïnterpreteerd worden om tot een beantwoording van de hoofdvraag te komen.

(9)

9

2. Theoretisch Kader

De overgang naar een smart grid wordt bepaald door en is van invloed op transities op verschillende niveaus. De natuurkunde bestudeert het smart grid als een verandering van het fysieke energienetwerk. De politicologie en antropologie zien een netwerktransitie waarbij actoren op het niveau van zowel beslissingsorganen als de consumenten in de samenleving een rol spelen. De technologie en de verschillende actoren oefenen allemaal invloed uit op de transitie van het energienetwerk. Samen bepalen zij de randvoorwaarden waaraan de transitie dient te voldoen, wil deze succesvol geïmplementeerd worden in de samenleving.

2.1 Maatschappelijk verantwoord innoveren: Responsible Innovation

Een transitie heeft een complex karakter; het is ‘a radical , structural change of a societal

(sub)system that is the result of a coevolution of economic, cultural, technological, ecological, and institutional developments at different scale levels’ (Rotmans & Loorbach, 2009: 2). Deze

complexiteit heeft tot gevolg dat innovatieprocessen niet simpelweg gereguleerd kunnen worden door beleidsontwikkeling (Rotmans & Loorbach). Doorgaans worden technologische innovatieprocessen bezien vanuit een lineair model, waarbij de innovatie top-down verloopt, zoals in figuur 3. Overheden investeren in wetenschappelijke projecten en in de bedrijven die toepassingen van wetenschappelijk onderzoek op de markt brengen. Vervolgens wordt het succes van een innovatie bepaald door de vrije marktwerking. Aan de basis van dit lineaire model ligt de aanname dat onderzoek en innovatie niet te sturen zijn van bovenaf (Sutcliffe, 2011; Owen et al., 2013). Wetenschappers en innovators genieten dus een bepaalde vrijheid: de financiering van de overheid is ongebonden in ruil voor nieuwe kennis en de economische of sociale waarde daarvan (Owen et al.).

Responsible Innovation staat voor een nieuw innovatiemodel, dat niet langer top-down

verloopt. De term verschijnt sinds het begin van de 21ste eeuw steeds vaker in het domein van het wetenschapsbeleid. Responsible Innovation staat nog in de kinderschoenen en concrete methoden zijn nog niet voorhanden. Het basisidee is dat feedbackloops worden ingebouwd in het verouderde, lineaire model (zoals in figuur 2), om rekening te houden met de wensen, Figuur 3 Het top-down innovatieproces

(10)

10 overtuigingen en waarden van actoren uit de implementatiecontext. Hierdoor wordt de kans op succesvolle (in de zin van ethisch acceptabel, duurzaam en sociaal wenselijk) implementatie van een nieuwe technologie vergroot en is er minder kans op weerstand in de samenleving (Owen et al., 2013; De Jong, 2014; Von Schomberg, 2011).

2.2 Het bathtub model

Dezelfde wisselwerking tussen de implementatiecontext en het macroniveau van wetenschappelijk onderzoek en de politieke besluitvorming kent het bathtub model van Coleman (1986) (figuur 4). Dit model laat zien hoe dynamisch de maatschappij is. In het donkergrijze gebied opereren de wetenschappers en beleidsmakers: zij bepalen de technische mogelijkheden en de beleidsstructuur, welke via [1] de situatie bepalen waarbinnen het individu zich beweegt. Het handelen van het individu op microniveau bij [2] wordt bepaald door deze sociale structuren en door zijn eigen overtuigingen, mogelijkheden en wensen. Bij elkaar opgeteld hebben de handelingen op microniveau effect op de veranderingen die plaatsvinden op het macroniveau van de samenleving. Het individu bouwt mee aan deze structuren in [3]. In het licht van het bathtub model lijkt Responsible Innovation niet nieuw, maar geeft het slechts blijk van het groeiende bewustzijn onder wetenschappelijk onderzoekers en beleidsmakers dat het incorporeren van de consument, zijn wensen en handelen tijdens het implementatieproces belangrijk is.

Volgens het bathtub model vindt een verandering op het macroniveau, zoals de transitie van het oude energienetwerk naar een smart grid, dus niet rechtstreeks plaats via

macro-level associations bij [4]. Aanname is dat er een wisselwerking bestaat tussen het

macroniveau en het handelen van het individu op microniveau en dat hierdoor veranderingen Figuur 4 Bathtub model (Coleman, 1986); afbeelding uit Schrauwen (2012)

(11)

11 zoals de energietransitie plaatsvinden (Coleman 1986; Hedström & Swedberg 1998). Het model moet dus niet lineair opgevat worden, maar is een weergave van een continue wisselwerking via de drie mechanismen.

Het bathtub model biedt het theoretisch kader voor ons onderzoek. Ten eerste is het van belang om het macroniveau te definiëren. Hierbij draait het allereerst om de wetenschappelijke onderzoeksagenda, waarbinnen men zoekt naar technologische innovaties die de actuele energievraagstukken tegemoet komen. Wanneer een innovatie op technologisch niveau mogelijk is, is het belangrijk om de politieke actoren op macroniveau te identificeren. Verschillende actoren hebben op verschillende plaatsen in het besluitvormingsproces invloed op het innovatieproces. Vervolgens moet het consumentengedrag op microniveau bekeken worden, waarbij de situational mechanisms [1] samen met de individuele wensen, overtuigingen en mogelijkheden van de consumenten de action-formation mechanisms [2] bepalen. Deze mechanismen bepalen mede de transitie door transformational mechanisms [3] (Coleman; Hedström & Swedberg). Het kennen van deze mechanismen biedt inzicht in de randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden om het innovatieproces succesvol te laten zijn.

2.3 De smart grid technologie: het fysieke energienetwerk

Het smart grid is in feite al in ontwikkeling: het is een evoluerend netwerk. Het is geen doel op zich, maar slechts een middel om de energietransitie te faciliteren (Sinke, pers. comm.). De Roadmap Smart Grids (2010) onderscheidt drie implementatieniveaus: microniveau (de woning), mesoniveau (de wijk) en macroniveau (landelijk). In dit onderzoek richten we ons op een toekomstbeeld voor 2050.

In een situatie waarin meer duurzame energie wordt gebruikt (en de toevoer van energie dus niet constant is), is energieopslag van groot belang om reserves te kunnen aanspreken in periodes van een te klein aanbod. Bij tijden van een energieoverschot wordt dit opgeslagen, zodat het in tijden van schaarste weer kan worden aangeroepen. Een smart grid kan hier aan bijdragen door gedurende een te klein aanbod van energie tijdelijk de vraag te verkleinen, door bijvoorbeeld heel kort airconditioning of koelkasten uit te schakelen (Lindley, 2010). De consument merkt hier niets van, maar er is dan geen overbelasting van het net (met wellicht stroomuitval tot gevolg). Een smart grid en goede opslagsystemen kunnen zo samenwerken om de pieken en dalen zoveel mogelijk uit te vlakken, waardoor de betrouwbaarheid van het net optimaal blijft (Lindley). Er moet dus onderzocht worden welke energieopslagsystemen goede mogelijkheden hebben.

(12)

12

2.4 Netwerk van actoren bij besluitvorming

De transitie naar een smart grid is niet alleen een aanpassing in infrastructuur en methoden van energieopslag. Doordat meer actoren betrokken worden bij het verantwoord implementeren van dit energienetwerk, moet ook de overheid zich aanpassen. Niet langer zal het mogelijk zijn de energiemarkt centralistisch aan te sturen (Ngar-yin et al., 2012). Er ontstaan netwerken waarbinnen geen actor – publiek of privaat – individueel in staat is besluitvorming te domineren (Rhodes, 1997).

Welke actoren een rol spelen in een besluitvormingsnetwerk is het onderwerp van stakeholderanalyses. Afkomstig uit de organisatie- en bedrijfskunde is de klassieke definitie van Freeman (1984: 46): ‘A stakeholder in an organization is any group or individual who

can affect or is affected by the achievement of the organization's objectives’. In de

beleidswetenschap ligt de nadruk op belangengroepen die beleid beïnvloeden (Brugha & Varvasovszky, 2000). Reed et al. (2009) maken een onderscheid tussen instrumentele en normatieve benaderingen. In de eerste benadering worden stakeholders geïdentificeerd aan de hand van de middelen die ze hebben om uitkomsten te beïnvloeden. De tweede onderzoekt de belangen van actoren waarvan het wenselijk zou zijn ze als stakeholder te betrekken. Aangezien hier getracht wordt beleidsmakers met consumenten te verbinden zal een combinatie van beide benaderingen gebruikt worden.

Het hierboven beschreven theoretisch kader kan samengevat worden in het schema op de volgende pagina. Bovenaan is het probleem weergegeven, waaruit het smart grid voortkomt als mogelijke oplossing. Onze hoofdvraag focust op de wijze waarop het smart grid op succesvolle en duurzame wijze kan worden geïmplementeerd. Daartoe volgen we het hierboven beschreven bathtub model. De verschillende disciplines benaderen elk één van deze subgroepen in het innovatieproces vanuit een eigen deelvraag. In de vierde deelvraag worden de resultaten van de antropologie en de politicologie met elkaar geïntegreerd. Tot slot worden de resultaten van de vier deelvragen vanuit het perspectief van Responsible Innovation met elkaar geïntegreerd om zo tot een beantwoording van de hoofdvraag te komen.

(13)
(14)

14

3. Methode

In ons onderzoek volgen wij de transitie naar het smart grid door de lens van het bathtub

model van Coleman (1986). Allereerst bekijken we het macroniveau. Dit wordt enerzijds

bepaald door de technologisch-wetenschappelijke ontwikkelingen. Op basis van literatuuronderzoek onderzoeken we de technologische mogelijkheden en uitdagingen. Anderzijds wordt het macroniveau bepaald door de belangrijkste politieke actoren, die de technologische innovaties reguleren en implementeren op microniveau. De belangrijkste actoren worden geïdentificeerd met behulp van een stakeholderanalyse.

De rollen, overwegingen en belangen van deze actoren worden benaderd met behulp van kwalitatieve onderzoeksmethoden. Ten eerste hebben we een focusgroep georganiseerd met energieconsumenten. Een focusgroep is een groepsinterview, waarbij zes tot tien deelnemers spreken over een bepaald thema. Het gaat daarbij vooral om de wijze waarop de deelnemers in het gesprek gezamenlijk tot inzichten komen en betekenis toekennen aan de verschillende gespreksonderwerpen (Bryman, 2008). De deelnemers werden geselecteerd met behulp van snowball sampling (Bryman). Tijdens de focusgroep werd de deelnemers gevraagd om, zowel individueel inzicht als in groepsverband, waarden toe te kennen aan de verschillende fases van de transitie naar het smart grid. We bespraken aan welke voorwaarden het smart grid zou moeten voldoen om een verbetering ten opzichte van het huidige netwerk te worden. Daarna vroegen we de consumenten naar de eisen die zij stellen aan een overgang van het oude naar het nieuwe systeem. Ten derde bespraken we de aspecten van het huidige systeem die behouden zouden moeten blijven. Tot slot vroegen we de deelnemers te kijken naar alle waarden die besproken waren en deze – onafhankelijk van de bijbehorende fase van transitie – te prioriteren.

Daarnaast hebben we verschillende politieke actoren geïnterviewd. We spraken met Bert Heerbaart van netbeheerbedrijf Alliander, met IJmert Muilwijk van de Organisatie voor Duurzame Energie en met oud-staatssecretaris milieu Pieter van Geel. We vroegen hen naar de manier waarop de energietransitie in Nederland zal verlopen. Daarnaast integreerden we in deze interviews de resultaten van de focusgroep, door met hen de vragen, zorgen en randvoorwaarden van de consumenten te bespreken. Hun reacties in combinatie met de focusgroep verschaften ons inzicht in de geïntegreerde randvoorwaarden voor een succesvolle transitie.

(15)

15

4. Resultaten

Hieronder zullen de verschillende resultaten worden toegelicht. Allereerst worden de technologische randvoorwaarden en de randvoorwaarden die de belangrijkste actoren in het besluitvormingsnetwerk stellen besproken. Vervolgens worden de resultaten van de focusgroep toegelicht. Tot slot worden de geïntegreerde randvoorwaarden besproken.

4.1 Technische voorwaarden

4.1.1 Hoe moet het smart grid eruit zien?

Smart grids zijn geen doel op zich; ze vormen slechts een manier om de energietransitie te accommoderen. Het smart grid moet daartoe aan enkele eisen voldoen. Ten eerste moet het decentrale en duurzame energieopwekking faciliteren. Daarnaast moet een smart grid tweerichtingsverkeer toestaan: energie en informatie over energieopwekking en -gebruik kan van consument naar producent en andersom. Hierdoor kunnen consumenten besparen op hun energiekosten, omdat het smart grid zo de gebruiker ‘slim’ kan maken: elektriciteit kan gebruikt worden als energieprijzen laag zijn, of vanuit private opwekking aan het net geleverd worden als energieprijzen hoog zijn (Netbeheer Nederland, 2010). Dit laatste kan nu al op kleine schaal waarbij de meter simpelweg terugloopt, maar moet grootschaliger mogelijk worden (Heerbaart, pers. comm.).

Een smart grid is een evoluerende set van technologieën en kan in verschillende delen van de wereld anders worden vormgegeven (Biswas et al., 2013). Het evoluerende karakter van een smart grid is weergeven in onderstaande figuur. Te zien is dat het netwerk steeds slimmer wordt: momenteel is er al decentrale opwekking, maar in de toekomst is dit aandeel groter en is bovendien tweerichtingsverkeer van zowel elektriciteit als communicatie mogelijk. Ook is opslag van hernieuwbare energie gerealiseerd en zijn elektrische auto’s opgenomen in het net.

(16)

16 Op de eerder geïdentificeerde niveaus (micro-, meso- en macro-) worden verschillende technische eisen gesteld aan het smart grid.. Op microniveau is het allereerst van belang dat nieuwe woningen energieneutraal zijn. De energieconsument is ook producent geworden door bijvoorbeeld zonnepanelen. Belangrijk is de mogelijkheid tot energieopslag, bijvoorbeeld door accu’s van elektrische auto’s of batterijen (Netbeheer Nederland, 2010; Biswas et al., 2013). Het energiesysteem wordt bestuurd en geoptimaliseerd door een console, een ‘slimme meter’. Deze meter minimaliseert het energiegebruik (en daarmee de kosten) en biedt consumenten de mogelijkheid energie efficiënter te gebruiken. Een voorbeeld hiervan is het fenomeen Prices to Devices: ervan uitgaand dat de energiekosten gebaseerd zijn op hoeveel er verbruikt en opgewekt wordt, ‘ziet’ de slimme meter wat een goed moment is om energieverbruikende activiteiten te ondernemen. De slimme meter combineert dit met de aangeleerde wensen van de consument. Dit gebeurt grotendeels op de achtergrond. De consument bezuinigt zo veel energie (Biswas et al.). De slimme meter maakt daarnaast het terugleveren van energie inzichtelijk (Cuijpers & Koops, 2012; Netbeheer Nederland; Biswas et al.).

Figuur 7 Smart grid op microniveau (Bron: Netbeheer Nederland, 2010)

Op mesoniveau (de wijk, ~1000 woningen) kunnen smart grids zelfvoorziening stimuleren door een combinatie van energie-uitwisseling tussen woningen en decentrale

(17)

17 opwekking (bijvoorbeeld met zonnepanelen of een windmolenparkje). Ook op dit niveau moet er goede elektriciteitsopslag mogelijk zijn. Daarnaast moeten er voldoende oplaadpunten voor elektrische auto’s zijn (Netbeheer Nederland, 2010).

Figuur 8 Smart grid op mesoniveau (Bron: Netbeheer Nederland, 2010)

Op macroniveau (nationaal) is een belangrijk aandachtspunt het energietransport. Dit neemt in sterke mate toe, mede door de grootschalige toepassing van duurzame elektriciteitsproductie (zoals windparken in de Noordzee). Ook is er sprake van internationale elektriciteitsuitwisseling. Het smart grid moet deze communicatie en uitwisseling kunnen faciliteren (Netbeheer Nederland, 2010). Er moeten door het hele net sensoren ingebouwd worden om data te verzamelen, er moet realtime tweerichtingsverkeer van communicatie zijn tussen producenten en consumenten, en het net moet de rekenkracht hebben om ook echt te kunnen reageren op energie- en prijsvariaties (Biswas et al., 2013).

(18)

18 Figuur 9 Smart grid op macroniveau3

4.1.2 Hoe kan dit worden bereikt?

Om het smart grid te realiseren moet er op technologisch gebied veel ontwikkeld worden. Een groot deel hiervan heeft te maken met de inrichting van het net; zo moet er op macroniveau een uitbreiding van het net plaatsvinden, om alle lokale energieproductie te kunnen opnemen. Het net moet voorzien worden van sensoren, zodat de benodigde data verzameld kunnen worden. Ook moet het net goed beveiligd worden. Verder moeten er slimme meters geïnstalleerd worden in woningen. Wat verder duidelijk op alle drie de niveaus naar voren komt, is de noodzaak tot goede energieopslag.

Er zijn vele mogelijkheden om energie op te slaan. Eén optie, die vooral op micro- en mesoniveau van toepassing is, is gebruik maken van de accu’s van elektrische auto’s: als een huishouden over een elektrische auto beschikt – die het grootste deel van de tijd waarschijnlijk op de oprit staat – kan de accu van de auto gebruikt worden om een overschot aan energie in op te slaan (Netbeheer Nederland, 2010). Als het gaat om energieopslag op grotere schaal, is bijvoorbeeld een Flywheel Energy Storage System (FESS) een goede kandidaat (Biswas et al., 2013; Lindley, 2010). Een dergelijk systeem maakt gebruik van een vliegwiel, dat het energieoverschot opslaat in de vorm van impuls van het ronddraaiende wiel.

3 Bron: Netbeheer Nederland (2010).

(19)

19 Door het proces om te draaien kan de energie weer worden onttrokken als elektrische energie. Deze manier van opslag heeft als voordeel dat de energie zeer snel kan worden opgeslagen en net zo snel weer kan worden teruggegeven. Het is daardoor echter vooral geschikt voor korte termijn opslag (Lindley).

Voor lange termijn opslag is bijvoorbeeld een Compressed Air Energy Storage System (CAES) geschikt. Hierbij wordt met het energieoverschot lucht samengeperst en ondergronds opgeslagen. Als de energie weer nodig is, wordt het proces omgedraaid: de samengeperste lucht wordt naar het oppervlak gebracht en gebruikt om gas te verbranden. Hiermee wordt in een turbine de generator aangedraaid, waardoor elektriciteit wordt geproduceerd (Biswas et al., 2013; Lindley, 2010). De efficiëntie van een dergelijk systeem is echter niet heel groot (ongeveer 50%). Een betere oplossing is wellicht Superconducting Magnetic Energy Storage (SMES), waarbij energie wordt opgeslagen in een magnetisch veld dat geproduceerd wordt door een stroom door een supergeleidende spoel te laten lopen. Dit heeft een hoge efficiëntie (95% tot 98%) en kan snel reageren op een plotselinge energievraag (Biswas et al.).

4.2 Het besluitvormingsnetwerk

De energiemarkt in Nederland is slechts in beperkte mate een markt. De Nederlandse overheid grijpt in de nationale energiemarkt in omdat er sprake is van marktfalen en publieke belangen (Baarsma & Nooij, 2006). De voor marktwerking noodzakelijke concurrentie wordt belemmerd doordat het bezit van transportnetwerken monopolies met zich meebrengt. Vanwege de vitale functie van de energievoorziening voor de gehele economie is deze geïdentificeerd als publiek belang. De staat kan het systeem echter niet geheel overzien, omdat de energiemarkt deels geprivatiseerd is: productie van energie is in handen van marktpartijen, beheer van infrastructuur is de verantwoordelijkheid van publieke organisaties (Agentschap NL, 2012). Samenwerking tussen verschillende partijen wordt steeds belangrijker omdat de productie van energie diverser wordt.

Hieruit volgen enkele stakeholders die nader bekeken dienen te worden. Via de instrumentele benadering komen de partijen naar voren die op dit moment het energienetwerk domineren. Dat zijn enerzijds de private producenten van energie, anderzijds de publieke eigenaren van het distributienetwerk: de netbeheerders. Vanuit normatief perspectief zijn ook consumenten van belang, zoals in lijn met de gedachte van Responsible Innovation. Kleinschalige producenten van energie hebben op dit moment instrumenteel gezien nog een lichte positie, maar zijn van normatief belang als duurzaamheid een belangrijk criterium moet worden in de energiemarkt. Hieronder worden daarom de posities en belangen van deze

(20)

20 actoren bij de ontwikkeling van een smart grid beschreven. Daarbij beginnen we met de consumenten; vervolgens worden netbeheerders, energieproducenten en overheid besproken.

4.3 De consumenten

De houding van consumenten wordt bepaald door macrostructuren: technologische mogelijkheden, beleid en regelgeving bepalen grotendeels de kaders waarbinnen de energieconsument zich kan bewegen. Daarnaast is consumentengedrag sterk gebonden aan sociale relaties en cultureel bepaalde waarden en gebruiken. Dit bleek ook uit de focusgroep. De resultaten van deze focusgroep bieden inzicht in de action-formation mechanisms van het

bathtub model van Coleman (1986).

4.3.1 Deelnemers

Vier mannen en vier vrouwen namen deel aan de focusgroep. Alle deelnemers waren klant van een energiebedrijf. Meer dan de helft was getrouwd en had kinderen (57,14 %). De onderzoeksgroep was hoogopgeleid (HBO of hoger) en stemde overwegend links. Verdere kwantitatieve analyse van de onderzoeksgroep kan worden teruggevonden in bijlage F.

4.3.2 Interpretatie van de focusgroep

De waarden die de deelnemers per transitiefase hebben toegekend zijn te vinden in een tabel in bijlage E. Op basis van de transcriptie (zie bijlage D) en deze tabel hebben we vijf overkoepelende basiswaarden geïdentificeerd op basis waarvan de belangrijkste vragen, zorgen, overtuigingen en wensen van de consument kunnen worden bepaald: betaalbaarheid, betrouwbaarheid, bruikbaarheid, duurzaamheid en duidelijkheid.

Betaalbaarheid

Betaalbaarheid speelt in iedere fase van de transitie een belangrijke rol voor de consument. De huidige situatie wordt als betaalbaar gezien, maar men vraagt zich af of de elektriciteitsrekening in de toekomst hoger zal worden. Het idee dat elektriciteit in de toekomst meer decentraal zal worden opgewekt, wekt de indruk dat er sprake zal zijn van een sterke marktwerking.

Opvallend was echter dat het prijsbewustzijn van de onderzoeksgroep laag was. Consumentenonderzoek van energiebedrijf EON uit 2012 wijst dit ook uit: ‘81% van de

“Als ik zie wat er de afgelopen tien jaar van marktwerking terechtgekomen is, dan denk ik: geef mij maar de overheidsbemoeienis van vroeger. Dan heb ik minder te maken met aandeelhouders die veel geld willen verdienen en dan kan het dus goedkoper.”

(21)

21 Nederlanders leeft niet zo energiebewust en 60% weet niet hoeveel ze per maand aan energie kwijt zijn. Men geeft wél aan te willen besparen op energie, maar weet niet precies hoe.’ (EON, 2012).

Betrouwbaarheid

Het huidige systeem wordt ervaren als zeer betrouwbaar, in die zin dat energie vrijwel altijd beschikbaar is. Men maakt zich zorgen of de overgang naar een nieuw systeem deze betrouwbaarheid zal kunnen waarborgen. Veiligheid wordt dan ook als belangrijkste waarde gezien. Privacy was een veelbesproken aspect van betrouwbaarheid: sommigen zagen privacy als een belangrijke waarde, anderen begrepen ‘het privacy-probleem’ niet.

Bruikbaarheid

Met bruikbaarheid doelt men voornamelijk op gebruiksvriendelijkheid. Men stelt het gemak ook boven het zelf bijdragen aan het smart grid en waardeert het als alles geregeld wordt. Daarnaast vraagt men zich af of het investeren in middelen die decentraal opwekken faciliteren, zoals het aanschaffen van zonnepanelen, het netwerk niet onnodig ingewikkeld zal maken.

Duurzaamheid

Duurzaamheid werd vooral met betrekking tot de nieuwe situatie als belangrijke waarde gezien. De consument is zich bewust van het belang van groene energie en vindt het streven naar een duurzame samenleving belangrijk. Dat betekent niet per definitie dat men een toekomst met zonnepanelen en windmolens voor zich ziet, want wellicht blijkt waterstof in de toekomst ook een oplossing.

“Waterstof vind ik verschrikkelijk belangrijk. We kunnen op de loop gaan met

dit idee van een smart grid, maar als waterstof gaat werken... […] Ik denk dat we überhaupt open moeten staan voor andere manieren van energie opwekken.” “Ik er heb er zelf geen problemen mee, maar als je naar een ander systeem gaat en je houdt geen rekening met privacy overwegingen, dan heb je geen draagkracht als je aan het eind van de rit veel weerstand treft.”

“Ik kan me eigenlijk nog steeds niet voorstellen dat […] heel Nederland straks vol ligt met zonnepanelen. Die dingen zijn nog steeds relatief duur en je wilt het over het algemeen ook niet, in verband met onderhoud en zo. Ik denk dat heel veel mensen het liever voor zich geregeld zien […].”

(22)

22 Ook een eerlijke internationale verdeling werd genoemd als aspect van duurzaamheid, vanuit het idee dat een duurzame samenleving niet stopt bij de Nederlandse grens.

Duidelijkheid

Transparantie werd gezien als een belangrijk aspect van duidelijkheid. Men wenst graag voorlichting te krijgen over de veranderingen en men verwacht duidelijke communicatie over de voor- en nadelen en eventuele alternatieven.

4.4 Integratie randvoorwaarden consumenten en overige actoren

Naast de consumenten volgden uit de stakeholderanalyse van het besluitvormingsnetwerk enkele andere actorgroepen. Daarvan worden hieronder de randvoorwaarden besproken, en vervolgens hoe die zich verhouden tot de randvoorwaarden van de consumenten. Hierbij worden de belangrijkste reacties van de actoren op de consumentenwaarden besproken; een volledig overzicht is te vinden in bijlage J.

4.4.1 Netbeheerders

TenneT is de beheerder van het landelijk transportnetwerk van elektriciteit; lokale distributie wordt verzorgd door regionale partijen. De missie van de landelijke beheerder is ervoor zorgen dat elektriciteit altijd beschikbaar is (Tennet, 2013). TenneT voorziet verschillende uitdagingen bij de transitie naar meer duurzame opwekking (E-Bridge Consulting, 2013). Het belangrijkste probleem is volgens TenneT dat het buitengewoon duur is om snel te moeten schakelen in energieproductie. Duurzame energie is dus niet alleen duur in termen van productiekosten, maar brengt ook meerkosten mee op het niveau van het systeem als geheel. De beheerder kan hier niet zomaar voor opdraaien en daarom is aanvullende regelgeving nodig. Enerzijds moeten verschillende vormen van duurzame energie met elkaar gaan concurreren op dit aspect, anderzijds moet een reservecapaciteit bestaan om altijd levering te kunnen garanderen. De kosten van deze reserve moeten volgens TenneT gespreid worden over energieproducenten. Een andere eis die de netbeheerder aan beleid stelt is stabiliteit en afstemming in EU verband (E-Bridge Consulting). Zo kunnen investeringen in infrastructuur goed worden gepland. De netbeheerder ziet stabiliteit van het systeem dus als belangrijkste en wil dat de overheid risico’s afdekt.

Bert Heerbaart (2014: pers. comm.) is werkzaam bij Alliander, een beheerder van midden- en laagspanningsnetwerken. Voor hem is belangrijk aan de transitie naar een smart grid dat de power quality (de stabiliteit van de netspanning) constant blijft. Een smart grid kan nauwkeurig veranderingen bijhouden en daar efficiënt op inspelen. Heerbaart ziet in het

(23)

23 intelligente net voor de consument in principe een kleine rol: die moet een slimme meter installeren. In de energietransitie heeft de consument echter een sleutelpositie: hij moet zijn gedrag willen verduurzamen. In reactie op de kostenzorgen van de consument stelt Heerbaart dat er meer uitgegeven zal worden aan elektriciteit, maar in ruil daarvoor zullen de gasuitgaven dalen. De combinatie van cybersecurity en privacy moet Europees worden aangepakt en consumenten moeten goed worden voorgelicht.

4.4.2 Energieproducenten

In het Nederlandse systeem vindt productie van elektriciteit plaats door private bedrijven. Dit kunnen dezelfde zijn als waar de consument uiteindelijk een contract mee afsluit, maar er kan ook een bedrijf tussen zitten. Deze bedrijven zijn ontstaan als gevolg van de liberalisering. Als inbreng bij de evaluatie van de Elektriciteits- en Gaswet noemde de brancheorganisatie dan ook ‘deregulering/ruimte voor marktwerking, administratieve lasten en de inhoudelijke nalevingskosten’ als belangrijkste uitgangspunten (Vereniging Energie Nederland, 2011). Ook zijn de energiebedrijven voorstander van de invoering van de slimme meter. Na aanvankelijke kritiek vanuit onder andere het College Bescherming Persoonsgegevens kwam de Vereniging Energie Nederland met een gedragscode om deze te ondervangen (Vereniging Energie Nederland, 2012).

4.4.3 Producenten duurzame energie

Organisatie voor Duurzame Energie (ODE) is een vereniging die sinds 1979 de belangen van burgers behartigt die zelf of in coöperatief verband duurzame energie opwekken (ODE, 2014). Voorzitter IJmert Muilwijk (2014: pers. comm.) gaf in een interview aan dat een smart grid voor hem twee revoluties combineert: de toegang tot realtime data aangaande activiteiten in het net, en de mogelijkheden van duurzame technieken. Het huidige netwerk is, hoewel de energiemarkt sinds de liberalisatie ingewikkeld is, erg betrouwbaar. We moeten echter af van grootschalige fossiele productie en gaan naar een heel andere energievoorziening (Muilwijk).

De decentrale, duurzame opwekking van elektriciteit stelt het net voor nieuwe uitdagingen. Volgens Muilwijk (2014: pers. comm.) is het de netbeheerder in overheidsbezit die het publieke belang bij deze vitale functie in de samenleving moet beschermen, maar deze kan dat niet alleen. De belangrijkste stappen die nu gezet moeten worden zijn het creëren van bewustwording onder burgers en een verandering van fiscale prikkels. Muilwijk ziet in zijn werk hoe weinig burgers bewust zijn van hun energieverbruik en de kosten daarvan. Met bewustzijn zal het verbruik en dus de kosten afnemen. Dit geeft ruimte om te investeren in enkele aanpassingen van het net. Fiscale prikkels kunnen gedrag verder sturen. Allereerst

(24)

24 moet de overheid stoppen met het belasten van zelfproductie: ‘Over een krop sla uit eigen tuin betaal je toch ook geen BTW?’ (Muilwijk: 2014).

Voor de transitie benadrukt Muilwijk (2014: pers. comm.) dat het met kleine stappen zal moeten gaan. Bedrijven zullen makkelijker hun verbruik aanpassen aan piek- en dalprijzen, omdat het bij hen over grotere bedragen gaat. Dat de consumenten in de focusgroep weinig belangstelling hadden voor de productie van eigen stroom verbaast Muilwijk niet. Hij realiseert zich dat hij een groep in de voorhoede vertegenwoordigt, maar ziet ook dat fiscale voordelen in combinatie met prijsbewustzijn de houding van consumenten doet veranderen. Bij een smart grid zullen de prijzen differentiëren in de tijd, wat het ook weer lastiger te begrijpen maakt. Muilwijk ziet daarom het verschil tussen dag- en nachttarief als een eerste stap. Het wantrouwen naar energiebedrijven begrijpt Muilwijk: het is onduidelijk wat een energieleverancier precies doet voor mensen. Dit moet veranderen door duidelijke voorlichting om draagvlak te creëren voor de transitie.

4.4.4 De overheid

Pieter van Geel is oud-staatsecretaris van milieu (2002-2007). Voor hem is een smart grid een net dat optimaal gebruik maakt van vraag en aanbod. De transitie ziet hij als een optimalisatievraagstuk (2014: pers. comm.). Het antwoord op dat vraagstuk is volgens Van Geel tweeledig. Er moeten betere verbindingen komen tussen regio's om vraag en aanbod fysiek aan elkaar te verbinden. Daarnaast kan een slimme meter inspelen op veranderingen in vraag of aanbod door apparaten aan of uit te schakelen wanneer dat nodig is. Ook energieopslag speelt hierbij een rol. Volgens Van Geel zit er een belangrijke Europese dimensie aan het smart grid. Wanneer het makkelijker wordt gemaakt stroom te exporteren kan een eventuele overproductie door harde wind toch nuttig worden gebruikt. Daar is echter ook weerstand tegen omdat landen de nationale stroomprijzen voor bedrijven laag willen houden. Daarnaast zitten Nederlandse energiebedrijven niet te wachten op concurrentie van goedkope buitenlandse producenten.

Een belangrijke voorwaarde voor het slagen van het smart grid is volgen Van Geel (2014: pers. comm.) dat iedereen meebetaalt aan de noodzakelijke investeringen voor het net. Omdat dit een collectieve verantwoordelijkheid is, is het ook belangrijk dat netbeheer in publieke handen is. Van Geel wees erop dat deze investeringen in andere landen, waar netbeheer geprivatiseerd is, achterblijven. Verder vindt hij fiscale voordelen voor duurzame energieopwekking in eigen beheer nu zeker nog gerechtvaardigd, maar uiteindelijk zullen ook duurzame energieproducenten moeten bijdragen aan de collectieve voorzieningen.

(25)

25 Van Geel (2014: pers. comm.) herkende het belang van duidelijke energierekeningen dat deelnemers aan de focusgroep opmerkten. Wel schrok hij van de onwetendheid over de hoogte van de rekening. In reactie op het wantrouwen jegens energiebedrijven merkte Van Geel op dat de publieke netbeheerders zich te veel als bedrijven zijn gaan gedragen. Zorgen van burgers over risico’s moeten volgens Van Geel niet gebagatelliseerd worden. In plaats daarvan moeten ze direct voordeel ervaren van de verandering, bijvoorbeeld in gemak of prijs. Ook moet niet naar verplichtingen worden gegrepen voordat het grootste deel van de consumenten vrijwillig is overgestapt.

4.5

Samenvatting resultaten

De belangrijkste randvoorwaarden kunnen als volgt worden samengevat. Op technologisch niveau moet het net worden aangepast, de slimme meter worden geïnstalleerd en een goede wisselwerking tussen het net en verscheidene vormen van energieopslag gerealiseerd worden. Op het niveau van de consument spelen vijf kernwaarden een rol: betaalbaarheid, betrouwbaarheid, bruikbaarheid, duurzaamheid en duidelijkheid. Uit gesprekken hierover met verschillende actoren blijkt dat deze waarden worden onderkend en dat er serieus mee wordt omgegaan. Alle actoren benadrukken het belang van goede voorlichting.

(26)

26

5. Discussie

Over de validiteit van de resultaten kan veel gezegd worden. Allereerst is niet vast te stellen hoe het smart grid zich in de toekomst verder zal ontwikkelen. Wel is duidelijk dat het smart grid er moet komen, om de energietransitie vorm te kunnen geven. Het smart grid moet in ieder geval voldoen aan de gestelde technische eisen. Wat betreft de mogelijke vormen van energieopslag: dit is slechts een kleine greep uit het aanbod. Er wordt veel onderzoek verricht naar energieopslag, en wat de beste methode is zal in de toekomst moeten blijken.

De generaliseerbaarheid van de focusgroep is beperkt. We hebben slechts één focusgroep afgenomen; herhaling zou de generaliseerbaarheid vergroten. De onderzoeksgroep was hoogopgeleid met een overwegend linkse politieke voorkeur, wat tot een bias kan hebben geleid.

De geïnterviewde personen kunnen allen gezien worden als vertegenwoordigers van bepaalde bedrijven of organisaties door hun posities daarin. De gedane uitspraken zijn daarmee representatief voor deze organisaties/bedrijven.

We hebben vanuit Responsible Innovation gekeken naar hoe de randvoorwaarden van de consumenten kunnen worden teruggekoppeld naar het politieke niveau. Wij hebben daarbij geen rekening gehouden met de verschillen in invloed en zeggenschap tussen verschillende actoren en hoe dit vertaald zal worden tijdens het innovatieproces. Vervolgonderzoek op basis van verdere stakeholderanalyses kan hier inzicht in verschaffen.

Tot slot kan nog gezegd worden dat wij nu hebben gekeken naar hoe het smart grid er met Responsible Innovation kan komen, maar dat een dergelijke innovatie ook op andere manieren kan plaatsvinden.

Dit alles bij elkaar genomen kan gesteld worden dat de resultaten niet volledig generaliseerbaar zijn, maar wel een goed beeld geven van de situatie en de visies van de betrokken actoren. Ditzelfde geldt voor de geïdentificeerde randvoorwaarden.

(27)

27

6. Conclusie

De Nederlandse samenleving zit middenin een energietransitie, waarbij de overgang van het huidige energienetwerk naar een smart grid een belangrijke rol speelt. Met het oog op een duurzame toekomst met een groter aandeel voor hernieuwbare energie, hebben technici en wetenschappers in de laatste jaren veel werk verricht op het gebied van technologische innovaties die het energienetwerk slimmer maken. Het staat nog niet volledig vast hoe het smart grid eruit gaat zien. Het smart grid is geen doel op zich, maar zal in ontwikkeling blijven, juist omdat het een ‘slim’ systeem is.

Vanuit de techniek volgen enkele randvoorwaarden voor de transitie naar het smart grid. Een smart grid vormt een intelligent interface tussen opwekking, opslag en gebruik, kan grootschalig tweerichtingsverkeer toestaan in het geval van decentrale energieproductie en kan een toenemende energievraag aan als gevolg van de komst van elektrische auto’s. Deze technologische innovaties hebben consequenties voor de inrichting van het net. Aangezien hernieuwbare energieopwekking geen constante bron is, is een belangrijke randvoorwaarde voor een succesvol smart grid de mogelijkheid tot energieopslag. Hiertoe zijn verschillende mogelijkheden, die nog in ontwikkeling zijn. Op kleine schaal zouden accu’s uit elektrische auto’s gebruikt kunnen worden. Op grotere schaal is voor korte termijnopslag Flywheel

Energy Storage System een geschikt systeem; voor lange termijnopslag lijkt Superconducting Magnetic Energy Storage veelbelovend.

De nieuwe technologische ontwikkelingen spelen door op politiek niveau. Netbeheerders, belangenverenigingen zoals de Organisatie voor Duurzame Energie (ODE) en de overheid maken plannen voor een stapsgewijze invoering van de techniek in de Nederlandse samenleving. De randvoorwaarden voor een succesvolle implementatie worden door verschillende actoren verschillend gedefinieerd. Een netbeheerder als Alliander vindt

power quality een belangrijke randvoorwaarde, terwijl een belangenvereniging als ODE

stapsgewijze bewustmaking van consumenten belangrijk acht.

Technologische mogelijkheden en veranderende regelgeving vormen samen de

situational mechanisms in het bathtub model van Coleman (1986). Deze bepalen mede het

gedrag en de overwegingen van energieconsumenten. Echter, consumenten worden ook gedreven in hun keuzes door hun sociale omgeving en hun wensen, overtuigingen en waarden. Deze kwamen naar voren in de focusgroep. Consumenten zijn zich weliswaar bewust van het energieprobleem, maar zij vinden betaalbaarheid, gemak, duidelijkheid en veiligheid minstens zo belangrijk. Deze waarden bepalen action-formation mechanisms op

(28)

28 microniveau en geven mede vorm aan de transitie op macroniveau via transformational

mechanisms.

Voor een succesvolle implementatie van het smart grid is het van belang dat er aan zoveel mogelijk randvoorwaarden wordt voldaan. Dit vereist een aanpak gebaseerd op

Responsible Innovation: het integreren van de randvoorwaarden uit de implementatiecontext

in de besluitvorming op macroniveau. Bij terugkoppeling van deze maatschappelijke randvoorwaarden naar belangrijke politieke actoren in de interviews, zagen we dat de meeste randvoorwaarden erkend worden op macroniveau. Zo is de netbeheerder zich bewust van stijgende kosten voor elektriciteit, maar laat hij zien dat hiervoor in ruil de uitgaven aan fossiele brandstoffen zullen dalen. Op Europees niveau worden privacy- en cybersecurity-vraagstukken onderzocht. Belangenvereniging ODE is zich ten slotte bewust van het belang van consumentenvoorlichting.

Stap voor stap zal in de komende decennia het huidige energienetwerk worden omgebouwd tot smart grid met als doel een meer duurzame Nederlandse samenleving. Betrokkenheid van en interactie tussen de verschillende stakeholders is een voorwaarde voor succesvolle implementatie.

(29)

29

Bijlage A: Bronnen

Literatuurlijst

1. Agentschap NL (2012). IA Special. Innovation on smart grids and energy storage. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken.

2. Baarsma, B., en Nooij, M. D. (2006). Calculus van het publiek belang op de

elektriciteitsmarkt. Amsterdam: SEO economisch onderzoek.

3. Biswas, M.B., Azim, S., Saha, T. K., Zobayer & U., Urmi, M. C. (2013). Towards

Implementation of Smart Grid: An Updated Review on Electrical Energy Storage Systems.

Smart Grid and Renewable Energy, 4: 122-132.

4. Brugha, R. en Varvasovszky, Z. (2000). Stakeholder analysis: a review. Health Policy Plan, 15(3): 239-246.

5. Bryman, A. (2008). Social Research Methods (3rd edition). Oxford: Oxford University Press. 6. CBS (2013). Aandeel hernieuwbare energie vrijwel gelijk gebleven. Verkregen via

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/industrie-energie/publicaties/artikelen/archief/2013/2013-3827-wm.htm

7. CE Delft en KEMA (2012). Maatschappelijke kosten en baten van intelligente netten. 8. Cuijpers, C. & Koops, B.J. (2012). Smart metering and privacy in Europe: lessons from the

Dutch case. In: S. Gutwirth et al. (eds), European Data Protection: Coming of Age, Dordrecht: Springer, 296-293.

9. E-Bridge Consulting (2013). White paper on a sustainable design of the electricity market:

Challenges from Renewable Energies and Guidelines for a Sustainable Market Design. Bonn:

E-Bridge Consulting.

10. ECN, Energie-Nederland en Netbeheer Nederland (2013). Energietrends 2013. Verkregen via

http://www.energie-nederland.nl/energietrends/

11. EON (2012). Nederlander wíl wel energie besparen, maar weet niet hoe. Verkregen via

http://www.eon.nl/thuis/nl/about-us/mediacentrum/news-articles/2012/11/9/81--nederlanders-leeft-niet-energiebewust.html (accessed on January 6, 2014)

12. Freeman, R. E. (1984). Strategic management: a stakeholder approach. Boston: Pitman. 13. Jong, I.M. de (in publicatie, 2014). Exploring RI as a guiding concept.

14. Kist, A., Crone, F., & Hudig, D. (2006). Publiek aandeelhouderschap energiebedrijven. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken.

15. Lindley, D. (2010). The energy storage problem. Nature, 463 (7277): 18-20.

16. Marshall, Catherine and Gretchen B. Rossman (1999). Designing Qualitative Research. 3rd Ed. London: Sage Publications.

17. Netbeheer Nederland (2010). Op weg naar een duurzame en efficiënte energievoorziening –

(30)

30

http://www.netbeheernederland.nl/DecosDocument/Download/?fileName=jDRwILIYoXCSH

2yUOMSm2gefucCqXhbnhKf09u-cAgNcWBEQkzlQzlnxHEYJ02HDNbSb4DBbFFXR0dVENzuz9Q&name=20131110&iid=& sectionName=&log=False

18. Netbeheer Nederland (2011). Net voor de toekomst: een verkenning. Verkregen via

http://www.netbeheernederland.nl/DecosDocument/Download/?fileName=_zfUF6TmCLWtA

Zne3Eu0zU5TZ2svn_XnoAVMAwVOOjjZ4QdTrmMbKL77hw-P-DhdBiq04g6I-mx9R3WNhrhlA&name=20130918&iid=&sectionName=&log=False

19. Netbeheer Nederland (2012). Toekomst Visie Smart Grids 2025. Verkregen via

http://www.netbeheernederland.nl/DecosDocument/Download/?fileName=R5c7WwEqcAhzK

ppVltLcOC83p_ocftb8eNIN7eAy-waQJM-jTDbD3171pDhQbgYE&name=20131110&iid=&sectionName=&log=False

20. NWO (2013). Platform wars for socially responsible smart grids: the influence of stakeholder networks and platform flexibility. Verkregen via

http://www.nwo.nl/en/research-and-results/research-projects/26/2300178426.html

21. Owen, R., Macnaghten, P. & Stilgoe, J. (2012). Responsible research and innovation: From science in society to science for society, with society. Science and Public Policy, 39: 751-760. 22. Owen, R., Stilgoe, J., Macnaghten, P., Gorman, M., Fisher, E. and Guston, D. (2013) A

Framework for Responsible Innovation, in: Responsible Innovation: Managing the

Responsible Emergence of Science and Innovation in Society (eds R. Owen, J. Bessant and M.

Heintz), Chichester, UK : John Wiley & Sons, Ltd,.

23. Reed, M. S., Graves, A., Dandy, N., Posthumus, H., Hubacek, K., Morris, J., Prell, C., Quinn, C.H. & Stringer, L.C. (2009). Who’s in and why? A typology of stakeholder analysis methods for natural resource management. Journal of Environmental Management, 90(5):1933-1949. 24. Rotmans, J. and Loorbach, D. (2009). Complexity and Transition Management. Journal of

Industrial Ecology, 13: 184–196.

25. Schrauwen, N. (2012). Innovativeness of innovation. Doctoral dissertation, Master’s thesis, TU Delft. 167.

26. SER (2013). Energieakkoord voor duurzame groei. Verkregen via

http://www.energieakkoordser.nl/

27. Shafiullah, G.M., Oo, A. M. T., Shawkat Ali, A. B. M. & P. Wolfs (2013). Smart grid for a sustainable future. Smart Grid and Renewable Energy, 4: 23-34.

28. Sutcliffe, H. (2011). A report on responsible research & innovation. Paper prepared for the DG research and innovation of the European Commission. Verkregen via

http://ec.europa.eu/research/science-society/document_library/pdf_06/rri-report-hilarysutcliffe_en.pdf (Visited 10/10/2013).

(31)

31 29. TenneT (2013). Missie, visie en strategie. Verkregen via

http://www.tennet.eu/nl/nl/over-tennet/missie-visie-en-strategie.html

30. Vereniging Energie Nederland (2011). Energie-Nederland pleit voor vereenvoudiging en

algehele aanpassing energiewetgeving.

31. Vereninging Energie Nederland (2012). Gedragscode Leveranciers Slimme Meters.

32. Von Schomberg (2011). Prospects for Technology Assessment in a framework of responsible research and innovation. In: M. Dusseldorp and R. Beecroft (eds). Technikfolgen abschätzen

lehren: Bildungspotenziale transdisziplinärer Methoden,Wiesbaden: Vs Verlag. Persoonlijke communicatie

In ons onderzoek hebben wij meerdere personen geïnterviewd. Van de eerste drie interviews zijn korte verslagen opgenomen in Bijlage C. De laatste drie interviews zijn uitgewerkt en te vinden in Bijlages G, H en I.

1. Wim Sinke, natuurkundige, werkzaam bij het Energie Centrum Nederland (ECN) 2. Noortje Schrauwen, antropoloog, werkzaam bij Search BV

3. Rob Hagendijk, politicoloog, Universiteit van Amsterdam 4. Bert Heerbaart, programma manager bij Alliander

5. IJmert Muilwijk, voorzitter van de Organisatie voor Duurzame Energie (ODE) 6. Pieter van Geel, oud-staatssecretaris van Milieu

(32)

32

Bijlage B: Integratieproces

Om tot een interdisciplinaire benadering van dit probleem te komen, hebben we een integratieproces doorgemaakt. Het verloop hiervan wordt hieronder beschreven.

Aard van de verschillen

De verschillende disciplinaire benaderingen liggen methodologisch en conceptueel sterk uit elkaar. De natuurkunde beschouwt het voldoen aan allerlei technische eisen als een succesvolle invoering van een smart grid. Dit komt niet overeen met de sociaal-politieke benadering dat het betrekken van de verschillende actoren uit de implementatiecontext van belang is voor een succesvolle implementatie. De gevonden verschillen zijn voornamelijk methodologisch of epistemologisch van aard. Door de verschillende methoden wordt er een verschillend concept van ‘succes’ gehanteerd bij het onderzoek naar een succesvolle overgang. Natuurkundig gezien is succes puur materieel, waar het politicologisch gezien een juiste samenstelling van een institutioneel netwerk is. Voor de antropoloog is voldoende draagvlak bij de consument een belangrijk onderdeel van succes.

Mogelijkheden tot common ground

De operationele netwerken worden verschillend gedefinieerd, bouwend op de verschillende methodologie. Het gaat in de natuurkunde, politicologie en antropologie respectievelijk om de fysieke netwerken, de netwerken van betrokken instituties en de netwerken van consumenten. Door deze netwerken ook daadwerkelijk als netwerk te benoemen ontstaat er mogelijkheid tot de creatie van een common ground. Een succesvolle overgang van de netwerken zal in de deelvragen centraal staan. Succesvol kan hierbij verschillen per niveau (het smart grid moet technisch werken, maar ook een succesvol politiek besluitvormingsproces is van belang); voor een succesvolle invoering is echter ook afstemming van de verschillende niveaus van belang. Ook dit is dus een belangrijk integratiepunt.

Common ground

De disciplinaire concepten – fysieke voorwaarden tot implementatie van een smart grid, het institutionele kader en het betrekken van de consument – worden herschreven tot het concept ‘netwerk’. Door deze aanpassing van de theorie kan er vervolgens een verband gelegd worden tussen de verschillende theorieën: in alle disciplines gaat het om een netwerktransitie. Door de aanname van deze nieuwe term wordt de gemeenschappelijkheid van de disciplinaire vraagstellingen duidelijk. Het streven naar een duurzame Nederlandse samenleving, waarin

(33)

33 fossiele brandstoffen plaatsmaken voor hernieuwbare energiebronnen, vormt hierbij de

common ground van de actoren op de drie niveaus van het innovatieproces: technisch, politiek

en maatschappelijk.

Implicaties voor het theoretisch raamwerk

De interdisciplinaire aanpak impliceert dat er binnen de disciplines verschillende netwerktransities beschreven zullen worden, mede als de randvoorwaarden waar deze transities aan moeten voldoen. Met de natuurkunde zal er gekeken worden naar het materiële netwerk dat gecompliceerder zal worden en waarbij de mogelijkheid tot opslag van energie een randvoorwaarde is. Met een stakeholderanalyse kan het besluitvormingsnetwerk zichtbaar worden gemaakt. De betrokken actoren hebben elk hun eigen randvoorwaarden. In samenwerking met de antropologie wordt de consument hierbij betrokken, omdat het succesvol implementeren in deze sociale wetenschappen gedefinieerd wordt als ‘verantwoorde’ implementatie. Deze integratie zullen wij doen aan de hand van Responsible

Innovation, en meer specifiek het bathtub model. We construeren een feedbackloop, door de

voorwaarden van de consumenten voor te leggen aan de belangrijkste actoren in het besluitvormingsnetwerk. Bij het beantwoorden van de hoofdvraag worden de drie disciplines met elkaar geïntegreerd. De randvoorwaarden die per discipline in beeld zijn gebracht laten zien hoe op elk niveau binnen het innovatieproces ‘een succesvolle implementatie van het smart grid’ wordt gedefinieerd. Door deze randvoorwaarden op elkaar af te stemmen ontstaat een geïntegreerd beeld van deze succesvolle implementatie.

(34)

34

Bijlage C: Oriënterende interviews met disciplinaire experts

Ter oriëntatie op ons onderwerp hebben wij enkele disciplinaire experts geïnterviewd. Hieronder wordt kort verslag gedaan van de verschillende interviews.

Antropologie expert: Noortje Schrauwen (geïnterviewd door Mirre van Veen)

Noortje Schrauwen (1988) studeerde Culturele Antropologie aan de Universiteit van Leiden en deed vervolgens een master in Industrial Ecology aan de TU Delft. Ze is met haar jonge leeftijd een expert op het gebied van duurzaamheid te noemen. Sinds november 2013 staat zij op de DJ100 (Duurzame Jonge 1004), een lijst met de honderd ‘meest innovatieve en inspirerende jonge mensen op het gebied van duurzaamheid in Nederland’5

en onlangs presenteerde ze de allereerste resultaten van de Nationale Duurzaamheidsmonitor. Ze werkt momenteel bij Search BV aan de verduurzaming van het bedrijfsleven. Ze stelt dat ‘[d]oor juist in een omgeving te werken waar je uniek bent, je waarde als antropoloog duidelijker [wordt]’6.

Schrauwen is afgestudeerd op duurzame, sociale innovatie in de glastuinbouw en deed daartoe veldonderzoek onder tuinders en hoe zij omgaan met en reageren op beleidsveranderingen op macroniveau. Ik sprak met haar over de concepten en modellen die zij gebruikt had en hoe deze toepasbaar zouden kunnen zijn op het antropologische onderdeel van ons onderzoek, het in kaart brengen van de randvoorwaarden onder consumenten. Ze heeft verschillende ideeën aangedragen, waaronder het bathtub model van Coleman (1986), dat wij vervolgens gebruikt hebben als overkoepelend model voor ons onderzoek.

Natuurkunde expert: Prof. dr. Wim Sinke (geïnterviewd door Evita Verheijden)

Dhr. prof. dr. Wim Sinke (1955) is momenteel hoogleraar Photovoltaic energy conversion aan de bètafaculteit van de UvA. Hij doet onderzoek naar de omzetting van licht in elektriciteit met behulp van zonnecellen. Hij is tevens werkzaam bij het Energie Centrum Nederland (ECN) als Manager Program Development, bij de afdeling Solar Energy. Hij is ook voorzitter van de European Photovoltaic Technology Platform en directeur van nationale publiek-private

4 Noortje Schrauwen. http://dj100.nl/noortje-schrauwen/ (Visited 08/02/2014) 5 DJ100. http://dj100.nl/ (Visited 08/02/2014)

6Noortje Schrauwen - Project assistent at EBN.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

While the bulk modulus only depends on the isotropic contact network, the volumetric and de- viatoric components of the fabric tensor are the fun- damental state variables needed

In summary, to explore practice, we have introduced a CAS framework that builds on existing project analysis methods by setting contextual variables into

In light of this argument and the socioeconomic reality of resource-constrained communities in South Africa where families still live without the provision of basic services,

More specifically the focus was on the relationship between the socio-demographic characteristics of social workers in the Limpopo Province and job burnout and

The premise guiding this research was that improving current on-site operational strategies in the asphalt road construction industry requires: an explicit and

Therefore, it is hypothesized here that the top management team, and, more specifically, their composition in terms of heterogeneity, shape firms’ strategic renewal initiatives,

We developed and validated a physical model of an ex- isting dry room located at the Battery LabFactory in Braun- schweig and investigate the performance of the system from economic

Although agent learning has always been regarded as one of the main motivations for the implementation of Agent-Based Models (ABMs), the number of ABMs that